ZIE OOK:
Asterix 4
Asterix 5
Asterix 6

Asterix 9
Asterix 10
Asterix 15
Asterix 19
Asterix 20
Asterix 24
D A T A S H E E T
Tekenaar:
Albert Uderzo
Scenarist:
René Goscinny
Uitgever:
De Geïllustreerde Pers (1970)
Amsterdam Boek (1972)
Lombard / Standaard Uitgeverij (1973)
Dargaud Benelux / Oberon (1977)
Dargaud Benelux / Lombard (1977)
Dargaud Benelux (1983, 1984)
Hachette (1999, 2002)
Eerste druk: 1970
Oorspronkelijke titel:
Une Aventure d'Astérix le Gaulois 8: Astérix chez les Bretons
Uitvoering:
SC, kleur
HC, kleur (2002)
Quoi? Julius Caesar verovert Britannia, maar net als in Gallia weet een klein dorpje onder leiding van Zebigbos stand te houden. Notax, een neef van Asterix, wordt naar Gallia gestuurd om toverdrank te halen zodat de Britten de strijd tegen de Romeinen kunnen volhouden. Om het vat toverdrank veilig af te leveren gaan Asterix en Obelix met Notax mee naar Britannia. De Romeinen besluiten alle vaten van Londinium (Londen) in beslag te nemen waartussen ook het vat met toverdrank belandt. Om te bepalen welk vat de toverdrank bevat, moet er door alle partijen nogal wat wijn geproefd worden. De ontknoping volgt tijdens een rugbywedstrijd, maar het vat bereikt het dorpje niet. Ter vervanging heeft Asterix nog een onbekend kruid op zak dat de Britten voortaan in hun dagelijkse kopje warm water mengen.
Et alors? Van alle volkeren die de onoverwinnelijke Galliërs hebben bezocht, staan de Britten garant voor het grappigste album. De culturele clash tussen de stiff upper lip van de Britten (zolang er niet aan rugby wordt gedaan of populaire barden worden vereerd ten minste) en de wat brutere omgang van de Galliërs (allen Kelten als je de geschiedenis erop naslaat) kon niet groter. Het album betekende ook een extra uitdaging voor vertalers, die aan Asterix sowieso al een ondankbare taak hebben om het tot een goed einde te brengen. Typisch Engelse uitdrukkingen werden letterlijk vertaald. De alzo bekomen zinsconstructies lezen zowel afstandelijk als herkenbaar, maar zijn zeer zeker hilarisch. "Ik vraag uw pardon" voor dit kleine discours over het taalgebruik in de reeks, maar dat was toch wel een specialiteit van René Goscinny, hoor.
Aantal genomineerde albums van Uderzo: 18/440
Aantal genomineerde albums van Goscinny: 27/440

Faits divers (Uderzo en Goscinny):
Uderzo en Goscinny zien we nog enkele keren terug in deze top. Door de immense hoeveelheid proberen we de verzamelde info thematisch te verzamelen. Op deze pagina houden we het op expansie, het buitenland en Pilote met de geboorte van Asterix. Alle thema's zullen elkaar uiteraard overlappen.
• In 1955-1956 richtten Uderzo, Goscinny, Jean-Michel Charlier en Jean Hébrard Édipress (een agentschap voor de pers) en Édifrance (een agentschap voor reclame) op met elk vijfentwintig procent van de aandelen. Ze werkten voor diverse tijdschriften en merken. Pistolin was een eigen stripblad dat bestemd was voor chocolademerk Pupier. Pistolin was eigenlijk en initiatief van Uderzo en Goscinny's ex-werkgever World Press, maar omdat het werd samengesteld door de drie auteurs van Edifrance werd een regeling getroffen waardoor Pistolin bij Edifrance terechtkwam. Pistolin lag aan de basis van het latere Pilote. Er verschenen 83 nummers van. Pupiers bestaan smolt bovendien ook weg. Onder emplooi van Edifrance werd Charlier de woordvoerder voor de Franse margarineproducenten en een margarinesyndicaat. Ze namen echt alles aan om geld te verdienen en bezig te blijven.
• In 1956 maakte Uderzo voor Cornflakes een chromoalbum Les Aventures de Jim Flokers.
• Naast Pistolin was er ook het reclamedtijdschift Milliat Frères Magazine vanaf 1956 (het aantal verschenen nummers is onbekend). Er verschenen kortverhalen in van Uderzo, Eric en anderen. In 1957 en 1958 verschenen twaalf nummers van Jeannot, een striptijdschriftje gesponsord door onder meer De Nappey (een horlogefabrikant), Klaus (chocolade) en Gilac (plastiek). Victor Hubinon, Uderzo en Goscinny bundelden hiervoor de krachten.
Le Supplement Illustré was een mlislukte poging van Edifrance (oorspronkelijk Edi-France genoemd) om naar Amerikaans voorbeeld (met name dat van Will Eisner die veel kranten van een stripbijlage bediende) een eigen krantenbijlage met strips van de grond te krijgen. Voor dit blad creëerde André Franquin Mimile die dus samen met het nulnummer van dit blad een stille dood stierf. Voor dit blad maakten Uderzo en Goscinny ook een stripbijdrage. Net zoals Will, Peyo, Morris, Jijé en Sempé. Goscinny schreef de meeste van de scenario's. Het project was financieel onhaalbaar. Alleen al het bijstoppen van het supplement bij de kranten kostte meer dan het totale budget toeliet.
• In de tweede helft van de jaren vijftig was de radio in Frankrijk het belangrijkste mediakanaal en had daardoor een grote impact op de Fransen. Veel radiostations (in het bijzonder Radio-Luxembourg dat vanaf 1955 in de ether ging en Radio Monte-Carlo) brachten uitzendingen met een hoog entertanimentgehalte. Spelletjes, dikwijls live uitgezonden vanuit wisselende locaties die de radiokaravaan (met variétéoptredens) elke dag aandeed. De luistercijfers waren enorm. Vele sponsors waren uiteraard bereid om hier hun naam aan te verbinden. Een aantal grote radiozenders gaven het eigen blaadje Les Amis de Radio Luxembourg uit met info over radiogelinkte activiteiten. Zelf kostte het de zenders (haast) niets. De productie werd betaald door de sponsors net zoals de reclameblaadjes van supermarkten vandaag. Radio Luxembourg gaf ook zo'n blad uit, Radio Magazine. Rond 1957 wed Edifrance benaderd om voor het station het project Radio-Télé uit te werken. Het was de bedoeling dat het magazine visueel zou vertolken waar de radio- en inmiddels televisieuitzendingen voor stonden. Voor het nulnummer bedachten Uderzo en Goscinny de gagstrip Les Aventures de Routine en tekende Uderzo de realistische coverillustratie. Het project werd echter afgeblazen.
• Een tijd later liep het programma Champion op de radio, een wekelijks jeugdprogramma met reportages, feuilletons, spelletjes, enzovoort. Op dat moment, werkte Raymond Joly er als chef persdienst. Hij broedde op een project om het imago te verjongen en de jeugd meer aan te spreoeken. Hij wilde meer dan Champion alleen. Naast Les Amis de Radio Luxembourg wilde hij graag de vereniging Les Jeunes Amis de Radio Luxembourg startten met een eigen blad, een soort Paris-Match voor de jeugd. Reclameman François Clouteau had al sinds 1944 eenzelfde idee voor een eigen stripblad. Het zou Pilote moeten heten. Het kwam er niet van en hij ging bij L'Oréal-Monsavon op de reclameafdeling werken. In 1957 besloot hij zelfstandige te worden. Zijn pad kruiste dat van Joly met wie het meteen klikte. Radio Luxembourg zou zich alles aantrekken van de promotie en garant staan bij de papierhandelaars en drukkers. Clauteau moest op zoek naar startkapitaal en naar een ploeg die het blad zou invullen. Dat hij bevriend was met Jean Hébrard kwam goed uit voor Uderzo en Goscinny want zo werd EdiFrance andermaal ingeschakeld.
• Naast wat gerecupereerd werk uit Le Supplément Illustré kwamen er ook allerlei artikels in met onder andere een exclusief kortverhaal van de Belgische schrijver Georges Simenon (met illustraties van Uderzo), een strip van Pellos overgenomen uit Zorro, een novelle geschreven en geïllustreerd door Sempé, een herwerking als volwaardig stripverhaal van Les Aventures de Jim Flokkers door Uderzo en Charlier en de eerste plaat van Roman de Renart door Uderzo en Goscinny. De maquette overtuigde iedereen en het nulnummer werd mits wat aanpassingen omgeturnd naar een nummer 1. In dat eerste nummer kon men ook Ca Va Boullir lezen, een avontuur van Zappy Max, een populaire animator bij Radio Luxembourg. Pilote 1 verscheen op 29 oktober 1959. Naast Asterix beleefden ook Tanguy en Laverdure, Roodbaard en Joris Jasper hun eerste avonturen. De eerste oplage van driehonderdduizend exemplaren raakte door de voortreffelijke promotiemachine in 24 uur uitverkocht.

• 1959 was dus het jaar van de revolutie in stripland. Met hoofdzakelijk Luxemburgs geld van Radio-Luxembourg waagde het Franse stripweekblad Pilote zich op het strippodium en ging de concurrentie aan met Robbedoes en Kuifje, meerbepaald voor de iets oudere lezers. Medewerkers waren professionele journalisten van de gevestigde pers waarmee Goscinny enkele regels wilde doorbreken. Het radiostation had er 24 uur advertentietijd voor over. Er was geen andere vorm van reclame voor het nieuwe tijdschrift, maar de mensen hadden het duidelijk vernomen. In het eerste nummer staan de avonturen van Roodbaard (door Hubinon en Jean-Michel Charlier), Tanguy (door Raymond Poïvet en Charlier) en de atypische held Asterix! De officieuze hoofdredacteur van het blad was Goscinny. Luikenaar Jean-Michel Charlier en Uderzo waren de andere mannen achter de schermen. Ook Blueberry (Jean Giraud en Charlier), Olivier Blunder (Greg), Ravian (door Jean-Claude Mézières en Pierre Christin) en wat later Enki Bilal, Fred, Cabu, Bielsa, Jacques Tardi, Jacques Lob, Pichard en Marcel Gotlib vervoegden de strippagina's. Zelfs Lucky Luke werd afgesnoept van Robbedoes en Dupuis. Het blad groeide mee met zijn ouder wordende lezers en Goscinny besloot om later ook grafisch moeilijker liggende tekenaars als Reiser, Nikita Mandryka, F'murr, Wolinski, Claire Brétecher en Philippe Druillet aan te trekken. In de eerste jaren van zijn bestaan had Pilote ook een didactisch trekje. Daarna werd het meer en meer een soort Mad op zijn Frans. Het inspireerde regisseurs als Alain Chabat (met de dwaze, maar zeer succesvolle fimreeks Les Nuls) en de aanpak van betaalzender Canal+ voor het produceren van films en televisiereeksen.
Roman de Renart zou het Franse striplandschap veranderen, of het zou toch minstens een groot succes kunnen worden, dachten de auteurs en hun entourage. Collega Poïvet moest hen echter teleurstellen. Jean Trubert was al een tijdje daarvóór op een gelijkaardige strip aan het broeden. Net voordat ze op vakantie zouden vertrekken en vooraleer Pilote definitief uit de startblokken zou schieten, moesten Uderzo en Goscinny met wat anders uit de mouwen komen.
• Bij gebrek aan materiaal voor Pilote moest Uderzo zelf een realistische strip tekenen. Voor de pilotenstrip Michel Tanguy zwoegde hij, behalve voor de vliegtuigen dankzij zijn voorliefde voor techniek. Hij heeft zijn broer Marcel opgeleid hem te helpen, zij het niet op afdoende manier. In het laatste verhaal van Michel Tanguy heeft zijn broer de eerste twee pagina’s alleen gemaakt maar Uderzo moest zijn potloodtekeningen wel danig herwerken. Uderzo probeerde het ook met Jean Giraud die één plaat hefet gemaakt. Dat verliep niet vlot. Om hem toch te kunnen helpen, stelde Giraud voor om Uderzo's potloodtekeningen in inkt te zetten, maar dan moest hij ze wel zelf komen brengen. Omdat hij aan de andere kant van Parijs woonde, vond Uderzo dat niet haalbaar. Uderzo deed het dan maar opnieuw alleen en kondigde Charlier aan te willen stoppen met de reeks Charlier vroeg aan Jijé of hij een vervanger wist. En jawel, Jijé wilde het zelf doen. Van Uderzo kreeg hij alle documentatie: stapels technische bladen en foto's. Hij was blij dat hij ervanaf was. Vandaag zou hij Tanguy en Laverdure niet meer kunnen tekenen. Het is veel te lang geleden dat hij realistisch heeft getekend. Indertijd amuseerde hij zich net door te pendelen tussen het realisme en het karikaturale.
Tanguy en Laverdure, Asterix, Hoempa Pa (voor het weekblad Kuifje), ontelbare tekeningen voor publicitaire doeleinden en voor het magazine Pilote,... Uderzo wist wel hoe hij zijn dag moest plannen. Niet meer dan vijf uur slaap per nacht kon er vanaf.
Roman de Renart liet Goscinny niet volledig los. In 1962 kwam hij voor tekenaar Mic Delinx met een variatie op de proppen: La Forêt de Chênebeau dat eerst in Jacky Magazine verscheen, het jeugdsupplement van het reclametijdschrift Jacqueline, een uitgave van de J-winkels. Vier jaar later kwam het in Pilote terecht. In vertaling heette de reeks De Jolige Jungle.
• In 1960 keerde het enthousiasme bij Pilote zich. Het maken ervan kostte handenvol geld, het startkapitaal raakte opgesoupeerd en ook de schulden stapelden zich op. De geldschieters wilden zich terugtrekken en Pilote zelfs stoppen. Een regionale krant uit Montluçon was mede-eigenaar van Pilote en ze wilden graag een nationaal magazine hebben. Maar al snel wilden ook zij hun geld terug. Koortsachtig werd er gezocht naar kandidaatovernemers. Charlier ging bij Dupuis aankloppen. Charles Dupuis wilde wel, maar zijn broer Paul niet. Hébrard ging bij Hachette langs, maar een antwoord liet te lang op zich wachten. Goscinny had meer succes. Wilde Dargaud niet een eigen Frans blad uitgeven in plaats van enkel Kuifje voor de Franse markt? De overnameprijs was niet duur: één symbolische frank... én de toren schulden wat wel duurder was. In het najaar van 1960 was Pilote weer optimaal boven Jan. Radio Luxembourg verruilde het programma Champion zelfs voor een nieuw jeugdprogramma, Pilote-Magazine.
• Jean Tabary was vóór de geboorte van Pilote een van de pijlers van Vaillant (het vroegere Pif Gadget) dankzij Totoche en Corinne et Jeannot (door Dupuis kortstondig vertaald als Jantje en Carina). Voor Pilote creëerden ze samen Valentin le Vagebond dat vanaf 1959 begon te lopen. In 1962 kwam Iznogoedh erbij, toen nog Les Aventures du Calife Haroun El Poussah genoemd, voor het tijdschrift Record. Zeer snel zou de snode vizier Iznogoedh de hoofdrol en de serienaam overnemen. Daar slaagde het op macht beluste personage dan weer wel in. Iznogoedh is een van de enige hoofdpersonages in stripland die inslecht is. Met Valentin le Vagebond hield Goscinny na vier afleveringen op door een teveel aan werk voor Asterix. Iznogoedh zou hij blijven schrijven tot kort voor zijn dood. Tabary mocht Valentin alleen voortzetten. De tekenaar was eveneens een drukbezet man. Meermaals presteerde hij het te laat te komen met zijn platen. Het verhaal ging dat op een gegeven moment Goscinny dreigde niet op het huwelijk van Tabary aanwezig te zijn als hij zijn platen te laat inleverde. Tabary bevestigde noch ontkende het verhaal. Hij zei alleen dat Goscinny wel op zijn huwelijk aanwezig was én dat zijn platen op tijd geleverd waren. De zinsnede "kalief worden in plaats van de kalief" begon naast de strip trouwens een eigen leven te leiden. Vooral de media hield ervan om het in een politieke context te plaatsen, recent nog met de presidentsverkiezingen in de figuur van Nicolas Sarkozy.
• In het begin van Pilote droeg Goscinny enkel de titel van redacteur/secretaris. Na de komst van Georges Dargaud als aandeelhouder werd Goscinny in 1963 co-hoofdredacteur naast Charlier. Vier jaar later kreeg hij promotie als directeur van het weekblad. Begin jaren zeventig vermeldde zijn visitekaartje enkel: "René Goscinny, directeur van Pilote." Als hoofdredacteur was hij hyperactief en een controlefreak. Geen enkel blad passeerde ongezien de redactie. Hij had ook het grote vermogen om er talent uit te pikken.
• Voor een cover van Pilote tekende Marcel Gotlib een illustratie van een strand dat vergeven was van de zonnebaders en zwemmers. Ergens heel klein in een hoekje tekende hij een mannetje in het water met een domme grijns op zijn gelaat met rond hem belletjes in het water. Goscinny begreep niet wat dit te betekenen had en vroeg Gotlib om uitleg. Gotlib zei hem dat hij aan het pissen was. Goscinny vroeg hem prompt om het mannetje en de bellen te wissen.


• Met Les Dingodossiers, dat vanaf 1965 in Pilote liep, waren Gotlib en Goscinny hun tijd een beetje vooruit op het oude vasteland. Eigenlijk was het een kopie van wat er in Mad al lang werd voorgedaan, maar collega's van Gotlib wezen hem erop dat door een gebrek aan echte helden en hoofdpersonages en de vertelstijl met een direct aanspreken van de lezer het nooit tot een album zou komen. Nochtans net door die vertelstijl, waarbij een lezer zich rechtstreeks aangesproken voelde, begon deze lezer in de pen te kruipen door brieven te schrijven, de auteurs te wijzen op fouten of hen vragen te stellen die wel eens de aanleiding gaven tot een stripje. De albums die er wél uit voortvloeiden (in het Nederlands als Waanzin Waanzuit) zijn haast de enige van Gotlib die regelmatig worden herdrukt in het Frans. In 1967 hield de 'stiprubriek' ermee op. Asterix' populariteit explodeerde. De productie van Goscinny schroefde hij terug naar deze held, Lucky Luke en Iznogoedh. Gotlib moest er alleen mee verder. De bekendmaking van dit besluit maakte Gotlib erg zenuwachtig.
• Ondanks de stopzettingen perste Goscinny er voor Pilote nog steeds nieuwe series uit. Jacquot le Mousse, getekend door Christian Godard, voor Tromblon. Martial tekende Goscinny's Les Divagations de Mr Sait-Tout waarvan slechts negen afleveringen verschenen. In La Potachologie, geïllustreerd door Cabu, toonde Goscinny een poëtische blik op de adolescentie, een beetje zoals De Kleine Nicolaas, maar dan ouder.
• Van de verhalen rond commissaris Bougret en zijn rechterhand, inspecteur Charolles, schreef Gotlib sketches voor het radioprogramma Le Feu de Camp op Europe 1. Elke week vergaderde hij met Goscinny en andere deelnemers aan het programma zoals Fred en Gébé om met ideeën in de boekentas de taken te verdelen. In het programma imiteerde Goscinny accenten en las geestige kronieken voor over de maatschappij. Voor een kerstaflevering zongen ze, op Goscinny na, musicalachtige nummers die ze zelf schreven. De generiek van het programma was een vals scoutsliedje, geschreven door Gébé en op muziek gezet door Gotlib die wel eens op een gitaar tokkelde. Omdat ze enerzijds veel met elkaar lachten (met navenante insider jokes die het publiek niet vatte) en omdat ze kostbare radioruimte innamen van komieken als Bourvil werd de uitzending gestaakt na dertien afleveringen.
• Gotlib vroeg hem eens waarom hij nooit zijn naam had veranderd. Zijn eigen boekhandelaar had het namelijk moeilijk om de naam Goscinny correct uit te spreken. Goscinny antwoordde: "Nooit! De dag dat niemand nog mijn naam fout uitspreekt, wil zeggen dat ik ben geslaagd!"
Terry Gilliam ontmoette Goscinny tijdens een van zijn verblijven in de VS. Wanneer Gilliam naar Parijs trok, vroeg hij Goscinny of er werk voor hem was. Goscinny gaf hem scenario's van Fred om te tekenen voor Pilote. Kort daarop werd hij een van de oprichters van Monty Python.
• Goscinny was paternalistisch en dat botste vooral in de jaren zestig en begin jaren zeventig met andere karakters. Over de breuk met deze auteurs, die leidde tot de oprichting van nieuwe bladen als L'Écho des Savanes, Métal Hurlant en Fluide Glacial hadden we het hier al.
• Nochtans gaf Goscinny toe aan de eisen van misnoegde auteurs. Hij stond toe om actualiteitspagina's op te nemen, maar niet zoals die van Hara-Kiri. Het moets op hun manier. De beslissing deelde hij aan het hoofd van een grote ovalen redactietafel mee: "Jullie geven me je ideeën op maandag, ze zullen beter betaald worden dan jullie gewoonlijke pagina's. Voor zij die dat niet willen, staat de deur open." En het werkte, ook bij de sceptische Bretécher die de werkwijze een beetje schoolmeesterachtig vond. Het betekende extra werk, maar het was wel toffer. En daar zat 'm de truc van een begenadigd hoofdredacteur. Wanneer men hem een idee gaf, zei hij op het laatst wel eens spontaan: "Gotlib, de staking van de straatruimers, hoeveel pagina's?"
• Karikaturist Jean Mulatier kreeg in 1972 Goscinny razend. Onbedoeld, want hij wilde gewoon discussiëren over een op het laatste moment tussengekomen tekenopdracht dat hem veel werk en tijd zou kosten. Goscinny onderbrak hem nijdig, was lijkwit en zei tegen Mulatier dat hij goed genoeg wist hoe een tijdschrift werd gemaakt. Zeer snel verliet de tekenaar Pilote om samen met Ricord, Lucques en Rampal Mormoil op te richten.
• Hoewel hij niet hield van scabreuze toestanden en scatalogie, publiceerde hij wel het werk van Reiser. De tekenaar wist zelf wel hoe ver hij kon gaan in Pilote terwijl zijn werk voor Hara-Kiri en opvolger Charlie Hebdo veel verder ging. Maar toen hoofdredacteur François Cavanna zijn tekenaars deed kiezen tussen Pilote en Charlie koos Reiser toch voor Charlie. Ook Cabu vertrok.
Pilote genoot de, eum, eer om als eerste stripblad een mannelijk geslachtsdeel te publiceren. Dat gebeurde in 1972 in Delirius van Philippe Druillet. Het commentaar van hoofdredacteur Goscinny was: "Je moet toch wat oppassen". Druillet vond het noodzakelijk want zijn scenarist Jacques Lob beschreef in zijn scenario dat de personages naakt waren en dat het hem realistisch leek. Goscinny had daar niet echt problemen mee, maar het moest wat gecamoufleerd worden. Voor de albumpublicatie moesten de piemels eruit van een verantwoordelijke bij uitgeverij Dargaud. Druillet toonde braaf de weggegomde geslachtsdelen, trok daarna snel naar de fotogravure en tekende ze er weer op. Het mannetje van Dargaud heeft het daarna nooit opgemerkt. Maar Goscinny wel. Zijn reactie was simpelweg een vermannend knipoogje: "Ttttt!!!!". En tóch was iemand anders Druillet voor. In 1969 verscheen in Pilote al een komisch verhaaltje over Adam en Eva, volledig naakt, getekend door een vrouw, Claire Bretécher.
• Gotlib wilde wel in zee gaan met Nikita Mandryka en Bretécher om L'Écho des Savanes op te starten, maar Pilote voorgoed verlaten, zat er niet direct in hoewel hij een van de aandeelhouders was van L'Écho des Savanes. Het undergroundblad was voor hem een uitlaatklep om zwijnerijen te publiceren.
• Nummer 1 van L'Écho des Savanes verscheen net op het moment toen er een grote stripconventie plaatsvond in New York. Alle Pilote-tekenaars bevonden zich als uitgenodigde delegatie in een vliegtuig, wat Wolinski nog deed opmerken dat moest het vliegtuig neerstorten, het gedaan was met de Franse strip. Van zodra het waarschuwingslichtje om te blijven zitten uit was, begon Mandryka exemplaren van het nummer 1 rond te delen. Gotlib gaf er zelf eentje aan Goscinny. Hij wist goed genoeg wat het was, stak het in een tas en zei: "Ik zal het lezen wanneer ik tot rust ben gekomen". Zijn generatie hield niet van het blad. Het waren tekeningen die men eerder op tafelkleden maakte om wat lol te trappen. Goltlib kweet zich verder gewoon van zijn dubbele taak voor Pilote en L'Écho des Savanes, maar het secundaire werk voor L'Écho des Savanes begon hij meer en meer te ervaren als iets zeer belangrijks. Op de lange duur kon hij niet meer werken voor iemand die een te grote rol in zijn leven vervulde. Hij moest zijn eigen weg kunen vinden.
• Een jaar vóór zijn dood kwam Gotlib Goscinny en zijn vrouw nog eens tegen. In 1975 richtte hij Fluide Glacial op, opnieuw een concurrent voor Pilote. Het was op een spektakel dat Bernard Haller organiseerde in het Palais des Arts. Aan de equipe van Fluide Glacial vroeg Haller om overal gekke tekeningetjes te maken. Het programma werd getekend op serviettes waarin sandwiches staken en er kwamen tekeningen tot op de muren van de toiletten toe. Gotlib kwam het echtpaar tegen, ze bekeken elkaar en dat was het dan. Samen met Mandryka en Jean Giraud speet het Gotlib dat het na de oprichting van hun eigen blaadjes nooit meer goed raakte met Goscinny.
• De reeks die Goscinny het allerliefst schreef was Iznogoedh. Daarin kon hij de meeste calembours (woordspelingen) kwijt en volledig loos gaan... een ramp voor vertalers!

• Na Asterix en Lucky Luke zijn de dagboekverhaaltjes van De Kleine Nicolaas Goscinny's grootste succes. De kinderlijk geschreven verhaaltjes zijn geïllustreerd door Sempé. Vertalingen van de boeken verschenen in dertig landen waaronder Frankrijk, Nederland en België, Engeland, de Verenigde Staten, Italië, Spanje, Portugal, Denemarken, Japan, Polen,... Toen dochter Anne Goscinny in 2004 een selectie uitgaf van nog nooit eerder in boekvorm uitgegeven verhalen werd ook dat een enorm succes. Een tweede bundel volgde. Een maand na verschijnen stond de teller al op meer dan 320.000 verkochte exemplaren. Sinds een paar jaar geeft Atlas een hernieuwde reeks uit in het Nederlands.
• De vertalingen van Asterix zijn een albumreeks geworden met een hoop diverse uitgeversnamen op de cover of de schutbladen. De eerste albums verschenen bij De Geïllustreerde Pers, die ook Pep uitgaf waarin de reeks werd voorgepubliceerd. In een jaar of vijf kon het flink wat albums op de markt brengen. In 1971-1972 vond VNU het nuttiger om alle boekuitgaven onder één uitgeverij onder te brengen, evenals de jeugdbladen. De albums vanaf Asterix en de Olympische Spelen werden uitgegeven door Amsterdam Boek, de bladen door Oberon. Maar de operatie was geen succes. Vanaf 1975 was Oberon voortaan de uitgever van Asterix. Maar Dargaud vond dat het op de lange duur toch lucratiever zou zijn als ze de albums kant en klaar zouden afleveren aan de Nederlandse uitgever die daarvoor een vastbepaald percentage van de verkoopprijs voor moest betalen. Daarvoor werd Dargaud Benelux opgericht, de Belgische dochter van Dargaud. Voortaan zouden in de albums dus Oberon en Dargaud als co-uitgevers vermeld staan voor een reeks waarvan de nummering helemaal door elkaar liep. Asterix en de Britten bijvoorbeeld werd nu plots deel 4. Inmiddels kwam het in Frankrijk tot een breuk tussen de auteurs en Dargaud. De auteurs wilden weg en onder de naam van hun nieuwe bedrijf Les Editions Albert René en henzelf spanden ze Dargaud een proces aan. Dargaud verloor, maar dat maakte Goscinny niet meer mee. De Broedertwist (in België uitgebracht als De Diepe Kloof door een andere uitgever) was het eerste album dat niet meer bij Dargaud verscheen. Het systeem voor de vertalingen bleef ongewijzigd. Oberon was daar de officiële uitgever van alhoewel er achter de schermen een bitsige strijd werd geleverd met Albracht die zich met een lager kortingspercentage tevreden stelde. Oberon bood daartegenover meer albums af te nemen dan Albracht kon of wilde. Bovendien had Eppo al de voorpublicatierechten gekocht. De verschijning daarvan in het blad was overigens een wereldprimeur.

Faits divers (Asterix):
• De Reinaert de Vos-adaptatie Roman de Renart werd afgevoerd nadat het duo vernam dat Jean Trubert (een grote ster in die periode) al bezig was met het voorbereiden van een Reinaert-stripversie. Hun volgende project zou dus geen dierenreeks mogen zijn die zich afspeelde in de middeleeuwen.
• Het kiezen van een tijdperk was een eerste obstakel. De prehistorie leek interessant, maar er waren al zoveel strips die zich in die tijd afspeelden. Daarna dachten ze aan de Galliërs en de Romeinen. De idee van het dorpje dat weerstand biedt aan de Romeinen stond snel op papier. Uderzo stelde voor om de kleine, lelijke opdonder te laten vergezellen door een grote brute kracht.
• Hun nieuwe reeks moest een reeks zijn met een antiheld. Toch tekende Uderzo aanvankelijk een grote blondharige. Goscinny keurde het af en suggereerde een klein, lelijk, niet erg intelligent, maar wel slim personage die waarachtig de Franse natuur zou representeren. Uderzo deed zijn werk opnieuw en voegde er een grote brutekracht aan toe: Obelix. Goscinny accepteerde en stelde voor dat het een menhirleverancier moet zijn. Andere personages volgden snel wanneer ze hun luttele kennis over het tijdperk aanspraken. En zo kwamen de chef, de bard en de druïde ook opdagen. In twee uur tijd, in juli 1959, in het huis van Uderzo in Bobigny bij een goed glas wijn werd een van de succesvolste reeksen aller tijden bedacht.
• Dé referentie bij uitstek bij het maken van Asterix waren Laurel en Hardy. Namen werden gevonden in een rijmwoordenboek.
• De namen van Asterix en Obelix zijn van oorsprong Latijnse namen (asterisque en obelisque) waarvan de ix-uitgangen refereren naar Keltische namen.
• Voor Asterix heeft Goscinny zijn werkwijze niet veranderd. Het was aanvankelijk een van de vele creaties die paste in de rij van andere figuren die aan zijn brein ontsproot. De taalgrappen, de dubbele bodems en de originele verhalen zorgden er al snel voor dat ook striphaters Asterix ontdekten en bij uitbreiding andere stripverhalen.
• Met de Gallische stam die succesvol in het verzet trok, bekleedden Uderzo en Goscinny een unieke positie in het striplandschap. Tevoren ging het in de geschiedenisboeken vooral over de nederlagen van de voorouders van beide auteurs.
• Het dorp van Asterix ligt aan zee in Bretagne. Goscinny vond dat het aan zee moest grenzen zodat de helden makkelijk een uitweg hadden om het ruime sop te kiezen. Uderzo vertoefde in Bretagne tijdens de Tweede Wereldoorlog.
• Inspiratie voor de reeks op historisch niveau haalde Goscinny vooral uit de Comentarii de Bello Gallico, het zeven boeken tellende verslag van Julius Caesar die hij schreef (of liet schrijven) over de oorlogen tegen de Galliërs tussen 58 en 50 vóór Christus. De Galliërs bestonden uit drie volken: de Belgen, de Aquitaniërs en zij die zichzelf de Kelten noemen en wij de Galliërs.
• Het duo wilde met Asterix iets maken dat hen nog niet was voorgedaan. Pas later, door belezen journalisten, kwamen ze te weten dat er elders in Frankrijk nog reeksen liepen als Totorix van Jean Nohain en Poléon et Aviorix van Cheneval. Twee reeksen die ze op het moment van Asterix' creatie helemaal niet kenden.
• Eind 1961 verschenen bij Dargaud in de Collection Pilote de eerste drie stripalbums van Asterix. Van Asterix de Galliër werden zesduizend exemplaren gedrukt. Vanaf 1966 bestond de Collection Pilote niet meer en verschenen de albums voortaan onafhankelijk in eigen reeksen. De eerste zes Asterix-verhalen verschenen in deze collectie. Het zijn de zes zeldzaamste albums. De oplage van Het Gouden Snoeimes (1962) en Asterix en de Gothen (1963) bedroeg vijftienduizend exemplaren. Asterix en de Gladiatoren (1964) en De Ronde van Gallië (1965) waren al goed voor zestigduizend exemplaren terwijl Asterix en Cleopatra (1965) de kaap van de honderdduizend exemplaren rondde.
• In het scenario van De Ronde van Gallië stond niet meer dan het zinnetje dat een klein hondje aan de poort stond bij de scène met de ham in Lutetia. De auteurs stonden daarna versteld dat er brieven volgden waarin werd gevraagd naar de naam van het hondje en dat ze het graag zouden terugzien. Vervolgens organiseerden de auteurs een wedstrijd in Pilote waarin de lezers hun voorstellen konden opsturen om een naam voor het hondje te bedenken. Vijf jongens kwamen op de naam Idéfix. Ze kregen een gratis abonnement op Pilote, maar Uderzo heeft geen van hen ooit ontmoet.

• Het kwam al eens voor dat een lezer een brief schreef om op te merken dat er bijvoorbeeld geen aardappelen bestonden in die tijd (meerbepaald in Asterix en de Britten waar Asterix aardappelen schilt). Elke keer hebben Uderzo en Goscinny daarop geantwoord: "Maar jawel, dat bestond toen al, maar het is sindsdien in de vergetelheid geraakt". Hoewel Goscinny zich niet wilde profileren als geschiedenisprofessor en Asterix als een bron van historische documentatie, zat er toch enorm veel waarheid in de reeks.
• Knipoogjes waren er plenty, maar Goscinny wilde zich al eens moeien. Toen Uderzo een Romeinse centurion met de gelaatstrekken van de toenmalige Amerikaanse president Richard Nixon voorzag, wilde Goscinny daar niet van weten. Het zou de lezer uit zijn concentratie brengen.
Asterix verscheen voor het eerst in het buitenland in 1964 in het Nederlandse striptijdschrift Pep. Ook de eerste buitenlandse albumuitgave was Nederlands. Begin oktober, maand op maand vijf jaar na Pilote dus, verschenen hun avonturen in Pep dat wel meer reeksen van Pilote en Kuifje overnam. In Pep 40 van 1964 werd de intrede van Asterix dan ook zwaar ondersteund in het blad. Tussen 1964 en 1970 wijdde Pep twintig covers aan de reeks en ze werden ingezet om albums van het huis aan te kondigen of om promotie te voeren voor het tijdschrift. Ook in vaste rubrieken als Peppers (de muziekrubriek) doken ze wel eens op. Net zoals Lucky Luke en andere figuren van Morris bepaalde het mee het gezicht van Pep. Uiteraard maakten Uderzo en Morris niet zelf al deze tekeningen. Dat werd wel eventjes gedaan door de vaste tekenaars van Pep zoals Daan Jippes voor wat betrof Asterix. In 1969 tekende hij drie bloedmooie covers. Ook voor Asterix en de Britten toonde hij zijn meest veelzijdige kant.
Asterix is in Nederland groot geworden (veel groter dan in Vlaanderen zelfs) dankzij de voorpublicaties in achtereenvolgens Pep en Eppo. Deze stripweekbladen plukten vele reeksen uit buitenlandse tijdschriften om ze in het Nederlands of toch alleszins in Nederland te kunnen voorpubliceren. In Pep/Eppo waren dat naast Asterix bijvoorbeeld ook Blueberry, Roodbaard, Bruno Brazil (onder de naam Rob Palland), Michel Vaillant,...
• En Daan Jippes' Asterix-avontuur was daarmee nog niet afgelopen. In 1981 zou een Asterix Weekblad worden uitgegeven voor de Franse markt met een potentiële Nederlandse vertaling. Frits van der Heide, ex-hoofdredacteur van Pep had aan Lo Hartog van Banda gevraagd om een Asterix-verhaal van zo'n dertig pagina's te schrijven. Van der Heide belde Jippes op, die toen in Amerika werkte voor Disney, met de vraag of hij niet enkele pagina's van het verhaal wilde tekenen. Na het karwei (een pagina in inkt en een tweede alleen uitgewerkt in potlood over een Romeinse kok die ontvoerd wordt) bleef het stil. Van der Heide heeft nog wel een zaakwaarnemer in Brussel ontmoet. Hij was belast met het verzamelen van materiaal voor het Asterix-tijdschrift. Zowel van der Heide, Jippes als Hartog van Banda hebben er nooit meer wat van gehoord. Jippes kreeg nog wel zijn platen teruggestuurd. De tweede pagina via via, kreukels incluis. Het is niet geweten of Uderzo die platen ooit heeft gezien. Er is wel een gerucht dat vertelt dat Uderzo tegen de publicatie een stokje heeft gestoken omdat ze beter waren dan hij ze zelf kon tekenen. Lo Hartog van Banda probeerde het dan maar met Lucky Luke waarvoor hij tussen 1983 en 1992 drie verhalen schreef. Fingers is het meest memorabele ervan.
• In 1965 was het voor Goscinny duidelijk dat Asterix een hit is. In Biarritz liep hij rond in de straten en zag er overal het nieuwe album liggen. De oplage was toen driehonderdduizend exemplaren. Hij ving er ook de zin "Ze zijn gek die Romeinen" op. Op dat moment begonnen volwassenen de strip te kopen voor zichzelf en ze gaven ook toe dat ze de albums lazen. Er werd over Asterix gepraat, het kwam in kranten, op de radio, op de televisie. Niet alleen Asterix maar De Strip raakte in de mode en werd gemeengoed.
• Hoewel driekwart van zijn familie in de concentratiekampen het leven liet, koesterde Goscinny niet de minste haat jegens de Duitsers toen ze met het voorstel kwamen de reeks ook in het Duits te vertalen. Het ongelukkige toeval wilde dat een van de verantwoordelijken bij de uitgeverij Adolf heette, zo genoemd door zijn ouders naar de voornaam van Hitler. Duitsland groeide uit tot een afzetgebied dat het tweede grootste na Frankrijk werd.
• In de jaren zeventig kende Asterix een succes op Amerikaanse universiteiten waar Frans werd gedoceerd. Het zou een nog groter succes kennen als Goscinny er zich vestigde, maar dat zag hij niet nog een keer zitten.
• Het album Asterix en de Helvetiërs kwam er dankzij een tip van toenmaig president Georges Pompidou die regeerde van 1969 tot 1974. Uderzo en Goscinny durfden nooit nieuwe albums op te sturen naar de vorige president Charles de Gaulle. Nochtans hield de Gaulle wel van Asterix. Hij vond zich terug in de voorstelling van Frankrijk en de houding van de dorpelingen ten overstaan van de buitenwereld (of het buitenland). Dat de Gaulle wel 'reclame' maakte voor Kuifje in de beroemde uitspraak "Weet u, eigenlijk is mijn enige rivaal op het internationaal toneel Kuifje. Wij zijn allebei kleintjes die zich niet laten beduvelen door de groten. In mijn geval wordt dat echter niet zo opgemerkt, vanwege mijn lengte", hielp niet om zomaar albums toegestuurd te krijgen. Pompidou kreeg ze dus wel. Hij bedankte hen met een briefje en eindigde met de vraag waarom ze geen Asterix bij de Helvetïers maakten. Goscinny wilde niet meteen de president volgen, maar behield de idee. Pompidou werkte vóór zijn politieke carrière als president en eerste minister bij een bank en kende de mechanieken van de fiscale paradijzen. Hij stond dus ook aan de basis van het scenario! Een reisje naar Zwisterland om er foto's te nemen en inspiratie op te doen volgde snel. Belangrijk hierbij was om het oude Genova (Genève) te recreëren en vooral de positie van de stad aan het meer van Genève goed te hebben. Uderzo herinnerde zich nog goed dat het de eerste keer was dat de douane niets aan Goscinny vroeg bij het passeren van de grens.
• Enkel Corsica en Zwitserland (voor het album Asterix en de Helvetiërs dat volgde op De Intrigant) bezocht het duo om inspiratie op te doen. Omdat Goscinny nooit wilde vliegen, moest er dus gereden worden. Maar zelf was hij een slechte rijder. In Corsica nam hij alle haarspeldbochten via de binnenkant op het linkervak. Scenarist én tekenaar liepen er de angst van hun leven op. Hij hield niet van snelheid, dus als Uderzo reed verweet hij hem vanalles. Uderzo maakte namelijk deel uit van de Ferrari-club en leerde Formule 1-rijden met een Renault. Op 29 september 1977 mocht hij op het circuit van Castellet rondjes rijden. Het Goscinny-echtpaar logeerde net in Cannes en kwam hem aan de zijkant van het parcours gadeslaan. Goscinny's vrouw kreeg bijna een zenuwaanval door Uderzo zo snel te zien rijden. Na de race, waarin Uderzo de tweede stek behaalde, zei Goscinny hem: "Luister, Bébert, als je zelfmoord wil plegen, waarom doe je het dan niet proper met een revolver." Uderzo zou het zijn leven lang herinneren. Een dikke maand later was Goscinny zelf dood.
• De tekening van Rome op een halve pagina kostte Uderzo het meest moeite. Uderzo wilde historisch correct zijn en nam een maquette als basis. Maar zijn stripversie van Rome was veel moderner dan het Rome onder Julius Caesar (Jacques Martin maakte eenzelfde fout in Alex). Het grote Rome was dat van het keizerrijk vanaf de derde eeuw na Christus. Na een reis naar Israël nam hij een maquette mee van het oude Jeruzalem dat hij gebruikte in De Odysee van Asterix. Het album droeg hij op aan Goscinny. De scenarist werd een keer uitgenodigd door de Israëlische regering. Goscinny weigerde want hij vermoedde dat hij er een Asterix zou moeten laten afspelen. Hij wilde absoluut niet aan politiek doen. Na zijn dood maakte Uderzo eerst nog De Grote Kloof maar met De Odyssee van Asterix probeerde hij de overname duidelijk te markeren. Omdat Uderzo zelf geen jood was, viel het hem makkelijker mee om er een verhaal te situeren. Hij vereeuwigde zijn weggevallen scenarist als een koopman.
• Niet alleen Uderzo gebruikte Goscinny als karikatuur in de Asterix-reeks. Morris tekende hem als de boef Pete in De Bende van Joss Jamon. In Waanzin Waanzuit van Gotlib kwam hij veelvuldig voor, meestal als de overduidelijke dader van een misdaad die commissaris Bougret onderzoekt. In Olivier Blunder van Greg was hij uiteraard de hoofdredacteur van Polite (in plaats van Pilote). Ook Jijé, Verron, Mallet, Patrice Leconte, Fred en Mandryka gebruikten hem als personage. Maar geen een bedacht voor hem een hogere functie dan Giraud die Goscinny in Blueberry tot president van de Verenigde Staten maakte.

• De voor een groot deel Frans sprekende Canadese provincie Québec vereenzelvigde zich makkelijk met het dorpje van Asterix. Zelfs de bisschop van de provincie had het op een vergadering over de stripreeks.
• Hoe lezen Italianen eigenlijk hun vertalingen? Awel, de Italiaanse uitgever is gevestigd in Milaan en laat de Romeinen spreken als Milanezen. In de Franse versie spreken de personages ook als provincialen, maar met een Parijs accent. Voor het bekende S.P.Q.R. (Senatus Populus Que Romanus = de Senaat en het Romeinse Volk) op de Romeinse vaandels en standaarden bedacht de Italiaanse vertaler het equivalent Sono Pazzi Questi Romani, wat zoveel wil zeggen als "rare jongens, die Romeinen". Volgens een andere bron kozen de Italiaanse vertalers voor de Romeinen een soort ridicuul taalgebruik dat voor de Italianen lmeteen deed denken aan fascisten.
• In de jaren negentig maakte een Britse krant melding van een opgraving in Bretagne, waar een Keltisch dorp was opgegraven, waarvan de ruïnes nog zo goed intact waren dat er geen twijfel bestond: dit was precies het dorp van Asterix! Die editie verscheen echter wel op 1 april.
• Door een zwakke hand doet Uderzo dezer dagen een beroep op een inkter, maar het storyboard en de potloodtekeningen zijn nog wel van hem. Inkleuren doet hij ook niet zelf. Uderzo is kleurenblind. In het begin zorgde dat wel eens voor gelach in zijn entourage als hij bijvoorbeeld een paard groen had ingekleurd. Bij het recupereren van de rechten op de reeks kon er eindelijk begonnen worden met het herinkleuren van de albums. Vroeger werd bijvoorbeeld Tanguy en Laverdure ingekleurd in Italië, aan de lopende band zonder al te veel omzien.
• In 2000 liet de Duitse uitgever van Asterix de eerste acht albums opnieuw inkleuren. Hachette gebruikte achteraf deze films voor de Franse herdrukken. Maar uitgeverij Les Editions Albert René vonden dat de nieuwe inkleuring een geringe toegevoegde waarde bracht. Het was de aanleiding voor de La Grande Collection-operatie. Voor deze afzonderlijke collectie Asterix-uitgaven op groter formaat werd de inkleuring volledig opnieuw gedaan, evenals de lettering. Het lijnwerk van de tekeningen werd opnieuw ingescand voor de allerbeste kwaliteit. Studio 2HB (genoemd naar een potlooddikte) werd met het karwei belast. In vier jaar tijd vanaf eind 2006 moeten alle albums in deze collectie opnieuw uitgebracht worden met acht supplementaire pagina's schetsen en voorstudies en hier en daar een nieuwe cover. De operatie kost zo'n 900.000 euro.
• Naar verhouding van het aantal inwoners is Finland het land waar het meeste Asterix-albums worden gelezen. Ook in Italië en vooral in Duitsland (ook al hebben de makers er nooit een verklaring voor gevonden) worden miljoenen albums verkocht.
• Het Britse striptijdschrift Ranger vertaalt Asterix voor zijn lezers en veroorlooft zich enkele aanpassingen. De bekende Galliërs zijn nu Britten en de reeks heet plots Britons Never Never Never Shall Be Slaves. Ook de namen van de figuren moeten eraan geloven: Asterix bijvoorbeeld laat zich Beric noemen (naar het klassieke boek Beric the Briton uit 1893 van George Alfred Henty). Op de koop toe is Obelix is de zoon van Boadicea, de koningin van de Britten die de over wie de stripreeks Vae Victis! door Jean-Yves Mitton en Simon Rocca vertelt.

Faits divers (Asterix en de Britten):
• Naar aanleiding van de release van Asterix 33: Het Geheime Wapen in 2005 organiseerde De Stripspeciaalzaak een lezerswedstrijd waarin werd gevraagd naar een Asterix-top 5. In deze uitslag behaalde Asterix en de Britten de tweede plaats in de aldus bekomen Asterix Top Six. Daarom verwijzen we je door naar deze pagina voor een overzicht van alle (onvertaalde) knipoogjes, historische verwijzingen, cameo's en trivia die het album rijk is.