Faits
divers (Uderzo en Goscinny):
Uderzo en Goscinny zien we nog enkele keren
terug in deze top. Door de immense hoeveelheid proberen
we de verzamelde info thematisch te verzamelen.
Op deze pagina houden we het op expansie, het buitenland
en Pilote met de geboorte van Asterix. Alle thema's
zullen elkaar uiteraard overlappen.
• In 1955-1956 richtten Uderzo, Goscinny,
Jean-Michel Charlier en Jean
Hébrard Édipress
(een agentschap voor de pers) en Édifrance
(een agentschap voor reclame) op met elk vijfentwintig
procent van de aandelen. Ze werkten voor diverse
tijdschriften en merken. Pistolin was een
eigen stripblad dat bestemd was voor chocolademerk
Pupier. Pistolin was eigenlijk
en initiatief van Uderzo en Goscinny's ex-werkgever
World Press, maar omdat het werd
samengesteld door de drie auteurs van Edifrance
werd een regeling getroffen waardoor Pistolin
bij Edifrance terechtkwam. Pistolin lag
aan de basis van het latere Pilote. Er
verschenen 83 nummers van. Pupiers bestaan smolt
bovendien ook weg. Onder emplooi van Edifrance werd
Charlier de woordvoerder voor de Franse margarineproducenten
en een margarinesyndicaat. Ze namen echt alles aan
om geld te verdienen en bezig te blijven.
• In 1956 maakte Uderzo voor Cornflakes
een chromoalbum Les Aventures de Jim Flokers.
• Naast Pistolin was er ook het reclamedtijdschift
Milliat Frères Magazine vanaf 1956
(het aantal verschenen nummers is onbekend). Er
verschenen kortverhalen in van Uderzo, Eric
en anderen. In 1957 en 1958 verschenen twaalf nummers
van Jeannot, een striptijdschriftje gesponsord
door onder meer De Nappey (een
horlogefabrikant), Klaus (chocolade)
en Gilac (plastiek). Victor
Hubinon, Uderzo en Goscinny bundelden hiervoor
de krachten.
• Le Supplement Illustré was
een mlislukte poging van Edifrance (oorspronkelijk
Edi-France genoemd) om naar Amerikaans
voorbeeld (met name dat van Will Eisner
die veel kranten van een stripbijlage bediende)
een eigen krantenbijlage met strips van de grond
te krijgen. Voor dit blad creëerde André
Franquin Mimile die dus samen
met het nulnummer van dit blad een stille dood stierf.
Voor dit blad maakten Uderzo en Goscinny ook een
stripbijdrage. Net zoals Will,
Peyo, Morris,
Jijé en Sempé.
Goscinny schreef de meeste van de scenario's. Het
project was financieel onhaalbaar. Alleen al het
bijstoppen van het supplement bij de kranten kostte
meer dan het totale budget toeliet.
• In de tweede helft van de jaren vijftig
was de radio in Frankrijk het belangrijkste mediakanaal
en had daardoor een grote impact op de Fransen.
Veel radiostations (in het bijzonder Radio-Luxembourg
dat vanaf 1955 in de ether ging en Radio
Monte-Carlo) brachten uitzendingen met
een hoog entertanimentgehalte. Spelletjes, dikwijls
live uitgezonden vanuit wisselende locaties die
de radiokaravaan (met variétéoptredens)
elke dag aandeed. De luistercijfers waren enorm.
Vele sponsors waren uiteraard bereid om hier hun
naam aan te verbinden. Een aantal grote radiozenders
gaven het eigen blaadje Les Amis de Radio Luxembourg
uit met info over radiogelinkte activiteiten. Zelf
kostte het de zenders (haast) niets. De productie
werd betaald door de sponsors net zoals de reclameblaadjes
van supermarkten vandaag. Radio Luxembourg gaf ook
zo'n blad uit, Radio Magazine. Rond 1957
wed Edifrance benaderd om voor het station het project
Radio-Télé uit te werken.
Het was de bedoeling dat het magazine visueel zou
vertolken waar de radio- en inmiddels televisieuitzendingen
voor stonden. Voor het nulnummer bedachten Uderzo
en Goscinny de gagstrip Les Aventures de Routine
en tekende Uderzo de realistische coverillustratie.
Het project werd echter afgeblazen.
• Een tijd later liep het programma Champion
op de radio, een wekelijks jeugdprogramma met reportages,
feuilletons, spelletjes, enzovoort. Op dat moment,
werkte Raymond Joly er als chef
persdienst. Hij broedde op een project om het imago
te verjongen en de jeugd meer aan te spreoeken.
Hij wilde meer dan Champion alleen. Naast
Les Amis de Radio Luxembourg wilde hij
graag de vereniging Les Jeunes Amis de Radio
Luxembourg startten met een eigen blad,
een soort Paris-Match voor de jeugd. Reclameman
François Clouteau had al sinds 1944
eenzelfde idee voor een eigen stripblad. Het zou
Pilote moeten heten. Het kwam er niet van
en hij ging bij L'Oréal-Monsavon
op de reclameafdeling werken. In 1957 besloot hij
zelfstandige te worden. Zijn pad kruiste dat van
Joly met wie het meteen klikte. Radio Luxembourg
zou zich alles aantrekken van de promotie en garant
staan bij de papierhandelaars en drukkers. Clauteau
moest op zoek naar startkapitaal en naar een ploeg
die het blad zou invullen. Dat hij bevriend was
met Jean Hébrard kwam goed
uit voor Uderzo en Goscinny want zo werd EdiFrance
andermaal ingeschakeld.
• Naast wat gerecupereerd werk uit Le
Supplément Illustré kwamen er
ook allerlei artikels in met onder andere een exclusief
kortverhaal van de Belgische schrijver Georges
Simenon (met illustraties van Uderzo),
een strip van Pellos overgenomen
uit Zorro, een novelle geschreven en geïllustreerd
door Sempé, een herwerking als volwaardig
stripverhaal van Les Aventures de Jim Flokkers
door Uderzo en Charlier en de eerste plaat
van Roman de Renart door Uderzo en Goscinny.
De maquette overtuigde iedereen en het nulnummer
werd mits wat aanpassingen omgeturnd naar een nummer
1. In dat eerste nummer kon men ook Ca Va Boullir
lezen, een avontuur van Zappy Max,
een populaire animator bij Radio Luxembourg. Pilote
1 verscheen op 29 oktober 1959. Naast Asterix
beleefden ook Tanguy en Laverdure, Roodbaard
en Joris Jasper hun eerste avonturen. De
eerste oplage van driehonderdduizend exemplaren
raakte door de voortreffelijke promotiemachine in
24 uur uitverkocht.
• 1959 was dus het jaar van de revolutie in
stripland. Met hoofdzakelijk Luxemburgs geld van
Radio-Luxembourg waagde het Franse stripweekblad
Pilote zich op het strippodium en ging
de concurrentie aan met Robbedoes en Kuifje,
meerbepaald voor de iets oudere lezers. Medewerkers
waren professionele journalisten van de gevestigde
pers waarmee Goscinny enkele regels wilde doorbreken.
Het radiostation had er 24 uur advertentietijd voor
over. Er was geen andere vorm van reclame voor het
nieuwe tijdschrift, maar de mensen hadden het duidelijk
vernomen. In het eerste nummer staan de avonturen
van Roodbaard (door Hubinon en Jean-Michel
Charlier), Tanguy (door Raymond
Poïvet en Charlier) en de atypische
held Asterix! De officieuze hoofdredacteur
van het blad was Goscinny. Luikenaar Jean-Michel
Charlier en Uderzo waren de andere mannen achter
de schermen. Ook Blueberry
(Jean Giraud en Charlier), Olivier
Blunder (Greg), Ravian
(door Jean-Claude Mézières
en Pierre Christin) en wat later
Enki Bilal, Fred,
Cabu, Bielsa,
Jacques Tardi, Jacques
Lob, Pichard en Marcel
Gotlib vervoegden de strippagina's. Zelfs
Lucky Luke werd afgesnoept van Robbedoes
en Dupuis. Het blad groeide mee
met zijn ouder wordende lezers en Goscinny besloot
om later ook grafisch moeilijker liggende tekenaars
als Reiser, Nikita Mandryka,
F'murr, Wolinski,
Claire Brétecher en Philippe
Druillet aan te trekken. In de eerste jaren
van zijn bestaan had Pilote ook een didactisch
trekje. Daarna werd het meer en meer een soort Mad
op zijn Frans. Het inspireerde regisseurs als Alain
Chabat (met de dwaze, maar zeer succesvolle
fimreeks Les Nuls) en de aanpak van betaalzender
Canal+ voor het produceren van
films en televisiereeksen.
• Roman de Renart zou het Franse
striplandschap veranderen, of het zou toch minstens
een groot succes kunnen worden, dachten de auteurs
en hun entourage. Collega Poïvet moest hen
echter teleurstellen. Jean Trubert
was al een tijdje daarvóór op een
gelijkaardige strip aan het broeden. Net voordat
ze op vakantie zouden vertrekken en vooraleer Pilote
definitief uit de startblokken zou schieten, moesten
Uderzo en Goscinny met wat anders uit de mouwen
komen.
• Bij gebrek aan materiaal voor Pilote
moest Uderzo zelf een realistische strip tekenen.
Voor de pilotenstrip Michel Tanguy zwoegde
hij, behalve voor de vliegtuigen dankzij zijn voorliefde
voor techniek. Hij heeft zijn broer Marcel
opgeleid hem te helpen, zij het niet op afdoende
manier. In het laatste verhaal van Michel Tanguy
heeft zijn broer de eerste twee pagina’s alleen
gemaakt maar Uderzo moest zijn potloodtekeningen
wel danig herwerken. Uderzo probeerde het ook met
Jean Giraud die één plaat hefet gemaakt.
Dat verliep niet vlot. Om hem toch te kunnen helpen,
stelde Giraud voor om Uderzo's potloodtekeningen
in inkt te zetten, maar dan moest hij ze wel zelf
komen brengen. Omdat hij aan de andere kant van
Parijs woonde, vond Uderzo dat niet haalbaar. Uderzo
deed het dan maar opnieuw alleen en kondigde Charlier
aan te willen stoppen met de reeks Charlier vroeg
aan Jijé of hij een vervanger wist. En jawel,
Jijé wilde het zelf doen. Van Uderzo kreeg
hij alle documentatie: stapels technische bladen
en foto's. Hij was blij dat hij ervanaf was. Vandaag
zou hij Tanguy en Laverdure niet meer kunnen
tekenen. Het is veel te lang geleden dat hij realistisch
heeft getekend. Indertijd amuseerde hij zich net
door te pendelen tussen het realisme en het karikaturale.
• Tanguy en Laverdure, Asterix, Hoempa
Pa (voor het weekblad Kuifje), ontelbare
tekeningen voor publicitaire doeleinden en voor
het magazine Pilote,... Uderzo wist wel
hoe hij zijn dag moest plannen. Niet meer dan vijf
uur slaap per nacht kon er vanaf.
• Roman de Renart liet Goscinny niet
volledig los. In 1962 kwam hij voor tekenaar Mic
Delinx met een variatie op de proppen:
La Forêt de Chênebeau dat eerst
in Jacky Magazine verscheen, het jeugdsupplement
van het reclametijdschrift Jacqueline,
een uitgave van de J-winkels. Vier
jaar later kwam het in Pilote terecht.
In vertaling heette de reeks De Jolige Jungle.
• In 1960 keerde het enthousiasme bij Pilote
zich. Het maken ervan kostte handenvol geld, het
startkapitaal raakte opgesoupeerd en ook de schulden
stapelden zich op. De geldschieters wilden zich
terugtrekken en Pilote zelfs stoppen. Een
regionale krant uit Montluçon was mede-eigenaar
van Pilote en ze wilden graag een nationaal
magazine hebben. Maar al snel wilden ook zij hun
geld terug. Koortsachtig werd er gezocht naar kandidaatovernemers.
Charlier ging bij Dupuis aankloppen. Charles
Dupuis wilde wel, maar zijn broer Paul
niet. Hébrard ging bij Hachette
langs, maar een antwoord liet te lang op zich wachten.
Goscinny had meer succes. Wilde Dargaud
niet een eigen Frans blad uitgeven in plaats van
enkel Kuifje voor de Franse markt? De overnameprijs
was niet duur: één symbolische frank...
én de toren schulden wat wel duurder was.
In het najaar van 1960 was Pilote weer
optimaal boven Jan. Radio Luxembourg verruilde het
programma Champion zelfs voor een nieuw
jeugdprogramma, Pilote-Magazine.
• Jean Tabary was vóór
de geboorte van Pilote een van de pijlers
van Vaillant (het vroegere Pif Gadget)
dankzij Totoche en Corinne et Jeannot
(door Dupuis kortstondig vertaald als Jantje
en Carina). Voor Pilote creëerden
ze samen Valentin le Vagebond dat vanaf
1959 begon te lopen. In 1962 kwam Iznogoedh
erbij, toen nog Les Aventures du Calife Haroun
El Poussah genoemd, voor het tijdschrift Record.
Zeer snel zou de snode vizier Iznogoedh de hoofdrol
en de serienaam overnemen. Daar slaagde het op macht
beluste personage dan weer wel in. Iznogoedh is
een van de enige hoofdpersonages in stripland die
inslecht is. Met Valentin le Vagebond hield
Goscinny na vier afleveringen op door een teveel
aan werk voor Asterix. Iznogoedh
zou hij blijven schrijven tot kort voor zijn dood.
Tabary mocht Valentin alleen voortzetten.
De tekenaar was eveneens een drukbezet man. Meermaals
presteerde hij het te laat te komen met zijn platen.
Het verhaal ging dat op een gegeven moment Goscinny
dreigde niet op het huwelijk van Tabary aanwezig
te zijn als hij zijn platen te laat inleverde. Tabary
bevestigde noch ontkende het verhaal. Hij zei alleen
dat Goscinny wel op zijn huwelijk aanwezig was én
dat zijn platen op tijd geleverd waren. De zinsnede
"kalief worden in plaats van de kalief"
begon naast de strip trouwens een eigen leven te
leiden. Vooral de media hield ervan om het in een
politieke context te plaatsen, recent nog met de
presidentsverkiezingen in de figuur van Nicolas
Sarkozy.
• In het begin van Pilote droeg Goscinny
enkel de titel van redacteur/secretaris. Na de komst
van Georges Dargaud als aandeelhouder
werd Goscinny in 1963 co-hoofdredacteur naast Charlier.
Vier jaar later kreeg hij promotie als directeur
van het weekblad. Begin jaren zeventig vermeldde
zijn visitekaartje enkel: "René Goscinny,
directeur van Pilote." Als hoofdredacteur was
hij hyperactief en een controlefreak. Geen enkel
blad passeerde ongezien de redactie. Hij had ook
het grote vermogen om er talent uit te pikken.
• Voor een cover van Pilote tekende
Marcel Gotlib een illustratie van een strand dat
vergeven was van de zonnebaders en zwemmers. Ergens
heel klein in een hoekje tekende hij een mannetje
in het water met een domme grijns op zijn gelaat
met rond hem belletjes in het water. Goscinny begreep
niet wat dit te betekenen had en vroeg Gotlib om
uitleg. Gotlib zei hem dat hij aan het pissen was.
Goscinny vroeg hem prompt om het mannetje en de
bellen te wissen.
• Met Les Dingodossiers, dat vanaf
1965 in Pilote liep, waren Gotlib en Goscinny
hun tijd een beetje vooruit op het oude vasteland.
Eigenlijk was het een kopie van wat er in Mad
al lang werd voorgedaan, maar collega's van Gotlib
wezen hem erop dat door een gebrek aan echte helden
en hoofdpersonages en de vertelstijl met een direct
aanspreken van de lezer het nooit tot een album
zou komen. Nochtans net door die vertelstijl, waarbij
een lezer zich rechtstreeks aangesproken voelde,
begon deze lezer in de pen te kruipen door brieven
te schrijven, de auteurs te wijzen op fouten of
hen vragen te stellen die wel eens de aanleiding
gaven tot een stripje. De albums die er wél
uit voortvloeiden (in het Nederlands als Waanzin
Waanzuit) zijn haast de enige van Gotlib die
regelmatig worden herdrukt in het Frans. In 1967
hield de 'stiprubriek' ermee op. Asterix'
populariteit explodeerde. De productie van Goscinny
schroefde hij terug naar deze held, Lucky Luke
en Iznogoedh. Gotlib moest er alleen mee
verder. De bekendmaking van dit besluit maakte Gotlib
erg zenuwachtig.
• Ondanks de stopzettingen perste Goscinny
er voor Pilote nog steeds nieuwe series
uit. Jacquot le Mousse, getekend door Christian
Godard, voor Tromblon. Martial
tekende Goscinny's Les Divagations de Mr Sait-Tout
waarvan slechts negen afleveringen verschenen. In
La Potachologie, geïllustreerd door
Cabu, toonde Goscinny een poëtische blik op
de adolescentie, een beetje zoals De Kleine
Nicolaas, maar dan ouder.
• Van de verhalen rond commissaris Bougret
en zijn rechterhand, inspecteur Charolles, schreef
Gotlib sketches voor het radioprogramma Le Feu
de Camp op Europe 1. Elke
week vergaderde hij met Goscinny en andere deelnemers
aan het programma zoals Fred en Gébé
om met ideeën in de boekentas de taken te verdelen.
In het programma imiteerde Goscinny accenten en
las geestige kronieken voor over de maatschappij.
Voor een kerstaflevering zongen ze, op Goscinny
na, musicalachtige nummers die ze zelf schreven.
De generiek van het programma was een vals scoutsliedje,
geschreven door Gébé en op muziek
gezet door Gotlib die wel eens op een gitaar tokkelde.
Omdat ze enerzijds veel met elkaar lachten (met
navenante insider jokes die het publiek niet vatte)
en omdat ze kostbare radioruimte innamen van komieken
als Bourvil werd de uitzending
gestaakt na dertien afleveringen.
• Gotlib vroeg hem eens waarom hij nooit zijn
naam had veranderd. Zijn eigen boekhandelaar had
het namelijk moeilijk om de naam Goscinny correct
uit te spreken. Goscinny antwoordde: "Nooit!
De dag dat niemand nog mijn naam fout uitspreekt,
wil zeggen dat ik ben geslaagd!"
• Terry Gilliam ontmoette
Goscinny tijdens een van zijn verblijven in de VS.
Wanneer Gilliam naar Parijs trok, vroeg hij Goscinny
of er werk voor hem was. Goscinny gaf hem scenario's
van Fred om te tekenen voor Pilote. Kort
daarop werd hij een van de oprichters van Monty
Python.
• Goscinny was paternalistisch en dat botste
vooral in de jaren zestig en begin jaren zeventig
met andere karakters. Over de breuk met deze auteurs,
die leidde tot de oprichting van nieuwe bladen als
L'Écho des Savanes, Métal
Hurlant en Fluide Glacial hadden we
het hier
al.
• Nochtans gaf Goscinny toe aan de eisen van
misnoegde auteurs. Hij stond toe om actualiteitspagina's
op te nemen, maar niet zoals die van Hara-Kiri.
Het moets op hun manier. De beslissing deelde hij
aan het hoofd van een grote ovalen redactietafel
mee: "Jullie geven me je ideeën op maandag,
ze zullen beter betaald worden dan jullie gewoonlijke
pagina's. Voor zij die dat niet willen, staat de
deur open." En het werkte, ook bij de sceptische
Bretécher die de werkwijze een beetje schoolmeesterachtig
vond. Het betekende extra werk, maar het was wel
toffer. En daar zat 'm de truc van een begenadigd
hoofdredacteur. Wanneer men hem een idee gaf, zei
hij op het laatst wel eens spontaan: "Gotlib,
de staking van de straatruimers, hoeveel pagina's?"
• Karikaturist Jean Mulatier
kreeg in 1972 Goscinny razend. Onbedoeld, want hij
wilde gewoon discussiëren over een op het laatste
moment tussengekomen tekenopdracht dat hem veel
werk en tijd zou kosten. Goscinny onderbrak hem
nijdig, was lijkwit en zei tegen Mulatier dat hij
goed genoeg wist hoe een tijdschrift werd gemaakt.
Zeer snel verliet de tekenaar Pilote om
samen met Ricord, Lucques
en Rampal Mormoil op te
richten.
• Hoewel hij niet hield van scabreuze toestanden
en scatalogie, publiceerde hij wel het werk van
Reiser. De tekenaar wist zelf wel hoe ver hij kon
gaan in Pilote terwijl zijn werk voor Hara-Kiri
en opvolger Charlie Hebdo veel verder ging.
Maar toen hoofdredacteur François
Cavanna zijn tekenaars deed kiezen tussen
Pilote en Charlie koos Reiser
toch voor Charlie. Ook Cabu vertrok.
• Pilote genoot de, eum, eer om als
eerste stripblad een mannelijk geslachtsdeel te
publiceren. Dat gebeurde in 1972 in Delirius
van Philippe Druillet. Het commentaar
van hoofdredacteur Goscinny was: "Je moet toch
wat oppassen". Druillet vond het noodzakelijk
want zijn scenarist Jacques Lob
beschreef in zijn scenario dat de personages naakt
waren en dat het hem realistisch leek. Goscinny
had daar niet echt problemen mee, maar het moest
wat gecamoufleerd worden. Voor de albumpublicatie
moesten de piemels eruit van een verantwoordelijke
bij uitgeverij Dargaud. Druillet toonde braaf de
weggegomde geslachtsdelen, trok daarna snel naar
de fotogravure en tekende ze er weer op. Het mannetje
van Dargaud heeft het daarna nooit opgemerkt. Maar
Goscinny wel. Zijn reactie was simpelweg een vermannend
knipoogje: "Ttttt!!!!". En tóch
was iemand anders Druillet voor. In 1969 verscheen
in Pilote al een komisch verhaaltje over
Adam en Eva, volledig naakt, getekend door een vrouw,
Claire Bretécher.
• Gotlib wilde wel in zee gaan met Nikita
Mandryka en Bretécher om L'Écho
des Savanes op te starten, maar Pilote
voorgoed verlaten, zat er niet direct in hoewel
hij een van de aandeelhouders was van L'Écho
des Savanes. Het undergroundblad was voor hem
een uitlaatklep om zwijnerijen te publiceren.
• Nummer 1 van L'Écho des Savanes
verscheen net op het moment toen er een grote stripconventie
plaatsvond in New York. Alle Pilote-tekenaars
bevonden zich als uitgenodigde delegatie in een
vliegtuig, wat Wolinski nog deed opmerken dat moest
het vliegtuig neerstorten, het gedaan was met de
Franse strip. Van zodra het waarschuwingslichtje
om te blijven zitten uit was, begon Mandryka exemplaren
van het nummer 1 rond te delen. Gotlib gaf er zelf
eentje aan Goscinny. Hij wist goed genoeg wat het
was, stak het in een tas en zei: "Ik zal het
lezen wanneer ik tot rust ben gekomen". Zijn
generatie hield niet van het blad. Het waren tekeningen
die men eerder op tafelkleden maakte om wat lol
te trappen. Goltlib kweet zich verder gewoon van
zijn dubbele taak voor Pilote en L'Écho
des Savanes, maar het secundaire werk voor
L'Écho des Savanes begon hij meer
en meer te ervaren als iets zeer belangrijks. Op
de lange duur kon hij niet meer werken voor iemand
die een te grote rol in zijn leven vervulde. Hij
moest zijn eigen weg kunen vinden.
• Een jaar vóór zijn dood kwam
Gotlib Goscinny en zijn vrouw nog eens tegen. In
1975 richtte hij Fluide Glacial op, opnieuw
een concurrent voor Pilote. Het was op
een spektakel dat Bernard Haller
organiseerde in het Palais des Arts. Aan de equipe
van Fluide Glacial vroeg Haller om overal
gekke tekeningetjes te maken. Het programma werd
getekend op serviettes waarin sandwiches staken
en er kwamen tekeningen tot op de muren van de toiletten
toe. Gotlib kwam het echtpaar tegen, ze bekeken
elkaar en dat was het dan. Samen met Mandryka en
Jean Giraud speet het Gotlib dat het na de oprichting
van hun eigen blaadjes nooit meer goed raakte met
Goscinny.
• De reeks die Goscinny het allerliefst schreef
was Iznogoedh. Daarin kon hij de meeste
calembours (woordspelingen) kwijt en volledig
loos gaan... een ramp voor vertalers!
• Na Asterix en Lucky Luke
zijn de dagboekverhaaltjes van De Kleine Nicolaas
Goscinny's grootste succes. De kinderlijk geschreven
verhaaltjes zijn geïllustreerd door Sempé.
Vertalingen van de boeken verschenen in dertig landen
waaronder Frankrijk, Nederland en België, Engeland,
de Verenigde Staten, Italië, Spanje, Portugal,
Denemarken, Japan, Polen,... Toen dochter Anne
Goscinny in 2004 een selectie uitgaf van
nog nooit eerder in boekvorm uitgegeven verhalen
werd ook dat een enorm succes. Een tweede bundel
volgde. Een maand na verschijnen stond de teller
al op meer dan 320.000 verkochte exemplaren. Sinds
een paar jaar geeft Atlas een hernieuwde
reeks uit in het Nederlands.
• De vertalingen van Asterix zijn
een albumreeks geworden met een hoop diverse uitgeversnamen
op de cover of de schutbladen. De eerste albums
verschenen bij De Geïllustreerde Pers,
die ook Pep uitgaf waarin de reeks werd
voorgepubliceerd. In een jaar of vijf kon het flink
wat albums op de markt brengen. In 1971-1972 vond
VNU het nuttiger om alle boekuitgaven
onder één uitgeverij onder te brengen,
evenals de jeugdbladen. De albums vanaf Asterix
en de Olympische Spelen werden uitgegeven door
Amsterdam Boek, de bladen door
Oberon. Maar de operatie was geen succes. Vanaf
1975 was Oberon voortaan de uitgever van Asterix.
Maar Dargaud vond dat het op de lange duur toch
lucratiever zou zijn als ze de albums kant en klaar
zouden afleveren aan de Nederlandse uitgever die
daarvoor een vastbepaald percentage van de verkoopprijs
voor moest betalen. Daarvoor werd Dargaud
Benelux opgericht, de Belgische dochter
van Dargaud. Voortaan zouden in de albums dus Oberon
en Dargaud als co-uitgevers vermeld staan voor een
reeks waarvan de nummering helemaal door elkaar
liep. Asterix en de Britten bijvoorbeeld
werd nu plots deel 4. Inmiddels kwam het in Frankrijk
tot een breuk tussen de auteurs en Dargaud. De auteurs
wilden weg en onder de naam van hun nieuwe bedrijf
Les Editions Albert René en henzelf spanden
ze Dargaud een proces aan. Dargaud verloor, maar
dat maakte Goscinny niet meer mee. De Broedertwist
(in België uitgebracht als De Diepe Kloof
door een andere uitgever) was het eerste album dat
niet meer bij Dargaud verscheen. Het systeem voor
de vertalingen bleef ongewijzigd. Oberon was daar
de officiële uitgever van alhoewel er achter
de schermen een bitsige strijd werd geleverd met
Albracht die zich met een lager
kortingspercentage tevreden stelde. Oberon bood
daartegenover meer albums af te nemen dan Albracht
kon of wilde. Bovendien had Eppo al de
voorpublicatierechten gekocht. De verschijning daarvan
in het blad was overigens een wereldprimeur.
Faits divers (Asterix):
• De Reinaert de Vos-adaptatie Roman
de Renart werd afgevoerd nadat het duo vernam
dat Jean Trubert (een grote ster in die periode)
al bezig was met het voorbereiden van een Reinaert-stripversie.
Hun volgende project zou dus geen dierenreeks mogen
zijn die zich afspeelde in de middeleeuwen.
• Het kiezen van een tijdperk was een eerste
obstakel. De prehistorie leek interessant, maar
er waren al zoveel strips die zich in die tijd afspeelden.
Daarna dachten ze aan de Galliërs en de Romeinen.
De idee van het dorpje dat weerstand biedt aan de
Romeinen stond snel op papier. Uderzo stelde voor
om de kleine, lelijke opdonder te laten vergezellen
door een grote brute kracht.
• Hun nieuwe reeks moest een reeks zijn met
een antiheld. Toch tekende Uderzo aanvankelijk een
grote blondharige. Goscinny keurde het af en suggereerde
een klein, lelijk, niet erg intelligent, maar wel
slim personage die waarachtig de Franse natuur zou
representeren. Uderzo deed zijn werk opnieuw en
voegde er een grote brutekracht aan toe: Obelix.
Goscinny accepteerde en stelde voor dat het een
menhirleverancier moet zijn. Andere personages volgden
snel wanneer ze hun luttele kennis over het tijdperk
aanspraken. En zo kwamen de chef, de bard en de
druïde ook opdagen. In twee uur tijd, in juli
1959, in het huis van Uderzo in Bobigny bij een
goed glas wijn werd een van de succesvolste reeksen
aller tijden bedacht.
• Dé referentie bij uitstek bij het
maken van Asterix waren Laurel
en Hardy. Namen werden gevonden
in een rijmwoordenboek.
• De namen van Asterix en Obelix zijn van
oorsprong Latijnse namen (asterisque en
obelisque) waarvan de ix-uitgangen refereren
naar Keltische namen.
• Voor Asterix heeft Goscinny zijn
werkwijze niet veranderd. Het was aanvankelijk een
van de vele creaties die paste in de rij van andere
figuren die aan zijn brein ontsproot. De taalgrappen,
de dubbele bodems en de originele verhalen zorgden
er al snel voor dat ook striphaters Asterix
ontdekten en bij uitbreiding andere stripverhalen.
• Met de Gallische stam die succesvol in het
verzet trok, bekleedden Uderzo en Goscinny een unieke
positie in het striplandschap. Tevoren ging het
in de geschiedenisboeken vooral over de nederlagen
van de voorouders van beide auteurs.
• Het dorp van Asterix ligt aan zee in Bretagne.
Goscinny vond dat het aan zee moest grenzen zodat
de helden makkelijk een uitweg hadden om het ruime
sop te kiezen. Uderzo vertoefde in Bretagne tijdens
de Tweede Wereldoorlog.
• Inspiratie voor de reeks op historisch niveau
haalde Goscinny vooral uit de Comentarii de
Bello Gallico, het zeven boeken tellende verslag
van Julius Caesar die hij schreef
(of liet schrijven) over de oorlogen tegen de Galliërs
tussen 58 en 50 vóór Christus. De
Galliërs bestonden uit drie volken: de Belgen,
de Aquitaniërs en zij die zichzelf de Kelten
noemen en wij de Galliërs.
• Het duo wilde met Asterix iets
maken dat hen nog niet was voorgedaan. Pas later,
door belezen journalisten, kwamen ze te weten dat
er elders in Frankrijk nog reeksen liepen als Totorix
van Jean Nohain en Poléon
et Aviorix van Cheneval. Twee
reeksen die ze op het moment van Asterix'
creatie helemaal niet kenden.
• Eind 1961 verschenen bij Dargaud in de Collection
Pilote de eerste drie stripalbums van Asterix.
Van Asterix de Galliër werden zesduizend
exemplaren gedrukt. Vanaf 1966 bestond de Collection
Pilote niet meer en verschenen de albums voortaan
onafhankelijk in eigen reeksen. De eerste zes Asterix-verhalen
verschenen in deze collectie. Het zijn de zes zeldzaamste
albums. De oplage van Het Gouden Snoeimes
(1962) en Asterix en de Gothen (1963) bedroeg
vijftienduizend exemplaren. Asterix
en de Gladiatoren (1964) en De
Ronde van Gallië (1965) waren al goed
voor zestigduizend exemplaren terwijl Asterix
en Cleopatra (1965) de kaap van de honderdduizend
exemplaren rondde.
• In het scenario van De
Ronde van Gallië stond niet meer dan
het zinnetje dat een klein hondje aan de poort stond
bij de scène met de ham in Lutetia. De auteurs
stonden daarna versteld dat er brieven volgden waarin
werd gevraagd naar de naam van het hondje en dat
ze het graag zouden terugzien. Vervolgens organiseerden
de auteurs een wedstrijd in Pilote waarin
de lezers hun voorstellen konden opsturen om een
naam voor het hondje te bedenken. Vijf jongens kwamen
op de naam Idéfix. Ze kregen een gratis abonnement
op Pilote, maar Uderzo heeft geen van hen
ooit ontmoet.
• Het kwam al eens voor dat een lezer een
brief schreef om op te merken dat er bijvoorbeeld
geen aardappelen bestonden in die tijd (meerbepaald
in Asterix en de Britten waar Asterix aardappelen
schilt). Elke keer hebben Uderzo en Goscinny daarop
geantwoord: "Maar jawel, dat bestond toen al,
maar het is sindsdien in de vergetelheid geraakt".
Hoewel Goscinny zich niet wilde profileren als geschiedenisprofessor
en Asterix als een bron van historische
documentatie, zat er toch enorm veel waarheid in
de reeks.
• Knipoogjes waren er plenty, maar
Goscinny wilde zich al eens moeien. Toen Uderzo
een Romeinse centurion met de gelaatstrekken van
de toenmalige Amerikaanse president Richard
Nixon voorzag, wilde Goscinny daar niet
van weten. Het zou de lezer uit zijn concentratie
brengen.
• Asterix verscheen voor het eerst
in het buitenland in 1964 in het Nederlandse striptijdschrift
Pep. Ook de eerste buitenlandse albumuitgave
was Nederlands. Begin oktober, maand op maand vijf
jaar na Pilote dus, verschenen hun avonturen
in Pep dat wel meer reeksen van Pilote
en Kuifje overnam. In Pep 40 van
1964 werd de intrede van Asterix dan ook
zwaar ondersteund in het blad. Tussen 1964 en 1970
wijdde Pep twintig covers aan de reeks
en ze werden ingezet om albums van het huis aan
te kondigen of om promotie te voeren voor het tijdschrift.
Ook in vaste rubrieken als Peppers (de
muziekrubriek) doken ze wel eens op. Net zoals Lucky
Luke en andere figuren van Morris
bepaalde het mee het gezicht van Pep. Uiteraard
maakten Uderzo en Morris niet zelf al deze tekeningen.
Dat werd wel eventjes gedaan door de vaste tekenaars
van Pep zoals Daan Jippes
voor wat betrof Asterix. In 1969 tekende
hij drie bloedmooie covers. Ook voor Asterix
en de Britten toonde hij zijn meest veelzijdige
kant.
• Asterix is in Nederland groot geworden
(veel groter dan in Vlaanderen zelfs) dankzij de
voorpublicaties in achtereenvolgens Pep
en Eppo. Deze stripweekbladen plukten vele
reeksen uit buitenlandse tijdschriften om ze in
het Nederlands of toch alleszins in Nederland te
kunnen voorpubliceren. In Pep/Eppo waren
dat naast Asterix bijvoorbeeld ook Blueberry,
Roodbaard, Bruno Brazil (onder de naam Rob
Palland), Michel Vaillant,...
• En Daan Jippes' Asterix-avontuur
was daarmee nog niet afgelopen. In 1981 zou een
Asterix Weekblad worden uitgegeven voor
de Franse markt met een potentiële Nederlandse
vertaling. Frits van der Heide,
ex-hoofdredacteur van Pep had aan Lo
Hartog van Banda gevraagd om een Asterix-verhaal
van zo'n dertig pagina's te schrijven. Van der Heide
belde Jippes op, die toen in Amerika werkte voor
Disney, met de vraag of hij niet
enkele pagina's van het verhaal wilde tekenen. Na
het karwei (een pagina in inkt en een tweede alleen
uitgewerkt in potlood over een Romeinse kok die
ontvoerd wordt) bleef het stil. Van der Heide heeft
nog wel een zaakwaarnemer in Brussel ontmoet. Hij
was belast met het verzamelen van materiaal voor
het Asterix-tijdschrift. Zowel van der
Heide, Jippes als Hartog van Banda hebben er nooit
meer wat van gehoord. Jippes kreeg nog wel zijn
platen teruggestuurd. De tweede pagina via via,
kreukels incluis. Het is niet geweten of Uderzo
die platen ooit heeft gezien. Er is wel een gerucht
dat vertelt dat Uderzo tegen de publicatie een stokje
heeft gestoken omdat ze beter waren dan hij ze zelf
kon tekenen. Lo Hartog van Banda probeerde het dan
maar met Lucky Luke waarvoor hij tussen
1983 en 1992 drie verhalen schreef. Fingers
is het meest memorabele ervan.
• In 1965 was het voor Goscinny duidelijk
dat Asterix een hit is. In Biarritz liep
hij rond in de straten en zag er overal het nieuwe
album liggen. De oplage was toen driehonderdduizend
exemplaren. Hij ving er ook de zin "Ze zijn
gek die Romeinen" op. Op dat moment begonnen
volwassenen de strip te kopen voor zichzelf en ze
gaven ook toe dat ze de albums lazen. Er werd over
Asterix gepraat, het kwam in kranten, op
de radio, op de televisie. Niet alleen Asterix
maar De Strip raakte in de mode en werd gemeengoed.
• Hoewel driekwart van zijn familie in de
concentratiekampen het leven liet, koesterde Goscinny
niet de minste haat jegens de Duitsers toen ze met
het voorstel kwamen de reeks ook in het Duits te
vertalen. Het ongelukkige toeval wilde dat een van
de verantwoordelijken bij de uitgeverij Adolf
heette, zo genoemd door zijn ouders naar de voornaam
van Hitler. Duitsland groeide uit
tot een afzetgebied dat het tweede grootste na Frankrijk
werd.
• In de jaren zeventig kende Asterix
een succes op Amerikaanse universiteiten waar Frans
werd gedoceerd. Het zou een nog groter succes kennen
als Goscinny er zich vestigde, maar dat zag hij
niet nog een keer zitten.
• Het album Asterix en de Helvetiërs
kwam er dankzij een tip van toenmaig president Georges
Pompidou die regeerde van 1969 tot 1974.
Uderzo en Goscinny durfden nooit nieuwe albums op
te sturen naar de vorige president Charles
de Gaulle. Nochtans hield de Gaulle wel
van Asterix. Hij vond zich terug in de
voorstelling van Frankrijk en de houding van de
dorpelingen ten overstaan van de buitenwereld (of
het buitenland). Dat de Gaulle wel 'reclame' maakte
voor Kuifje in de beroemde uitspraak "Weet
u, eigenlijk is mijn enige rivaal op het internationaal
toneel Kuifje. Wij zijn allebei kleintjes die zich
niet laten beduvelen door de groten. In mijn geval
wordt dat echter niet zo opgemerkt, vanwege mijn
lengte", hielp niet om zomaar albums toegestuurd
te krijgen. Pompidou kreeg ze dus wel. Hij bedankte
hen met een briefje en eindigde met de vraag waarom
ze geen Asterix bij de Helvetïers maakten.
Goscinny wilde niet meteen de president volgen,
maar behield de idee. Pompidou werkte vóór
zijn politieke carrière als president en
eerste minister bij een bank en kende de mechanieken
van de fiscale paradijzen. Hij stond dus ook aan
de basis van het scenario! Een reisje naar Zwisterland
om er foto's te nemen en inspiratie op te doen volgde
snel. Belangrijk hierbij was om het oude Genova
(Genève) te recreëren en vooral de positie
van de stad aan het meer van Genève goed
te hebben. Uderzo herinnerde zich nog goed dat het
de eerste keer was dat de douane niets aan Goscinny
vroeg bij het passeren van de grens.
• Enkel Corsica en Zwitserland (voor het album
Asterix en de Helvetiërs dat volgde
op De Intrigant)
bezocht het duo om inspiratie op te doen. Omdat
Goscinny nooit wilde vliegen, moest er dus gereden
worden. Maar zelf was hij een slechte rijder. In
Corsica nam hij alle haarspeldbochten via de binnenkant
op het linkervak. Scenarist én tekenaar liepen
er de angst van hun leven op. Hij hield niet van
snelheid, dus als Uderzo reed verweet hij hem vanalles.
Uderzo maakte namelijk deel uit van de Ferrari-club
en leerde Formule 1-rijden met een Renault.
Op 29 september 1977 mocht hij op het circuit van
Castellet rondjes rijden. Het Goscinny-echtpaar
logeerde net in Cannes en kwam hem aan de zijkant
van het parcours gadeslaan. Goscinny's vrouw kreeg
bijna een zenuwaanval door Uderzo zo snel te zien
rijden. Na de race, waarin Uderzo de tweede stek
behaalde, zei Goscinny hem: "Luister, Bébert,
als je zelfmoord wil plegen, waarom doe je het dan
niet proper met een revolver." Uderzo zou het
zijn leven lang herinneren. Een dikke maand later
was Goscinny zelf dood.
• De tekening van Rome op een halve pagina
kostte Uderzo het meest moeite. Uderzo wilde historisch
correct zijn en nam een maquette als basis. Maar
zijn stripversie van Rome was veel moderner dan
het Rome onder Julius Caesar (Jacques Martin
maakte eenzelfde fout in Alex).
Het grote Rome was dat van het keizerrijk vanaf
de derde eeuw na Christus. Na een reis naar Israël
nam hij een maquette mee van het oude Jeruzalem
dat hij gebruikte in De Odysee van Asterix.
Het album droeg hij op aan Goscinny. De scenarist
werd een keer uitgenodigd door de Israëlische
regering. Goscinny weigerde want hij vermoedde dat
hij er een Asterix zou moeten laten afspelen.
Hij wilde absoluut niet aan politiek doen. Na zijn
dood maakte Uderzo eerst nog De Grote Kloof
maar met De Odyssee van Asterix probeerde
hij de overname duidelijk te markeren. Omdat Uderzo
zelf geen jood was, viel het hem makkelijker mee
om er een verhaal te situeren. Hij vereeuwigde zijn
weggevallen scenarist als een koopman.
• Niet alleen Uderzo gebruikte Goscinny als
karikatuur in de Asterix-reeks. Morris tekende hem
als de boef Pete in De Bende van Joss Jamon.
In Waanzin Waanzuit van Gotlib kwam hij
veelvuldig voor, meestal als de overduidelijke dader
van een misdaad die commissaris Bougret onderzoekt.
In Olivier Blunder van Greg was hij uiteraard
de hoofdredacteur van Polite (in plaats
van Pilote). Ook Jijé, Verron,
Mallet, Patrice Leconte,
Fred en Mandryka gebruikten hem als personage. Maar
geen een bedacht voor hem een hogere functie dan
Giraud die Goscinny in Blueberry
tot president van de Verenigde Staten maakte.
• De voor een groot deel Frans sprekende Canadese
provincie Québec vereenzelvigde zich makkelijk
met het dorpje van Asterix. Zelfs de bisschop van
de provincie had het op een vergadering over de
stripreeks.
• Hoe lezen Italianen eigenlijk hun vertalingen?
Awel, de Italiaanse uitgever is gevestigd in Milaan
en laat de Romeinen spreken als Milanezen. In de
Franse versie spreken de personages ook als provincialen,
maar met een Parijs accent. Voor het bekende S.P.Q.R.
(Senatus Populus Que Romanus = de Senaat
en het Romeinse Volk) op de Romeinse vaandels en
standaarden bedacht de Italiaanse vertaler het equivalent
Sono Pazzi Questi Romani, wat zoveel wil
zeggen als "rare jongens, die Romeinen".
Volgens een andere bron kozen de Italiaanse vertalers
voor de Romeinen een soort ridicuul taalgebruik
dat voor de Italianen lmeteen deed denken aan fascisten.
• In de jaren negentig maakte een Britse krant
melding van een opgraving in Bretagne, waar een
Keltisch dorp was opgegraven, waarvan de ruïnes
nog zo goed intact waren dat er geen twijfel bestond:
dit was precies het dorp van Asterix! Die editie
verscheen echter wel op 1 april.
• Door een zwakke hand doet Uderzo dezer dagen
een beroep op een inkter, maar het storyboard en
de potloodtekeningen zijn nog wel van hem. Inkleuren
doet hij ook niet zelf. Uderzo is kleurenblind.
In het begin zorgde dat wel eens voor gelach in
zijn entourage als hij bijvoorbeeld een paard groen
had ingekleurd. Bij het recupereren van de rechten
op de reeks kon er eindelijk begonnen worden met
het herinkleuren van de albums. Vroeger werd bijvoorbeeld
Tanguy en Laverdure ingekleurd in Italië,
aan de lopende band zonder al te veel omzien.
• In 2000 liet de Duitse uitgever van Asterix
de eerste acht albums opnieuw inkleuren. Hachette
gebruikte achteraf deze films voor de Franse herdrukken.
Maar uitgeverij Les Editions Albert René
vonden dat de nieuwe inkleuring een geringe toegevoegde
waarde bracht. Het was de aanleiding voor de La
Grande Collection-operatie. Voor deze afzonderlijke
collectie Asterix-uitgaven op groter formaat
werd de inkleuring volledig opnieuw gedaan, evenals
de lettering. Het lijnwerk van de tekeningen werd
opnieuw ingescand voor de allerbeste kwaliteit.
Studio 2HB (genoemd naar een potlooddikte)
werd met het karwei belast. In vier jaar tijd vanaf
eind 2006 moeten alle albums in deze collectie opnieuw
uitgebracht worden met acht supplementaire pagina's
schetsen en voorstudies en hier en daar een nieuwe
cover. De operatie kost zo'n 900.000 euro.
• Naar verhouding van het aantal inwoners
is Finland het land waar het meeste Asterix-albums
worden gelezen. Ook in Italië en vooral in
Duitsland (ook al hebben de makers er nooit een
verklaring voor gevonden) worden miljoenen albums
verkocht.
• Het Britse striptijdschrift Ranger
vertaalt Asterix voor zijn lezers en veroorlooft
zich enkele aanpassingen. De bekende Galliërs
zijn nu Britten en de reeks heet plots Britons
Never Never Never Shall Be Slaves. Ook de namen
van de figuren moeten eraan geloven: Asterix bijvoorbeeld
laat zich Beric noemen (naar het klassieke boek
Beric the Briton uit 1893 van George
Alfred Henty). Op de koop toe is Obelix
is de zoon van Boadicea, de koningin
van de Britten die de over wie de stripreeks Vae
Victis! door Jean-Yves Mitton
en Simon Rocca vertelt.
Faits divers (Asterix
en de Britten):
• Naar aanleiding van de release van Asterix
33: Het Geheime Wapen in 2005 organiseerde
De Stripspeciaalzaak
een lezerswedstrijd waarin werd gevraagd naar een
Asterix-top 5. In deze uitslag behaalde
Asterix en de Britten de tweede plaats
in de aldus bekomen Asterix
Top Six. Daarom verwijzen we je
door naar
deze pagina voor een overzicht
van alle (onvertaalde) knipoogjes, historische verwijzingen,
cameo's en trivia die het album rijk is.
|