ZIE OOK:
Asterix 4
Asterix 5
Asterix 6
Asterix 8

Asterix 9
Asterix 10
Asterix 15
Asterix 19
Asterix 20
 
D A T A S H E E T
Tekenaar:
Albert Uderzo
Scenarist:
René Goscinny
Uitgever:
Dargaud Benelux / Oberon (1979)
Dargaud Benelux / Lombard (1979)
Dargaud Benelux (1983, 1984)
Hachette (1999)
Eerste druk: 1979
Oorspronkelijke titel:
Une Aventure d'Astérix le Gaulois 24: Astérix chez les Belges
Uitvoering:
SC, kleur
Quoi? De uitspraak van Julius Caesar dat de Belgen de dappersten aller Galliërs zouden zijn, zet kwaad bloed in het dorp. Abraracourcix (Heroïx), Asterix en Obelix vertrekken dus naar Belgica om te bewijzen dat niet de Belgen, maar zijzelf de dapperste Galliërs zijn. Ze maken kennis met leider Vandendomme van de Nerviërs en Vandenkettinge van de Menapiërs met wie ze afspreken een wedstrijd Romein-bestrijden te houden. Julius Caesar moet scheidsrechter spelen. Deze wedstrijd doet zoveel stof opwaaien dat Caesar zelf met een leger naar Belgica komt. Hij weigert onthutst de functie van scheidsrechter en werpt zijn troepen in de strijd. Dit heeft echter desastreuze gevolgen, zodat hij de wedstrijd tussen Belgen en dorpelingen beslist met de mededeling dat beide groepen even gek zijn.
Et alors? Asterix en de Belgen maakt ons opgewekt en trots door te genieten van de vele knipoogjes
die ons balorige volkje van Bourgondiërs te beurt viel. Asterix en de Belgen maakt ons triest omdat het Goscinny's allerlaatste Asterix-verhaal was dat hij geeneens in albumpublicatie voltooid zag. Ook de omstandigheden vóór zijn dood waren niet van die aard om van de mooiste pagina's uit de stripgeschiedenis te kunnen spreken. Wie heeft René Goscinny vermoord?...
Aantal genomineerde albums van Uderzo: 18/440
Aantal genomineerde albums van Goscinny: 27/440

Faits divers (Uderzo en Goscinny):
Uderzo en Goscinny zien we nog enkele keren terug in deze top. Door de immense hoeveelheid proberen we de verzamelde info thematisch te verzamelen. Op deze pagina houden we het op de Belgische connectie, de dood van Goscinny en de gevolgen ervan. Alle thema's zullen elkaar uiteraard overlappen.
• In 1948-1949 gebeurde een belangrijke ontmoeting op een boot die terugkwam van Frankrijk naar New York waar Goscinny toen woonde en werkte. Hij leerde een jonge Fransman kennen die in Connecticut woonde. Wat later nam hij Goscinny op een dag mee naar een van zijn vrienden, Joseph Gillain, zeg maar Jijé, die zich daar gevestigd had met zijn vrouw en vier kinderen. Jijé stelde Goscinny voor aan de jonge Morris, die voor Robbedoes de western Lucky Luke tekende. Goscinny kende hen of hun publicaties niet want er was geen contact meer met de Europese pers. Goscinny werkte toen net voor een bedrijf dat handgemaakte postkaarten fabriceerde. Het was geen tof werk en al helemaal niet goed betaald.
Op zijn beurt stelde Morris Goscinny voor in New York aan Georges Troisfontaines, directeur van World Press, een Belgisch persagentschap gespecialiseerd in stripverhalen. Troisfontaines zei hem dat hij in Brussel zijn werk moet komen tonen, wat hij later ook deed. Een jaar lang hoorde hij niets van het stripverhaal dat hij er binnengebracht heeft tot het werd gepubliceerd en een cheque in de bus viel. Daarop volgde de uitnodiging om naar Parijs te gaan waar hij directeur mocht worden van de Franse poot van World Press, International Press, dat werd opgericht door Troisfontaines' schoonbroer Yvan Chéron. Het jaar was 1951. Uderzo werd in diezelfde periode aangenomen. Een nieuwe ontmoeting was in de maak.
• Van 1949 tot 1951 was Uderzo reporter-tekenaar voor France-Dimanche. Als er geen foto beschikbaar was van een of andere evenement, deed men een beroep op Uderzo. Het betaalde goed voor slechts twee dagen per week. En hij had een perskaart. Hij kwam bij dit weekblad terecht omdat hij elders geen werk in de branche vond dat hem beviel. Op een dag kwam Yvan Chéron bij hem langs. Op basis van een illustratie, die de verschillende etappes van de Tour de France voorstelde, kwam hij vragen of Uderzo niet wilde komen werken voor zijn agentschap die strips verkocht aan Belgische tijdschriften. Hij zou wel in België moeten komen werken. In die periode moest een tekenaar niet zindelijk zijn bij het aannemen van werk. Chéron nodigde hem uit voor een volledig betaald verblijf van een week. Uderzo sprong in zijn wagen en bolde naar het kantoor van International Press, "dat wel erg klein was voor een internationaal bureau", lachte hij jaren later in ene interview. Hij bleef twee dagen. Chéron deelde er met zijn latere schoonbroer Troisfontaines een kantoor op de Paul-Henri Spaaklaan in Brussel. Uderzo's eerste nacht spendeerde hij op een bank in deze studio. Om drie uur 's ochtends werd hij gewekt door een tekenaar die er wat tekeningen kwam afwerken om vijf uur later te gaan slapen. Uderzo was niet op zijn gemak, maar hij bleef lang genoeg om de scenarist van deze tekenaar te ontmoeten: Jean-Michel Charlier met wie hij later zou samenwerken aan Robber. O ja, de tekenaar die hem wekte, heette Victor Hubinon, de tekenaar van Buck Danny en Roodbaard. Uderzo hoorde nu dus bij het bureau van Chéron, Goscinny bij Troisfontaines.
• Het verschil tussen World Press in Brussel en International Press in Parijs zat 'm in het aanbod. Het Brusselse agentschap verkocht redactionele content, illustraties en strips aan de verschillende tijdschriften van Dupuis (Buck Danny, Oom Wim en anderen) terwijl Internatiol Press gelijkaardig materiaal leverde aan andere Belgische en Franse tijdschriften, kranten en hun jeugdsupplementen. Jean Hébrard was verantwoordelijk voor de reclameafdeling van de Parijse vestiging die Uderzo en Goscinny had aangenomen. Jean-Michel Charlier was een werknemer van de Brusselse afdeling.
• De allereerste ontmoeting tussen Uderzo en Goscinny gebeurde eind 1951. Goscinny kwam in hoofde van zijn functie bij World Press bij hem langs om te reclameren over een tekening die te laat was. Uderzo kon niets anders vermoeden dan dat de kerel een koerier was. Hij leerde vervolgens dat Goscinny zelf ook een tekenaar is, meerbepaald van Dick Dicks, een Amerikaanse detective die zijn avonturen beleefde tussen de wolkenkrabbers van New York. Het was zijn eerste stripreeks en het kostte Gosciny veel moeite om het te tekenen. Omdat hij niet graag auto's tekende, achtervolgde Dick de bandieten steeds te voet. De straten van New York lagen er meestal verlaten bij om gene extra figuranten te moeten tekenen. Op een keer had hij een scène te tekenen die zich afspeelde in het hoofd van het Vrijheidsbeeld. Hij moest het standbeeld van onder en van boven tekenen en het lukte hem niet. Uderzo heeft hem hierbij geholpen. Ook Jijé en Morris bedienden hem van tips. Dick Dicks raakte gepubliceerd in onder meer La Wallonie, La Libre Belgique (in de bijlage Junior) en zelfs enkele Vlaamse kranten (rara, welke?).
• Goscinny en Uderzo klopten regelmatig aan bij Dupuis, maar elk van hun voorstellen werden afgewezen. Dupuis wilde hen niet. Ook hun ontwerpen voor de Amerikaanse versie van Hoempa Pa die Troisfontaines aan Dupuis liet tonen, ontlokte niet meer dan een reactie dat het heel aardig was maar dat ze nog moesten oefenen. Later werd beweerd dat Goscinny's joodse achtergrond een reden was voor het verzet van de katholieke uitgever Dupuis. Tegelijkertijd had het duo Sylvie ontworpen voor Bonnes Soirées, maar ook dat werd geweigerd. Tekenaar Martial, die Uderzo nota bene had geïntroduceerd bij Bonnes Soirées mocht dan weer wel Sylvie tekenen op scenario van Goscinny. Uderzo vond zichzelf een zielig jongetje. Al zijn vrienden (Franquin, Morris) publiceerden bij Dupuis en hadden albums.

• Om geld te verdienen namen Goscinny en Uderzo alles aan. Voor de rubriek Savoir Vivre van het blad Bonnes Soirées schreef Goscinny onder de naam van Liliane d'Orsay een rubriek met etiquetteregels die hij plukte uit een boek. De rubriek, geïllustreerd door Uderzo, werd van hem afgenomen de dag dat een directeur-generaal, een redactrice en een professor hem kwamen opzoeken. Wanneer de redactrice vroeg waar ze moesten zitten rond de tafel, antwoordde Goscinny: "Op de stoelen zal het meest comfortabel zijn". De rubriek liep van 1951 tot 1953.
• Daarna stopten ze met Luc Junior wegens moeilijkheden met Chéron. De oude verhalen werden opnieuw gepubliceerd, maar omdat ze de rechten hadden verkocht trokken ze daar geen geld voor. Greg nam van hen de serie over.
• In hun eerste jaren van samewerking huurden ze beide een kleine kamer zonder keuken. 's Avonds aten ze niet. Het bracht hen dichter bij elkaar.
• Niet Asterix of de indiaan Hoempa Pa (uit 1958) voor het weekblad Kuifje was de eerste gepubliceerde samenwerking van Uderzo en Goscinny, maar wel Johan Pikbroek die in 1952 al de zeeën bevaart. Eigenlijk heette hij eerst Maatje Matroos. De albumversies van Les Editions Albert rené kregen abusievelijk de nieuwe titel.
• Tussen 1951 en 1953 publiceerde de communistisch gezinde krant La Wallonie de avonturen van ridder Robber door Uderzo op scenario van Charlier. In diezelfde krant verschijnen ook zes verhalen van Goscinny's Dick Dicks.
• Tussen 1953 en 1958 schreef hij teksten en kortverhalen voor Le Moustique onder de pseudoniemen René Maldecq, René Macaire, Jacobs en andere. Enkele covers en karikaturen van komische cinema-acteurs leverde hij ook voor het blad.
• Uderzo begon in Tintin met enkele reclamestripjes, La Famille Cokalane (in opdracht van Pétrole-Hahn) en een paar korte verhalen zoals Bolleke en Snolleke. Met toenmalig hoofdredacteur André Fernez, een vriend van Goscinny, werd er gepraat over een eventuele vervolgserie. Dat werd Hoempa Pa.
• In 1955 nam Goscinny vanaf De Spoorweg door de Prairie het scenario van Morris over voor de toen al succesvolle westernreeks Lucky Luke. Zijn naam werd niet vermeld bij de eerste verhalen. Hetzelfde jaar is het geboortejaar van een andere van Goscinny's grootste mondiale successen: De Kleine Nicolaas, met dagboekverhalen die zogezegd zijn geschreven door het naïeve schooljongetje Nicolaas. Cartoonist Sempé illustreerde deze verhalen die oorspronkelijk als stripverhaal verschenen in het Waalse Le Moustique. Ze kenden een instantsucces bij de lezers. De nieuwe formule waren uitgeschreven teksten met losse illustraties. De samenwerking duurde niet langer dan zeven jaar om niet in een stramien te vervallen. Van de vijf bestaande Franse boeken worden jaarlijks nog zo'n 250.000 exemplaren verkocht.
• Intussen begon naast Robbedoes het grotere broertje Sprint te lopen. Goscinny kon in dat tijdschrift Kapitein Bibodu kwijt en Uderzo Tom en Nelly op tekst van Octave Joly. Eindelijk werk bij Dupuis, maar daar kwam snel een einde aan na de vergadering van World Press-tekenaars en het ontslag van Goscinny.
• In 1956 was Tibet lay-outer en medewerker van het weekblad Kuifje, waarvan de redactie was gevestigd in Brussel. Iemand vertelde hem dat een jonge scenarist uit Parijs zou aankomen. Niemand had tijd om met hem te ontbijten, dus offerde Tibet zich op om met hem te tafelen in een Italiaans restaurantje. Omdat Goscinny zijn militaire dienst deed in Aubagne en omdat Tibet zelf van Marseille kwams schakelde Goscinny over op het dialect van de Midi. Van die dag af was het steeds lachen, gieren, brullen wanneer ze met elkaar optrokken. Goscinny wilde vooral mensen doen lachen. Om uit te leggen waarom hij niet van reizen met het vliegtuig hield, nam hij zijn aansteker en liet het op de grond vallen. Ook journalisten konden getuigen dat Goscinny steeds in was voor een grapje. Aan Jacques Pessis, schrijver en journalist en tegenwoordig een uitgever bij Dargaud, zei hij begin jaren zeventig in een interview dat hij nog gewerkt had als fotoredacteur bij Le Monde hoewel er in die krant in die periode geen enkele foto in stond. Op mondaine feestjes speelde hij wel eens de rol van maître d'hôtel. Zij die hem niet kenden, trapten erin. "Hij was een groot kind", omschreef Dessis hem. Na Mei '68 wilde hij zijn kind Anne-Barricade dopen, maar zijn vrouw liet dat niet toe. Als goede vriend van Goscinny kwamen anderen Tibet om raad vragen na opnieuw een uitspraak of een verhaal van Goscinny. Ze wilden van hem weten of wat Goscinny vertelde echt gebeurd was of dat hij het had uitgevonden.
• Tussen 1956 en 1961 schreef de jonge Goscinny voor zowat iedereen die aan Kuifje meewerkte. Onder meer Bob De Moor (Meester Mus), Tibet (Globul, Chick Bill), Rol (Wa-Pi-Ti), André Franquin (Ton en Tineke), Berck (Pechvogel), Maréchal (Tante Zenobie), Paul Coutant (Kenott et Futé), Albert Weinberg (Le Professeur Est Distrait) en Dino Attanasio (Spaghetti) maakten van zijn diensten gebruik voor kortverhalen of series. Maar ook voor andere bladen stond er geen stop op zijn creaties. Voor Jours de France bedacht hij de sexy Fée Aveline, getekend door Coq. Voor het blad Pistolin creëerde hij een dompteur met dezelfde naam, steeds bijgestaan door zijn leeuw Nestor, getekend door Victor Hubinon. In Robbedoes publiceerde hij Oom Wim-verhalen getekend door Eddy Paape of Pierre Dupuis en de episode Het Goud van Oude Lender (in het album Het Pad naar het Hoge Noorden) van Jerry Spring voor Jijé. En er waren nog Luc Junior, Bill Blanchart (hun eerste en enige realistische reeks), Benjamin et Benjamine en Johan Pikbroek voor Uderzo, Jeannot voor Hubinon, Sylvie voor Martial, Les Aventures de Pipsi voor Christian Godard, Docteur Gaudéamus voor Coq. Allemaal zonder naamsvermelding want dat was niet bon ton bij uitgevers die daardoor minder problemen hadden met anonieme auteurs dan met vedetten.
• Goscinny's schreef voor Tibet ook nog losse gags voor Alfons. Hij verzon de synopsis voor het Chick Bill-album De Goudmijn van Dog Bull waarvoor Tibet zelf de dialogen verzon. Dat was nog vóór de periode van Greg. Achteraf gezien beschouwde Tibet het als een van de grootse vergissingen in zijn carrière dat hij Goscinny niet heeft laten doen. Tibet herschreef het scenario naar zijn lijn, een stuk realistischer dan die van Goscinny.
• In de vakantieperiode juli-augustus van de late jaren vijftig kwam Goscinny wel eens een paar weekendjes logeren in een door Jean Graton en Tibet gehuurd huis in Den Haan waar de gezinnen hun zomers spenderen. Goscinny kwam telkens met zijn oude moeder, met wie hij toen samenwoonde.
• "Inzake artistieke afstamming meen ik te mogen zeggen dat ik mij enigszins Belg voel..." is een uitspraak van Uderzo om de Belgische interviewer van Signature te paaien.
• Op een keer nodigde Hergé Goscinny in België uit omdat hij een volledig nieuwe Rover zou kopen. Samen kropen ze in de wagen. Om een ongeluk te vermijden moest Hergé bruusk remmen. Goscinny zat naast hem en automatisch remde hij ook door zijn handen in het dashboard voor hem te zetten. Dat dahsboard was volledig in hout uitgevoerd waardoor Goscinny het aan splinters sloeg. Later imiteerde hij Hergés gelaat toen hij het het resultaat zag. Dat was wèl om te lachen, zij het zonder Hergé in de onmiddellijke buurt.

• Op een dag verbaasde Goscinny al zijn vrienden. Tibet en Jean Graton werden door de scenarist uitgenodigd in Oostende. Hij kwam er aan met een pakketboot in het bijzijn van een jonge vrouw, Gilberte Pollaro-Milo, die hij leerde kennen op de cruise die zij maakte met haar moeder. Hij wist de twee tekenaars twee of drie weken later te vertellen dat zij de vrouw was met wie hij zou trouwen. Het was de eerste vrouw die hij aan Tibet voorstelde en het was meteen de goeie.
• Gilberte kwam uit een gefortuneerde familie. Zij introduceerde hem in de mondaine wereld en kwam in contact met acteurs, zangers en politici zoals Lionel Jospin, de latere premier van het land.

• In 1959 ontwierp Uderzo de lay-out voor wat Pilote zou worden. In de inhoud circuleerde een plaat met de adaptatie van Reinhard de Vos, enigszins geïnspireerd op Het Beest Is Dood van Calvo, maar ook ingegeven door François Clauteaux, een van de oprichters van het nieuwe tijdschrift. Hij was ook de reclameverantwoordelijke van de firma Monsavon-L'Oréal en campagneanimator bij Radio Luxembourg, de voorloper van de hedendaagse RTL-groep. Tot zijn zelfopgelegde taak behoorde het zoeken van auteurs. Aan hen stelde hij verhalen voor die een jong publiek zouden konden aanspreken en ook nog eens een Franse cultuur zouden weerspiegelen. Een van de bedoelingen was om de Belgische hegemonie in het striplandschap (met vlaggenschepen als de weekbladen Robbedoes en Kuifje) te doorbreken. Best wel grappig dat hij daarvoor een beroep deed op Uderzo en Goscinny enerzijds en Jean-Michel Charlier anderzijds die respectievelijk hebben gepubliceerd in Kuifje en Robbedoes. Bovendien zouden met Maurice Tillieux, MiTacq en Victor Hubinon nog meer Belgen vanaf het begin het Pilote-bestand vervoegen
• Pas na lange tijd verwaardigde Morris zich om de platen te ondertekenen met "Morris + RG". Volgens tekenaar Christian Godard merkte Hergé deze ondertekening op en eiste van Morris dat zijn scenarist een ander pseudoniem zou kiezen om alle verwarring te vermijden. Na nog eens vijf jaar en een tiental albums later kwam eindelijk de naam van Goscinny op de cover, dat was op Naijver in Painful Gulch, toevallig ook een van de beste Lucky Luke-verhalen. Het jaar was 1962. Goscinny was toen al lang op weg een vedette te worden door Asterix.
• Naast een opgemerkte comeback van de Daltons en de uitgewerkte karakters van de extremen Joe en Averell (die populairder werden dan Lucky zelf) bestond Goscinny's inbreng in de reeks Lucky Luke uit onder meer de domste hond van de Far West, Rataplan, de sarcastische opmerkingen van Jolly Jumper, de eindprent met de zonsondergang en het liedje I'm A Poor Lonesome Cowboy en de slogan "de man die sneller schiet dan zijn schaduw.
• In 1964 kwam Lucky Luke in het Franstalige referendum van het weekblad Spirou als populairste serie naar voor boven De Smurfen en Guust Flater.
• Hoewel Morris bij insiders gekend stond als een francofoob verruilde hij in 1968 toch het Waalse, katholieke Dupuis, de uitgever van het weekblad Robbedoes, voor het Franse, liberalere Dargaud dat Pilote uitgaf. Niet alleen kon hij zich nu wat meer permitteren in de tekeningen (de hoertjes kwamen prominenter in beeld), het betaalde ook stukken beter. Een van de eerste albums bij Dargaud, Dalton City, bevatte veel modernere intriges dan het contract met de op de jeugd gerichte Dupuis bepaalde. Het was in de reeks ook het eerste liefdesverhaal met een ruzie tussen Joe en William Dalton voor het hart van de mooie zangeres Lulu Carabine. Twee jaar later, in Canyon Apache, dwaalde het duo af van het clichébeeld van de indianen en stelde hen voor als slachtoffers van de verovering van het wilde westen met zelfs verwijzingen naar slachtingen door het Amerikaanse leger. In De Premiejager stond geldgewin op de voorgrond. In De Genezing van de Daltons was er aandacht voor de psychoanalyse dat toen in werkelijkheid ook meer en meer de kop opstak. Bij Dupuis zou dat allemaal niet gemogen hebben.
• Goscinny had de gewoonte om in zijn scenario's voor Lucky Luke de Daltons bij hun lengte te noemen. Voor Joe en Averell trad er geen probleem op. Maar voor de twee middelste broers Jack en William kon Goscinny lange tijd nooit precies zeggen welke van de twee Jack was, de tweede grootste of de tweede kleinste! Vanaf het eerste avontuur van de neven Dalton slopen er fouten binnen over wie nu Jack of William was. Maar vanaf Dalton City kwam de hiërarchie van de broertjes vast te liggen. In volgorde van grootte zijn dat dus Joe, William, Jack en Averell.
• Nu verschenen zowel Asterix als Lucky Luke, twee absolute bestsellers, in hetzelfde blad. Dargaud won op slag aan belang in de uitgeverswereld. En dat begon Goscinny, die zich als een volwaardig auteur miskend voelde, tegen te steken. Hij kreeg een pak minder royalties (op de unieke samenwerking met Uderzo na) dan zijn tekenaars en had de indruk dat vooral zijn uitgever geld op zijn kap verdiende. Volgens Jean Graton in Stripgids 7 verweet Goscinny Georges Dargaud dat hij het geld dat hij aan Asterix verdiende aan andere tekenaars te geven zodat ze de positie van het succesduo konden aanvallen. William Vance liet enkele jaren geleden ook nog optekenen dat hij het geld dat zijn albums van XIII de uitgeverij opbrengen liever niet in de zakken ziet verdwijnen van jonge, opkomende auteurs.
• Het Lucky Luke in Pilote-avontuur duurde dus zes jaar, tot in 1974, het jaar waarin Goscinny Pilote verliet als hoofdredacteur. De auteurs lanceerden in maart 1974 het maandblad Lucky Luke maar ondanks een gemiddelde oplage van honderdduizend exemplaren per nummer (en een vertaling in het Nederlands) was het na een jaar en twaalf nummers gedaan. Op enkele uitzonderingen na (zoals in Le Nouvel Observateur en Paris Match) schreef Goscinny vervolgens scenario's voor verhalen die rechtstree
ks voor een albumpublicatie was bestemd. In 1994 werd een tweede poging ondernomen, maar na een zevental nummers was Lucky opnieuw uitgezongen.
• Goscinny maakte er een sport van om in elk Lucky Luke-verhaal een woordspeling te gebruiken ofschoon Morris daar niet van hield om te zien of Morris ze eruit zou weten te halen. In een bepaald verhaal stak Goscinny er geen in. Morris zat er niettemin dagen naar te zoeken. Hij begreep de humor van zijn scenarist niet altijd. Op een dag belde hij naar Tibet nadat hij het scenario van Ma Dalton las. "Goscinny is gek geworden!", herinnerde Tibet zich een uitspraak aan de telefoon. Hij viel over een scène waarin Ma Dalton de bezoekers van haar huisje sommeerde pantoffels aan te doen. Volgens Morris bestonden er in de VS in die tijd geen pantoffels.
• In de beginjaren van Lucky Luke kwam de betaling voor een scenario niet voor in de boekhouding van een striptijdschrift. De tekenaars moesten dat maar zelf zien te regelen met hun scenaristen. Elke keer Morris naar Parijs kwam, had hij een koffertje bij met cash geld om Goscinny uit te betalen nadat hij eerst zelf naar Dargaud ging om daar de inkomsten van zijn buitenlandse auteursrechten op te halen. Goscinny kreeg een derde van de rechten, anders dan voor Uderzo die hem de helft uitbetaalde. Vaak hingen de bankbiljetten vol boter van de sandwiches die Morris er in een servet bij stak. Maurice Tillieux kon hierover ook een verhaal opdissen in Stripschrift 81/82 uit 1975: "Er zijn tientallen verhalen over Morris te vertellen. Zoals die keer toen hij voor de eerste keer auteursrechten in Frankrijk ging incasseren. Hij kwam terug met een tas die links en rechts propvol met bankbiljetten zat, en in het midden zat zijn pakje brood!" Morris was toen al schatrijk, maar was gekend voor zijn gierigheid.

• Een eerste kink in de kabel tussen Dargaud en Goscinny gebeurde bij het eenzijdige contract die Dargaud sloot met Lombard-uitgever Raymond Leblanc en diens animatiestudio Belvision voor de productie van de eerste Asterix-tekenfilm. Helemaal fout liep het toen Dargaud voor Goscinny nadelige contracten opstelde over buitenlandse auteursrechten, vooral voor de zeer lucratieve Duitse markt. Morris stond vrij dicht bij Georges Dargaud en dat werkte op de zenuwen van Goscinny. Het leidde tot een open oorlog dat nog zou leiden tot het vertrek van Asterix bij Dargaud. In de biografie Goscinny - La Liberté d'en Rire van Pascal Ory uit 2007 citeerde de auteur uit een brief van Goscinny aan Morris van 20 februari 1971 die hij vond in de archieven van de familie Goscinny. Morris had op eigen houtje een contract afgesloten met een Duitse uitgever voor Lucky Luke. Goscinny werd hierbuiten gehouden. Hij vond de voorwaarden vervolgens onbespreekbaar. In de brief liet hij weten dat de uitgekeerde auteursrechten niet in verhouding stonden met de rechten die hij tegenwoordig bij andere tekenaars kreeg. Hij wilde met Morris niet over zaken praten en wilde niets veranderen aan deze verhoudingen. Hij besefte ergens wel dat enkel Morris zich de geestelijke vader mocht noemen van Lucky Luke. Maar verder in de brief veroordeelde hij Morris wel voor diens dunk over scenaristen die hij volgens Goscinny als niet meer dan een secundaire rol beschouwde, zoals een letteraar of een inkleurder. Morris kon nog de gemoederen tot bedaren brengen, maar vanaf 1973 verdween Lucky Luke uit Pilote. Vier jaar later weigerde Goscinny een nieuw contract te tekenen voor De Zingende Draad, een contract dat Morris wel tekende. Uderzo vermoedde dat Goscinny nu voor eens en altijd dezelfde voorwaarden wilde bedingen als voor Asterix in 1975. In het volste vertrouwen dat de contractbesprekingen alsnog goed zouden komen, stuurde hij het scenario op naar Morris. Op een dag werd hij ziedend toen hij in de kantoren van de uitgeverij het gedrukte album aantrof. Hij spande kort daarop een proces in kortgeding aan waarna de politiecommissaris van Neuilly beslag kwam leggen op de stapel albums. Daarna vernam Goscinny dat Georges Dargaud Morris kwam opzoeken in België om hem als bedenker van Lucky Luke gerust te stellen en dat hij op zijn eentje beslissingen kon nemen over het contract. Hij zei er bovendien bij dat de tekeningen veel belangrijker waren dan het scenario. Op 29 maart 1977 schreef een woedende Goscinny een brief aan Georges Dargaud. Daarin liet hij weten dat hij zijn werk niet langer door de uitgeverij zou laten uitgeven. Aan Uderzo vroeg Goscinny om meteen met Asterix en de Belgen te stoppen, een verhaal dat toen al in voorpublicatie verscheen in verschillende tijdschriften waaronder het Nederlandse Eppo. Volgens Raymond Leblanc boden de auteurs Asterix vervolgens aan bij Lombard, die het uit loyaliteit (dixit Leblanc) niet kon maken de reeks weg te kapen van zijn concullega Dargaud die de Franse versie van Kuifje in Frankrijk uitgaf en verspreidde.
• Ondertussen waren Goscinny en Morris in een juridisch gevecht verwikkeld. De scenarist vond dat hij minstens zeggenschap moest hebben over elke publicatie waar hij zijn naam aan verbond. Door een gebrek aan ondertekend contract voor De Zingende Draad werd daar aan verzaakt. De rechtbank oordeelde op 2 november 1977 dat hij gelijk had. Het beslag op de albums bleef gehandhaafd. Drie dagen later stierf Goscinny. Na 22 jaar en veertig albums kwam definitief een einde aan de samenwerking. Meteen na zijn overlijden stapte een duidelijk weinig meelevende Georges Dargaud naar de rechtbank en eiste dat Uderzo Asterix en de Belgen zou afwerken, zoniet moest hij gederfde inkomsten betalen, toen vastgelegd op omgerekend ongeveer 1,5 miljoen euro. In eerste instantie haalde Dargaud zijn slag thuis en Uderzo tekende de resterende zeven platen. In beroep evenwel was het Uderzo die victorie kraaide. Maar toen was het album al gedrukt en lag het in de winkels. Ook weduwe Gilberte Goscinny wilde de zaak-Lucky Luke niet laten vallen. Morris echter daagde Gilberte voor de rechter voor obstructie bij het op de markt brengen van een album en voor de financiële schade die beide partijen daarbij leden. Gilberte verloor de rechtzaak, en ondernam geen verdere stappen. Morris moest de erven-Goscinny voor slechts tien jaar hiernavolgend auteursrechten betalen voor het gebruik van de door Goscinny verzonnen personages. Tussen Dargaud enerzijds en Uderzo en Gilberte anderzijds kwam het sowieso nooit meer goed. Ze richtten samen Les Editions Albert René op en sloten een overeenkomst met de grote uitgeverij Hachette voor de distributie van de albums in Frankrijk.

• Zaterdagmorgen 5 november 1977 nam Goscinny afscheid van zijn negenjarige dochter Anne met de woorden "Tot straks, mijn kleine poes!". Op vraag van zijn dokter had hij een afspraak om een fysieke test te ondergaan bij ene cardioloog. Rond tien uur in de ochtend zette zijn chauffeur hem af in het ziekenhuis van Parc Monceau, nummer 21 in de rue de Chazelles in het zeventiende arrondissement van Parijs. Zijn vrouw Gilberte vergezelde hem. Zoals steeds. De cardioloog van dienst vroeg hem zijn hemd uit te trekken waarna hij elektroden op zijn borst kleefde. "En nu trappen, meneer..." En Goscinny trapte op de fiets. Na enkele momenten kloeg hij over pijn in de arm en een druk op de borst. "Trap nog vijftien seconden langer", antwoordde de cardioloog. De seconden leken een eeuwigheid te duren. De patiënt zeeg ineen. Gilberte nam hem in haar armen. René Goscinny was dood. Een hartstilstand. Het was 10.30 uur. Hij werd amper 51 jaar.
• Een jaar voordien nog vierde hij in bijzijn van vele vrienden (waaronder Georges Dargaud, Fred, Jean Tabary, Franquin, Peyo, Uderzo,...) zijn vijftigste verjaardag. Hij had vele plannen. Hij wilde Disney naar de kroon steken met eigen tekenfilmprodicties en zocht andere (film)horizonten op. Van Pilote had hij al afstand genomen. Zijn agenda stond overvol. Van zijn drie grootste succesreeksen, Asterix, Lucky Luke en Iznogoedh, stonden nieuwe verhalen op stapel. Het internationale succes verplichtte hem om regelmatig in Europa rond te reizen op uitnodiging van buitenlandse uitgevers. Gilberte was er steeds bij, op een enkele keer in Londen na, maar dan nog wachtte ze hem een volle dag op in Roissy waar hij arriveerde. Na een verblijf in Berlijn gingen ze eind juni 1977 een week naar Noorwegen. Bij hun terugkeer op 2 juli waren ze aanwezig op het huwelijk van Isabelle Tchernia, de dochter van hun goede vriend Pierre. Dagelijks of wekelijks waren er dinertjes voorzien met andere goede vrienden. Het Uderzo-koppel zagen ze elke week. Ook jazzmuzikant- en componist Claude Bolling (die de muziek schreef van de tekenfilm De Ballade van de Daltons), het Tchernia-koppel, pediater Julie Cohen-Solal en vrouw en verder nog de vedetten en acteurs van toen, Guy Béart, Gérard Calvi, Rosy Varte, Roger Borniche, Louis Nucéra, Marcel Camus, uitgeefster Françoise Verny, ontdekkingsreiziger Francis Mazière waren regelmatige afspraken in de agenda van de Goscinny's.
• Op 11 juli, voor een receptie van de internationale vereniging van parlementairen van de Franse taal, en op 14 juli, voor de traditionele tuinparty, was Goscinny nog twee keer na elkaar uitgenodigd door toenmalig Frans president Valéry Giscard d'Estaing. Goscinny hield van dit soort erkenningen. Afspraken legde hij meer en meer vast in chique restaurants zoals La Tour d'Argent, Allard of La Marée.
• Televisiezenders hadden in de figuur van René Goscinny een vaste gast gevonden. Voor een uitzending van het programma Trente Millions d'Amis had hij voor de rubriek People, enkele dagen voor zijn dood, nog opnames. Terwijl hij zijn hond Octave streelde, zei hij schalks in de camera: "Ik houd niet van dieren. Behalve per dozijn zoals oesters en escargots".
• Die zomer liep Lucky Luke in voorpublicatie in Paris Match. Het leverde een amicale brief op van Marcel Dassault, uitgever van grote concurrent Jours de France, die ook Lucky Luke wilde plaatsen. Goscinny beloofde dat het ervan zal komen in de toekomst.

• Maar de grootste bekommernis van de scenarist was die herfst van 1977 toch Studios Idéfix, een van de grootste animatiestudio's die Frankrijk ooit kende. In het bedrijf dat was gevestigd in Neuilly waar ook Dargaud onderdak had, kwamen de allereerste kopieermachines van Rank Xerox te staan. De nec plus ultra van de technologie stond geboekt als investering. Er was een opnamestudio en een projectiezaal. Uderzo en Goscinny staken er een aanzienlijk privévermogen in om een vijftigtal personen aan het werk te stellen. Onder hen een ancien van Disney, Bob Maxfield. Op dat moment stond er geen onmiddellijke film op stapel, er werd wel gewerkt aan De Ballade van de Daltons. Alle werknemers werden niettemin doorbetaald. Goscinny wilde geen tekenaars in licentie aanvaarden. Nog liever betaalde hij ze maanden na elkaar door om de studio open te houden. Elke vrijdagnamiddag, rond 15.00 uur, kwamen Uderzo en Goscinny er langs om de wekelijkse vorderingen van nabij te volgen. Gopscinny stond erom bekend om in alle beleefdheid alle werknemers de hand te schudden. Enkele weken voor zijn dood kwam hij er langs om de stem van Jolly Jumper in te spreken. Een opmerking bij een rokende Lucky Luke was de volgende: "Misschien moet hij daar wel mee ophouden. Liever nu al vooraleer de censuurcommissie ons alles doet herbeginnen". Zelf was hij een fervente roker van Pall Mall, een van de aanleidingen voor diens vroege dood. Bij een van zijn laatste bezoeken was de lift defect die bezoekers bracht naar de hoogste verdieping waar de projectiezaal was. Hij moest de trap op. Een medewerker die hem vergezelde raakte van slag door de zware, doorrookte ademhaling die in de hele trappengang te horen was. Na de Lucky Luke-tekenfilm was er een tekenfilm voorzien over een olifant waarvoor Goscinny samenwerkte met Pierre Watrin. Hier waren al enkele decormaquettes en schetsen van voorbereid. Gilberte zou haar dochter Anne nog vertellen dat hij meer en meer het stripschrijven in de steek liet ten voordele van de cinema.
• Tussen de vele afspraken door reisde hij in de zomer van 1977 naar Israël met vrouw, dochter en het echtpaar Cohen-Solal. Voor het eerst en het laatst. De twee vrienden gingen er zelfs zwemmen in de Dode Zee, wat Goscinny niet goed afging. Hij kon amper zwemmen. Bij het terugkeren naar het strand, verdronk hij bijna. Cohen-Solal moest 'm terughalen. In Jeruzalem was Goscinny erg onder de indruk van de Klaagmuur. Hij liet volgens traditie een papiertje tussen de stenen glijden. Anne vroeg hem wat hij erop geschreven had. "Dat mama en jij nog lang gelukkig mogen zijn...", was zijn antwoord.
• Twee professionele breuken bezorgden hem hartzeer. De eerste gebeurde in Mei '68 toen niet weinig auteurs van Pilote lijnrecht tegenover Goscinny kwamen te staan. Goscinny, de hoofdredacteur van het blad, de grote baas. Hij voelde zich verraden door tekenaars die hij nota bene aan een carrière hielp. De tweede breuk kwam door de onenigheid met Georges Dargaud, nota bene de peter van zijn dochter, in verband met Lucky Luke en de rechten op Asterix. Een derde drama speelde zich af op privégebied. In 1976 werd borstkanker bij zijn grote liefde Gilberte vastegesteld. Julien Cohen-Solal was erbij de dag dat de diagnose aan Goscinny in de wachtzaal werd bekendgemaakt. Goscinny keek Julien aan en zei simpelweg: "We zullen nooit meer gelukkig zijn". Goscinny had vele kleine en grote angsten en was bedachtzaam voor de grote boze buitenwereld. Deze klap viel hem zwaar. Hij vergezelde zijn vrouw bij elke chemokuur waarna ze naar het theater of de cinema trokken. "Wanneer ze terugkwamen trok Gilberte zich terug om in de badkamer over te geven", getuigde Anne. "Mijn vader stond voor de deur en huilde". In de herfst van 1977 stond de behandeling op zijn hoogtepunt. Het waren zeer moeilijke dagen. Goscinny willigde elke wens in van zijn vrouw. In augustus liet hij na sluitingstijd nog een kunstgalerij in Jeruzalem openen om haar een immens aquarelschilderij te kopen die ze graag zag.
• Zijn laatste maanden stonden in het teken van de gezondheid. In mei leed hij nog aan een virale hepatitis en zona aan een oog. Op de dag van Annes verjaardag voelde hij zich verminkt en sloot zich op in zijn kamer. In september kreeg hij een ernstige waarschuwing van zijn dokter. Goscinny had een borstontsteking. De dokter verbood hem elke sigaret wat Goscinny in ere hield. De dokter gaf hem ook een recept. Voor de rest van zijn leven zou Goscinny twee van deze pillen per dag moeten innemen. Goscinny's spontane antwoord: "Dokter, mag ik toch nog twee twee dozen kopen?" Ook bij het verlaten van het ziekenhuis liet hij het niet na om een kwinkslag uit te halen met zijn vriend Pierre Tchernia. In de gang deed hij alsof hij een vluchteling was met een koffer. Hij keerde op zijn stappen terug en zei tegen Tchernia: "Voor u staat een van de best betaalde humoristen van het moment!"
• Zijn laatste week zag er niet anders uit dan gewoonlijk. Elke avond las hij zijn dochter ene gedicht van Prévert voor. Op donderdag schreef hij zijn wekelijkse scenario voor iznogoedh die in Journal du Dimanche verscheen. Hij lachte luidop bij zijn eigen vondsten. Hij kreeg die dag ook bezoek van oud-Pilote-medewerker Serge de Beketch aan wie hij een maquette van een boot toonde die Uderzo hem geschonken had en aan wie hij de laatste verwikkelingen in de zaak-Dargaud kond deed. Uitzonderlijk bezocht hij op donderdag in plaats van vrijdag Studios Idéfix waar hij sequenties van Rataplan en Averell bekeek. Hij merkte op dat Averells dwaasheid minder goed op pellicule pakte. Bij het verlaten van de stuio zei hij nog "tot volgende vrijdag". Op vrijdag gaf hij zijn laatste interview voor het magazine Zoom. Op een vraag over hoe moeilijk het technisch is een tekenfilm te maken, antwoordde hij: "Een van de problemen met Lucky Luke is dat hij op een paard rijdt en dat elk paard vier poten heeft, wat een niet zo aangename ontdekking was voor de animators". Verder in het interview keek hij met nostalgie terug: "Toen Uderzo, Morris en ik ophielden met onze eigen eerste lezers te zijn, werden we echte zakenmensen. Ik zal niet zoals alle vijftigers met dikke buiken, waarvan ik er ook een ben, zeggen: 'Ik ben een kind gebleven'. Dat is niet waar, we blijven geen kinderen." Op vrijdagavond woonde hij een generale repetitie bij van een theaterspektakel van zijn vriend Bernard Haller in het Palais des Arts.
• Het geeft te denken. Kort na zijn dood zong Goscinny's goede vriend Guy Béart op de scène: "Qui a assassiné René Goscinny?" ("Wie heeft René Goscinny vermoord?"). Waarom liet de cardioloog Goscinny niet ophouden met fietsen nadat hij kloeg over pijn aan de borst? Wist hij dat een paar maanden tevoren nog een borstonsteking werd vastgesteld? Dezelfde dag van Goscinny's overlijden, belde Gilberte tekenaar Fred op: "De dokters hebben hem vermoord!" Door de media-aandacht na het overlijden van een vooraanstaand Frans burger kregen de omstandigheden van zijn dood nog een wettelijk staartje. Voortaan was het wettelijk verplicht om bij het afleggen van fysieke testen steeds reanimatieapparatuur in de buurt te houden. Volgens Anne waren het de emotionele gevolgen van haar moeders kanker die zijn dood veroorzaakten. Tibet weet het aan de sigaret. Hergé vertrouwde later op een dag aan Tibet toe: "Goscinny is dood door te veel te werken". In die jaren daarna deed Hergé het zelf ook zeer kalmpjes aan. Jean-Claude Mézières, de tekenaar van Ravian, zag er nog humor van in: "Aan een hartaanval sterven bij een cardioloog, dat is een vewoestend staaltje zwarte humor, niet?"
• Goscinny werd begraven in een familiegraf in Montparnasse waar Gilberte — die dertien jaar later eveneens op 51-jarige leeftijd stierf — naast kwam te liggen. Dochter Anne nam de verantwoordelijkheid om hem jaren later opnieuw op te graven en naar een joods kerkhof in Nice te verhuizen, voor eeuwig gescheiden van zijn vrouw. Ze vond dat hij in joodse grond behoorde.
• Na meer dan dertig jaar afscheid van Goscinny droomt Uderzo soms nog van hem. Hun samenwerking ging verder dan een professionele band. Ze waren de beste vrienden.

Faits divers (Asterix):
• De piraten, die regelmatig in een Asterix-verhaal opduiken en voor een aangenaam intermezzo zorgen voor Obelix, waren eigenlijk bedoeld als eenmalige knipoog in Asterix en de Gladiatoren naar Roodbaard, de grote zwarte Baba en de wijze, Latijnse spreuken debiterende Driepoot. De verhalen van Roodbaard door de Belgen Victor Hubinon en Jean-Michel Charlier werden gelijk met Asterix gepubliceerd sinds Pilote nummer 1. In De Ronde van Gallia komt ook nog Erix voor, naar de aangenomen zoon van Roodbaard, Eric. Het bleef bij één optreden. Uderzo vond hem niet leuk genoeg. Goscinny besloot dat drie herkenbare piraten voldoende waren.
• In de jaren zestig kende na Eppo in Nederland de reeks Asterix nu ook een Vlaamse voorpublicatie in Zie Magazine. Verschillende verhalen verschenen in zwart-wit met een eigen, Vlaamse vertaling die sterk afweek van latere albumuitgaven.

• In Brabant Strip Magazine 86 stond een Asterix-catalogus opgenomen om eerste drukken te herkennen in het Nederlands. Geen eenvoudige opgave want van verschillende albums bestonden verschillende uitgaven voor Vlaanderen van uitgeverij Lombard (met Standaard Distributie als verdeler) en Nederland van De Geïllustreerde Pers door een verschil in uitgevers en distributeurs en zelfs af en toe drukkers. Van de eerste twaalf albums hoort een logo van De Geïllustreerde Pers op de cover. Een prijsvermelding op de achterkant betekent meestal een herdruk. De eerste acht delen met Romeins jaartal MCMLXXI (1970) zijn herdrukken. Van de Vlaamse en Nederlandse drukken zijn die van De Geïllustreerde Pers steeds de échte eerste druk. Van de zes eerste zat er een verschil van één tot twee jaar tussen de Nederlandse en Vlaamse editie. Vanaf deel 13, Asterix en de Intrigant, in 1972 nam Amsterdam Boek de fakkel over. De verschillen tussen de Vlaams en Nederlandse edities werden kleiner. Voor Vlaanderen kwam er op de cover Standaard Uitgeverij terecht met Lombard als werkelijke uitgever, maar die coververmelding stond nu ook weer niet op élk album. Vlaamse en Nederlandse edities werden tegelijk in Nederland gedrukt en verschenen ook gelijktijdig op de markt. Op de achterkant van deze albums staat nog eens vermeld dat ze door NOI Ametdram werden gedrukt terwijl dat al in de albums stond. Vanaf deel 22, De Grote Oversteek, in 1976 kwam Dargaud Benelux opnieuw in de kijker en kwam er in elke linkerbovenhoek op de cover "Dargaud Presenteert" te staan. De Nederlandse albums werden uitgegeven in co-productie met Oberon, de uitgever van het weekblad Eppo. Voor Vlaanderen was dat Lombard. Vanaf De Broedertwist in 1980 werkte Les Editions Albert René zich in de kijker. Nederland las liever De Broedertwist terwijl Vlaanderen het moest stellen met De Diepe Kloof in een Vlaamse vertaling van het oorspronkelijk Franse album. Beide albums werden gedrukt door het Vlaamse Proost. Op De Odyssee van Asterix stond zelfs expliciet "Nederlandse uitgave" of "Vlaamse uitgave" vermeld. De Zoon van Asterix was opnieuw een eigen Nederlandse vertaling, de Vlaamse deed eveneens een beroep op een eigen vertaler. ook deze albums werden gedrukt bij Proost behalve De Roos en het Zwaard dat Casterman (de drukkerij, niet de uitgeverij) van de persen deed rollen. Pffff, ze zijn gek die uitgevers!
• Na de dood van Goscinny had Uderzo naar eigen zeggen drie opties: stoppen met de strip, in zee gaan met een andere scenarist of zelf proberen een nieuw verhaal te schrijven. Omdat Uderzo vrees had dat een eventuele scenarist te veel zijn eigen stempel zou drukken op de strip, begon hij maar zelf te schrijven. Hoe dan ook wist hij niet meteen van welk hout pijlen gemaakt. Welke richting moest Asterix uit? Zijn eerste scenario's liet hij lezen door Yves Courrière, een vriend en een belangrijke journalist. Hij hielp hem wel, maar niet met het schrijven van het scenario. Ook Pierre Tchernia, een persoonlijke vriend van beide auteurs die onder meer de Asterix-tekenfilms hielp produceren, las de verhalen na. Zijn raad was zeker niet giftig.
• Aanvankelijk verscheen Asterix en de Belgen in Eppo aan een tempo van twee bladzijden per week, later werd dat één pagina per week. In Eppo 5 van 1978 stond de 37ste plaat van het verhaal in het blad met de begeleidende tekst "Tot onze spijt moet Asterix voorlopig onderbroken worden". Op dat moment moest Uderzo de laatste zeven platen nog tekenen op last van Dargaud.
• Een van de redenen om verder te gaan met Asterix legde hij bij een van zijn lezers. Ondanks de massale kritiek uit zowat alle lagen van de bevolking die vonden dat hij het recht niet had om de reeks verder te zetten, waren er veelvouden die daar geen bezwaar tegen hadden. Een van zijn lezers zei 'm dus: "U hebt het recht niet Asterix te laten vallen, want hij behoort u niet langer toe". Asterix was al lang cultureel erfgoed geworden.
• Een andere reden kwam door de media na de dood van Goscinny. Er werd over hem en Asterix gesproken alsof Uderzo geen bijdrage had aan het succes van de reeks. Zelfs collegatekenaars misprijsden hem. Uderzo bestond in die periode helemaal niet. Hadden de pers en collega's hem niet geminacht dan was er misschien geen sprake van een verderzetting, beweerde Uderzo in 2005. Hij vond nochtans effectief dat Asterix stierf met Goscinny. Maar omdat hij dusdanig werd genegeerd, heeft hij uit reactie zichzelf voorgenomen te laten zien dat hij wel bestond.
• Nog vóór Goscinny's dood schreef Uderzo ook al solo Asterix-verhalen. Het ging om de korte verhalen die in themanummers van Pilote en in vertaling in Pep verschenen. Goscinny gaf hem daar de toestemming voor.
• Met slechts drie personen, een secretaris en een commercieel verantwoordelijke, heeft hij zijn zin doorgedreven en bracht hij zelf De Broedertwist uit. En het verkocht! Meer nog dan de albums bij Dargaud. Alleen al omdat er veel meer promotie in werd gestoken. Uitgever Georges Dargaud was nogal mak op het gebied van promotie. Er was een tijd dat er van elk album honderdduizend albums werden verkocht zonder moeite. In een gesprek onder vier ogen, drongen Uderzo en Goscinny aan op een promotiebudget en een hogere oplage. Desnoods wilde hij uit eigen zak minstens één advertentie bekostigen. Er werd gewoon niet geïnvesteerd in kansen om nog meer te verkopen. Georges Dargaud had hen eens geantwoord dat als hij zijn geld bij een notaris stak hij er ook tien procent winst uit kon halen. Meer opbrengst zonder risico en zonder kans dat er onverkochte aantallen zouden terugkomen. Op een dag dreigde Uderzo ermee dat ze elders hun heil zouden zoeken. Toen besefte Dargaud dat er iets moest gedaan worden. Hij krikte de oplages op en de verkoop volgde. In enkele jaren steeg de oplage naar een miljoen exemparen per nieuw album. Vandaag zijn het er nog eens drie keer zoveel sinds de uitgeverij Les Editions Albert René. De onderhandelingen deed Uderzo meestal. Goscinny had namelijk een complex. Hij haatte het om over zaken te praten. Als jood kreeg hij in de VS te maken met antisemitisme en het vooroordeel van de op geld besluste jood. Terug in Frankrijk was dat altijd blijven hangen. Hij was gegeneerd om het over geld te hebben... toch wat zijn eigen loon betrof. Voor zijn tekenaars die aan Pilote meehielpen kon hij steeds een goede, naar waarde geschatte prijs bedingen, veel hoger dan de concurrenten uit België boden.

• Bij het verschijnen van Asterix 33: Het Geheime Wapen liet tachtigplusser Uderzo weten dat Asterix ophoudt na zijn dood. Hij is erg gehecht aan de geest van de reeks en wil niet dat daaraan geraakt wordt (ook al verklootte hij het in Het Geheime Wapen zelf). Met die beslissing heeft Anne Goscinny, dochter vàn, het nu al moeilijk. Ze voelde het aan als een gebrek aan vertrouwen in de erfgenamen van René Goscinny en Uderzo. Ze zijn daar wellicht nog niet over uitgesproken. Ook omdat deze beslissing een lelijke streep door de rekening zou betekenen voor de erfgenamen. Voor het laatste album keerde uitgeverij Hachette negentien procent auteursrechten uit, een ongelooflijk hoog percentage in vergelijking met doorsneeauteurs. Dat staat gelijk aan zo'n vijf miljoen euro voor enkel nog maar de in Frankrijk verkochte 3,2 miljoen exemplaren. Zonder nieuwe avonturen kan zo'n cijfer nooit behaald worden.
• Begin 2009 lagen de kaarten plots helemaal anders. Uderzo verkocht zijn veertig procent van alle exploitatierechten (merchandising, albums, (teken)films, pretpark,...) van Asterix aan de Franse uitgeversmastodont Hachette. Deze uitgever bezat al de rechten op de eerste 24 titels van de reeks die Uderzo in 1998 na een jarenlange juridische strijd loskreeg van Dargaud. Dat deze rechtstreeks naar Hachette gingen en niet naar Les Éditions Albert René kwam omdat erfgename Anne Goscinny voor twintig procent eigenares was van Albert René en daar dus ook medezeggenschap over heeft. Samen hadden ze de meerderheid van de aandelen en de rechten en konden dus beslissen wat er met de reeks gebeurt. Hachette was sowieso al de distributeur van Albert René. Het Franse tijdschrift L'Express stelde dat het contract, op 12 december 2008 ondertekend in het advocatenkantoor Hastings, Janofsky & Walker, de afkoopsom van "enkele tientallen miljoen euro" bedroeg. Het komt tot een ruzie met zijn dochter Sylvie (voorheen de directrice van Les Editions Albert Renè die de resterende veertig procent van de rechten bezit) en schoonzoon Bernard Boyer de Choisy (door Uderzo voor het gerecht gesleept voor financiële wanpraktijken en profitariaat). Veel heeft te maken met hun terloops uitgesproken intenties om Uderzo onder curatele te plaatsen zodat hij niet langer beslissingsrecht zou hebben over zijn eigen œuvre. Uderzo liet hen verstaan dat hij er nog steeds is en ze tenminste het fatsoen moesten opbrengen om te wachten tot hij dood is. In maart 2009 kwam het tot een vonnis. De arbeidsrechtbank van Parijs achtte de eis naar een ontslagvergoeding voor Sylvie Uderzo terecht en wees haar 270.000 euro toe, te betalen door Les Editions Albert René. Het geëiste bedrag was 776.000 euro waartoe een schadevergoeding en intresten behoorden, maar die moest de uitgeverij niet ophoesten.
• Zijn schoonzoon was verantwoordelijk voor de perscommunicatie van zijn uitgeverij Les Editions Albert René, maar degradeerde volgens Uderzo te veel het merk Asterix door het personage in te zetten in onverstandige marketingcampagnes. Bernard op zijn beurt uitte in Le Figaro het vermoeden dat Uderzo zich deze beschuldigingen laat influisteren door zijn advocaat. Hij zou nu graag een stichting oprichten die waakt over de 1.300 originele platen. Maar eerst moest hij een proces incasseren, ingespannen door Uderzo die de puntjes op de i wil zetten. De cover van De Roos en het Zwaard, dat hij bij het huwelijk van zijn dochter aan het koppel schonk, heeft Bernard doorverkocht. En een aan de Raymond Leblanc-stichting uitgeleende plaat van Hoempa Pa heeft hij zich toegeëigend. Al zijn originele platen van Asterix wil Uderzo schenken aan de Nationale Bibliotheek, behalve de platen van zijn twee eerste verhalen die bestemd zijn voor zijn twee kleinkinderen. Uderzo wil te allen tijde vermijden dat zijn Asterix-platen terechtkomen in handen van verzamelaars en speculanten.
• In oktober 2009 komt er naar aanleiding van vijftig jaar Asterix het album Le Livre d’Or d'Astérix (Het Gouden Boek van Asterix) uit dat als een soort fotoalbum een overzicht geeft van vijftig jaar Asterix, maar dan in stripvorm. Het is een hommagealbum met gloednieuwe kortverhalen, oudere gelegenheidsverhalen voor de verjaardag van de reeks en teksten van René Goscinny. Voor daarna heeft Uderzo al een idee voor een nieuw lang verhaal. Zolang hij nog zelf kan tekenen, zal hij eraan meewerken. Het is geen groot geheim dat Uderzo een beroep doet op twee-drie medewerkers die hem al jaren helpen zijn platen in inkt te zetten en in te kleuren. Onthoud alvast de namen van de gebroeders Frédéric (inkt) en Thierry (kleur) Mébarki. Het lijkt hem logisch dat zij de reeks zullen overnemen... dus ook na zijn dood.
• Domme vertaling. In de Franse versie van Asterix en de Belgen heten de stamhoofden Eburons, Nerviens en Menapiens. De Nederlandsers vervlaamsten dat naar Vandendomme, Vandenschricke en Vandengekke terwijl de Franse namen wel degelijk sloegen op de historische stammen van de oude Belgen.
• Op 21 september 2005 kwam Uderzo en een hele entourage in zijn zog Asterix 33: Het Geheime Wapen voorstellen in Brussel aan de verzamelde pers in binnen- en buitenland. Tegelijk stond Brussel in het teken van Asterix, er werd een expo geopend en er werd vanalles georganiseerd. De hele promotiecampagne in binnen- en buitenland kostte naar verluidt 450.000 euro. Een investering die nodig is om de wereldwijde oplage van acht miljoen exemplaren (waarvan vijfhonderdduizend in het Nederlands tegenover 3.178.000 in het Frans, allen genummerd!) in 27 landen te helpen verkopen. Een fotoverslag van de complete campagne en de doortocht van Uderzo was te zien op onze website. Het leverde op slag vierduizend extra bezoekers op vanuit binnen- en buitenland met Frankrijk, Duitsland, Canada op kop. Onze foto's werden gepubliceerd in StripNieuws en Le Soir. Deze unieke, vierdelige fotoreportage van Raymond Lagae kan je vanaf deze pagina bekijken.

Faits divers (Asterix en de Belgen):
• Naar aanleiding van de release van Asterix 33: Het Geheime Wapen in 2005 organiseerde De Stripspeciaalzaak een lezerswedstrijd waarin werd gevraagd naar een Asterix-top 5. In deze uitslag behaalde De Intrigant de vierde plaats in de aldus bekomen Asterix Top Six. Daarom verwijzen we je door naar deze pagina voor een overzicht van alle (onvertaalde) knipoogjes, historische verwijzingen, cameo's en trivia die het album rijk is.