Faits
divers (Uderzo en Goscinny):
Uderzo en Goscinny zien we nog enkele keren
terug in deze top. Door de immense hoeveelheid proberen
we de verzamelde info thematisch te verzamelen.
Op deze pagina houden we het op de Belgische connectie,
de dood van Goscinny en de gevolgen ervan. Alle
thema's zullen elkaar uiteraard overlappen.
• In 1948-1949 gebeurde een belangrijke ontmoeting
op een boot die terugkwam van Frankrijk naar New
York waar Goscinny toen woonde en werkte. Hij leerde
een jonge Fransman kennen die in Connecticut woonde.
Wat later nam hij Goscinny op een dag mee naar een
van zijn vrienden, Joseph Gillain,
zeg maar Jijé, die zich
daar gevestigd had met zijn vrouw en vier kinderen.
Jijé stelde Goscinny voor aan de jonge Morris,
die voor Robbedoes de western Lucky
Luke tekende. Goscinny kende hen of hun publicaties
niet want er was geen contact meer met de Europese
pers. Goscinny werkte toen net voor een bedrijf
dat handgemaakte postkaarten fabriceerde. Het was
geen tof werk en al helemaal niet goed betaald.
Op
zijn beurt stelde Morris Goscinny voor in New York
aan Georges Troisfontaines, directeur
van World Press, een Belgisch persagentschap
gespecialiseerd in stripverhalen. Troisfontaines
zei hem dat hij in Brussel zijn werk moet komen
tonen, wat hij later ook deed. Een jaar lang hoorde
hij niets van het stripverhaal dat hij er binnengebracht
heeft tot het werd gepubliceerd en een cheque in
de bus viel. Daarop volgde de uitnodiging om naar
Parijs te gaan waar hij directeur mocht worden van
de Franse poot van World Press, International
Press, dat werd opgericht door Troisfontaines'
schoonbroer Yvan Chéron.
Het jaar was 1951. Uderzo werd in diezelfde periode
aangenomen. Een nieuwe ontmoeting was in de maak.
• Van 1949 tot 1951 was Uderzo reporter-tekenaar
voor France-Dimanche. Als er geen foto
beschikbaar was van een of andere evenement, deed
men een beroep op Uderzo. Het betaalde goed voor
slechts twee dagen per week. En hij had een perskaart.
Hij kwam bij dit weekblad terecht omdat hij elders
geen werk in de branche vond dat hem beviel. Op
een dag kwam Yvan Chéron bij hem langs. Op
basis van een illustratie, die de verschillende
etappes van de Tour de France voorstelde, kwam hij
vragen of Uderzo niet wilde komen werken voor zijn
agentschap die strips verkocht aan Belgische tijdschriften.
Hij zou wel in België moeten komen werken.
In die periode moest een tekenaar niet zindelijk
zijn bij het aannemen van werk. Chéron nodigde
hem uit voor een volledig betaald verblijf van een
week. Uderzo sprong in zijn wagen en bolde naar
het kantoor van International Press, "dat wel
erg klein was voor een internationaal bureau",
lachte hij jaren later in ene interview. Hij bleef
twee dagen. Chéron deelde er met zijn latere
schoonbroer Troisfontaines een kantoor op de Paul-Henri
Spaaklaan in Brussel. Uderzo's eerste nacht spendeerde
hij op een bank in deze studio. Om drie uur 's ochtends
werd hij gewekt door een tekenaar die er wat tekeningen
kwam afwerken om vijf uur later te gaan slapen.
Uderzo was niet op zijn gemak, maar hij bleef lang
genoeg om de scenarist van deze tekenaar te ontmoeten:
Jean-Michel Charlier met wie hij
later zou samenwerken aan Robber. O ja,
de tekenaar die hem wekte, heette Victor
Hubinon, de tekenaar van Buck Danny
en Roodbaard. Uderzo hoorde nu dus
bij het bureau van Chéron, Goscinny bij Troisfontaines.
• Het verschil tussen World Press in Brussel
en International Press in Parijs zat 'm in het aanbod.
Het Brusselse agentschap verkocht redactionele content,
illustraties en strips aan de verschillende tijdschriften
van Dupuis (Buck Danny, Oom
Wim en anderen) terwijl Internatiol Press gelijkaardig
materiaal leverde aan andere Belgische en Franse
tijdschriften, kranten en hun jeugdsupplementen.
Jean Hébrard was verantwoordelijk
voor de reclameafdeling van de Parijse vestiging
die Uderzo en Goscinny had aangenomen. Jean-Michel
Charlier was een werknemer van de Brusselse afdeling.
• De allereerste ontmoeting tussen Uderzo
en Goscinny gebeurde eind 1951. Goscinny kwam in
hoofde van zijn functie bij World Press bij hem
langs om te reclameren over een tekening die te
laat was. Uderzo kon niets anders vermoeden dan
dat de kerel een koerier was. Hij leerde vervolgens
dat Goscinny zelf ook een tekenaar is, meerbepaald
van Dick Dicks, een Amerikaanse detective
die zijn avonturen beleefde tussen de wolkenkrabbers
van New York. Het was zijn eerste stripreeks en
het kostte Gosciny veel moeite om het te tekenen.
Omdat hij niet graag auto's tekende, achtervolgde
Dick de bandieten steeds te voet. De straten van
New York lagen er meestal verlaten bij om gene extra
figuranten te moeten tekenen. Op een keer had hij
een scène te tekenen die zich afspeelde in
het hoofd van het Vrijheidsbeeld. Hij moest het
standbeeld van onder en van boven tekenen en het
lukte hem niet. Uderzo heeft hem hierbij geholpen.
Ook Jijé en Morris bedienden hem van tips.
Dick Dicks raakte gepubliceerd in onder
meer La Wallonie, La Libre Belgique (in
de bijlage Junior) en zelfs enkele Vlaamse
kranten (rara, welke?).
• Goscinny en Uderzo klopten regelmatig aan
bij Dupuis, maar elk van hun voorstellen werden
afgewezen. Dupuis wilde hen niet. Ook hun ontwerpen
voor de Amerikaanse versie van Hoempa Pa die
Troisfontaines aan Dupuis liet tonen, ontlokte niet
meer dan een reactie dat het heel aardig was maar
dat ze nog moesten oefenen. Later werd beweerd dat
Goscinny's joodse achtergrond een reden was voor
het verzet van de katholieke uitgever Dupuis. Tegelijkertijd
had het duo Sylvie ontworpen voor Bonnes
Soirées, maar ook dat werd geweigerd.
Tekenaar Martial, die Uderzo nota
bene had geïntroduceerd bij Bonnes Soirées
mocht dan weer wel Sylvie tekenen
op scenario van Goscinny. Uderzo vond zichzelf een
zielig jongetje. Al zijn vrienden (Franquin, Morris)
publiceerden bij Dupuis en hadden albums.
• Om geld te verdienen namen Goscinny en Uderzo
alles aan. Voor de rubriek Savoir Vivre
van het blad Bonnes Soirées schreef
Goscinny onder de naam van Liliane d'Orsay
een rubriek met etiquetteregels die hij plukte uit
een boek. De rubriek, geïllustreerd door Uderzo,
werd van hem afgenomen de dag dat een directeur-generaal,
een redactrice en een professor hem kwamen opzoeken.
Wanneer de redactrice vroeg waar ze moesten zitten
rond de tafel, antwoordde Goscinny: "Op de
stoelen zal het meest comfortabel zijn". De
rubriek liep van 1951 tot 1953.
• Daarna stopten ze met Luc Junior wegens
moeilijkheden met Chéron. De oude verhalen
werden opnieuw gepubliceerd, maar omdat ze de rechten
hadden verkocht trokken ze daar geen geld voor.
Greg nam van hen de serie over.
• In hun eerste jaren van samewerking huurden
ze beide een kleine kamer zonder keuken. 's Avonds
aten ze niet. Het bracht hen dichter bij elkaar.
• Niet Asterix of de indiaan Hoempa
Pa (uit 1958) voor het weekblad Kuifje
was de eerste gepubliceerde samenwerking van Uderzo
en Goscinny, maar wel Johan Pikbroek die
in 1952 al de zeeën bevaart. Eigenlijk heette
hij eerst Maatje Matroos. De albumversies van Les
Editions Albert rené kregen abusievelijk
de nieuwe titel.
• Tussen 1951 en 1953 publiceerde de communistisch
gezinde krant La Wallonie de avonturen
van ridder Robber door Uderzo op scenario van Charlier.
In diezelfde krant verschijnen ook zes verhalen
van Goscinny's Dick Dicks.
• Tussen 1953 en 1958 schreef hij teksten
en kortverhalen voor Le Moustique onder
de pseudoniemen René Maldecq,
René Macaire, Jacobs
en andere. Enkele covers en karikaturen van komische
cinema-acteurs leverde hij ook voor het blad.
• Uderzo begon in Tintin met enkele
reclamestripjes, La Famille Cokalane (in
opdracht van Pétrole-Hahn)
en een paar korte verhalen zoals Bolleke en
Snolleke. Met toenmalig hoofdredacteur André
Fernez, een vriend van Goscinny, werd er
gepraat over een eventuele vervolgserie. Dat werd
Hoempa Pa.
• In 1955 nam Goscinny vanaf De Spoorweg
door de Prairie het scenario van Morris over
voor de toen al succesvolle westernreeks Lucky
Luke. Zijn naam werd niet vermeld bij de eerste
verhalen. Hetzelfde jaar is het geboortejaar van
een andere van Goscinny's grootste mondiale successen:
De Kleine Nicolaas, met dagboekverhalen
die zogezegd zijn geschreven door het naïeve
schooljongetje Nicolaas. Cartoonist Sempé
illustreerde deze verhalen die oorspronkelijk als
stripverhaal verschenen in het Waalse Le Moustique.
Ze kenden een instantsucces bij de lezers. De nieuwe
formule waren uitgeschreven teksten met losse illustraties.
De samenwerking duurde niet langer dan zeven jaar
om niet in een stramien te vervallen. Van de vijf
bestaande Franse boeken worden jaarlijks nog zo'n
250.000 exemplaren verkocht.
• Intussen begon naast Robbedoes
het grotere broertje Sprint te lopen. Goscinny
kon in dat tijdschrift Kapitein Bibodu
kwijt en Uderzo Tom en Nelly op tekst van
Octave Joly. Eindelijk werk bij
Dupuis, maar daar kwam snel een einde aan na de
vergadering van World Press-tekenaars en het ontslag
van Goscinny.
• In 1956 was Tibet lay-outer
en medewerker van het weekblad Kuifje,
waarvan de redactie was gevestigd in Brussel. Iemand
vertelde hem dat een jonge scenarist uit Parijs
zou aankomen. Niemand had tijd om met hem te ontbijten,
dus offerde Tibet zich op om met hem te tafelen
in een Italiaans restaurantje. Omdat Goscinny zijn
militaire dienst deed in Aubagne en omdat Tibet
zelf van Marseille kwams schakelde Goscinny over
op het dialect van de Midi. Van die dag af was het
steeds lachen, gieren, brullen wanneer ze met elkaar
optrokken. Goscinny wilde vooral mensen doen lachen.
Om uit te leggen waarom hij niet van reizen met
het vliegtuig hield, nam hij zijn aansteker en liet
het op de grond vallen. Ook journalisten konden
getuigen dat Goscinny steeds in was voor een grapje.
Aan Jacques Pessis, schrijver en
journalist en tegenwoordig een uitgever bij Dargaud,
zei hij begin jaren zeventig in een interview dat
hij nog gewerkt had als fotoredacteur bij Le
Monde hoewel er in die krant in die periode
geen enkele foto in stond. Op mondaine feestjes
speelde hij wel eens de rol van maître d'hôtel.
Zij die hem niet kenden, trapten erin. "Hij
was een groot kind", omschreef Dessis hem.
Na Mei '68 wilde hij zijn kind Anne-Barricade
dopen, maar zijn vrouw liet dat niet toe. Als goede
vriend van Goscinny kwamen anderen Tibet om raad
vragen na opnieuw een uitspraak of een verhaal van
Goscinny. Ze wilden van hem weten of wat Goscinny
vertelde echt gebeurd was of dat hij het had uitgevonden.
• Tussen 1956 en 1961 schreef de jonge Goscinny
voor zowat iedereen die aan Kuifje meewerkte.
Onder meer Bob De Moor (Meester
Mus), Tibet (Globul, Chick Bill),
Rol (Wa-Pi-Ti), André
Franquin (Ton en Tineke), Berck
(Pechvogel), Maréchal
(Tante Zenobie), Paul Coutant
(Kenott et Futé), Albert
Weinberg (Le Professeur Est Distrait)
en Dino Attanasio (Spaghetti)
maakten van zijn diensten gebruik voor kortverhalen
of series. Maar ook voor andere bladen stond er
geen stop op zijn creaties. Voor Jours de France
bedacht hij de sexy Fée Aveline,
getekend door Coq. Voor het blad Pistolin
creëerde hij een dompteur met dezelfde naam,
steeds bijgestaan door zijn leeuw Nestor, getekend
door Victor Hubinon. In Robbedoes publiceerde
hij Oom Wim-verhalen getekend door Eddy
Paape of Pierre Dupuis
en de episode Het Goud van Oude Lender (in
het album Het Pad naar het Hoge Noorden)
van Jerry Spring voor Jijé. En er
waren nog Luc Junior, Bill Blanchart (hun
eerste en enige realistische reeks), Benjamin
et Benjamine en Johan Pikbroek voor
Uderzo, Jeannot voor Hubinon, Sylvie
voor Martial, Les Aventures
de Pipsi voor Christian Godard,
Docteur Gaudéamus voor Coq.
Allemaal zonder naamsvermelding want dat was niet
bon ton bij uitgevers die daardoor minder problemen
hadden met anonieme auteurs dan met vedetten.
• Goscinny's schreef voor Tibet ook nog losse
gags voor Alfons. Hij verzon de synopsis
voor het Chick Bill-album De Goudmijn
van Dog Bull waarvoor Tibet zelf de dialogen
verzon. Dat was nog vóór de periode
van Greg. Achteraf gezien beschouwde Tibet het als
een van de grootse vergissingen in zijn carrière
dat hij Goscinny niet heeft laten doen. Tibet herschreef
het scenario naar zijn lijn, een stuk realistischer
dan die van Goscinny.
• In de vakantieperiode juli-augustus van
de late jaren vijftig kwam Goscinny wel eens een
paar weekendjes logeren in een door Jean
Graton en Tibet gehuurd huis in Den Haan
waar de gezinnen hun zomers spenderen. Goscinny
kwam telkens met zijn oude moeder, met wie hij toen
samenwoonde.
• "Inzake artistieke afstamming meen
ik te mogen zeggen dat ik mij enigszins Belg voel..."
is een uitspraak van Uderzo om de Belgische interviewer
van Signature te paaien.
• Op een keer nodigde Hergé
Goscinny in België uit omdat hij een volledig
nieuwe Rover zou kopen. Samen kropen
ze in de wagen. Om een ongeluk te vermijden moest
Hergé bruusk remmen. Goscinny zat naast hem
en automatisch remde hij ook door zijn handen in
het dashboard voor hem te zetten. Dat dahsboard
was volledig in hout uitgevoerd waardoor Goscinny
het aan splinters sloeg. Later imiteerde hij Hergés
gelaat toen hij het het resultaat zag. Dat was wèl
om te lachen, zij het zonder Hergé in de
onmiddellijke buurt.
• Op een dag verbaasde Goscinny al zijn vrienden.
Tibet en Jean Graton werden door de scenarist uitgenodigd
in Oostende. Hij kwam er aan met een pakketboot
in het bijzijn van een jonge vrouw, Gilberte
Pollaro-Milo, die hij leerde kennen op
de cruise die zij maakte met haar moeder. Hij wist
de twee tekenaars twee of drie weken later te vertellen
dat zij de vrouw was met wie hij zou trouwen. Het
was de eerste vrouw die hij aan Tibet voorstelde
en het was meteen de goeie.
• Gilberte kwam uit een gefortuneerde familie.
Zij introduceerde hem in de mondaine wereld en kwam
in contact met acteurs, zangers en politici zoals
Lionel Jospin, de latere premier
van het land.
• In 1959 ontwierp Uderzo de lay-out voor
wat Pilote zou worden. In de inhoud circuleerde
een plaat met de adaptatie van Reinhard de Vos,
enigszins geïnspireerd op Het Beest Is
Dood van Calvo, maar ook ingegeven
door François Clauteaux,
een van de oprichters van het nieuwe tijdschrift.
Hij was ook de reclameverantwoordelijke van de firma
Monsavon-L'Oréal en campagneanimator
bij Radio Luxembourg, de voorloper
van de hedendaagse RTL-groep. Tot
zijn zelfopgelegde taak behoorde het zoeken van
auteurs. Aan hen stelde hij verhalen voor die een
jong publiek zouden konden aanspreken en ook nog
eens een Franse cultuur zouden weerspiegelen. Een
van de bedoelingen was om de Belgische hegemonie
in het striplandschap (met vlaggenschepen als de
weekbladen Robbedoes en Kuifje)
te doorbreken. Best wel grappig dat hij daarvoor
een beroep deed op Uderzo en Goscinny enerzijds
en Jean-Michel Charlier anderzijds die respectievelijk
hebben gepubliceerd in Kuifje en Robbedoes.
Bovendien zouden met Maurice Tillieux,
MiTacq en Victor Hubinon nog meer
Belgen vanaf het begin het Pilote-bestand
vervoegen
• Pas na lange tijd verwaardigde Morris zich
om de platen te ondertekenen met "Morris +
RG". Volgens tekenaar Christian Godard merkte
Hergé deze ondertekening op en eiste van
Morris dat zijn scenarist een ander pseudoniem zou
kiezen om alle verwarring te vermijden. Na nog eens
vijf jaar en een tiental albums later kwam eindelijk
de naam van Goscinny op de cover, dat was op Naijver
in Painful Gulch, toevallig ook een van de
beste Lucky Luke-verhalen. Het jaar was
1962. Goscinny was toen al lang op weg een vedette
te worden door Asterix.
• Naast een opgemerkte comeback van de Daltons
en de uitgewerkte karakters van de extremen Joe
en Averell (die populairder werden dan Lucky zelf)
bestond Goscinny's inbreng in de reeks Lucky
Luke uit onder meer de domste hond van de Far
West, Rataplan, de sarcastische opmerkingen van
Jolly Jumper, de eindprent met de zonsondergang
en het liedje I'm A Poor Lonesome Cowboy
en de slogan "de man die sneller schiet dan
zijn schaduw.
• In 1964 kwam Lucky Luke in het
Franstalige referendum van het weekblad Spirou
als populairste serie naar voor boven De Smurfen
en Guust Flater.
• Hoewel Morris bij insiders gekend stond
als een francofoob verruilde hij in 1968 toch het
Waalse, katholieke Dupuis, de uitgever van het weekblad
Robbedoes, voor het Franse, liberalere
Dargaud dat Pilote uitgaf. Niet alleen
kon hij zich nu wat meer permitteren in de tekeningen
(de hoertjes kwamen prominenter in beeld), het betaalde
ook stukken beter. Een van de eerste albums bij
Dargaud, Dalton City, bevatte veel modernere
intriges dan het contract met de op de jeugd gerichte
Dupuis bepaalde. Het was in de reeks ook het eerste
liefdesverhaal met een ruzie tussen Joe en William
Dalton voor het hart van de mooie zangeres Lulu
Carabine. Twee jaar later, in Canyon Apache,
dwaalde het duo af van het clichébeeld van
de indianen en stelde hen voor als slachtoffers
van de verovering van het wilde westen met zelfs
verwijzingen naar slachtingen door het Amerikaanse
leger. In De Premiejager stond geldgewin
op de voorgrond. In De Genezing van de Daltons
was er aandacht voor de psychoanalyse dat toen in
werkelijkheid ook meer en meer de kop opstak. Bij
Dupuis zou dat allemaal niet gemogen hebben.
• Goscinny had de gewoonte om in zijn scenario's
voor Lucky Luke de Daltons bij hun lengte
te noemen. Voor Joe en Averell trad er geen probleem
op. Maar voor de twee middelste broers Jack en William
kon Goscinny lange tijd nooit precies zeggen welke
van de twee Jack was, de tweede grootste of de tweede
kleinste! Vanaf het eerste avontuur van de neven
Dalton slopen er fouten binnen over wie nu Jack
of William was. Maar vanaf Dalton City kwam
de hiërarchie van de broertjes vast te liggen.
In volgorde van grootte zijn dat dus Joe, William,
Jack en Averell.
• Nu verschenen zowel Asterix als
Lucky Luke, twee absolute bestsellers,
in hetzelfde blad. Dargaud won op slag aan belang
in de uitgeverswereld. En dat begon Goscinny, die
zich als een volwaardig auteur miskend voelde, tegen
te steken. Hij kreeg een pak minder royalties (op
de unieke samenwerking met Uderzo na) dan zijn tekenaars
en had de indruk dat vooral zijn uitgever geld op
zijn kap verdiende. Volgens Jean Graton in Stripgids
7 verweet Goscinny Georges Dargaud
dat hij het geld dat hij aan Asterix verdiende
aan andere tekenaars te geven zodat ze de positie
van het succesduo konden aanvallen. William
Vance liet enkele jaren geleden ook nog
optekenen dat hij het geld dat zijn albums van XIII
de uitgeverij opbrengen liever niet in de zakken
ziet verdwijnen van jonge, opkomende auteurs.
• Het Lucky Luke in Pilote-avontuur
duurde dus zes jaar, tot in 1974, het jaar waarin
Goscinny Pilote verliet als hoofdredacteur.
De auteurs lanceerden in maart 1974 het maandblad
Lucky Luke maar ondanks een gemiddelde
oplage van honderdduizend exemplaren per nummer
(en een vertaling in het Nederlands) was het na
een jaar en twaalf nummers gedaan. Op enkele uitzonderingen
na (zoals in Le Nouvel Observateur en Paris
Match) schreef Goscinny vervolgens scenario's
voor verhalen die rechtstreeks
voor een albumpublicatie was bestemd. In 1994 werd
een tweede poging ondernomen, maar na een zevental
nummers was Lucky opnieuw uitgezongen.
• Goscinny maakte er een sport van om in elk
Lucky Luke-verhaal een woordspeling te
gebruiken ofschoon Morris daar niet van hield om
te zien of Morris ze eruit zou weten te halen. In
een bepaald verhaal stak Goscinny er geen in. Morris
zat er niettemin dagen naar te zoeken. Hij begreep
de humor van zijn scenarist niet altijd. Op een
dag belde hij naar Tibet nadat hij het scenario
van Ma Dalton las. "Goscinny is gek
geworden!", herinnerde Tibet zich een uitspraak
aan de telefoon. Hij viel over een scène
waarin Ma Dalton de bezoekers van haar huisje sommeerde
pantoffels aan te doen. Volgens Morris bestonden
er in de VS in die tijd geen pantoffels.
• In de beginjaren van Lucky Luke
kwam de betaling voor een scenario niet voor in
de boekhouding van een striptijdschrift. De tekenaars
moesten dat maar zelf zien te regelen met hun scenaristen.
Elke keer Morris naar Parijs kwam, had hij een koffertje
bij met cash geld om Goscinny uit te betalen nadat
hij eerst zelf naar Dargaud ging om daar de inkomsten
van zijn buitenlandse auteursrechten op te halen.
Goscinny kreeg een derde van de rechten, anders
dan voor Uderzo die hem de helft uitbetaalde. Vaak
hingen de bankbiljetten vol boter van de sandwiches
die Morris er in een servet bij stak. Maurice
Tillieux kon hierover ook een verhaal opdissen
in Stripschrift 81/82 uit 1975: "Er
zijn tientallen verhalen over Morris te vertellen.
Zoals die keer toen hij voor de eerste keer auteursrechten
in Frankrijk ging incasseren. Hij kwam terug met
een tas die links en rechts propvol met bankbiljetten
zat, en in het midden zat zijn pakje brood!"
Morris was toen al schatrijk, maar was gekend voor
zijn gierigheid.
• Een eerste kink in de kabel tussen Dargaud
en Goscinny gebeurde bij het eenzijdige contract
die Dargaud sloot met Lombard-uitgever
Raymond Leblanc en diens animatiestudio
Belvision voor de productie van
de eerste Asterix-tekenfilm. Helemaal fout
liep het toen Dargaud voor Goscinny nadelige contracten
opstelde over buitenlandse auteursrechten, vooral
voor de zeer lucratieve Duitse markt. Morris stond
vrij dicht bij Georges Dargaud en dat werkte op
de zenuwen van Goscinny. Het leidde tot een open
oorlog dat nog zou leiden tot het vertrek van Asterix
bij Dargaud. In de biografie Goscinny - La Liberté
d'en Rire van Pascal Ory uit
2007 citeerde de auteur uit een brief van Goscinny
aan Morris van 20 februari 1971 die hij vond in
de archieven van de familie Goscinny. Morris had
op eigen houtje een contract afgesloten met een
Duitse uitgever voor Lucky Luke. Goscinny
werd hierbuiten gehouden. Hij vond de voorwaarden
vervolgens onbespreekbaar. In de brief liet hij
weten dat de uitgekeerde auteursrechten niet in
verhouding stonden met de rechten die hij tegenwoordig
bij andere tekenaars kreeg. Hij wilde met Morris
niet over zaken praten en wilde niets veranderen
aan deze verhoudingen. Hij besefte ergens wel dat
enkel Morris zich de geestelijke vader mocht noemen
van Lucky Luke. Maar verder in de brief
veroordeelde hij Morris wel voor diens dunk over
scenaristen die hij volgens Goscinny als niet meer
dan een secundaire rol beschouwde, zoals een letteraar
of een inkleurder. Morris kon nog de gemoederen
tot bedaren brengen, maar vanaf 1973 verdween Lucky
Luke uit Pilote. Vier jaar later weigerde
Goscinny een nieuw contract te tekenen voor De
Zingende Draad, een contract dat Morris wel
tekende. Uderzo vermoedde dat Goscinny nu voor eens
en altijd dezelfde voorwaarden wilde bedingen als
voor Asterix in 1975. In het volste vertrouwen
dat de contractbesprekingen alsnog goed zouden komen,
stuurde hij het scenario op naar Morris. Op een
dag werd hij ziedend toen hij in de kantoren van
de uitgeverij het gedrukte album aantrof. Hij spande
kort daarop een proces in kortgeding aan waarna
de politiecommissaris van Neuilly beslag kwam leggen
op de stapel albums. Daarna vernam Goscinny dat
Georges Dargaud Morris kwam opzoeken in België
om hem als bedenker van Lucky Luke gerust
te stellen en dat hij op zijn eentje beslissingen
kon nemen over het contract. Hij zei er bovendien
bij dat de tekeningen veel belangrijker waren dan
het scenario. Op 29 maart 1977 schreef een woedende
Goscinny een brief aan Georges Dargaud. Daarin liet
hij weten dat hij zijn werk niet langer door de
uitgeverij zou laten uitgeven. Aan Uderzo vroeg
Goscinny om meteen met Asterix en de Belgen
te stoppen, een verhaal dat toen al in voorpublicatie
verscheen in verschillende tijdschriften waaronder
het Nederlandse Eppo. Volgens Raymond Leblanc
boden de auteurs Asterix vervolgens aan
bij Lombard, die het uit loyaliteit (dixit Leblanc)
niet kon maken de reeks weg te kapen van zijn concullega
Dargaud die de Franse versie van Kuifje
in Frankrijk uitgaf en verspreidde.
• Ondertussen waren Goscinny en Morris in
een juridisch gevecht verwikkeld. De scenarist vond
dat hij minstens zeggenschap moest hebben over elke
publicatie waar hij zijn naam aan verbond. Door
een gebrek aan ondertekend contract voor De
Zingende Draad werd daar aan verzaakt. De rechtbank
oordeelde op 2 november 1977 dat hij gelijk had.
Het beslag op de albums bleef gehandhaafd. Drie
dagen later stierf Goscinny. Na 22 jaar en veertig
albums kwam definitief een einde aan de samenwerking.
Meteen na zijn overlijden stapte een duidelijk weinig
meelevende Georges Dargaud naar de rechtbank en
eiste dat Uderzo Asterix en de Belgen zou
afwerken, zoniet moest hij gederfde inkomsten betalen,
toen vastgelegd op omgerekend ongeveer 1,5 miljoen
euro. In eerste instantie haalde Dargaud zijn slag
thuis en Uderzo tekende de resterende zeven platen.
In beroep evenwel was het Uderzo die victorie kraaide.
Maar toen was het album al gedrukt en lag het in
de winkels. Ook weduwe Gilberte Goscinny
wilde de zaak-Lucky Luke niet laten vallen.
Morris echter daagde Gilberte voor de rechter voor
obstructie bij het op de markt brengen van een album
en voor de financiële schade die beide partijen
daarbij leden. Gilberte verloor de rechtzaak, en
ondernam geen verdere stappen. Morris moest de erven-Goscinny
voor slechts tien jaar hiernavolgend auteursrechten
betalen voor het gebruik van de door Goscinny verzonnen
personages. Tussen Dargaud enerzijds en Uderzo en
Gilberte anderzijds kwam het sowieso nooit meer
goed. Ze richtten samen Les Editions Albert
René op en sloten een overeenkomst
met de grote uitgeverij Hachette
voor de distributie van de albums in Frankrijk.
• Zaterdagmorgen 5 november 1977 nam Goscinny
afscheid van zijn negenjarige dochter Anne met de
woorden "Tot straks, mijn kleine poes!".
Op vraag van zijn dokter had hij een afspraak om
een fysieke test te ondergaan bij ene cardioloog.
Rond tien uur in de ochtend zette zijn chauffeur
hem af in het ziekenhuis van Parc Monceau, nummer
21 in de rue de Chazelles in het zeventiende arrondissement
van Parijs. Zijn vrouw Gilberte vergezelde hem.
Zoals steeds. De cardioloog van dienst vroeg hem
zijn hemd uit te trekken waarna hij elektroden op
zijn borst kleefde. "En nu trappen, meneer..."
En Goscinny trapte op de fiets. Na enkele momenten
kloeg hij over pijn in de arm en een druk op de
borst. "Trap nog vijftien seconden langer",
antwoordde de cardioloog. De seconden leken een
eeuwigheid te duren. De patiënt zeeg ineen.
Gilberte nam hem in haar armen. René Goscinny
was dood. Een hartstilstand. Het was 10.30 uur.
Hij werd amper 51 jaar.
• Een jaar voordien nog vierde hij in bijzijn
van vele vrienden (waaronder Georges Dargaud, Fred,
Jean Tabary, Franquin, Peyo,
Uderzo,...) zijn vijftigste verjaardag. Hij had
vele plannen. Hij wilde Disney
naar de kroon steken met eigen tekenfilmprodicties
en zocht andere (film)horizonten op. Van Pilote
had hij al afstand genomen. Zijn agenda stond overvol.
Van zijn drie grootste succesreeksen, Asterix,
Lucky Luke en Iznogoedh, stonden nieuwe
verhalen op stapel. Het internationale succes verplichtte
hem om regelmatig in Europa rond te reizen op uitnodiging
van buitenlandse uitgevers. Gilberte was er steeds
bij, op een enkele keer in Londen na, maar dan nog
wachtte ze hem een volle dag op in Roissy waar hij
arriveerde. Na een verblijf in Berlijn gingen ze
eind juni 1977 een week naar Noorwegen. Bij hun
terugkeer op 2 juli waren ze aanwezig op het huwelijk
van Isabelle Tchernia, de dochter
van hun goede vriend Pierre. Dagelijks of wekelijks
waren er dinertjes voorzien met andere goede vrienden.
Het Uderzo-koppel zagen ze elke week. Ook jazzmuzikant-
en componist Claude Bolling (die
de muziek schreef van de tekenfilm De Ballade
van de Daltons), het Tchernia-koppel, pediater
Julie Cohen-Solal en vrouw en verder
nog de vedetten en acteurs van toen, Guy
Béart, Gérard Calvi,
Rosy Varte, Roger Borniche,
Louis Nucéra, Marcel
Camus, uitgeefster Françoise
Verny, ontdekkingsreiziger Francis
Mazière waren regelmatige afspraken
in de agenda van de Goscinny's.
• Op 11 juli, voor een receptie van de internationale
vereniging van parlementairen van de Franse taal,
en op 14 juli, voor de traditionele tuinparty, was
Goscinny nog twee keer na elkaar uitgenodigd door
toenmalig Frans president Valéry
Giscard d'Estaing. Goscinny hield van dit
soort erkenningen. Afspraken legde hij meer en meer
vast in chique restaurants zoals La Tour
d'Argent, Allard of La
Marée.
• Televisiezenders hadden in de figuur van
René Goscinny een vaste gast gevonden. Voor
een uitzending van het programma Trente Millions
d'Amis had hij voor de rubriek People,
enkele dagen voor zijn dood, nog opnames. Terwijl
hij zijn hond Octave streelde,
zei hij schalks in de camera: "Ik houd niet
van dieren. Behalve per dozijn zoals oesters en
escargots".
• Die zomer liep Lucky Luke in voorpublicatie
in Paris Match. Het leverde een amicale
brief op van Marcel Dassault, uitgever
van grote concurrent Jours de France, die
ook Lucky Luke wilde plaatsen. Goscinny
beloofde dat het ervan zal komen in de toekomst.
• Maar de grootste bekommernis van de scenarist
was die herfst van 1977 toch Studios Idéfix,
een van de grootste animatiestudio's die Frankrijk
ooit kende. In het bedrijf dat was gevestigd in
Neuilly waar ook Dargaud onderdak had, kwamen de
allereerste kopieermachines van Rank Xerox
te staan. De nec plus ultra van de technologie
stond geboekt als investering. Er was een opnamestudio
en een projectiezaal. Uderzo en Goscinny staken
er een aanzienlijk privévermogen in om een
vijftigtal personen aan het werk te stellen. Onder
hen een ancien van Disney, Bob Maxfield.
Op dat moment stond er geen onmiddellijke film op
stapel, er werd wel gewerkt aan De Ballade van
de Daltons. Alle werknemers werden niettemin
doorbetaald. Goscinny wilde geen tekenaars in licentie
aanvaarden. Nog liever betaalde hij ze maanden na
elkaar door om de studio open te houden. Elke vrijdagnamiddag,
rond 15.00 uur, kwamen Uderzo en Goscinny er langs
om de wekelijkse vorderingen van nabij te volgen.
Gopscinny stond erom bekend om in alle beleefdheid
alle werknemers de hand te schudden. Enkele weken
voor zijn dood kwam hij er langs om de stem van
Jolly Jumper in te spreken. Een opmerking bij een
rokende Lucky Luke was de volgende: "Misschien
moet hij daar wel mee ophouden. Liever nu al vooraleer
de censuurcommissie ons alles doet herbeginnen".
Zelf was hij een fervente roker van Pall
Mall, een van de aanleidingen voor diens
vroege dood. Bij een van zijn laatste bezoeken was
de lift defect die bezoekers bracht naar de hoogste
verdieping waar de projectiezaal was. Hij moest
de trap op. Een medewerker die hem vergezelde raakte
van slag door de zware, doorrookte ademhaling die
in de hele trappengang te horen was. Na de Lucky
Luke-tekenfilm was er een tekenfilm voorzien
over een olifant waarvoor Goscinny samenwerkte met
Pierre Watrin. Hier waren al enkele
decormaquettes en schetsen van voorbereid. Gilberte
zou haar dochter Anne nog vertellen dat hij meer
en meer het stripschrijven in de steek liet ten
voordele van de cinema.
• Tussen de vele afspraken door reisde hij
in de zomer van 1977 naar Israël met vrouw,
dochter en het echtpaar Cohen-Solal. Voor het eerst
en het laatst. De twee vrienden gingen er zelfs
zwemmen in de Dode Zee, wat Goscinny niet goed afging.
Hij kon amper zwemmen. Bij het terugkeren naar het
strand, verdronk hij bijna. Cohen-Solal moest 'm
terughalen. In Jeruzalem was Goscinny erg onder
de indruk van de Klaagmuur. Hij liet volgens traditie
een papiertje tussen de stenen glijden. Anne vroeg
hem wat hij erop geschreven had. "Dat mama
en jij nog lang gelukkig mogen zijn...", was
zijn antwoord.
• Twee professionele breuken bezorgden hem
hartzeer. De eerste gebeurde in Mei '68 toen niet
weinig auteurs van Pilote lijnrecht tegenover
Goscinny kwamen te staan. Goscinny, de hoofdredacteur
van het blad, de grote baas. Hij voelde zich verraden
door tekenaars die hij nota bene aan een carrière
hielp. De tweede breuk kwam door de onenigheid met
Georges Dargaud, nota bene de peter van zijn dochter,
in verband met Lucky Luke en de rechten
op Asterix. Een derde drama speelde zich
af op privégebied. In 1976 werd borstkanker
bij zijn grote liefde Gilberte vastegesteld. Julien
Cohen-Solal was erbij de dag dat de diagnose aan
Goscinny in de wachtzaal werd bekendgemaakt. Goscinny
keek Julien aan en zei simpelweg: "We zullen
nooit meer gelukkig zijn". Goscinny had vele
kleine en grote angsten en was bedachtzaam voor
de grote boze buitenwereld. Deze klap viel hem zwaar.
Hij vergezelde zijn vrouw bij elke chemokuur waarna
ze naar het theater of de cinema trokken. "Wanneer
ze terugkwamen trok Gilberte zich terug om in de
badkamer over te geven", getuigde Anne. "Mijn
vader stond voor de deur en huilde". In de
herfst van 1977 stond de behandeling op zijn hoogtepunt.
Het waren zeer moeilijke dagen. Goscinny willigde
elke wens in van zijn vrouw. In augustus liet hij
na sluitingstijd nog een kunstgalerij in Jeruzalem
openen om haar een immens aquarelschilderij te kopen
die ze graag zag.
• Zijn laatste maanden stonden in het teken
van de gezondheid. In mei leed hij nog aan een virale
hepatitis en zona aan een oog. Op de dag van Annes
verjaardag voelde hij zich verminkt en sloot zich
op in zijn kamer. In september kreeg hij een ernstige
waarschuwing van zijn dokter. Goscinny had een borstontsteking.
De dokter verbood hem elke sigaret wat Goscinny
in ere hield. De dokter gaf hem ook een recept.
Voor de rest van zijn leven zou Goscinny twee van
deze pillen per dag moeten innemen. Goscinny's spontane
antwoord: "Dokter, mag ik toch nog twee twee
dozen kopen?" Ook bij het verlaten van het
ziekenhuis liet hij het niet na om een kwinkslag
uit te halen met zijn vriend Pierre Tchernia. In
de gang deed hij alsof hij een vluchteling was met
een koffer. Hij keerde op zijn stappen terug en
zei tegen Tchernia: "Voor u staat een van de
best betaalde humoristen van het moment!"
• Zijn laatste week zag er niet anders uit
dan gewoonlijk. Elke avond las hij zijn dochter
ene gedicht van Prévert
voor. Op donderdag schreef hij zijn wekelijkse scenario
voor iznogoedh die in Journal du Dimanche verscheen.
Hij lachte luidop bij zijn eigen vondsten. Hij kreeg
die dag ook bezoek van oud-Pilote-medewerker
Serge de Beketch aan wie hij een
maquette van een boot toonde die Uderzo hem geschonken
had en aan wie hij de laatste verwikkelingen in
de zaak-Dargaud kond deed. Uitzonderlijk bezocht
hij op donderdag in plaats van vrijdag Studios Idéfix
waar hij sequenties van Rataplan en Averell bekeek.
Hij merkte op dat Averells dwaasheid minder goed
op pellicule pakte. Bij het verlaten van de stuio
zei hij nog "tot volgende vrijdag". Op
vrijdag gaf hij zijn laatste interview voor het
magazine Zoom. Op een vraag over hoe moeilijk het
technisch is een tekenfilm te maken, antwoordde
hij: "Een van de problemen met Lucky Luke is
dat hij op een paard rijdt en dat elk paard vier
poten heeft, wat een niet zo aangename ontdekking
was voor de animators". Verder in het interview
keek hij met nostalgie terug: "Toen Uderzo,
Morris en ik ophielden met onze eigen eerste lezers
te zijn, werden we echte zakenmensen. Ik zal niet
zoals alle vijftigers met dikke buiken, waarvan
ik er ook een ben, zeggen: 'Ik ben een kind gebleven'.
Dat is niet waar, we blijven geen kinderen."
Op vrijdagavond woonde hij een generale repetitie
bij van een theaterspektakel van zijn vriend Bernard
Haller in het Palais des Arts.
• Het geeft te denken. Kort na zijn dood zong
Goscinny's goede vriend Guy Béart op de scène:
"Qui a assassiné René Goscinny?"
("Wie heeft René Goscinny vermoord?").
Waarom liet de cardioloog Goscinny niet ophouden
met fietsen nadat hij kloeg over pijn aan de borst?
Wist hij dat een paar maanden tevoren nog een borstonsteking
werd vastgesteld? Dezelfde dag van Goscinny's overlijden,
belde Gilberte tekenaar Fred op: "De dokters
hebben hem vermoord!" Door de media-aandacht
na het overlijden van een vooraanstaand Frans burger
kregen de omstandigheden van zijn dood nog een wettelijk
staartje. Voortaan was het wettelijk verplicht om
bij het afleggen van fysieke testen steeds reanimatieapparatuur
in de buurt te houden. Volgens Anne waren het de
emotionele gevolgen van haar moeders kanker die
zijn dood veroorzaakten. Tibet weet het aan de sigaret.
Hergé vertrouwde later op een dag aan Tibet
toe: "Goscinny is dood door te veel te werken".
In die jaren daarna deed Hergé het zelf ook
zeer kalmpjes aan. Jean-Claude Mézières,
de tekenaar van Ravian, zag er nog humor van in:
"Aan een hartaanval sterven bij een cardioloog,
dat is een vewoestend staaltje zwarte humor, niet?"
• Goscinny werd begraven in een familiegraf
in Montparnasse waar Gilberte — die dertien
jaar later eveneens op 51-jarige leeftijd stierf
— naast kwam te liggen. Dochter Anne nam de
verantwoordelijkheid om hem jaren later opnieuw
op te graven en naar een joods kerkhof in Nice te
verhuizen, voor eeuwig gescheiden van zijn vrouw.
Ze vond dat hij in joodse grond behoorde.
• Na meer dan dertig jaar afscheid van Goscinny
droomt Uderzo soms nog van hem. Hun samenwerking
ging verder dan een professionele band. Ze waren
de beste vrienden.
Faits divers (Asterix):
• De piraten, die regelmatig in een Asterix-verhaal
opduiken en voor een aangenaam intermezzo zorgen
voor Obelix, waren eigenlijk bedoeld als eenmalige
knipoog in Asterix en
de Gladiatoren naar Roodbaard, de grote
zwarte Baba en de wijze, Latijnse spreuken debiterende
Driepoot. De verhalen van Roodbaard door
de Belgen Victor Hubinon en Jean-Michel Charlier
werden gelijk met Asterix gepubliceerd
sinds Pilote nummer 1. In De Ronde
van Gallia komt ook nog Erix voor, naar de
aangenomen zoon van Roodbaard, Eric. Het bleef bij
één optreden. Uderzo vond hem niet
leuk genoeg. Goscinny besloot dat drie herkenbare
piraten voldoende waren.
• In de jaren zestig kende na Eppo
in Nederland de reeks Asterix nu ook een
Vlaamse voorpublicatie in Zie Magazine.
Verschillende verhalen verschenen in zwart-wit met
een eigen, Vlaamse vertaling die sterk afweek van
latere albumuitgaven.
• In Brabant Strip Magazine 86 stond
een Asterix-catalogus opgenomen om eerste
drukken te herkennen in het Nederlands. Geen eenvoudige
opgave want van verschillende albums bestonden verschillende
uitgaven voor Vlaanderen van uitgeverij Lombard
(met Standaard Distributie als
verdeler) en Nederland van De Geïllustreerde
Pers door een verschil in uitgevers en
distributeurs en zelfs af en toe drukkers. Van de
eerste twaalf albums hoort een logo van De Geïllustreerde
Pers op de cover. Een prijsvermelding op de achterkant
betekent meestal een herdruk. De eerste acht delen
met Romeins jaartal MCMLXXI (1970) zijn herdrukken.
Van de Vlaamse en Nederlandse drukken zijn die van
De Geïllustreerde Pers steeds de échte
eerste druk. Van de zes eerste zat er een verschil
van één tot twee jaar tussen de Nederlandse
en Vlaamse editie. Vanaf deel 13, Asterix
en de Intrigant, in 1972 nam Amsterdam
Boek de fakkel over. De verschillen tussen
de Vlaams en Nederlandse edities werden kleiner.
Voor Vlaanderen kwam er op de cover Standaard
Uitgeverij terecht met Lombard als werkelijke
uitgever, maar die coververmelding stond nu ook
weer niet op élk album. Vlaamse en Nederlandse
edities werden tegelijk in Nederland gedrukt en
verschenen ook gelijktijdig op de markt. Op de achterkant
van deze albums staat nog eens vermeld dat ze door
NOI Ametdram werden gedrukt terwijl
dat al in de albums stond. Vanaf deel 22, De
Grote Oversteek, in 1976 kwam Dargaud
Benelux opnieuw in de kijker en kwam er
in elke linkerbovenhoek op de cover "Dargaud
Presenteert" te staan. De Nederlandse albums
werden uitgegeven in co-productie met Oberon,
de uitgever van het weekblad Eppo. Voor
Vlaanderen was dat Lombard. Vanaf De Broedertwist
in 1980 werkte Les Editions Albert René zich
in de kijker. Nederland las liever De Broedertwist
terwijl Vlaanderen het moest stellen met De
Diepe Kloof in een Vlaamse vertaling van het
oorspronkelijk Franse album. Beide albums werden
gedrukt door het Vlaamse Proost.
Op De Odyssee van Asterix stond zelfs expliciet
"Nederlandse uitgave" of "Vlaamse
uitgave" vermeld. De Zoon van Asterix
was opnieuw een eigen Nederlandse vertaling, de
Vlaamse deed eveneens een beroep op een eigen vertaler.
ook deze albums werden gedrukt bij Proost behalve
De Roos en het Zwaard dat Casterman
(de drukkerij, niet de uitgeverij) van de persen
deed rollen. Pffff, ze zijn gek die uitgevers!
• Na de dood van Goscinny had Uderzo naar
eigen zeggen drie opties: stoppen met de strip,
in zee gaan met een andere scenarist of zelf proberen
een nieuw verhaal te schrijven. Omdat Uderzo vrees
had dat een eventuele scenarist te veel zijn eigen
stempel zou drukken op de strip, begon hij maar
zelf te schrijven. Hoe dan ook wist hij niet meteen
van welk hout pijlen gemaakt. Welke richting moest
Asterix uit? Zijn eerste scenario's liet
hij lezen door Yves Courrière,
een vriend en een belangrijke journalist. Hij hielp
hem wel, maar niet met het schrijven van het scenario.
Ook Pierre Tchernia, een persoonlijke
vriend van beide auteurs die onder meer de Asterix-tekenfilms
hielp produceren, las de verhalen na. Zijn raad
was zeker niet giftig.
• Aanvankelijk verscheen Asterix en de
Belgen in Eppo aan een tempo van twee
bladzijden per week, later werd dat één
pagina per week. In Eppo 5 van 1978 stond
de 37ste plaat van het verhaal in het blad met de
begeleidende tekst "Tot onze spijt moet Asterix
voorlopig onderbroken worden". Op dat moment
moest Uderzo de laatste zeven platen nog tekenen
op last van Dargaud.
• Een van de redenen om verder te gaan met
Asterix legde hij bij een van zijn lezers.
Ondanks de massale kritiek uit zowat alle lagen
van de bevolking die vonden dat hij het recht niet
had om de reeks verder te zetten, waren er veelvouden
die daar geen bezwaar tegen hadden. Een van zijn
lezers zei 'm dus: "U hebt het recht niet Asterix
te laten vallen, want hij behoort u niet langer
toe". Asterix was al lang cultureel
erfgoed geworden.
• Een andere reden kwam door de media na de
dood van Goscinny. Er werd over hem en Asterix
gesproken alsof Uderzo geen bijdrage had aan het
succes van de reeks. Zelfs collegatekenaars misprijsden
hem. Uderzo bestond in die periode helemaal niet.
Hadden de pers en collega's hem niet geminacht dan
was er misschien geen sprake van een verderzetting,
beweerde Uderzo in 2005. Hij vond nochtans effectief
dat Asterix stierf met Goscinny. Maar omdat
hij dusdanig werd genegeerd, heeft hij uit reactie
zichzelf voorgenomen te laten zien dat hij wel bestond.
• Nog vóór Goscinny's dood schreef
Uderzo ook al solo Asterix-verhalen. Het
ging om de korte verhalen die in themanummers van
Pilote en in vertaling in Pep
verschenen. Goscinny gaf hem daar de toestemming
voor.
• Met slechts drie personen, een secretaris
en een commercieel verantwoordelijke, heeft hij
zijn zin doorgedreven en bracht hij zelf De
Broedertwist uit. En het verkocht! Meer nog
dan de albums bij Dargaud. Alleen al omdat er veel
meer promotie in werd gestoken. Uitgever Georges
Dargaud was nogal mak op het gebied van promotie.
Er was een tijd dat er van elk album honderdduizend
albums werden verkocht zonder moeite. In een gesprek
onder vier ogen, drongen Uderzo en Goscinny aan
op een promotiebudget en een hogere oplage. Desnoods
wilde hij uit eigen zak minstens één
advertentie bekostigen. Er werd gewoon niet geïnvesteerd
in kansen om nog meer te verkopen. Georges Dargaud
had hen eens geantwoord dat als hij zijn geld bij
een notaris stak hij er ook tien procent winst uit
kon halen. Meer opbrengst zonder risico en zonder
kans dat er onverkochte aantallen zouden terugkomen.
Op een dag dreigde Uderzo ermee dat ze elders hun
heil zouden zoeken. Toen besefte Dargaud dat er
iets moest gedaan worden. Hij krikte de oplages
op en de verkoop volgde. In enkele jaren steeg de
oplage naar een miljoen exemparen per nieuw album.
Vandaag zijn het er nog eens drie keer zoveel sinds
de uitgeverij Les Editions Albert René. De
onderhandelingen deed Uderzo meestal. Goscinny had
namelijk een complex. Hij haatte het om over zaken
te praten. Als jood kreeg hij in de VS te maken
met antisemitisme en het vooroordeel van de op geld
besluste jood. Terug in Frankrijk was dat altijd
blijven hangen. Hij was gegeneerd om het over geld
te hebben... toch wat zijn eigen loon betrof. Voor
zijn tekenaars die aan Pilote meehielpen
kon hij steeds een goede, naar waarde geschatte
prijs bedingen, veel hoger dan de concurrenten uit
België boden.
• Bij het verschijnen van Asterix 33:
Het Geheime Wapen liet tachtigplusser Uderzo
weten dat Asterix ophoudt na zijn dood.
Hij is erg gehecht aan de geest van de reeks en
wil niet dat daaraan geraakt wordt (ook al verklootte
hij het in Het Geheime Wapen zelf). Met
die beslissing heeft Anne Goscinny,
dochter vàn, het nu al moeilijk. Ze voelde
het aan als een gebrek aan vertrouwen in de erfgenamen
van René Goscinny en Uderzo. Ze zijn daar
wellicht nog niet over uitgesproken. Ook omdat deze
beslissing een lelijke streep door de rekening zou
betekenen voor de erfgenamen. Voor het laatste album
keerde uitgeverij Hachette negentien procent auteursrechten
uit, een ongelooflijk hoog percentage in vergelijking
met doorsneeauteurs. Dat staat gelijk aan zo'n vijf
miljoen euro voor enkel nog maar de in Frankrijk
verkochte 3,2 miljoen exemplaren. Zonder nieuwe
avonturen kan zo'n cijfer nooit behaald worden.
• Begin 2009 lagen de kaarten plots helemaal
anders. Uderzo verkocht zijn veertig procent van
alle exploitatierechten (merchandising, albums,
(teken)films, pretpark,...) van Asterix
aan de Franse uitgeversmastodont Hachette. Deze
uitgever bezat al de rechten op de eerste 24 titels
van de reeks die Uderzo in 1998 na een jarenlange
juridische strijd loskreeg van Dargaud. Dat deze
rechtstreeks naar Hachette gingen en niet naar Les
Éditions Albert René kwam omdat erfgename
Anne Goscinny voor twintig procent
eigenares was van Albert René en daar dus
ook medezeggenschap over heeft. Samen hadden ze
de meerderheid van de aandelen en de rechten en
konden dus beslissen wat er met de reeks gebeurt.
Hachette was sowieso al de distributeur van Albert
René. Het Franse tijdschrift L'Express
stelde dat het contract, op 12 december 2008
ondertekend in het advocatenkantoor Hastings,
Janofsky & Walker, de afkoopsom van
"enkele tientallen miljoen euro" bedroeg.
Het komt tot een ruzie met zijn dochter Sylvie
(voorheen de directrice van Les Editions
Albert Renè die de resterende veertig
procent van de rechten bezit) en schoonzoon Bernard
Boyer de Choisy (door Uderzo voor het gerecht
gesleept voor financiële wanpraktijken en profitariaat).
Veel heeft te maken met hun terloops uitgesproken
intenties om Uderzo onder curatele te plaatsen zodat
hij niet langer beslissingsrecht zou hebben over
zijn eigen œuvre. Uderzo liet hen verstaan
dat hij er nog steeds is en ze tenminste het fatsoen
moesten opbrengen om te wachten tot hij dood is.
In maart 2009 kwam het tot een vonnis. De arbeidsrechtbank
van Parijs achtte de eis naar een ontslagvergoeding
voor Sylvie Uderzo terecht en wees haar 270.000
euro toe, te betalen door Les Editions Albert René.
Het geëiste bedrag was 776.000 euro waartoe
een schadevergoeding en intresten behoorden, maar
die moest de uitgeverij niet ophoesten.
• Zijn schoonzoon was verantwoordelijk voor
de perscommunicatie van zijn uitgeverij Les Editions
Albert René, maar degradeerde volgens Uderzo
te veel het merk Asterix door het personage
in te zetten in onverstandige marketingcampagnes.
Bernard op zijn beurt uitte in Le Figaro
het vermoeden dat Uderzo zich deze beschuldigingen
laat influisteren door zijn advocaat. Hij zou nu
graag een stichting oprichten die waakt over de
1.300 originele platen. Maar eerst moest hij een
proces incasseren, ingespannen door Uderzo die de
puntjes op de i wil zetten. De cover van De
Roos en het Zwaard, dat hij bij het huwelijk
van zijn dochter aan het koppel schonk, heeft Bernard
doorverkocht. En een aan de Raymond Leblanc-stichting
uitgeleende plaat van Hoempa Pa heeft hij
zich toegeëigend. Al zijn originele platen
van Asterix wil Uderzo schenken aan de
Nationale Bibliotheek, behalve de platen van zijn
twee eerste verhalen die bestemd zijn voor zijn
twee kleinkinderen. Uderzo wil te allen tijde vermijden
dat zijn Asterix-platen terechtkomen in
handen van verzamelaars en speculanten.
• In oktober 2009 komt er naar aanleiding
van vijftig jaar Asterix het album Le
Livre d’Or d'Astérix (Het
Gouden Boek van Asterix) uit dat als een soort
fotoalbum een overzicht geeft van vijftig jaar Asterix,
maar dan in stripvorm. Het is een hommagealbum met
gloednieuwe kortverhalen, oudere gelegenheidsverhalen
voor de verjaardag van de reeks en teksten van René
Goscinny. Voor daarna heeft Uderzo al een idee voor
een nieuw lang verhaal. Zolang hij nog zelf kan
tekenen, zal hij eraan meewerken. Het is geen groot
geheim dat Uderzo een beroep doet op twee-drie medewerkers
die hem al jaren helpen zijn platen in inkt te zetten
en in te kleuren. Onthoud alvast de namen van de
gebroeders Frédéric
(inkt) en Thierry (kleur) Mébarki.
Het lijkt hem logisch dat zij de reeks zullen overnemen...
dus ook na zijn dood.
• Domme vertaling. In de Franse versie van
Asterix en de Belgen heten de stamhoofden
Eburons, Nerviens en Menapiens. De Nederlandsers
vervlaamsten dat naar Vandendomme, Vandenschricke
en Vandengekke terwijl de Franse namen wel degelijk
sloegen op de historische stammen van de oude Belgen.
• Op 21 september 2005 kwam Uderzo en een
hele entourage in zijn zog Asterix 33: Het Geheime
Wapen voorstellen in Brussel aan de verzamelde
pers in binnen- en buitenland. Tegelijk stond Brussel
in het teken van Asterix, er werd een expo geopend
en er werd vanalles georganiseerd. De hele promotiecampagne
in binnen- en buitenland kostte naar verluidt 450.000
euro. Een investering die nodig is om de wereldwijde
oplage van acht miljoen exemplaren (waarvan vijfhonderdduizend
in het Nederlands tegenover 3.178.000 in het Frans,
allen genummerd!) in 27 landen te helpen verkopen.
Een fotoverslag van de complete campagne en de doortocht
van Uderzo was te zien op onze website. Het leverde
op slag vierduizend extra bezoekers op vanuit binnen-
en buitenland met Frankrijk, Duitsland, Canada op
kop. Onze foto's werden gepubliceerd in StripNieuws
en Le Soir. Deze unieke, vierdelige fotoreportage
van Raymond Lagae kan je vanaf
deze
pagina bekijken.
Faits divers (Asterix
en de Belgen):
• Naar aanleiding van de release van Asterix
33: Het Geheime Wapen in 2005 organiseerde
De Stripspeciaalzaak
een lezerswedstrijd waarin werd gevraagd naar een
Asterix-top 5. In deze uitslag behaalde
De Intrigant de vierde plaats in de aldus
bekomen Asterix
Top Six. Daarom verwijzen we je
door naar
deze pagina voor een overzicht
van alle (onvertaalde) knipoogjes, historische verwijzingen,
cameo's en trivia die het album rijk is.
|