ZIE OOK:
Asterix 4
Asterix 5
Asterix 6
Asterix 8

Asterix 9
Asterix 10
Asterix 19
Asterix 20
Asterix 24
 
D A T A S H E E T
Tekenaar:
Albert Uderzo
Scenarist:
René Goscinny
Uitgever:
Amsterdam Boek (1972)
Lombard / Standaard Uitgeverij (1972)
Dargaud Benelux / Oberon (1977)
Dargaud Benelux / Lombard (1977)
Dargaud Benelux (1983, 1984, 1987)
Hachette (1999)
Eerste druk: 1968
Oorspronkelijke titel:
Une Aventure d'Astérix le Gaulois 15: La Zizanie
Uitvoering:
SC, kleur
HC, kleur (2002)
Quoi? Onder druk van de senaat is Julius Caesar gedwongen een einde te maken aan de onafhankelijkheid van het bekende Gallische dorp. Daarom stuurt hij Cassius Catastrofus naar Gallia, een man die overal waar hij komt ruzie en tweedracht weet te zaaien. En inderdaad breken er in het dorp onmiddellijk hevige twisten uit met de daarbij gebruikelijke vechtpartijen. De verwarring wordt helemaal compleet als de Galliërs denken dat de Romeinen de toverdrank hebben, wat de Romeinen trouwens zelf ook gaan geloven. Asterix, Obelix en Panoramix weten dat gerucht te ontzenuwen waarna de Romeinen weer een gigantische nederlaag lijden en de intrigant met zijn eigen wapens wordt verslagen.
Et alors? Dat onze geliefkoosde humoristische helden wel eens onaardig tegen elkaar kunnen uitvliegen is geen nieuws. Maar dat het zo gortig gebeurde als in De Intrigant doet de lezer naïef vrezen dat het niet meer goed komt. Al even goedgelovig zijn de dorpelingen én de Romeinen die in rondgestrooide leugens trappen zonder de waarheid achterna te gaan. Het lijkt wel een spiegel voor de riooljournalistiek anno nu. Dat de auteurs zelf hun portie onaardigheden kreeg toegediend (zie hieronder) was te verwachten. Succes is de moeder van de jaloezie, een bastaardkindje. Men kan zich zelfs afvragen of De Intrigant, dat in het Frans twee jaar verscheen na de woelige periode van Mei '68 geen gevolg is van de niet te benijden positie van René Goscinny als opperhoofd van 'zijn' blad Pilote...
Aantal genomineerde albums van Uderzo: 18/440
Aantal genomineerde albums van Goscinny: 27/440
Faits divers (Uderzo en Goscinny):
Uderzo en Goscinny zien we nog enkele keren terug in deze top. Door de immense hoeveelheid proberen we de verzamelde info thematisch te verzamelen. Op deze pagina houden we het op moeilijkheden, tegenslag, kritiek en tegenwerking. Alle thema's zullen elkaar uiteraard overlappen.
• Een van Goscinny's ooms woonde in de Verenigde Staten en nodigde na de dood van zijn vader rond Renés zeventiende moeder Goscinny en de kinderen uit om van Argentinië (waar het gezin opgroeide) naar de VS te verhuizen. Twee jaar lang zag Goscinny er zwarte sneeuw. Er was geen werk voor hem, maar hij moest wel het leger in. Nochtans sprak hij geen woord Engels. Via het Franse consulaat ontsnapte hij aan het Amerikaanse leger. Maar in 1947 moet hij wel het Franse leger in als infanterist nabij Marseille. Hij verloor er twintig kilogram in drie maanden, maar schopte het wel tot sergeant die de groentjes mocht opleiden. Op een dag demonstreerde hij hen hoe het niet moet. Het kostte hem zijn rang, maar de Duitse gevangenen hebben die dag wel gelachen. Een jaar later mocht hij alsnog terug naar de VS.
• Om te kunnen publiceren, moesten ze in de jaren vijftig werken in de stijl van ofwel Hergé ofwel André Franquin terwijl Goscinny en Uderzo liever vanuit hun instinct werkten. Op een dag verbaasde Uderzo zich erover dat een directeur bij La Libre Belgique hem vroeg: "Enfin, meneer Uderzo, waarom tekent u mensen zo lelijk? Kijk eens rond u: zijn de mensen lelijk?" Op zijn minst gezegd was de directeur zelf niet door de natuur bedeeld.
• Een van hun eerste samenwerkingen was de indiaan Hoempa Pa, maar nog niet onder de vorm zoals de lezers van Kuifje hem later zouden leren kennen. Hoempa Pa leefde in een modern reservaat en zag zich geconfronteerd met het leven van de Amerikaan. De beginscène was het begraven van de strijdbijl. De indianen telden vervolgens hun passen tot ze bij een pompstation aankwamen waar ze de grond omwerkten met veel schade voor de pompbediende. Maar niemand wilde dit verhaal plaatsen. Goscinny wilde absoluut door de grote poort van de krantenstrip binnenwandelen door iets volledig nieuws te willen bedenken. De kranten vonden zijn humor te intellectueel en de tekeningen van Uderzo te onnozel want de personages hadden allen te grote neuzen. Met het succes van Kuifje wilde iedereen verhalen zoals hij. Met Luc Junior creëerden ze hun eigen reporter, bijgestaan door fotograaf Laplaque en een hondje.
• Op vraag van Georges Troisfontaines keerde Goscinny, die voor hem werkte bij het agentschap World Press (een leverancier van stripverhalen aan vooral Dupuis) terug naar New York om de oprichting van het tijdschrift T.V. Family in goede banen te leiden. Het blad ging de concurrentie aan met andere tv-tijdschriften in New York. De grootste concurrent was ongerust. Zelf verkochten ze een half miljoen exemplaren per nummer. Maar van het weekblad van Troisfontaines raakten niet meer dan duizend exemplaren per nummer verkocht. Dat waren dan nog de speciale nummers. Van overige edities werden er minder verkocht. De voorbereidingen duurden een jaar, he budget bedroeg honderdtwintigduizend dollar. Het weekbladavontuur duurde niet langer dan veertien weken, goed voor even veel nummers. Bij Goscinny rustte de taak om aan zijn Amerikaanse medewerkers het slechte nieuws te vertellen. Zelf moest hij ervan huilen.
• Nog één keer daarna heeft Goscinny voor Dupuis een jaar lang in de VS de buitenlandse vestiging van de uitgeverij waargenomen. Hij kocht er redactioneel materiaal, enzovoort. Daarna kreeg hij er echt genoeg van en keerde opnieuw terug naar Frankrijk. Voorgoed.
• In 1956 woonde Goscinny eerder uit nieuwsgierigheid een vergadering bij in Brussel met tekenaars (waaronder Uderzo) die niet tevreden waren over hun albumcontracten en werklast. Daar ontmoette hij voor het eerst André Franquin. De directie van World Press vreesde dat dit zou leiden tot de oprichting van een vakbond en om een voorbeeld te stellen zette Troisfontaines Goscinny aan de deur. Goscinny was daar redelijk gerust in en zegde hem dat al zijn collega's uit solidariteit zullen stoppen met werken. In feite was het enkel Uderzo die hem volgde. Troisfontaines gaf Uderzo nog mee dat hij steeds aan de bak zou raken, maar Goscinny nooit meer.
• Door zijn ontslag bij World Press begon een lange en strijdvaardige periode om het statuut van scenarist de eer te doen krijgen die het verdiende. Het zou nog tot 1962 en na negen albums duren dat hij voor het eerst in de albums van Lucky Luke werd vermeld als scenarist. In Spoorweg door de Prairie uit 1955, zijn eerste verhaal, stond nog steeds "tekst en tekeningen van Morris". Het was de tekenaar die alle contracten met Dupuis afsloot en het was zijn initiatief en verantwoordelijkheid om zijn scenarist uit te betalen en hem een gedeelte (één derde) van de auteursrechten uit te betalen. Met Asterix en Iznogoedh zou hij voor het eerst een gelijkwaardig deel van de auteursrechten voor zich nemen.
• In de jaren vijftig schreef Goscinny voor de toenmalige Kuifje-tekenaars Franquin, Tibet, Bob De Moor, Maréchal, Dino Attanasio, Berck en vele anderen. In 1958 zaten Uderzo en Goscinny nogmaals samen aan tafel om Hoempa Pa te reanimeren voor Kuifje. Eerder al commandeerde Troisfontaines een reeks waarmee de Amerikaanse markt kon ingepalmd worden. Daarvoor tekende Uderzo zes platen die in de VS door Goscinny werden gepresenteerd. Harvey Kurtzman, een goede vriend en collega van Goscinny uit zijn New York-periode en de oprichter van Mad, vertaalde de dialogen en niemand minder dan Milton Caniff (Steve Canyon) letterde de platen. Maar het project vond geen weerslag (bij onder andere Mad) en bleef op de planken liggen, tot Kuifje een nieuwe reeks bij het duo bestelde.
• Goscinny stond er voor gekend nooit een idee of een grap gestolen te hebben. Eelijkheid is zeker een kwaliteit van hem. Om die reden stopte hij met Spaghetti toen hij vernam dat Attanasio ervan werd verdacht vals gespeeld te hebben bij een referendum van het weekblad Tintin. Spaghetti stond bovenaan de lijst populairste series van het moment. Het merendeel van de brieven met Spaghetti's topnotering kwam 'toevallig' uit de streek waar Attanasio woonde.
• De periode waarin Uderzo en Goscinny werkten voor het weekblad Kuifje was de secretaris van Hergé ook de hoofdredacteur van het weekblad. En hij had een gloeiende hekel aan het duo én hun werk. Raymond Leblanc heeft hen bijna moeten smeken om verhalen voor hen te willen maken. Dat werd Hoempa Pa. Op dat moment waren er ook al voorbereidingen voor Asterix en dat het zelfs zou gepubliceerd worden in Kuifje. Totdat ze zelf Pilote oprichtten en al meteen de grote concurrent was van Kuifje in Frankrijk.
• Met Hoempa Pa in Kuifje zat het duo gebeiteld, dachten ze zelf. Maar er kwam tegenwind. Hergé had het recht om strips in Kuifje goed of af te keuren met de bedoeling zoveel mogelijk in de lijn te liggen van de titelheld Kuifje. Het mocht niet te Amerikaans worden. Hergé hield niet van Goscinny's intellectuele humor en Uderzo's tekeningen vond hij te grotesk. Maar een heel ander voorwendsel loste Uderzo in 2005. Men wist dat Goscinny een jood was en kort na de oorlog werden joden zeker als 'anders' beschouwd. Goscinny moest oppassen. Om de eerste strippagina's van de Kleine Nicolaas van Sempé te kunnen publiceren in Le Moustique (uitgegeven door het katholieke Dupuis), moest hij zijn teksten ondertekenen met Agostini.
• Morris ontdekte eerder per toeval dat zijn scenarist joods was. Hij wilde dat Goscinny de getuige werd voor zijn huwelijk, maar op het laatste moment bleek dat niet mogelijk omdat hij niet katholiek was.

• Een van de redenen waarom het duo ophield met Hoempa Pa werd veroorzaakt door de uitslag van een referendum. Begin jaren zestig bestonden er twee versies van Kuifje, een Belgische (uitgegeven door Lombard) en een Franse (uitgegeven door Dargaud). De inhoud tussen de beide versies verschilde. Kuifje hield er een traditie op na om regelmatig een referendum onder de lezers te houden om naar de populariteit te peilen van de gepubliceerde reeksen. In een Belgisch referendum behaalde Hoempa Pa de elfde plaats. Uit die peiling werden ook beslissingen getrokken om bepaalde reeksen extra te promoten of om af te voeren. Goscinny was niet blij met die elfde plaats en met de beslissing om de reeks af te bouwen. Liever kapten ze er zelf mee. Ze hadden het toch al te druk met Pilote. Voor hen draaide het dus goed uit. Berck zou in een interview met Brabant Strip Magazine in 2005 nog getuigen dat sommige desastreuze uitslagen van Kuifje-referendums leidde naar zelfdoding bij auteurs.
• Hoempa Pa werd later heruitgegeven bij Uderzo's eigen uitgeverij Les Editions Albert René, evenwel zonder succes. Van deel 1 raakten 'slechts' negentigduizend exemplaren verkocht over verschillende jaren.
• Hergé vond het niet zo leuk dat Lombard (uitgever van het Kuifje-weekblad) ook albums begon uit te geven. Van Kuifje verschenen albums bij Casterman, maar Lombard begon gekartonneerde albums uit te geven met Blake en Mortimers Het Geheim van de Zwaardvis als eerste. Hergé was ongerust dat ze zijn eigen albums zouden beconcurreren. Zolang het om verhalen uit Tintin en Kuifje ging, moest hij er zich bij neerleggen. Anders werd het toen in Frankrijk de albums van Asterix verschenen en in de jaren zestig miljoenenoplages begonnen te halen. Daar was hij volgens toenmalig Lombard-uitgever Raymond Leblanc erg ontevreden over. Hij maakte zich daar zorgen over en was ongelukkig. Asterix heeft Hergé slapeloze nachten bezorgd.
• Het door Uderzo en Goscinny opgerichte weekblad Pilote betaalde zijn auteurs beter dan heel wat andere bladen, bijna het dubbele. En dat bracht veel participerende auteurs in een lastig parket bij hun andere uitgevers waarvoor ze werkten. De auteurs kwamen op een zwarte lijst terecht. Pilote zou oneerlijke concurrentie in de hand werken en verschillende auteurs werden door hun uitgeverijen rechtstreeks bedreigd en zouden een deel van hun zekerheid verliezen als ze zouden samenwerken met Pilote.
• Toen Uderzo zich realiseerde dat hij meer belastingen moest betalen dan Goscinny stelde hij hem voor om voortaan de helft te krijgen van de auteursrechten. Goscinny verklaarde hem voor gek voor een dergelijk cadeau. Maar Uderzo geneerde zich voor de oplages (meer dan een miljoen exemplaren per album in de jaren zestig) dankzij het talent van zijn scenarist. Hij verdiende meer dan het gebruikelijke derde. Van zodra het milieu van striptekenaars dit te weten kwam, kreeg Uderzo de wind van voren. Hij had zogezegd geen respect voor zijn eigen vakgebied.
Francis Lacassin is samen met Morris de uitvinder van de term "de Negende Kunst". Hij bracht in 1965 voor het eerst Goscinny op televisie in een uitzending gewijd aan het beeldverhaal. Hij was daarmee de eerste die de scenarist interviewde. Goscinny vond volgens Lacassin het vak scenarist uit. Hij was een van de eerste leden van de Club des Bandes Dessinées die Lacassin oprichtte met Alain Resnais, Jean-Claude Forest en enkele andere. En hij wist uit ondervinding dat Goscinny soms lichtgeraakt was. Het goede contact tussen de twee bestond niet meer toen Lacassin een theaterstuk van Lucky Luke schreef op vraag van Nicolas Bataille. Hij had het akkoord van Morris, maar de tekenaar vergat Goscinny daarvan op de hoogte te brengen. De schrijver kwam het te weten en belde Lacassin op om hem de huid vol te schelden. Het theaterstuk werd uiteindelijk nooit opgevoerd.
• De kleine en driftige hoofdredacteur in de Olivier Blunder-strips van Greg was uiteraard niemand minder dan Goscinny. De reputatie van de stripversie oversteeg de werkelijke versie. Tekenaars waren echt bang toen ze hun platen kwamen voorstellen en op een signeersessie kwam een dame hem vragen waarom hij toch zo wreed was.
• Mei '68 liet zijn sporen duidelijk na. Pilote verscheen door de stakingen die het land lam legden twee weken niet en een aantal tekenaars, aangestoken door de democratiseringskoorts wilde de almacht van Goscinny beknot zien. Ze eisten medebeslissingsrecht, maar Goscinny had daar aanvankelijk geen oren naar. Er heerste ongenoegen bij tekenaars die dachten niet het soort strips te mogen maken die ze wilden. Goscinny werd aanzien als een baas en daar moest tegen gerevolteerd worden. Goscinny was hoe dan ook een burgermannetje. In driedelig pak bestierde hij Pilote. Zijn dochter Anne omschreef zijn voorkomen als een plattelandsnotaris. De afstand tussen de hoofdredacteur, de grote baas, en zijn tekenaars, de werknemers, werd steeds groter. Een bijeenkomst waarop hij werd uitgenodigd in een café in de rue des Pyramides aanzag hij als een volkstribunaal. Hij kwam te voet van Neuilly en hij had de idee dat dezelfde personen van wie hij hun carrière hielp lanceren hem nu zouden verraden. In het café waren een twintigtal tekenaars aanwezig onder wie Jean Giraud, Jean-Claude Mézières, Nikita Mandryka en Fred. Goscinny was gecrispeerd. Niemand van de aanwezigen zei natuurlijk dat ze Asterix merde vonden, maar hij voelde dat de poten onder zijn troon werden weggezaagd. Hij aanvaardde het als een persoonlijke aanval. Hij stond er alleen tegen personen die Pilote aan één stuk bekritiseerden. Mandryka vervloekt vandaag die dag. Hij wilde toen nog Goscinny verwittigen om er niet naartoe te gaan omdat het een valstrik was, maar hij was al vertrokken. Te voet omwille van de stakingen. Hij werd er gelyncht.
• Na de meeting belde hij naar co-hoofdredacteur Jean-Michel Charlier met de boodschap: "Ik stop met Pilote!". Zo ver kwam het niet, maar hij hield daarna wel met alle tekenaars een persoonlijk onderonsje. Tegen Christian Godard zei hij dat alle tekenaars stommeriken waren en te vervangen zijn. Er was iets bij hem gebroken. Goscinny zag de onlogica in van auteurs die tegen de consumptiemaatschappij waren, maar enkel kwamen zagen over centen en auteursrechten. Hoe dan ook bleef Pilote het erg goed doen in de verkoop. Never change a winning team... Maar Goscinny zag in dat er verandering nodig was. Er kwam een grote reünie. Het blad zou dichter bij het leven komen te staan, met redactievergaderingen, actualiteitspagina's, een grotere aandacht voor politiek, enzovoort. De auteurs gingen akkoord. Het blad werd nerveuzer van toon en voorbijgestreefde zaken vervielen. Een bloeiperiode van vier zeer succesvolle jaren brak aan.

• De échte problemen begonnen in 1972, ongeveer gelijktijdig met de opkomende undergroundstroming in de VS, waar tekenaars ook niet meer binnen het gevestigde systeem wilden werken. Mandryka stelde aan Goscinny Le Jardin Zen voor, een verhaal van Le Concombre Masqué waarin het hoofdpersonage naar keien keek. Mandryka deed die dagen aan zelfanalyse en was enorm bezig met spiritualiteit. Hij vond het scenario erg belangrijk, vitaal zelfs. En Goscinny weigerde het. Hij begreep er niets van. Mandryka onstak in een razernij alsof hij werd berispt door zijn ouders. Hij richtte kort daarop L'Écho des Savanes op en snoeide Marcel Gotlib en Claire Bretécher, die ook verhalen zagen geweigerd worden, weg van Pilote om strips voor volwassenen te maken. Vooral omdat zijn spirituele zoon Gotlib Pilote verliet, was Goscinny kwaad op het team van L'Écho des Savanes. Het nieuwe weekblad haalde onmiddellijk een grote oplage. Aangestoken door het succes begon de grote leegloop bij Pilote (dat ook een Belgische editie kende met vaak andere strips). Nagenoeg alle grote tekenaars verlieten het blad om hun eigen tijdschriften te beginnen waar ze hun eigen ei in kwijt konden. Mormoil en Fluide Glacial bedienden de liefhebbers van komische strips terwijl Métal Hurlant voor een nieuwe revolutie zou zorgen met volwassen fantasy- en sciencefictionverhalen. Métal Hurlant verscheen in de loop van de jaren ook in vertaalde edities in de VS, Spanje en vier nummers lang onder de naam Zwaar Metaal in Nederland. En er was al de concurrentie met Charlie Hebdo en Hara-Kiri, dat een tijd lang werd verboden in Frankrijk waarop Pilote onderdak bood aan de tekenaars Reiser, Gébé, Cabu en Cavanna, maar ook aan Serge de Beketch, de latere hoofdredacteur van Minute en scenarist van extreemrechtse opiniestukken, en Lucien Combelle, een veroordeelde collaborateur die tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte voor de foute krant Libération. Goscinny was nog een van d euitgevers van het blad. De meeste andere tekenaars wachtten af en lieten betijen met in het achterhoofd dat het hen toch niet zou lukken. Pilote werd een zinkend schip. De oplage liep zo verschrikkelijk achteruit dat Dargaud besloot om de verschijningsfrequentie terug te schroeven van wekelijks naar maandelijks. De populairste reeksen verdwenen toch naar andere magazines. Pilote was een ander blad geworden. In die tijd had Goscinny al lang in de (teken)filmbusiness een nieuwe uitdaging gevonden.
• Over de obscene tekeningen die vanaf halverwege de jaren zeventig met enige regelmaat in L'Écho des Savanes, de grote concurrent van Pilote, opdoken zei Goscinny: "Ze willen tekenen voor volwassenen, maar in feite tekenen ze voor jongeren die met één hand lezen." Hij leed onder deze nieuwe trends. Tegen Uderzo zei hij: " Misschien zijn zij het wel die gelijk hebben... Zijn wij uit de mode geraakt?" Uderzo antwoordde: "Wil jij benen in de lucht zien en naakte meisjes?" Dat was Goscinny's genre helemaal niet. Uderzo was dat stadium zelf ook al gepasseerd. In zijn jeugd tekende hij wel eens frivole dingetjes voor de vrienden van zijn broer. Wanneer Morris meer en meer danseresjes met weinig kleren in de saloons tekende, verweet Goscinny hem dat hij het imago van Lucky Luke de vernieling in hielp.
• 764 weekbladen van Pilote verschenen er tot 1974, het jaar waarin Pilote een maandblad werd en Goscinny het wat kalmer aan begon te doen. Guy Vidal kwam in de plaats en tornde met nieuwe talenten als Lauzier, Régis Franc, Enki Bilal, Floc'h en Pétillon op tegen de concurrentie van Métal Hurlant of L'Écho des Savanes. Vanaf midden jaren tachtig fuseerde het met het maandblad Charlie om de kop boven water te houden. Het hielp niet om de dalende verkoop een halt toe te roepen. In oktober 1989 was het ermee gedaan. Maar de laatste jaren kwamen jaarlijks themanummers uit (een zomerspecial, een kerstnummer en in 2008 nog een Mei '68-nummer) met gloednieuwe verhalen van oude en nieuwe talenten zoals Manu Larcenet en Juanjo Guarnido.
• Goscinny's dochter kan zich een vlaag van razernij herinneren van haar vader. Meerbepaald bij de dag toen ze van school kwam met een B. Na de woedeaanval legde hij haar uit dat een goede scholing en de schooljuffrouw respecteren de sleutel is voor het toekomstige systeem.
• Ook Marie-Ange Guillaume, oud-redactiesecretaresse van Pilote en een latere biograaf van Goscinny, bevestigde het imago van een soms nijdig mannetje. Ze heeft hem nooit zodanig kwaad gezien dat hij op ontploffen stond, maar wel op de cruciale momenten daaraan voorafgaand. Hij was zeer gevoelig. Hij wilde dat hij geliefd was, maar hij verstopte zich tegelijk. Dat hij bij anderen als een ongelukkige man overkwam, is een opmerking die een andere vrouw, de inmiddels overleden uitgeefster en oud-minister van cultuur, Françoise Verny, over hem optekende. Maar hij was volgens haar ook grappig en gepassioneerd.
• Uderzo zag Goscinnny een keer kabaal maken met een meisje op café. Het waren de eerste jaren waarin ze in Kuifje publiceerden en graag optrokken met Peyo, Roba, Franquin, Morris en andere humoristische tekenaars van Robbedoes met wie ze regelmatig pinten gingen verzetten en op papieren tafelkleden krabbelden. Het meisje goot de inhoud van een blik met talk leeg in Goscinny’s zakken. Tevoren probeerde ze hem te verleiden, maar Goscinny blokkeerde daarbij.
• Het succes in eigen land bracht ook minder prettige zaken met zich mee, vooral in een land dat niet houdt van zij die succes hebben. Goscinny heeft zijn portie scheldbrieven en anonieme telefoontjes gehad.
• Niet alleen voor de Amerikanen, maar ook voor de Fransen moest de sigaret van Lucky Luke eruit wilde hij nog gepubliceerd raken in de VS en Frankrijk. Voor Morris een reden te meer om zich regelmatig laatdunkend over de Fransen uit te laten.
• Op het einde van zijn leven, raakte Goscinny in onmin met Dargaud en Morris in verband met de auteursrechten op Lucky Luke. Hij vond dat hij meer recht had dan slechts een derde. Bovendien vond hij dat Dargaud niet genoeg promotie voerde voor Asterix (die zichzelf wel goed verkocht, maar het bewijs was dat het steeds beter kon). Hij vroeg aan Uderzo om bij plaat 37 van Asterix en de Belgen te stoppen tot alles was uitgeklaard. De idee om zelf strips uit te geven stond hem meer en meer aan.

• Een andere reden voor het vertrek van de auteurs bij Dargaud waren de technieken van de uitgeverij om andere reeksen aan de man te brengen via stripwinkels. Bepaalde winkels kregen alleen Asterix-albums geleverd als ze daarnaast een hoop andere Dargaud-reeksen wilden afnemen. Tegen die vorm van chantage verzette vooral Uderzo zich.
• Door de ruzie met Georges Dargaud kwamen de auteurs van Asterix in Brussel Raymond Leblanc opzoeken. Ze stelden hem voor om Asterix voortaan door Lombard te laten uitgeven, toen nog een concurrerende uitgeverij van Dargaud. Vandaag zitten ze onder dezelfde paraplu van Media Participations. Leblancs geweten beval hem het voorstel te weigeren. Dargaud was de partner voor de Franse editie van Tintin, die afweek van de Belgische editie. Bovendien wilde hij een jarenlange vriendschap en een uitmuntende samenwerking niet op het spel zetten.
• In 1976 vernam Goscinny dat zijn vrouw kanker had. Philippe Druillets vrouw overleed aan kanker. Hij schonk Goscinny het persoonlijke album La Nuit... die het voor zijn vrouw Gilberte verstopte zodat ze het niet zou kunnen lezen. Hij was smoorverliefd op zijn vrouw.
• Druillet omschreef Goscinny later als een gekwetste persoon, wellicht veroorzaakt door zijn antisemitische ervaringen in Amerika en de vele afwijzingen en vernederingen die hij in die periode moest ondergaan. Net zoals Druillet was Goscinny paranoïde. En net zoals andere artiesten wilde Goscinny behagen. Elke vorm van kritiek, hoe stompzinnig ook, raakte hem dus. Men moest negatieve artikels over Asterix voor hem verstoppen.
• Een van die vernederingen biechtte Goscinny op aan de Côte d’Azur waar tekenaar Fred hem wel eens opzocht. Bij de eerste ontmoeting met Hergé vroeg de auteur van Kuifje hem: "Ben jij het die een buitenlandse naam heeft?" De opmerkking viel Goscinny zwaar. Fred was zelf van Griekse origine en was dus zelf een beetje een buitenalnder. Dat schiep een band met Goscinny. Fred vertelde ook dat Goscinny bij Dupuis op de index stond met tekenaars die niet meer mochten werken voor het blad. Toien hij dat aan Fred vertelde, sloeg hij met zijn hand op de tafel en zei: "En weet je waarom? Omdat ik joods ben!"
• In 1979 kwam een vertrouwelijk document van Unesco in de openbaarheid. Het handelde specifiek over strips. Kuifje en de auteurs van Asterix krijgen er in het document flink van langs. Er werden hen zelfs racistische trekjes verweten. En dan te bedenken dat Goscinny zelf een jood was die racisme haatte als de pest.
• In 1998 en na acht jaar procederen was de liefde tussen Uderzo en Dargaud definitief voorbij. Na een jarenlang juridisch steekspel bepaalde de rechter dat de rechten op de eerste 24 albums die door Dargaud werden uitgegeven bij tekenaar Uderzo berusten. Dat had een Franse rechter al eerder besloten, maar Dargaud ging daartegen in beroep met een tweede verloren rechtszaak dus als gevolg. Naast het kwijtspelen van de verkoopsinkomsten uit de albums (waarvan er toen 250 miljoen van werden verkocht in 41 verschillende talen) moest Dargaud ook nog eens een schadevergoeding van omgerekend 17,5 miljoen euro (zowat een derde van de omzet) ophoesten omdat de rechter vond dat Uderzo's belangen werden geschaad. Dochter Anne, de erfgename van René Goscinny, voelde zich dan weer tekort gedaan omdat ze geen enkele inspraak had in de albumuitgaven. De gevolgen voor Dargaud waren niet van de poes. Na nog een proces verwierf Uderzo voortaan alle rechten op alle albums die hij op scenario van Goscinny heeft getekend. Dargaud mocht zelfs geen hedrdrukken meer uitbrengen. De uitgeverij moest begin 1999 personeel ontslaan en verhuizen naar een kleiner en goedkoper pand. Tot en met 1998 maakte de omzet van Asterix zo'n dertig procent uit van hun totale omzet. Dat had zijn repercussies: een totale kaalslag bij minder goedlopende reeksen, minder risico's bij het uitbrengen van nieuwigheden van jonge en onbekende auteurs. Er was zelfs even sprake dat Dargaud de stripactiviteiten van Casterman (dat in grote mate afhankelijk was van Kuifje) zou overnemen omdat het er in die tijd ook rommelde.
• Op 21 januari 1998 diende Renés dochter Anne Goscinny een klacht in bij een Parijse rechtbank tegen Morris. Ze beweerde dat de tekenaar van Lucky Luke al sinds 1991 geen auteursrechten meer aan haar betaalde. Op deze rechten zou ze aanspraak maken tot zeventig jaar na de dood van haar vader. Morris tekende nochtans in 1976 een contaract met Goscinny waarin de overlevende partij het recht kreeg de reeks alleen verder te zetten en slechts vijf jaar daarna rechten moest uitbetalen aan de erfgenamen van de overleden auteur. Uit vriendschap en piëteit betaalde Morris niet tot vijf jaar na de dood van zijn geliefde scenarist maar tien jaar in totaal. In 1998 verloor Anne Goscinny de aanklacht. De rechter oordeelde dat René Goscinny slechts een deel van de Lucky Luke-scenario's schreef terwijl Morris de eerste tien albums helemaal alleen maakte. Dat volstond voor de rechter om te oordelen dat Lucky Luke een authentieke Belgische creatie is. Maar Anne liet zich niet doen. De klacht was de oorzaak voor een reeks processen. In een andere klacht claimde ze de rechten op de creatie van Rataplan. Morris op zijn beurt had ook een proces lopen tegen Anne en uitgever France Loisirs die twee albums van Lucky Luke uitbracht zonder medeweten van Morris. Morris verloor deze zaak in kortgeding voor het Hof van Beroep in Parijs.

Yann beweerde in een interview dat Goscinny dikwijls de schijn moest ophouden om te voldoen aan de gedachte dat Goscinny ook naast zijn Asterix-leven een amusante kerel was. De waarheid was dat hij ook vol angsten en onzekerheden zat, die 's nachts de scenario's van Asterix herschreef en die amper zijn dochter zag. Een beeld dat overeenstemt met alle biografieën die in de afgelopen tien jaar verschenen.

Faits divers (Asterix):
Asterix kwam voor het eerst uit in 1959 en het speelde zich af in Gallië, la Gaulle in het Frans. In 1958 kwam president Charles de Gaulle opnieuw aan de macht. Voor sommigen was dat al genoeg om met een vermanende vinger te vitten op de reeks. Tegelijk vielen verwijten als zou Asterix het Franse chauvinisme verheerklijken. In 1969 verscheen Asterix voor het eerst in Duitsland. Het kende een instantsucces en zou snel net zo populair worden als in het thuisland. Een oef-moment voor de auteurs want daarmee konden ze ale kritiek pareren die sloeg op de culturele positie van Asterix in de Franse maatschappij. Als een reeks ook in het buitenland kon aanslaan, dan had dat niets te maken met politieke referenties.
• Charles de Gaulle zou hen nog verraden ook, aldus Uderzo. Tijdens zijn regeerperiode 1958-1969 sprak hij ooit de beroemd geworden uitspraak: "Weet u, eigenlijk is mijn enige rivaal op het internationaal toneel Kuifje. Wij zijn allebei kleintjes die zich niet laten beduvelen door de groten. In mijn geval wordt dat echter niet zo opgemerkt, vanwege mijn lengte". Later zou Goscinny van oud-minister François Missoffe vernemen dat de Gaulle aan elk van zijn regerende ministers een Asterix-bijnaam gaf op een vergadering. Uderzo vertelde deze anekodte aan journalist en historicus Yves Courrières die naar Missoffe belde om het verhaal te verifiëren. Hij ontkende staalhard en deed het af als leugens. Uderzo blijft bij hoog en laag beweren dat Missoffe het verhaal verteld heeft. Maar na de dood van de Gaulle leerde hij van zijn entourage dat ze geen verhalen zouden ondersteunen die het beeld van de president zouden bijkleuren.

• René Goscinny was dus joods. Journalist en ex-stripuitgever van Magic Strip, Didier Pasamonik, is dat ook. In 2004 schreef hij het boek La Diaspora des Bulles (verschenen bij Glénat) waarin hij zocht naar het jodendom in strips. Een volledig hoofdstuk werd gewijd aan "het geheim van Asterix". Volgens hem waren elementen uit Goscinny's geloof en achtergrondcultuur onbewust doorgesijpeld in Asterix. Het ging niet alleen om de joodse humor. Een eerste vergelijking legde hij tussen het dorp van Asterix en de shtetl, joodse nederzettingen in centraal-Europa die door de Shoah vernietigd werden. Pasamonik verwees naar een markante zin uit de inleiding van Sylvestre Khan op een artikel uit 1969 van historicus N-I. Marrou, Asterix, de jood. Het artikel ging over een zekere Astérius uit de vierde eeuw voor Christus die het stamhoofd was van een joodse nederzetting in Frankrijk. En zelfs al mocht Asterix zijn afgeleid van het latijnse Aster, ster, dan nog is er een link naar de davidsster. Deze onschuldige opmerking was voor Pasamonik de aanleiding om de joodse aanwezigheid in de reeks Asterix aan een onderzoek te onderwerpen en alle ervaringen van Goscinny in interviews en dergelijke meer naast elkaar te zetten. Goscinny verwierp zich tegen elke vorm van politieke - of geloofsuiting. Asterix moest aan de wereld toebehoren en door elk van zijn inwoners gelezen kunnen worden. Pas na zijn dood begonnen journalisten over zijn geloof te spreken, met navenante fouten en zelfs boodschappen als: "Lees Asterix niet, want zijn auteur is joods". Voor Goscinny behoorde zijn geloof tot zijn privéwereld. In interviews wierp hij zich dikwijls in de verdediging. In The New York Times stond ooit de anekdote dat een vrouw aan Goscinny vroeg of de Romeinen in Asterix een reflectie was van wat hij kende uit de Duitse bezetting. Goscinny's antwoord was dat het niet mogelijk was om grapjes te maken over de concentratiekampen. Enkele jaren later vertelde hij in een interview voor L'Express: "Ze hebben van mij de bard van de gemiddelde Fransman gemaakt: xenofoob, chauvinistisch. En racistisch op de koop toe. Hoewel een deel van mijn familie is omgekomen in de concentratiekampen. Dit zijn beschuldigingen die ik niet pik". Maar de racistische beschuldigingen bleven aanhouden. In Les Cahiers de la BD nam hij geen blad voor de mond. Hij stond op ontploffen: "Awel, dat pik ik niet, ik beschouw dat als de ergste beschuldiging. Als men me dat zegt in het gezicht dan krijgen ze meteen een slag op hun bek! Ik, een racist! Hoewel een flink deel van mijn familie zijn laatste dagen sleet in een concentratiekamp! Ik heb noot omgezien naar kleur, ras, geloof van mensen. Ik zeg niet: 'Ik houd van zwarten, roden, gelen(. Ik zie geen kleur. Daarom ben ik kleurenblind! Ik zie niet meer dan mensen, dat is alles!". Op de uitspraak "Meneer Goscinny, het is formidabel, u bent joods, en de joden zijn intelligenter dan alle anderen" van een andere vrouw reageerde Goscinny als volgt: "Weet u, mevrouw, ook tussen de joden zitten er stomkoppen. En u, u kan zich gerust op uw gemak voelen onder ons". Goscinny was trouwens geen praktiserende jood. Hij bezocht enkel synagoges om familieleden te eren of huwelijken bij te wonen. Maar hij had volgens een bevriende en joodse cartoonist wel respect voor de tradities. Hij geneerde zich niet voor zijn geloof, maar als mens was hij al discreet over zijn privéleven, dus ook over zijn geloof. In 1981 bracht Uderzo een hommage aan zijn vroegere scenarist door hem in De Odyssee van Asterix te portretteren als de Hebreeuwse Saül Péhyé op Palestijnse bodem. Het werd op gemengde gevoelens onthaald. Sommige joden vonden het wel tof, maar voor anderen was het puur antisemitisme. De opperrabbijn van Frankrijk, René Sirat, moest er in tussenkomen in het voordeel van het album om een einde aan de polemiek te maken. Een andere vergelijking lag in de dorpsstructuur. De macht wordt er verdeeld tussen het stamhoofd en de raadgever (Panoramix) zoals in de joodse Kahal. Panoramix kon net zo goed doorgaan voor een rabbijn in deze context. De Marahal van Praag, de magische formule die het dorp beschermt tegen de vijand, komt dan weer overeen met de magische toverdrank. En zo waren er nog enkele voorbeelden. Over de joodse humor in de reeks was er geen twijfel. Al in zijn periode in New York wist Goscinny zich omringd door joodse stripmakers als Bill Elder en Harvey Kurtzman. "Joodse humor is mensen doen lachen met tranen, een manier om de wereld en de mensen te bekijken doorheen een prisma van eeuwen en eeuwen onderdrukking en lijden", omschreef Henry Morez het. In De Intrigant is daar een voorbeeld van te vinden, volgens rabbijn Sitruk. De Galliërs zitten zonder toverdrank en komen onder de genade van de Romeinen. De dialoog "Met of zonder toverdrank we zullen ze 'ns laten zien wie we zijn" (Abraracoucix ) en "Als we ze maar niet laten zien met hoeveel we zijn!" (Hoefnix) is daar een uitstekend voorbeeld van. Uderzo van zijn kant laat elke vorm van interpretaie open aan wat de lezer erin vindt. Dochter Anne Goscinny was feller in haar reactie op het boek van Pasamonik en vond dat er problemen werden gezocht die vroeger niet bestonden. By the way, al eens geteld hoeveel niet-kosjere everzwijnen er in de reeks werden genuttigd?
• Van het ene geloof naar het andere. De Brusselse Scientologykerk wilde in 2004 een cinemavoorstelling organiseren van de Asterix-film Missie Cleopatra in het kader van een speciale gala-avond waarop Scientologystichter Ron Hubbard aanwezig zou zijn in Brussel. Uderzo en Anne Goscinny vroegen om deze voorstelling te annuleren. Een antwoord kwam er niet. Er werd vanuitgegaan dat de film niet werd vertoond. Uderzo en Goscinny maakten zich alleszins sterk om verdere stappen te ondernemen zodat Asterix geen onderdeel zou uitmaken van een mediacampagne voor deze of gene kerk.
• Volgens de historische werkelijkheid hebben de Galliërs nooit everzwijnen gegeten. Omdat Uderzo dieren moest tekenen, plaatste hij overal kippen (zijn geliefkoosde dier) en enkele konijnen. Goscinny voorzag dat Obelix nog een belangrijke rol zou kunnen spelen. Omdat hij met zijn postuur wel wat anders zou eten dan kippetjes en konijntjes kozen ze voor everzwijnen temidden de bosdieren. Ze hadden beter voor hindes en geiten geopteerd. Dat everzwijnen niet de meest sympathieke dieren zijn, zou Uderzo later nog ondervinden bij het verlaten van een restaurant op de buiten. Hij wandelde van het restaurant weg en zag plots een everzwijn op hem afstormen. Uderzo stond er als verlamd. Gelukkig was het dier niet geïnteresseerd in hem, maar wel in de vuilnisbakken van het restaurant.
• In tegenstelling tot het grootste deel van de rest van de wereld liep Asterix niet in de VS en Japan. Uderzo had daar een verklaring voor. Het is een volk van indringers, maar ze tolereren niet dat iemand bij hen binnenkomt. Een directeur van een Amerikaans syndicaat hoorde van het sucecs van Asterix en nodigde het duo uit voor een samenwerking. Het duo werkte aan een episode dat in een honderdtal kranten verscheen, maar dat liep voor geen meter. De hoogte van de stroken moest trouwens een kwart kleiner zijn dan die van de albums, maar wel veel groter. Er moest dus bijgetekend worden en daar had Uderzo het geduld niet voor. De Amerikanen deden dat in zijn plaats en het trok op niets. De directeur nodigde hen uit om naar de VS te verhuizen zodat ze als een van hen zouden aanvaard worden met een groter succes als doel, maar dat zagen ze niet zitten.
• Idefix was geïnspireerd door de film Of Mice and Men naar de roman van Steinbeck, over een grote domme kracht die optrok met een schriel mannetje en die zodanig van eleine diertjes houdt dat hij ze tijdens het strelen en knuffelen per ongeluk doodmaakt met zijn grote, ruwe handen. De idee om een hondje als Idefix in de grote handen van Obelix terug te vinden, stond Uderzo aan. Zolang het geen haar werd gekrenkt uiteraard.

• Ondanks de bedoelde pastiche op de hedendaagse maatschappij zijn er die vinden dat Asterix staat voor chauvinisme, nationalisme en zelfs gaullisme (naar het politieke bewind onder de Franse president Charles de Gaulle). Allemaal onzin, volgens Goscinny, want anders zou het nooit aanslaan tot in verre buitenlanden.
• Grote Asterix-fans moet je in Nederland zoeken. Brave lezers maakten in 1979 het bij elkaar gefotokopieerde fanzine Nix News en stuurden trots een nummer naar Uderzo. Hij liet per aangetekende brief weten dat er van zijn figuur Asterix geen gebruik meer gemaakt mocht worden. Na twee nummers was het gedaan met Nix News.
• Een journalist van L'Express zag in de toverdrank een symbool voor de "voorzienigheid" dat op generaal en latere president Charles de Gaulle zou moeten slaan. De journalist had op vraag van Goscinny geen woord veranderd in het interview, maar achteraf gaf hij wel zijn eigen interpretaties in zijn eigen teksten buiten het interview om. Niettemin verkocht het nummer twintig procent meer dan gewoonlijk, enkel al omdat de naam Asterix op de cover van L'Express stond. Er werd gevraagd of Goscinny geen recht van antwoord wenste, maar in die valstrik wilde hij niet trappen.
• Na de verschijning van Uderzo's laatste album Het Geheime Wapen, kwam hij te weten dat er in het Salon du Livre in Brussel een debat werd gehouden met als thema Moet Asterix gedood worden? Noch Hergé noch Franquin hebben ooit dergelijke aanvallen moeten verduren tijdens hun leven. Na de dood van Goscinny was iedereen tegen Uderzo omdat hij het waagde de serie verder te zetten. De oude collega's van Pilote waren nog de eerste om hem te bekritiseren. Toen Uderzo in eerste instantie het proces tegen Dargaud verloor, vierden ze dat met champagne. Enkel Marcel Gotlib heeft zich nooit met dergelijke zaken bemoeid. Hij was de eerste om de prijs te winnen die de naam draagt van Uderzo. Zijn goede vriend Tibet was de tweede winnaar.
• In de zomer van 2002 werd aangekondigd dat een aantal namen in de Asterix-reeks aangepast zouden worden met de bedoeling om de achterliggende taalgrapjes nog beter over te brengen. In de herdrukken die volgden werd de hele vertaling herzien naar hedendaagse normen. De verantwoordelijke hiervoor is Nederlander Frits Van der Heide, die een vertaal- en letteringbureau runt. Zo gaan de bard Assurancetourix en stamchef Abraracourcix voortaan door het leven als respectievelijk Kakofonix en Heroïx. De Romeinse legerplaats Petitbonum heet voortaan Grootmocum en zo volgden nog een resem aanpassingen, zo ook de titels van een aantal albums. De vroegere namen werden veertig jaar lang onaangetast gebleven. De meeste lezers waren not amused.
• Namen en vertalingen. Voor Kostunrix is het enkel voor Nederlanders duidelijk dat daarin "kost een riks" (een rijksdaalder) schuilt. Zijn vrouw Forentientje ("voor een tientje") is nog zo'n kleingeldvertaling.
• Twee albums lang verscheen er zowel een Nederlandse als een Vlaamse vertaling (De Broedertwist/De Diepe Kloof en De Odyssee van Asterix). Het door de Vlamingen genoemde personage Schelvix uit De Diepe Kloof bijvoorbeeld heette in Nederland Arsenicumix in De Broedertwist.
• In 2001 eisten Franse archeologen dat er in de reeks Asterix een rechtzetting zou komen. Ze veroordeelden de serie dat het historische fouten bevatte. Volgens hen leefden de dappersten der Galliërs niet in Bretagne, maar in het zuidwesten van Frankrijk. Het laatste onbezette dorpje zou door Julius Caesar Uxellodunum gedoopt zijn, het huidige Puy d'Isolud. Toenmalige archeologische vondsten staafden hun redenering. Op hun eis tot een historisch correcte versie in de stripreeks kregen ze van Uderzo het antwoord: "Ik heb nooit beweerd dat Asterix historisch correct is, bovendien is het niet bewezen dat die archeologen gelijk hebben en ik niet".
• Een in 2005 aangespannen rechtszaak tegen gsm-operator Orange werd op 18 december 2008 opnieuw in beroep afgewezen door het Europees Hof van Justitie. Les Editions Albert René wilde reageren tegen de bescherming van het merk Mobilix. Het Hof stelde dat het Europees merkenbureau die bescherming mocht toekennen in 1997. En dat zinde de Franse uitgeverij niet. Volgens Les Editions Albert René geleek Mobilix veel te goed op de eerder beschermde naam Obelix. De rechtbank van eerste aanleg van het EU-hof vergeleek beide merken. Het oordeelde dat de uitspraak geklijkaardig was, maar visueel niet. Ook qua concept waren er duidelijke verschillen. Mobilix verwees naar mobiliteit. Obelix dus niet. Voor de rechtbank was er geen verwarring mogelijk. Uderzo en de uitgeverij mochten dus geen clam leggen op alles waar de suffix "-ix" op rustte. Het Hof bekrachtigde de uistpraak na het eerdere beroep. Een tijdje later volgden de erven Peyo hetzelfde voorbeeld. Onder meer naar Robin Brandy stuurde het bedrijf dat de rechten op de Smurfen-franchise beheert een mail om de domeinnaam van zijn website websmurfer.devnull/net te veranderen of er zouden gerechtelijke stappen volgen. De website verandert ingegeven teksten naar het smurfs. Brandy maakte zich niet druk. Het gewraakte woord in de website zit 'm in de hostnaam en niet in de domeinnaam. Er werd geen gevolg gegeven aan de klacht.

Faits divers (De Intrigant):
• Naar aanleiding van de release van Asterix 33: Het Geheime Wapen in 2005 organiseerde De Stripspeciaalzaak een lezerswedstrijd waarin werd gevraagd naar een Asterix-top 5. In deze uitslag behaalde De Intrigant de vijfde plaats in de aldus bekomen Asterix Top Six. Daarom verwijzen we je door naar deze pagina voor een overzicht van alle (onvertaalde) knipoogjes, historische verwijzingen, cameo's en trivia die het album rijk is.