ZIE OOK:
Blueberry 10
Blueberry 11
Blueberry 13
Blueberry 17
 
D A T A S H E E T
Tekenaar:
Jean Giraud
Scenarist:
Jean-Michel Charlier
Uitgever:
Dargaud Benelux / Oberon (1977)
Dargaud Benelux / Lombard (1977)
Dargaud Benelux (1984)
Eerste druk: 1977
Oorspronkelijke titel:
Une Aventure du Lieutenant Blueberry 16: Ballade pour un Cercueil
Uitvoering:
HC, kleur (1978)
SC, kleur (1978, 1984)
Quoi? Verschillende partijen hebben hun oog laten vallen op de goudschat van de vroegere Mexicaanse keizer Maximiliaan. Zo ook de confederalen, kolonel Lopez, commandant Vigo (in opdracht van president Juarez), Trevor (de op Chihuahua Pearl verliefde schavuit die als enige de bergplaats van de schat wist en om die reden door luitenant Blueberry werd bevrijd), Chihuahua Pearl zelf natuurlijk en de vroegere federale soldaten Finlay en Kimball. Blueberrry, zijn kornuiten Red Neck en Jimmy McClure en Chihuahua Pearl trokken zich terug in een grote grot zonder wapens en paarden. Ze zijn zich van geen kwaad bewust over de verradersrol die Finlay en Kimball zullen vervullen.
Et alors? Aanvankelijk was Blueberry stevig geworteld in de klassieke mythologie van de Amerikaanse westernfilms met de Franse goodlooking acteur Jean-Paul Belmondo als rolmodel. Later kreeg het meer het karakter van de Italiaanse spaghettiwesterns met als belangrijkste thema's wraak, hebzucht en verraad. Mike Steve Blueberry Donovan werd sinds de cyclus waar Chihuahua Pearl en deze Ballade voor een Doodskist toe behoren een antiheld die voortdurend op de vlucht is.
Aantal genomineerde albums van Giraud: 16/440
Aantal genomineerde albums van Charlier: 9/440
Faits divers (Giraud en Charlier):
• Jean Giraud werd geboren op 8 mei 1938 in Nogent sur Marne. Jean-Michel Charlier is een Belg, hij werd geboren in Luik op 30 oktober 1924.
• Op zijn derde scheidden Girauds ouders. Hij zag zijn vader zelden en zijn moeder moest hard ploeteren om het hoofd boven water te houden. Vlaak voor ze uit elkaar gingen, vlogen de borden door het huis. Deze omstandigheden en het gevoel van een dreigende gewelddadigheid lieten op hem een diepe indruk.
• Bij zijn grootouders, die hem liefderijk opnamen, bestudeerde hij gravures van rond de eeuwwisseling. Hij kon niet anders want hij lag er ziek te bed met hoge koorts. De kamer glimde, de gravures leken grotesk. Giraud omschreef het later, véél later, als een kosmische ervaring. Pas later ging zijn aandacht naar strips, naar de tijdschriften Donald Duck en Superboy, Targa (een imitatie-Tarzan) en andere superheldenstrips. In het bijzonder het boek Tom Sawyer van Mark Twain intrigeerde hem door de angstige momenten die erin verwerkt zaten. Op wetsrengebied was er Pecos Bill die hij intensief bestudeerde en probeerde na te tekenen.
• De allereerste strippagina die Giraud heeft nagetekend komt uit De Zwarte Hoeden, het westernverhaaltje van André Franquins Robbedoes en Kwabbernoot.
• Sinds zijn zesde of zevende was hij een aanhanger van de instinctotherapie, een radicaal soort vegetarisme dat voorschrijft dat groenten rauw worden geconsumeerd. Je moet sterk in je schoenen staan om dit te kunnen volhouden want verleidingen zijn er genoeg en er wordt afkeurend op gereageerd. Slechts in beperkte mate houdt Giraud zich er nog mee bezig.
• In de lagere school maakte hij al strips voor zichzelf en zijn vrienden.
• Op zijn veertiende of vijftiende was hij de gewone, klassieke studies beu. Gelukkig kreeg hij de kans om naar een kunstacademie te gaan waar hij van 1954 tot 1956 toegepaste kunsten studeerde. De waarschuwing dat er op die school enkel communisten zaten (toendertijd een 'groot gevaar') nam hij ter harte, maar zo erg bleek het allemaal niet. Hij voelde er zich als een vis in het water. In 1954 kon hij in Fiction zijn eerste tekeningen kwijt.
• In zijn jeugd mat hij zich met kunstenaars als Rembrandt en Leonardo da Vinci om op hun niveau te proberen te geraken.
• Girauds eerste gepubliceerde verhaal gebeurde in de jongerenbijlage Far-West van Marijac in 1956. Het waren de avonturen van Frank et Jérémie, twee cowboys in humoristische kortverhalen naar het voorbeeld van Lucky Luke. In die periode las hij enkel Robbedoes waar Lucky Luke in verscheen. Hij was toen zestien. Fier als een gieter toonde hij de publicatie aan de krantenverkoper en aan al zijn schoolkameraden. In Sitting Bull, Pat, Total Journal en Cœurs Vaillants, dat ook Kuifje publiceerde, verschenen zijn strips vervolgens ook. Door zijn vaste stripwerk voor Cœurs Vaillants (een blad van katholieke strekking) verdiende hij genoeg geld om met school te kunnen stoppen.

• Hoewel Giraud jarenlang negatief gekleurde informatie kreeg over zijn vader, onderhield hij er toch een briefwisseling mee. Later ontmoette hij hem ook half in het geheim. Giraud adoreerde zijn vader, vreemd genoeg omdat hij zich inliet met andere vrouwen, wat Giraud spannend vond. De losse levensstijl stond in schril contrast met de stijve omgeving waarin hij anders optrok. Op zijn zestiende liet zijn vader hem ook sciencefiction lezen wat een hele openbaring was voor de knaap.
• In deze periode begon hij brieven naar zichzelf te schrijven om ze pas tien jaar later te openen. Op zijn vierenveertigste liet hij in een interview optekeken daar niets over te willen zeggen.
• Omdat hij verder wilde evolueren, ondernam hij een reis naar Mexico. Toen hij terugkwam, moest hij het leger in. Net tevoren ontmoette hij Jijé. Giraud ontdekte in 1958 dat Jijé op amper een halfuur van Parijs woonde. Dus toog hij daar samen met Jean-Claude Mézières en Patrick Mallet naartoe om hem hun platen te tonen. In het geval van Giraud was dat een realistisch getekend westernverhaal. Giraud ging daarna nog vaak langs bij zijn artistieke meester om hem zijn eerste platen te tonen voor het striptijdschrift Cœurs Vaillants.
• Tijdens zijn militaire dienst werd duidelijk dat de divisie van de Jagers, waarin Giraud was opgedeeld, het legioen in Algerije zou vervoegen. De opleiding was die van het type paracommando. Maar dankzij een tekenwedstrijd in het leger ontsnapte hij aan zijn plicht. Hij werd namelijk aangenomen als tekenaar en overgeplaatst naar Le Train (de trein). Hij komt er bij het krantje Cinq sur Cinq terecht zonder zich eerst officieel aan te melden in het garnizoen. Zes maanden lang was hij er een soort clandestiene soldaat. Hij ontsnapte aan alle corvees, het wachtlopen en diverse soldatenongemakken meer. Hij hokte op een kamer in de stad en hij droeg burgerkledij. Nog vier of vijf anderen kenden dezelfde privileges. Op de redactie van Cinq sur Cinq, een militaire krant in Duitsland, werkt hij vlak naast de tweede tekenaar, André Chéret, vandaag bekend van Rahan.
• Na zijn trip naar Mexico — waar Giraud min of meer in het spoor van Jijé, Franquin, Will en Morris liep — en zijn legerdienst stelde Jijé hem voor om mee te werken aan Jerry Spring. In 1960 werkte de aanstormende tekenaar een jaar lang aan De Weg naar Coronado. Aanvankelijk als volledig tekenaar, maar na één plaat was duidelijk dat het nog te vroeg was. Het Amerikaanse voorbeeld werd dan maar gehanteerd. Hij moest de potloodlijnen van Jijé in inkt zetten met penseel of pen. Het was als training bedoeld om in een relatief korte tijd een stijl te pakken te krijgen. En hij stond volgens Jijé inderdaad snel op eigen benen. Dat heeft Jijé duidelijk ondervonden toen hij naderhand op vraag van Charlier even inviel voor Giraud (die een adempauze inlaste door een poosje naar Amerika te vluchten zonder opgave van adres) enkele platen te tekenen van De Lange Weg naar Cochise. Giraud had al een heel eigen manier van tekenen en het kostte Jijé aardig wat moeite om zich aan te passen. Pas na vijf Blueberry-albums permitteerde Giraud zich een gotere vrijheid om vooral niet te veel in de stijl van Jijé te werken. Het strekte Giraud tot eer dat hij wel gading vond in het oog van de kritische en sarcastische leermeester. Jijés favoriete sport was om het meest recente nummer van Robbedoes te nemen en zijn kritiek te spuien over de ene na de andere prent. Het was niet zozeer bedoeld als neerbuigende kritiek, maar veeleer om aan te tonen wat er allemaal fout aan was en hoe het beter kon. Door Jijé werd Giraud achteraf omschreven als de Rimbeau van de strip. Hugo Pratt zou 'm ooit nog de meest complete tekenaar van de laatste veertig jaar hebben genoemd en de Italiaanse filmregisseur Frederico Fellini liet hem via een brief weten dat alles wat Giraud maakte hem bijzonder veel genoegen verschafte en dat hij hem zag als de ideale medewerker, maar dat hij hem nooit van zijn leven voor een dergelijke samenwerking zou inviteren omdat hij hem te compleet vond.
• Van Jijé leerde Giraud ook om foto's als documentatie te gebruiken zonder ze klakkeloos na te tekenen, maar eerder om de informatie te injecteren in de tekeningen. Voor het tekenen van paarden deed hij een beroep op gespecialiseerde tijdschriften en bladen over paardenrennen. Daarnaast leerde Jijé hem te werken met kleur om de aandacht ergens op te vestigen. Giraud had waarschijnlijk hetzelfde kunnen leren van Edgar-Pierre Jacobs of Jacques Martin, maar hij las het weekblad Kuifje niet.
• Naast Jijé was Hal Foster met zijn Prins Valiant zijn grote held. Ook Foster was maniakaal in zijn details.
• Na het beëindigen van het Jerry Spring-album De Weg naar Coronado, vroeg Mézières aan Giraud of hij hem geen handje wilde helpen voor een encyclopedie over de geschiedenis van de beschaving voor uitgeverij Hachette. Bedoeling was dat de tekenaars scènes en kunstobjecten uit de antieke oudheid en de middeleeuwen zouden natekenen in gouache of olieverf. De uitvoering moest zeer precies en academisch zijn. Hier leerde Giraud realistisch te schilderen. Het kwam hem later van pas voor de covers van de Blueberry-albums. Verder leerde hij ook om te werken met gouache (hij ontdekt zelfs dat hij er een groot talent voor heeft), om scènes op te zetten, schilderijen en beeldhouwwerken op foto na te schilderen. Eén of twee jaar lang tekende Giraud geen strips.
• Giraud ontmoette Charlier op de redactie van Pilote. Hij zocht werk, toonde hem zijn tekeningen en zei dat hij met Jijé had gewerkt. Charlier was aardig en heel hartelijk. Hij vertelde verhalen over zijn ontmoetingen met de Navajo's. Opeens viel de beslissing uit de lucht om samen wat te doen. Giraud kwam met de naam Blueberry op de proppen. Charlier schreef voor hem vijf of zes pagina's van Fort Navajo en wachtte vervolgens met het schrijven van het vervolg om te kijken wat Giraud ervan zou bakken. Voor de rest van het verhaal wilde hij zich laten inspireren door de tekenstijl van de afgewerkte tekeningen. Het jaar was 1963.
• Charlier kende het reilen en zeilen van een weekblad voor de oprichting van Pilote. Hiervóór had hij zes à zeven jaar ervaring als artdirector van Spirou/Robbedoes waar hij veel tekenaars aan een vaste job heeft geholpen. Dino Attanasio, Jean Graton, Michel Tacq, Albert Weinberg en ook Albert Uderzo sluisde hij het blad binnen dankzij onder meer de verhalen van Oom Wim die via het agentschap World Press aan Dupuis werden verkocht.
Marie-Ange Guillaume was een secretaresse die ten tijde van Goscinny's hoofdredacteurschap werkte op de redactie van Pilote. Ze schreef ook kookboeken waarvoor Giraud al eens een tekening maakte om een recept op te vrolijken.
• Net begonnen met Blueberry zakte Giraud opnieuw af naar Mexico en de Verenigde Staten waar hij een jaartje verbleef. Bij zijn terugkeer zei hij de samenwerking met Hara Kiri, waar hij tevoren zijn eerste satirische strips onder het pseudoniem Mœbius publiceerde, op. Blueberry vergde te veel van zijn krachten.
• Jean Giraud was een van de eerste en enige personen die ingingen tegen de wensen van René Goscinny in zijn functie van hoofdredacteur van Pilote. Wekelijks werd er vergaderd. Na Mei '68 was hij de jonge gasten wat beu die niets anders aan hun hoofd hadden dan rebelleren. Van langsom meer kwam Goscinny bij de jonge generatie medewerkers over als fake. De wekelijkse, vriendschappelijke vergaderingen werden bitsiger. Zijn lievelingsmedewerker Cabu kwam zelfs nog maar zelden opdagen. Op een dag had Goscinny een slecht humeur. Hij stelde een verhaalonderwerp voor aan Giraud, maar deze weigerde. Hij voegde eraan toe: "Als dit een militiare dienst is, dan schiet ik". Hij stond al in het deurgat om weg te gaan toen Goscinny zei: "Zo is het en kom maar niet terug!". Giraud draaide later bij en zette Blueberry onverdroten voort, maar er was voor altijd iets gebroken.
• Tot een verzoening tussen Giraud en Goscinny kwam het nog wel, zij het niet voor het volle pond. Goscinny was op het einde van zijn leven gebeten op de hele wereld, nijdig op iedereen, volgens Giraud volkomen ontredderd in het leven in een sterk veranderende wereld.
 
• Halverwege de jaren zeventig was Giraud Blueberry beu. Hij was het razende tempo moe. Op dat moment hadden Charlier en Giraud ook een financieel conflict met uitgeverij Dargaud en dat kwam Giraud goed uit als alibi om elders andere zaken te doen, om los te breken uit de cocon die hij zelf had gespind en geen slaaf te zijn van zijn eigen werk. Het tekenen van Blueberry was een jeugddroom die in vervulling ging. Van zodra hij vond dat zijn schuld aan de adolescent in hem was betaald, kon hij een andere wereld binnentreden. Hij creëerde niet alleen Métal Hurlant, maar tegelijk de uitgeverij Les Humanoïdes Associés.

• Tot Girauds mooiste herinneringen behoorde een uitnodiging in Québec. De volledige equipe van Pilote was in 1976 of 1977 uitgenodigd op een universiteit in het Canadese Québec waar ze onthaald werden met een staande ovatie. Het pakte hem en meteen was duidelijk dat hun werk ook door buitenlandse jonge generaties werd gewaardeerd.

• Charlier is een Belg en om die reden wordt hij niet uitgebreid voorgesteld op deze pagina. Toch geven we je de volgende feiten graag mee.
• Op zijn vijfde ontdekte hij Kuifje en vond Pitche uit, een held die later nog in La Libre Belgique zou gepubliceerd raken. Zijn stripcarrière startte hij als tekenaar, net zoals Goscinny.
• In 1944 startte hij voor Robbedoes met verhalen die hij ondertekende met Flettner. In Robbedoes 334 (1946) tot 353 (1947) liep De Doodsstrijd van de Bismarck, getekend door Victor Hubinon. Uit deze eerste samenwerking met Hubinon zou Buck Danny groeien.
• Niet alleen op Giraud, maar ook op Charlier deed Jijé zijn voorbeeldfunctie gelden. Jijé raadde Charlier aan om definitief met striptekenen te stoppen en zich op het schrijven van strips toe te leggen. Nog steeds voor Hubinon creëerde hij Joe La Tornado (van 1946 tot 1948) voor Bimbo, Tarawa, het Bloedige Atol (aanvankelijk voor Le Moustique in 1948-1949), Surcouf (1949-1952 voor Robbedoes), Tiger Joe (1950-1953, Robbedoes) en Jean Mermoz (1955-1956, Robbedoes).
Fanfan et Polo (1950-1952) was een avonturenreeks getekend door Dino Attanasio voor La Libre Belgique en de jeugdbijlage La Libre Junior. Bij Robbedoes wierp hij zich op de verhalen van Oom Wim tussen 1951 en 1954. Ondertussen schreef hij ook nog drie episodes van Jan Kordaat (voor Jijé en Eddy Paape), lanceerde Kim Devil (voor Gerald Forton) en schreef voor MiTacq de eerste afleveringen van De Beverpatroelje. Voor Martial schreef hij Alain et Christine. Voor Uderzo Robber.
• Met Edifrance richtte hij met Uderzo en Goscinny een agentschap op gespecialiseerd in reclametekeningen en stripverhalen. Voor het reclamemagazine Pistolin (naar een chocolademerk) creëerde hij Rosine, getekend door Martial, en diverse andere verhalen waaronder geïllustreerde tekstverhalen over de grote beschavingen. Hij participeerde aan diverse publiciteitstijdschriften.
• In 1958 legde hij de basis voor Flip Flink, een avonturenreeks getekend door Eddy Paape. Met Ridder zonder Naam schreef hij een verhaal voor Carlos Laffond, allemaal voor Robbedoes.
• Op 29 oktober 1959 was het een grote dag wanneer het eerste nummer van Pilote verscheen. In een mum van tijd raakten alle driehonderdduizend exemplaren na een grootscheepse mediacampagne in amper 24 uren uitverkocht. Naast Asterix beleefden ook Tanguy en Laverdure, Roodbaard en Joris Jasper hun eerste avonturen, allen op scenario van Charlier. Hoewel Charlier voor Pilote de beste van zijn reeksen heeft geschreven, bleef Robbedoes het weekblad naar zijn hart.
• In 1961 volgde Guy Lebleu voor Poïvet, in 1962 redigeerde hij Ned Tiger voor het blad Record, 1963 was het jaar van Blueberry gevolgd door 1964 waarin hij Marco Polo schreef voor Pierre Ramboux.
• Vanaf 1967 had hij een vinger in de pap voor de televisiereeks van Tanguy en Laverdure, Les Chevaliers du Ciel. Deze tv-ervaring inspireerde hem tot het maken van de dertigdelige documentairereeks Dossiers Noirs met de geschiedenis van onze hedendaagse beschaving. Hij had hierbij de leiding over de totstandkoming van de contracten voor de producties. De co-productie gebeurde met de Franse televisiezender FR3, de NOS in Nederland, de Canadese tv, EBC in de Verenigde Staten, de Zwitserse tv en de Italiaanse RAI. Naast productie was hij ook verantwoordelijk voor het draaiboek en hij zocht hij naar de juiste getuigen en personen die moesten worden geïnterviewd. Hij verzamelde oude documentaires, interviews en nieuwsuitzendingen die erin gemonteerd werden. Hard werk allemaal en daarnaast schreef hij nog strips. Soms stuitte hij op onderwerpen die hij kan gebruiken voor stripverhalen. Twee uitzendingen over de Mexicaanse revolutie in 1910, over Pancho Villa en Zapata, bracht hem in 1975 in contact met een van de generaals van Zapata, de rechterhand en secretaris van Pancho Villa en met een van de moordenaars van Pancho Villa. In Chihuahua ontmoette hij een van de vier weduwen van Pancho Villa. Hij ontdekte ook nog een in leven zijnd familielid van Zapata. Ze bezorgden hem fantastische achtergrondinfo waarmee hij aan de slag kon voor de stripreeks De Gringos voor Victor de la Fuente. In die reeks speelde Blueberry een gastrolletje wat nogmaals aantoonde dat Blueberry een lang leven kende (zie de biografie die Charlier over het personage schreef). De Gringos speelt zich af in 1913. Andere personen die hij voor de lens en de microfoon bracht waren de moordenaar van Martin Luther King, de Belgische collaborateur, fascisitische politicus en oprichter van de rechtse politieke partij Rex, Léon Degrelle en de secretaresse van Adolf Hitler. Hij was gekend als een dossiervreter en een zeer bekwaam journalist. Voor TF1 volgden de serie Grandes Enquêtes en een documentaire over de maffia. Voor het geheel van zijn producties kreeg hij de Soleil d'Or. Tussen 1982 en 1985 ontwikkelde hij een docu over de geheime aardolieoorlog. In 1987 schreef hij twaalf nieuwe afleveringen voor Les Nouveaux Chevaliers du Ciel, een nieuw tv-seizoen van Tanguy en Laverdure.
• In de montagestudio nabij de Champs Elyssées ontving hij wel eens een journalist om het over strips te hebben. Met zijn ene oog op de geschoten beelden en het andere oog op de journalist bekende hij tevreden te zijn dat ondanks de twijfel in de grote klassieke helden, waar hij toch een van de medescheppers van is, ze tegenwoordig nog steeds bestsellers zijn. Die bedenking moet gemaakt worden in de woelige periode in de jaren zeventig waarin nieuwe, op volwassenen gerichte stripbladen op de markt kwamen. Bladen als L'Écho des Savanes en Métal Hurlant waarin met name Jean Giraud zich heruitvond als Mœbius. Giraud was een van de oprichters van Métal Hurlant. Ook Pilote, het blad waarvan hij de co-oprichter was, werd 'intelligenter'. Er was plaats voor strips van Enki Bilal en Jacques Tardi.
• Tussen 1970 en 1972 schreef hij Brice Bolt voor Puig met publicatie in Robbedoes. In 1976 lanceerde hij samen met Giraud de western Jim Cutlass voor Pilote. Drie jaar later tekende André Chéret zijn Michel Brazier en Victor de la Fuente De Gringos.
• In 1983 pikte hij na de dood van Hubinon opnieuw Buck Danny op met Francis Bergèse als tekenaar. In 1985 blies hij De Jonge Jaren van Blueberry nieuw leven in met Colin Wilson als tekenaar. Tussen 1968 en 1970 tekende Giraud hier (op een haastige manier) kortverhalen van voor Pilote en Pepparade.
• Ondanks de hevige concurrentie in de begindagen van L'Écho des Savanes met Pilote verwaardigde Charlier zich om in 1985 en 1986 Chuck Dougherty voor Al Coutelis te publiceren in het blad. In 1989 volgde Ron Clarke in Okapi door Jacques Armand.
• Op 10 juli 1989 verdween hij voorgoed.

Faits divers (Blueberry):
• Dat zijn eerste gepubliceerde strips westerns waren, kwam er niet toevallig. Op de hoek van zijn woonplaats was er een bioscoop die veel Amerikaanse B-films draaide met Buck Rogers, Hopalong Cassidy, Roy Rogers en meer van dat soort helden. Hij kende het soort verhalen goed én hij kon een woestijn tekenen. Bovendien kon hij net zoals mooie huizen geen keurig geklede personages tekenen. In Blueberry evolueerde de luitenant ook van een min of meer net uitziend personage naar een schooier. Het vuile, het slonzige sloop er daarna meer en meer in met films van Sam Peckinpah, Sergio Leone en Monte Hellman.
• Een samenwerking met Charlier leek in het begin niet evident. Charlier staat voor rechts en orde, terwijl Giraud eerder links en chaos representeerde. Charlier wilde sowieso een verhaal vertellen over een Amerikaanse militair in een glorietijd van het land, een gegeven dat Girauds generatie zou verfoeien. De unieke plek die Blueberry in het ponton van Charlier zou voorstellen, overtuigde Giraud. Bij elk scenario vanaf De Mijn van Prosit werd er gediscussieerd over de richting die het verhaal kon opgaan en het thema die ze wilden behandelen. Van zodra Charlier de tekst opstuurde, bleef Giraud er trouw aan. Ondanks de warme persoonlijkheid en de humor van de scenarist kwam het al eens voor dat er wrijvingen waren. Charlier had het bijvoorbeeld moeilijk om te begrijpen wat Giraud maakte onder de naam Mœbius.
• Het gebeurde eens dat Charlier ziek was of op reis en hij geen scenario opstuurde. Dan zette Giraud het verhaal alleen verder voor een pagina of zeven, acht in voorpublicatie. Bij Charliers terugkomst bekeek hij waar het verhaal zat en vervolgde alsof er niets aan de hand was.
• De naam Blueberry (blauwe bes) is een vondst van Giraud. Hij kwam de term tegen in een nummer van Magazine Géographique. Het is ook de naam van een wietplant. Én het komt voor als dorp in het computerspel Grand Theft Auto: San Andreas.

Fort Navajo was aanvankelijk de reekstitel omdat Blueberry niet de belangrijkste figuur was. Het was de bedoeling een reeks op te zetten rond het fort. Blueberry was de eerste figuur die het duo Giraud + Charlier hierin liet optreden. Daarna zouden er telkens andere hoofdpersonages de verhalen vervoegen. Blueberry zou dan wel nog terugkomen, maar niet als hoofdpersonage. De toekomst besliste er anders over. Het verhaal kristalliseerde zich snel rond Blueberry en zodende bleef hij de uiteindelijke hoofdfiguur. Aan de reekstitel werd Een Avontuur van Luitenant Blueberry toegevoegd.
• In het begin liet Giraud — die vanaf 1973 ook wel eens signeerde onder het pseudoniem Gir — zich inspireren door Jean-Paul Belmondo voor het gezicht van Blueberry. Belmondo was toen nog niet de ster van later. Giraud meende zelfs dat hij nooit een vedette zou worden, maar zijn smoel stond hem wel aan. In de periode van de Franse regisseurs Jean-Luc Godard en Jean-Pierre Melville was Belmondo een beetje de Franse James Dean. In latere albums refereren de gelaatstrekken van Blueberry naar Charles Bronson, Charlton Heston, Georges Clooney zelfs en nog anderen, somde Giraud ooit op. Elke keer hij een foto van een mooi uitziende man in een magazine tegenkwam, tekende hij het kapsel wat anders, gaf hem een gebroken neus en tekende er een cowboyhoed op.
• De spelletjes poker uit Mister Blueberry en albums als Fort Navajo kende Giraud uit ervaring. Op zeventienjarige leeftijd speelde hij zelf pokermarathons toen hij voor enkele maanden verhuisde naar zijn stiefvader in Mexico die een beroepsgokker was en zijn geld met pokeren verdiende.
• In de eerste verhalen lieten Giraud en Charlier een indiaan met goede inborst vermoorden. Hij had een sympathieke rol en de lezers waren het niet eens met de moord. Ze schreven protestbrieven om de auteurs van indianenmoord te beschuldigen. Vooral Giraud had het daar moelijk mee. Voor Charlier was het nu toch al te laat, het was gebeurd.
• De eerste keer dat Giraud zich realiseerde dat hij een belangrijke stripauteur was, kwam door een gewoonte van Claude Moliterni. Hij organiseerde publieke projecties in het Museum voor Schone Kunsten in Parijs. Platen van alle Pilote-auteurs zoals Jacques Lob en Marcel Gotlib werden op groot scherm geprojecteerd. Dat was een evenement voor iedereen want niemand wist wat het effect zou zijn van sterk uitvergrote stripplaatjes op een groot scherm. Een avond werd gewijd aan het Blueberry-verhaal De Mijn van Prosit. De projectie werd opgeluisterd met muziek van Ennio Morricone. Na de projectie viel Giraud een staande ovatie van alle twee- tot driehonderd aanwezigen te beurt. Het deed hem zweten en vastkluisteren in de zetel waarin hij zat.
• In zijn tijd werd Blueberry beschouwt als een strippionier omwille van de weergave van de indianenoorlogen. Moedig ook, want in de Franse strip was het niet aan de orde om bepaalde anti-indiaanse feiten te verwerken.
• Charlier liet zich door Giraud leiden om het verhaal een andere richting te doen uitslaan. Het was een soort uitdaging voor hem om te zien hoe Giraud iets op een bepaalde manier bracht. Bij latere verhalen zaten de twee samen om lange discussies te voeren. Giraud stelde dan voor om dit of dat te doen (bijvoorbeeld door de rol van Jimmy McClure — over wie hij erg tevreden was — te vergroten) waarna Charlier "ja, ja" mompelde om er achteraf wél of geen rekening mee te houden. Hoe dan ook zetten de suggesties van zijn tekenaar hem aan het denken. Niet alleen zijn tekenaar beïnvloedde hem trouwens, ook de veranderende wereld om hem heen. Om het dan nog niet te hebben over zijn vele werk voor tv-documentaires, zijn vele reizen, opgedane contacten en andere ervaringen.
• Charlier snapte wel dat de tijden veranderden. In strips moest er meer aandacht gaan naar realisme, sociale en politieke problemen (zo liet hij de twee piloten Tanguy en Laverdure min of meer werkloos worden). Aan de hand van authentieke foto's uit de negentiende eeuw bedacht hij in 1974 een biografie voor Blueberry. Zo zou hij nog aan de zijde van de Mexicaanse rebellenleider Pancho Villa strijden en op zijn oude dag als bootlegger (illegale alcoholstoker) doorbrengen in de jaren dertig van Chicago waardoor hij het pad zou kruisen met maffiabestrijder Elliott Ness. Ness bestreed de maffia tijdens de woelige periode van de Drooglegging in de jaren twintig en dertig. Hij was Al Capones worst nightmare. Hoe dan ook mocht Blueberry niet sterven. Zo staat het in de biografie.
• Het gebeurde wel eens dat Charlier aan Giraud vroeg om een cover die hij niet goed vond te hertekenen. Maar dat gebeurde naar eigen zeggen steeds op vriendschappelijke basis. Op hun beurt hebben zijn tekenaars het recht opmerkingen te maken over zijn scenario's en hem veranderingen te vragen als deze nodig blijken te zijn.
• Na de Vogelvrij-saga wilde Charlier de oude draad eigenlijk weer oppikken door Blueberry zijn geld te laten verliezen opnieuw en dienst te laten nemen in het leger als scout. Maar Giraud vond dat ongeloofwaardig. Na alles wat er gebeurd was, zou Blueberry nooit meer willen werken onder de mensen die hem zo vernederd hebben en van wie hij zich eindelijk heeft bevrijd. Gelukkig voor hem vond Charlier het altijd oké om ideeën van zijn tekenaars te gebruiken en te verwerken. Kort daarop stierf hij en kon Giraud zijn eigen gang gaan.
• In de jaren zeventig bracht het Duitse Springer-concern het succesvolle stripblad Zack op de markt. De Belgische en Franse auteurs Charlier, Giraud, Jijé, Albert Weinberg, Jean Graton, André-Paul Duchâteau, Eddy Ryssack en Raymond Reding werkten er ook aan mee, soms met reeksen exclusief voor Zack. Door het succes besloot men in Nederland en Frankrijk een gelijkaardig blad uit te geven, respectievelijk Wham! en Super-As. In 1979 moest Wham! er al het bijltje bij neerleggen, spoedig gevolgd door het Duitse moederblad Zack en tenslotte ook door Super-As. Voor de auteurs niet prettig want het einde viel midden in lopende contractperiodes. Jacques de Kezel, een man die al dertig jaar zijn sporen had verdiend in de Belgische stripwereld en die de auteurs in eerste instantie voor Zack had bijeengebracht, droeg een nieuwe oplossing aan: een nieuwe uitgeverij. En zo zag in november 1980 de Belgische uitgeverij Novedi (Nouvelles Editions Internationales) het licht. De Springer-groep was ook blij. Waren ze meteen van alle stripactiviteiten vanaf. Blueberry en De Jonge Jaren van Blueberry, Roodbaard, Jeremiah, Buck Danny, Dan Cooper, Tanguy en Laverdure, Michel Vaillant, Farao, Ronnie Hansen, Jessica Blandy,... verschijnen nu allemaal bij Novedi. Eind jaren tachtig ging Novedi echter failliet. Dupuis werkte zich in de catalogus en nam er het een en ander van over. Blueberry verscheen zelfs eventjes bij deze uitgeverij in de collectie Spotlight. Andere reeksen verhuisden naar Dargaud of Lombard.
• In 1983 waren er vergevorderde onderhandelingen om van Blueberry een tv-reeks te maken van dertien afleveringen van elk vijfenvijftig minuten. De opnames zouden doorgaan in Noord-Mexico en het zuiden van de Verenigde Staten waar zich het natuurlijke decor van Blueberry bevindt. De reeks moest Engels gesproken zijn. De productie lag in handen van Technisonor, een Franse maatschappij die ook instond voor de tv-series van Michel Strogoff en Arsène Lupin. Zowel Amerikaanse, Britse als Franse acteurs zouden hierin meespelen. De hoofdrol was voor de Amerikaanse tv-ster Martin Kove (de slechterik uit The Karate kid) die volgens Charlier als twee druppels water op Blueberry leek. In de eerste aflevering zou de kijker kennismaken met de jonge Blueberry zoals die te zien was in de albums De Jonge Jaren van Blueberry. In de episodes daarna zouden vanaf Fort Navajo de albums vrij trouw gevolgd worden. De voor- en laatste aflevering was bedoeld voor de verfilming van het dubbelluik De Mijn van Prosit en Het Spook van de Goudmijn. Tien maanden opmanes waren gepland vanaf eind 1983. Ondertussen is al lang duidelijk dat het tv-reeksavontuur er helaas niet kwam.
• Een ander Blueberry-filmproject gebeurde in samenwerking tussen Giraud en regisseur Walter Hill (48 Hrs?; Last Man Standing, Geronimo: An American Legend).
• In een gezamenlijk interview met Giraud en de Franse filmmaker Jan Kounen voor Figaro Madame ontdekte Kounen dat Giraud tien jaar tevoren al een Blueberry-film had bedacht, Fort Mescalito (of Fort Mescalero volgens de bron). In dat verhaal ontmoet Blueberry een sjamaan rond wie een verhaal ontspint. In de slotscène zou Blueberry in een andere dimensie terechtkomen in het bijzijn van de sjamaan. De vreemde scènes in de Blueberry-film van Kounen vinden hier hun oorsprong.
• Voor de hoofdrol van Blueberry in de film van Kounen passeerden de namen van Georges Clooney, nog eens Martin Kove, Antonio Banderas en William Dafoe de revue.
• Lange tijd zag het ernaar uit dat Angel Face het laatste Blueberry-verhaal zou zijn. Na het afronden van het verhaal ging Giraud in zee met Jodorowsky aan diens geplande verfilming van Dune door Frank Herbert. Giraud tekende drieduizend tekeningen voor het storyboard, maar de film ging niet door tot David Lynch er later alsnog een eigen versie van zou maken. In die tijd nam Mœbius het ook over met publicaties in bladen als Métal Hurlant.
• Vijf jaar later kwam er opnieuw een Blueberry-album. De argumenten voor de comeback zwaren niet zo fantastisch. Het maandblad Charlie wilde weer met Blueberry aan de slag en Giraud wilde in die tijd net een nieuw huis kopen. Zijn Mœbius-pseudoniem leverde tien keer minder op. Zodoende. Bovendien kreeg hij interessante voorstellen van uitgevers en ook de lezers vroegen erom. Maar sinds Gebroken Neus wonnen de tekeningen wel serieus aan detail. Vergelijk de rotspartijen maar eens. Zijn tekenstijl werd meer een symbiose van Giraud en Mœbius. met minder grote zwarte vlakken, over het algemeen dunnere lijnen en meer arceringen. Het nadeel was wel dat de pagina's onoberzichtelijker werden. Het boette in aan een onmiddellijke duidelijkheid.

• Charlier was steeds met zeven of acht scenario's tegelijk bezig waaronder uiteraard voor Blueberry. Giraud bezag het en sprak over een echte machine tot zelfdestructie. Zes maanden vóór Charliers overlijden probeerde Giraud hem nog tot kalmte te brengen. "Nee, ik heb ervoor gekozen", was het duidelijke antwoord. Het overlijden kwam op het moment dat het scenario van Arizona Love op pagina 22 was aangekomen. Vijf jaar lang wilde Giraud niet meer tekenen aan Blueberry. Hij beschouwde zich als de moeder van de reeks die nu moet instaan voor de opvoeding van het kind na het verdwijnen van de papa. De eerste druk van het album bevatte trouwens fouten in druk- en tijdsbepaling. De door Charlier geschreven biografie van Blueberry bood soelaas om nieuwe verhalen te bedenken, maar Giraud had zelfs voor het overlijden van Giraud niet het plan om op eenzelfde elan verder te borduren. Blueberry werd mysterieuzer en kreeg meer diepgang. In het album na Arizona Love droeg Blueberry toepasselijk zwart. In Mister Blueberry was hij in de rouw.
• Toen Blueberry in het Frans verhuisde naar Les Humanoïdes Associés liet hij vooraf deze uitgeverij opbieden tegen Casterman, die eveneens Blueberry wilde uitgeven. Giraud kwam natuurlijk als grootste winnaar uit het spel. Voor één plaat kreeg hij nu 750 euro uitbetaald (wat toen veel was) terwijl zijn royalties opliepen tot dertien procent, praktisch het dubbele van andere auteurs.
• In die periode werd Blueberry in het Frans uitgegeven door Editions JMC (de erfgenamen van Charlier) en Les Humanoïdes Associés. Bedoeling van deze samenwerking was om het fonds van Charlier op een waardevolle manier uit te geven. Maar in vier jaar tijd gebeurde er niets. Vervolgens kocht Dargaud de collectie op, 't is te zeggen alles van Blueberry, Roodbaard, Tanguy en Laverdure,... De uitgeverij vroeg meteen aan Giraud of hij het werk kon hervatten.

Blueberry werd in het Nederlands voorgepubliceerd in Pep vanaf 1964 en daarna opvolger Eppo.

Faits divers (Ballade voor een Doodskist):
• Symbolisch? Sinds De Man die $ 500.000 Dollar Waard Was kwam Fort Navajo niet meer voor in de reekstitel die tevoren voluit Fort Navajo, een Avontuur van Luitenant Blueberry heette.
Chihuahua Pearl is de start van de vijfde verhalencyclus, over het complot dat hem voor dertig jaar de bak indraait. Ballade voor een Doodskist is het sluitstuk van deze cyclus in drie delen. De Man die $ 500.000 Waard Was vormt het middenstuk. Hierna volgde het tweeluik Vogelvrij Verklaard en Angel Face over de ontsnapping van Blueberry. Hij ontdekt een complot om president Grant te vermoorden. Het leidt naar een confrontatie met de huurmoordenaar. Deze laatste zal Blueberry voor dood achterlaten.
• Op vraag van Giraud werd de rol van Chihuahua Pearl uitgebreid en kwam ze terug in meerdere albums.
• Dat Blueberry vaak al dan niet nadrukkelijk onder invloed stond van westernfilms was al duidelijk sinds de Stagecoach-achtige offscreenintroductie van het personage. Cochise leek niet op de foto's die van hem bestonden, maar op acteur Jeff Chandler uit Broken Arrow (1950), de eerste Amerikaanse film waarin de indianen met respect getoond werden overigens. Majoor Bascom leek uiterlijk wat op Lee van Cleef (de slechterik uit de meeste Sergio Leone-westerns), maar innerlijk op de fanatieke en formele officier uit Fort Apache van John Ford met Henry Fonda in de hoofdrol. Blueberry's tegenstander bij de indianen, Quanah, komt uit John Fords Two Rode Together. Zelfs de naam werd overgenomen. De Man met de Zilveren Ster moeten we een stripremake noemen van Howard Hawks Rio Bravo uit 1958. Daarin speelde John Wayne een glansrol. En zo is er invloed merkbaar doorheen de hele reeks waarbij Giraud en Charlier zich steeds lieten leiden door wat er op westernfilmgebied actueel gebeurde. Vanaf De Mijn van Prosit keken de auteurs ook naar de Italiaanse westerns waarin de haren en bakkebaarden langer waren en het wraakthema fel aanwezig was. Deze westerns speelden zich vaak af in Mexico of op de grens ervan. Vooral de cyclus vanaf Chihuahua Pearl bevat veel elementen van de Italiaanse westerns. Deze cyclus kan men zien als een vrije variant op Sergio Leones The Good, The Bad And The Ugly. Het aantal plotwendingen en figuren die niet blijken te zijn wat ze voorwenden omdat ze met de vijand meeheulen, is niet te tellen. Dat de goeie in Italiaanse westerns niet noodzakelijk wordt beloond voor zijn daden, mag wel duidelijk zijn uit het einde van Ballade voor een Doodskist: Blueberry moet voor dertig jaar de gevangenis in.
• De cover van dit album komt sterk overeen mat een scènefoto uit The Searchers met John Wayne. Morris en Franquin stalen in hun beginjaren ook foto's uit de vitrines van de bioscoop die ze frequenteerden. Zo legden ze een documentatiebiliotheek aan met filmfoto's.
• In 1982 bestond nog het plan om van deze cyclus een avondvullende film te maken.
• In de albums merk je er niets tot bitter weinig van, maar eigenlijk zijn de meeste albums niet volleidg. De paginagrote introductiepagina's die in Pilote het vorige verhaal samenvatten, werden nooit in album opgenomen. De belangrijkste reden kwam doordat die ene of twee pagina's het album te lang zouden maken voor druk. Van Ballade voor een Doodskist bestaat eveneens een nooit in album uitgegeven introductieplaat waarin op de voorgrond een verwaarloosd kerkhof staat met op de achterrgond een rotsmassief.
Chihuahua Pearl was in 1975 het laatste album dat Semic uitgaf voor de Nederlandstalige markt en droeg toen het nummer 12. In de chronologische edities daarna bij Lombard en Dargaud Benelux kreeg het het nummer 14 toebedeeld. Op de achterkant van de meest recente Blueberry-albums en -herdrukken staat het als dertiende album in de hoofdreeks. Het album De Jonge Jaren van Blueberry gold hierbij niet langer als deel 1 in de reeks en werd ondergebracht onder de onafhankelijke spin-off.