ZIE OOK:
Asterix 4
Asterix 5
Asterix 6
Asterix 8

Asterix 9
Asterix 10
Asterix 15
Asterix 19
Asterix 20
Asterix 24
D A T A S H E E T
Tekenaar:
Albert Uderzo
Scenarist:
René Goscinny
Uitgever:
De Geïllustreerde Pers (1971)
Amsterdam Boek (1972)
Lombard / Standaard Uitgeverij (1973)
Dargaud Benelux / Oberon (1977)
Dargaud Benelux / Lombard (1976)
Dargaud Benelux (1983, 1984)
Hachette (1999, 2002)
Eerste druk: 1971
Oorspronkelijke titel:
Une Aventure d'Astérix le Gaulois 10: Astérix Légionnaire
Uitvoering:
SC, kleur
HC, kleur (2002)
Quoi? Obelix wordt verliefd op de beeldschone Walhalla, maar zij is al verloofd met Tragicomix. Deze is ingelijfd in het Romeinse leger waarmee Julius Caesar in Noord-Afrika Scipio bevecht. Asterix en Obelix gaan hem terughalen. Zij melden zich in Condatum (Rennes) voor het Afrikaanse leger en worden ingedeeld bij het eerste legioen. Tragicomix blijkt echter gevangen te zijn door Scipio's leger. Asterix en Obelix willen hem bevrijden en leiden onbewust een slag tussen de beide legers in. Omdat zij daardoor Caesar een nieuwe overwinning bezorgen, mag het duo hem om een gunst verzoeken (zie ook: Asterix en de Gladiatoren). Tragicomix wordt bevrijd en de Galliërs mogen het leger verlaten. In het dorp wordt het liefdeskoppel verenigd.
Et alors? Deze FransenTop is een andere context, maar opnieuw — na de Asterix Top Six — kozen de deelnemende lezers voor dit album als beste Asterix-verhaal. Een confrontatie met vreemde volkeren is er nu in veelvoud met het vreemdelingenlegioen avant la lettre waar Asterix en Obelix zich laten inlijven. Er is een duidelijk queesteverhaal met een love interest. De twee boezemvrienden bezondigen zich andermaal aan gekibbel met herkenbare, kinderachtige maniertjes. De toverdrank neemt geen nadrukkelijke, vervelende deus ex machinarol in. Het (onvrijwillige) getreiter van de soldaten doet de commandanten in huilen uitbarsten (NIET omdat ze verliefd zijn!). Het snufje historische werkelijkheid. En zo kunnen we nog een resem argumenten geven om de toppositie van dit album te verklaren. Albert Uderzo en René Goscinny stonden met dit album duidelijk op hun hoogtepunt in een al zo rijke, glorieuze periode.
Aantal genomineerde albums van Uderzo: 18/440
Aantal genomineerde albums van Goscinny: 27/440
Faits divers (Uderzo en Goscinny):
Uderzo en Goscinny zien we nog enkele keren terug in deze top. Door de immense hoeveelheid proberen we de verzamelde info thematisch te verzamelen. Op deze pagina houden we het op hun jeugdjaren, succes, erkenningen en diverse meer. Alle thema's zullen elkaar uiteraard overlappen.
• René Goscinny werd op 14 augustus 1926 geboren in Parijs. In 1928 verhuisde het Goscinny-gezin naar Argentinië. De basisschool moest hij zowel in het Spaans en het Frans volgen. Daarna kon hij op een Frans lyceum in Buenos Aires zijn studies voltooien. Goscinny was allerminst sportief en werd gepest op school. Andere kinderen sloegen hem wel eens, maar hij sloeg nooit terug. Op zijn twaalfde las en tekende hij integraal een album na van Les Pieds Nickelés, een anarchistische reeks over drie vagebonden.
• Van zijn tiende tot negentiende woonde hij in Argentinië waar zijn vader de Argentijnse poot van JCA, de Jewish Colonization Association dirigeerde. Deze organisatie hielp West-Europese joden helpen een nieuw bestaan op te bouwen in Zuid-Amerika. Zijn hoofdberoep was chemie-ingenier in het laboratorium van Marie Curie in Frankrijk. Het was een onbezorgde jeugd in een rijk bourgeoismilieu zonder een spoortje van familiale crisissen.
• Goscinny was een vlijtige student in het Franse college van Buenos Aires. Een klein dikkerdje ook. Zijn broer Claude was de knapperd van de familie. Hij studeerde er ook. Goscinny's charmewapen was zijn humor waar hij alsnog de sympathie van zijn schoolkameraden mee won. Op een dag verklaarde hij aan zijn vader dat hij later iets wilde doen om de mensen aan het lachen te brengen. Deze laatste antwoordde dat hij groot gelijk had.
• Hij las in zijn jeugd boeken van Alexandre Dumas, Victor Hugo en Jules verne, maar ook de strips Zig et Puce en Bibi Fricotin.
• Om de twee of drie jaar keerde het gezin terug naar Frankrijk op een pakketboot om het moederland te bezoeken. Die reizen duurden makkelijk een maand. Op een van deze reizen ontmoette hij zijn latere vrouw Gilberte. Zijn enige roman Tous les Visiteurs à Terre speelde zich af op een pakketboot.
• In die tijd waren de grote boulevards en de cinemazalen zijn voorstelling van Parijs. In 1938 markeerde de Walt Disney-tekenfilm Sneeuwwitje hem enorm. Hij zag die in een zaal op de Champs-Élysées.
• De Disney-tekenfilms waren voor zowel Uderzo als Goscinny een aanleiding om te beginnen tekenen. Goscinny hield ook nog van Popeye, Tex Avery, Peanuts en de eerste filmpjes van Gerald Mac Boeing-Boeing en Mister Magoo.
• Goscinny tekende ook wel eens karikaturen. In de jaren veertig liet hij zijn tekenaarsoog onder meer vallen op Charles de Gaulle en Fernandel, twee iconen van die tijd.
• Op zeventienjarige leeftijd studeerde hij af. Zijn vader was ondertussen gestorven. In de herfst van 1945 kwam hij in New York aan waar hij emplooi vond als hulpboekhouder in een rubberfabriek die eigenlijk rubberen banden inzamelde om ze te recupereren als nieuwe banden — het was oorlog, weet je wel. Tot zijn taak hoorde het openen van brieven die meestal begonnen met "Moordenaars!". De lijm van de 'nieuwe' banden hield niet zo goed. Vanaf zestig kilometer per uur begon ze te lossen.
• Zijn droom was echter tekenaar te worden. Met de tekenmap onder de hand bezocht hij alle uitgeverijen en zou ook alle manieren van afwijzing leren kennen. Op het thuisfront was zijn moeder hem gevolgd en fungeerde als secretarese. Uiteindelijk kwam hij als tekenaar terecht op een art studio of reclamebureau waarvoor Harvey Kurtzman ook illustraties leverde, maar hier leerden ze elkaar niet rechtstreeks kennen. Goscinny's eerste opdracht bestond in het tekenen van een etiket voor flessen olijfolie. Hij tekende olijven, maar de klant wilde liever een naakte vrouw, gewoon omdat hij liever naakte vrouwen zag dan olijven. Goscinny bedacht zich dat het vak van reclametekenaar geen makkelijk vak is.
• In New York zag hij twee jaar lang zwarte sneeuw. Hij vond nergens werk en hokte in de wijk Brooklyn waar het die dagen vergeven was van de Italianen. Zijn eerste woorden Engels waren met een Italiaans accent. Als tekenaar in de dop schuimde hij alle uitgeverijen af met een tekenmap onder de arm. Bijscholen op een kunstschool kon niet want alle plaatsen waren gereserveerd voor gedemobiliseerde GI-soldaten.

• Maar dankzij zijn kennis van het Engels (dat nochtans niet veel voorstelde: drie versen van Coleridge, een repliek van William Shakespeare en wat basiskennis in de trant van: "Mijn tafel staat onder het plafond en op de vloer") mocht hij op een import-exportbedrijf in leder werken als tolk. Onbegrijpelijk, want wanneer mensen hem in het Engels aanspraken antwoordde hij in het Frans dat hij er niets van begrepen heeft. Gelukkig geraakte zijn status door deze job boven Jan.
• Een beetje later ontmoette hij een typograaf die werkte voor jonge humoristische tekenaars. Harvey Kurtzman was de naam en hij introduceerde Goscinny bij zijn vrienden Bill Elder (in 2008 overleden), Jack Davis, Wallace Wood en anderen, de latere oprichters van het humoristische magazine Mad. Dankzij Kurtzman kon Goscinny in 1950 wat extra duiten verdienen bij Kunen Publishers door het illustreren van verschillende kinderboeken en het ontwerpen van puzzelboeken alvorens die uitgever failliet ging. Gooscinny was werkloos. Op dat moment had Goscinny genoeg van Amerika. De titels van de kinderboeken zijn Round the World, Hello Jimmy, The Jolly Jungle en The Little Red Car. Het zijn de enige uitgaven die verschenen tijdens Goscinny's Amerikaanse periode.
• Met Dick Dicks tekende hij daarna zijn eerste strip.
• Bij zijn afscheid van de Mad-ploeg kreeg hij een grote tekening aangeboden waarin alle tekenaars die het blad toen op de pay roll had op een kaai afscheid namen van een wegvarende pakketboot.
Sempé maakte De Kleine Nicolaas aanvankelijk alleen voor Le Moustique. Het was niet meer dan een losse tekening van een jongetje in korte broek die in de modder liep. En elke week kwam het jongetje terug tot de hoofdredacteur hem vroeg een naam te bedenken voor het joch. 's Anderendaags, op weg naar de redactie, kwam Sempé een publiciteitsbord tegen voor het wijnmerk Nicolas. De verkoop van de tekeningen gebeurde via World Press, het Belgische agentschap van Georges Troisfontaines. Op een zachte namiddag in de lente van 1955 werd Sempé door Troisfontaines aan de net uit de VS teruggekeerde Goscinny voorgesteld. Allebei erg verlegen gasten, maar met een gemeenschappelijke fascinatie voor enkele tekenaars die in The New Yorker publiceerden, een Amerikaans tijdschrift waar Sempé jaren later zelf nog voor zou illustreren. In de ogen van Sempé was Goscinny een avonturier — hij had in New York gewoond! — die Engels en Spaans kon spreken. Diezelfde avond nog gingen ze samen dineren in een brasserie en werden ze vrienden. Op het menu stond zee-egels.
• Enkele maanden later vroeg Le Moustique Sempé om een stripverhaal waar hij geen ervaring in had. Aan Goscinny vroeg hij medewerking voor het schrijven van scenario's. Onder het pseudoniem d'Agostini (door Sempé voorgesteld) volgden 28 strippagina's in kleur en werd De Kleine Nicolaas nu echt geboren.
• Aan het begin van de lente in 1959 zocht Henri Amouroux (een latere belangrijk auteur/historicus over de Franse collaborateurs) een ietwat originele pagina voor een Paasnummer van Sud-Ouest Dimanche waar hij toen de hoofdredacteur van was. Hij had een afspraak met Sempé en Goscinny in een café. Goscinny lanceerde de idee om iets met Nicolaas te doen. Enkele dagen bezocht Goscinny de tekenaar met een uitgetikte tekst waar alle personages in voorkwamen en de catchphrases die nog vaak zouden terugkomen in de verhalen. De toon was al bij de eerste tekst gezet. Een eerste verhaal in deze vorm verscheen op 29 maart 1959. Enthousiaste brieven van lezers volgden in de dagen erop. Wat als niet meer dan een eenmalige bijdrage was bedoeld kwam als wekelijkse serie terug om in oktober 1959 ook in Pilote te verschijnen. Talrijke lezers dachten dat het geschreven was door een opvoedkundige of tenminste door een papa met ervaring. Noch het een noch het andere dus. Beide auteurs deden gewoon een beroep op hun jeugdherinneringen met Gosciny als voorbeeldige leerling op het Frans lyceum in Buenos Aires en Sempé als een herrieschopper en lawaaimaker op diverse scholen in Bordeaux. Een tweehonderdtal teksten werden geïllustreerd en gepubliceerd. Slechts één enkele keer leverde Sempé commentaar op een zin waarin een kind zei "Onze moeders zijn lief". Sempé vond dat een kind eerder "Onze mama's zijn lief" zou zeggen. Een ultragevoelige Goscinny nam dit zeer kwalijk op. Vanaf dan had Sempé geen enkele opmerking meer over de teksten.
• Het kwam snel daarna tot een eerste boekpublicatie. De echtgenote van Alex Grall, eigenaar van uitgeverij Denoël, had de gewoonte om zijn vakanties door te brengen aan de kust van Bordeaux. Elke zondag amuseerde ze zich met met De Kleine Nicolaas in Sud-Ouest. "Je zou dit moeten uitgeven", stelde ze haar man voor. Van het een kwam het ander. In 1960 kwam een bijna vierkantig boek uit dat weinig daarna in Duitsland vertaald raakte. Toch werd het een flop. Maar door één enkele boekhandelaarster werd de serie gered. Uitgevers hadden de gewoonte om boekhandelaars een dertiende boek van een titel gratis te geven bij twaalf bestelde exemplaren. als vorm van promotie. De boekhandelaarster kwam elke week bij Denoël voor twaalf nieuwe exemplaren en een dertiende erbovenop.
• Het tijdloze van De Kleine Nicolaas kwam net door het gedemodeerde karakter, al vanaf de eerste publicatie. Al moeten we het tijdperk toch situeren "ergens in de jaren vijftig" (met de opkomst van de televisie) en "ergens in een Franse stad".
• Van de serie raakten in Frankrijk alleen al negen miljoen exemplaren verkocht. In het buitenland verschenen 37 vertalingen. Er liepen 220 buitenlandse contracten. Ook in Polen, Duitsland en Griekenland werd het een bestseller. Het kwam op de leeslijst terecht van het vijfde en zesde leerjaar. Op persoonlijk niveau hielp het Goscinny zijn toekomstige vrouw Gilberte kennen. Op een cruise liet hij haar een boek van De Kleine Nicolaas lezen zodat ze een idee had van wat hij maakte. Voor de rest kende ze zijn œuvre niet. Tijdens het lezen zei ze tegen haarzelf dat deze man een genie is. Een genie bovendien met wie ze zich niet veel later zou verloven.
• Net zoals met Uderzo werden de auteursrechten fiftyfifty verdeeld.
• Na de stopzetting in 1965 op vraag van Sempé vroeg Goscinny zich nog af of hij de serie zou verderzetten met een andere tekenaar of helemaal alleen zonder tekenaar. In de jaren zeventig kwam Sempé er zelf nog op terug naar aanleiding van het mengen van de scholen waarbij ook Nicolaas met meisjes in de klas zou kunnen komen te zitten. De idee sprak Goscinny wel aan. Maar een maand later was hij dood. De boekenrekes verhuisde van Denoël naar Folio die de reeks herdrukte op pocketformaat. Sinds 1960 gingen van het eerste deel 155.000 exemplaren over de toonbank bij Denoël. De pockets kenden een veel grotere verkoop van 3,1 miljoen exemplaren. Ook de vier andere volumes kenden een significant hogere verkoop als pocket met een gemiddelde verkoop van 1,7 miljoen exemplaren per deel.
• In 2003 vond Anne Goscinny tientallen uitgetikte verhalen terug, onuitgegeven in boekvorm of tijdschriftpublicatie. De op orde gestelde Goscinny hield zelf bij welke verhalen hij selecteerde voor publicatie en welke niet. Aymar du Chatenet, de man van Anne Goscinny zocht onuitgegeven tekeningen van Sempé bij elkaar en besloten de twee te combineren tot een nieuw boek voor de zelfopgerichte uitgeverij Imav, een samentrekking van "mama" en "papa" in het Hebreeuws. De gemeenschappelijke "a" komt bovendien voor in Anne en Aymar. Een voorlopig enkel in het Frans uitgegeven boek van 640 pagina's bundelde tachtig onuitgegeven verhalen. Een voorzichtige oplage van vijftienduizend exemplaren werd gedrukt. Na een enthousiaste bestelling van boekhandelaars krikte Imav de oplage op naar vijftigduizend exemplaren. Op 4 oktober 2004 kwam het boek uit, een donderdag. Op vrijdagmorgen 5 oktober belde een inkoopster van de jeugdafdeling van de Fnac om te zeggen dat ze het met hun bestelde voorraad nooit tot het weekend zouden halen. Ze hadden er niet genoeg. Daarna begon een driftig herdrukproces. In enkele maanden raakte het boek bij 640.000 Nicolaas-kopers. Het maakte van het boek dat jaar een bestseller in alle mogelijke literaire categorieën. In 2006 kwam een tweede bundel met onuitgegeven verhalen uit. Sommige tekeningen bleken verloren en Imav vroeg aan Sempé om nieuwe tekeningen te maken voor een tiental verhalen. Hij stemde toe. Er raakten toch weer driehonderdduizend exemplaren van verkocht.
• Naast een denkoefening voor een tekenfilmserie buigen de twee scenaristen Laurent Tirard en Grégoire Vigneron zich vandaag over een project met echte acteurs.
• In een van de episodes kwam het personage Iznogoedh voor. Een leraar probeert de schoolkinderen te kalmeren door hen een verhaal te vertellen over een kalief in een ver land die een slechte vizier had. Voor de lancering van het tijdschrift Record vroeg men Goscinny een nieuwe stripserie voor tekenaar Jean Tabary. Hij hoefde niet ver te zoeken, het werd deze nijdige vizier.

• Net zoals Hergé nam hij zijn vak zeer serieus. Hergé werd stinkend rijk met Kuifje en kon het zich permitteren gas terug te nemen. Maar Goscinny wilde niet stoppen met mensen aan het lachen te brengen. Ondanks het succes van Asterix creëerde hij er toch de serie Iznogoedh bij. Dat amuseerde hem mateloos. Hij was zeker geen man van het geld. Op erkenning via verdeling van auteursrechten stond hij dan weer wel.
• Het succes van zijn reeksen manifesteerde zich in een hogere levensstandaard. Hij woonde in de chique rue de Boulainvilliers in het zestiende arrondissement van Parijs, bezat een appartement in Cannes, reed met een Mercedes, kleedde zich bij Lanvin,...
• Goscinny's moeder Anna vervulde een belangrijke rol, belangrijker dan men doorgaans aanneemt. Zij was Goscinny's eerste lezer. Wanneer Goscinny zijn scenario's hardop voorlas en ze lachte niet, verscheurde hij het papier en begon opnieuw.
• De Franse historicus en biograaf Pascal Ory, schrijver van Goscinny, la Liberté d'en Rire, beschreef Goscinny's werkwijze als scenarist als die van een fruitteler die appels produceerde. Op zijn oude typmachine van het merk Royal Keystone werkte hij volgens vaste rituelen. Hij draaide steeds een wit blad, een vel carbonpapiuer en een geel blad in die volgorde in de typmachine. De presentatie van het scenario was steeds dezelfde: twee kolommen op elke pagina, links een beschrijving van wat er op de prent stond en rechts de dialogen, prent per prent. "Er moest geen komma aan veranderd worden", getuigde Dino Attanasio, de tekenaar van Spaghetti. Met het opkomende succes voor zijn twee belangrijkste reeksen moest alles nog beter georganiseerd worden. Cabu wist hierover te vertellen dat er op de grote tafel in de eetkamer op het toenmalige appartement van Goscinny een wekker stond die hem dicteerde wanneer van reeks moest overschakelen. Tussen 8 uur en 10 uur in de ochtend werkte hij aan Asterix — TRIIIING! — van tien uur tot de middag schreef hij Lucky Luke en zo ging dat — TRIIIING! — de hele dag door, telkens om de twee uur wisselend van reeks. Niet ver van hem zat zijn moedertje de hele tijd te breien. Zij was zijn eerste lezer. Alvorens te beginnen typen maakte hij rondjes rond zijn tafel. Wanneer hij een goed idee vond, noteerde hij het op een blad papier dat hij achteraf weggooide. Enkel voor Asterix hield hij een afzonderlijk ideeënboek bij waarin hij namen opschreef. En dat waren er veel.
• Zijn werktafel zag er steeds onberispelijk uit: een nagenoeg lege tafel, zijn typmachine van Amerikaanse makelij, een asbak, een pakje Pall Mall (zijn geliefkoosde sigarettenmerk) en een balpen met meerdere kleuren.
• Erkenning kreeg hij genoeg van collega-schrijvers, schrijvers van boeken meerbepaald. Anne Goscinny koestert een exemplaar van La Condition Humaine (vertaald als Het Menselijk Tekort) van André Malraux waarin op het schutblad de geschreven opdracht "La Condition Humaine tegen een Lucky Luke" stond. Malraux moet op een ontmoeting een exemplaar van zijn boek (een eerste druk overigens) omgeruild hebben voor een Lucky Luke-album. Die ontmoeting vond plaats dankzij toenmalig minister van cultuur Françoise Verny. Malraux zou bij deze ontmoeting gezegd hebben: "Ik heb geschreven over de mythe, maar u bent beter, u creëerde een mythe". Op de marmeren gedenknplaat op Goscinny's begraafplaats in Nice staat niet zomaar: "René Goscinny, schrijver".
• Wanneer hem gevraagd werd naar zijn beroep antwoordde hij "humorist". Hij was te bescheiden om "scenarist" te anwtoorden en hij zou het nooit aandurven "schrijver" te zeggen.
• In Goscinny's privébibliotheek stond het volledige œuvre van Alphonse Allais, de grote klassieken van de Franse literatuur zoals Victor Hugo en romans van hedendaagse auteurs, allen gesigneerd door de schrijver naast een aantal boeken bedoeld als documentatie voor vooral Asterix (Les Costumes Anciens, Spartacus, Nouvelle Histoire de la Corse, Vie et Mort des Esclaves, Histoire de la Suisse,...) en Lucky Luke (Le Far West, Les Pionniers du Rail,...). Maar Le Petit Larousse (voor de Latijnse spreuken), La Vie Quotidienne à Rome van specialist Jérôme Carcopino en Guerre des Gaules van Julius Caesar waren zijn meest gelezen boeken.
• Veel beroemde uitspraken uit Goscinny's reeksen schopten het zelf tot citaten in woordenboeken, inclusief de officiële van de Franse académie.
• Het grootste geheim over Goscinny was zijn omgang met vrouwen en zijn liefdesleven. Niemand wist van wie hij hield vóór zijn huwelijk. Info over zijn seksueel leven was een taboe. Tegen Claire Bretécher was hij dikwijls kortaf. Op zich was hij al vrij verlegen, maar des te meer wanneer zij in de buurt was. Later kwam ze te weten dat hij haar maar een smerige meid vond, gezien de verhalen die ze maakte. Bretécher beaamde dit vooroordeel. Tibet getuigde dat hij extreem galant was tegen vrouwen, op het ouderwetse af. Het duurde lang vooraleer hij met zijn Gilberte trouwde. Hij was ook een beetje verliefd op de vrouwen van zijn vrienden. Lange tijd dacht Tibet dat hij enkel was geïnteresseerd in zijn vrouw, maar door de vrouw van Peyo leerde hij dat hij net zo teder was voor haar.
• Teder was hij eveneens voor de kinderen van zijn vrienden. Toen hij voor de eerste keren over de vloer kwam bij Pierre Tchernia was hij zelf nog jong van geest. Hij kwam steeds om 20 uur stipt aan en hoorde graag de vier kinderen van Tchernia met elkaar en tegen hem praten. Hier deed hij vast inspiratie op voor De Kleine Nicolaas. Maar wanneer volwassenen hem bij de arm namen om hem een naar eigen zeggen plezant verhaal te vertellen dat misschien kon dienen voor De Kleine Nicolaas, reageerde hij geprikkeld.
• Zijn verhalen waren ontdaan van elke vorm van seksualiteit. Ten hoogste zou je nog wat kunnen bedenken bij de mooie Walhalla en de reacties van het mannenvolk die ze in Asterix en het 1ste Legioen uitlokt. Voor Goscinny was het klaar: "Als ik iets erotisch zie doet me dat niet lachen. Het doet iets anders met me". Goscinny bracht liever lezers aan het lachen.
• Als scenarist moest Goscinny steeds een beroep doen op tekenaars om iets te verwezenlijken. Maar ook zijn helden zijn zelden solofiguren. Het is Asterix EN Obelix, Joe EN Averell, Lucky Luke EN Jolly Jumper, Iznogoedh EN zijn helper Ali, Nicolaas EN Alcestus. Zijn favoriete acteurs waren Laurel EN Hardy. Journalist Tristan Savin zag hierin een reflectie van Goscinny's jeugd waarin hij in de schaduw stond van zijn oudere broer Claude. Of anders wel het verlangen om zich net zoals David (de kleine jood) te wreken op de reus Goliath (de neerbuigende uitgevers).
• De vele personen die met Goscinny te maken hebben gehad, wisten te vertellen dat hij geen drie woorden na elkaar kon zeggen zonder er een grapje aan toe te voegen.
• Veel politici hebben gepoogd Asterix voor hun kar te spannen in hun rush naar de macht, tot het presidentsschap toe. In de jaren zeventig heerste de roddel dat Goscinny zich inzette voor twee presidentskandidaten uit twee tegengestelde partijen. Daar was niets van aan, maar politicus Jacques Chirac (die in 1995 nog president zou worden) heeft zich daar toen geweldig over opgewonden. Goscinny was het zwarte beest op Chiracs weg. Een actuele pagina van Iznogoedh over politiek in de krant Le Journal du Dimanche zou Chirac zeer, zeer kwaad hebben gemaakt.
• Albert Uderzo werd geboren op 25 april 1927 in Fismes. Zijn ouders waren Italiaanse immigranten.
• Omdat de Uderzo's in een volkswijk in Parijs woonden, vonden zijn broers en zussen de voornaam Albert te chic. Dat werd Bébert, een bijnaam die Goscinny graag overnam en gebruikte. In zijn beginjaren signeerde Uderzo nog onder de naam Al, op zijn Amerikaans. Hij was volledig autodidact. Een opleiding als tekenaar heeft hij nooit genoten.
• Op zijn zesde of zevende ontdekte hij dat hij kleurenblind was. Aan de keukentafel tekende hij een grasveld met rode sprietjes. Toen zijn moeder hem vroeg waarom hij het gras rood kleurde, beweerde hij bij hoog en bij laag dat het groen was. Bij zijn geboorte had Uderzo zes vingers aan elke hand en nu was hij nog kleurenblind op de koop toe! Op school wist hij dat te omzeilen dankzij de namen van de kleuren op de verfpotjes.
• In de zomer van 1940 mocht hij zijn diploma afhalen. Hij was toen dertien. Het was de bedoeling dat hij ingeschreven raakte in een school voor een metaalopleiding om later te kunnen werken met zijn oudste broer Bruno. Die broer zag dat niet zo zitten, maar hield van zijn tekeningen. Hij zou hem voorstellen aan een van de grootste uitgevers van Parijs, de Société Parisienne d'Édition (SPE) waar hij twee maanden op proef mocht beginnen. Hij bleef er een jaar. De uitgever publiceerde een tiental tijdschriften en strips als Les Pieds Nickelés, een bekende stripreeks uit die tijd (de eerste Franse stripreeks zelfs, gelanceerd in 1908) en nog andere reeksen. Ze werden gepubliceerd in tijdschriften als Junior, L'As en Fillette die SPE uitgaf. Enkel Fillette zou na de oorlog overleven. Hij werd bij SPE aangenomen als boodschappenjongen. Hij leerde er ook technische zaken in verband met tekeningen: kleurscheidingen maken bijvoorbeeld of het tekenen van letters dankzij tekenaar Jean Mangean. Vooral de vrouwenbladen hadden sierlijk geschreven titels nodig die met de hand werden getekend. Doorheen zijn carrière heeft Uderzo steeds de lettering verzorgd op covers en diverse meer, steeds piekfijn getekend met een pen. Vandaag zouden deze titels er met de computer op gezet worden. Uderzo deed alles handmatig.

• In zijn functie van boodschappenjongen mocht hij nog een dagje bij Calvo (Het Beest Is Dood) zitten om hem op zijn deadlines te wijzen en platen te komen ophalen. Ook Alain Saint-Ogan (van Zig et Puce) kruiste hij wel eens in de gangen. Een journaliste van Femme d'un Jour en En Tricotant leerde hem zijn taal bijschaven zodat hij minder schrijffouten zou maken. Ze liet hem dictees maken. Een andere liet hem dan weer sommen maken. Zo leerde hij nog wiskunde ook. Bij SPE vond hij een familie. Iedereen zag de jongen in korte broek graag. Het is ook bij SPE dat zijn eerste tekening werd gepubliceerd, een cartoon die refereerde naar Jean de la Fontaines fabel De Vos en de Raaf waarbij de kaas in de bek van de raaf vervangen was door voedselbonnen door de schaarste in de oorlogsdagen. Eigenlijk was het niet meer dan een illustratie bij een hele hoop tekst. Het verscheen in een bijlage van Junior voor jonge lezers. Fier als een gieter was Uderzo, maar het was ook zijn ticket naar een ander leven. Zijn oudste broer wist hun vader te overtuigen dat Uderzo hier verder moest ingaan. Zijn vader wilde er niets van weten. In de belendende kamer huilde Uderzo om deze reactie.
• Zijn passage bij SPE duurde niet langer dan een jaar. Er was een oorlog aan de gang en zijn ouders stuurden hem naar Bretagne, daar waar Asterix zijn thuis zou vinden.
• Tijdens de Tweede Wereldoorlog kon Bruno vluchten naar Bretagne met een vervalste identiteitskaart waarop "epilepticus" stond. Het was een noodzakelijke keuze om aan een Duits werkkamp te ontsnappen. In Bretagne, meerbepaald in Saint-Brieuc, werkte hij in een boomgaard. Thuis had de familie honger. Hij vroeg zijn broer om ook af te komen zodat hij er zijn buikje vol kon eten met vet en aardappelen. Dat Asterix zich in Bretagne zou afspelen, was om een praktische reden. Uderzo wist het best hoe hij die decors moest tekenen. En dat het dichtbij zee lag om van daaruit verre reizen te kunnen maken, was mooi meegenomen.
• In 1943 werd het de broers te heet onder de voeten. De valse papieren van Bruno konden hem niet blijven dekken. Hij moest zich verbergen in een boerderij. Gendarmes kwamen langs in het familiepension waar de kleine Albert logeerde om hem te vragen waar zijn broer zich precies bevond. Albert antwoordde hen dat hij al een tijd zonder nieuws zat en dat het hem verontrust. Een Duitser, met een perfecte kenis van het Frans, merkte op dat hij de trein vergeten nemen was. Uit pure angst kocht Uderzo de dag erop een ticket naar Parijs. Thuis oefende zijn vader de functie uit van meester-machinist bij een vioolbouwer. Hij kon zijn baas overhalen om Albert aan te nemen als assistent-machinist. Van de ene dag op de andere zat hij voor een houtmachine. Hij zou het blijven doen tot 1944, tot wanneer hij werd opgeroepen om in een Duitse fabriek te gaan werken. In Pantin moest hij daartoe een soldeeropleiding volgen. Daarna ging het naar een kamp in Roanne. Wanneer hij samen met acht andere jongens de staat van het kamp zag, legden ze samen om op een trein te kunnen meereizen. Zonder toestemming natuurlijk. Ze hadden zich verspreid over verschillende compartimenten. Uiteraard was er een Duitse controle. Albert zag samen met een compagnon hoe de zeven anderen uit de trein werden gelicht en op het perron omsingeld werden door Duitse soldaten. Een van hen werd terug meegenomen in de trein om andere ontsnapten aan te duiden. Op de vraag of hij een van de jongens in Alberts compartiment herkende, antwoordde hij "neen". Een moedige daad. Uderzo was gered en kon de grens zonder probleem oversteken. Omdat de Duitsers enkel het adres hadden van zijn Bretoens adres, kon hij met een gerust hart naar zijn ouders terugkeren. Bij SPE kon hij niet terug, want door papiergebrek lag alles stil. Hij ging weer naast zijn vader werken. Tijdens de pauzes tekende hij op houten plakkaten karikaturen van zijn collega's.
• Tekenaar werd Uderzo pas echt in 1945. Hij werkte toen nog steeds in de werkplaats bij zijn vader. In een advertentie in de krant las hij dat de Parijse uitgeverij Editions du Chêne een wedstrijd organiseerde voor striptekenaars. De uitgeverij was gespecialiseerd in luxeboekeen die er achter was gekomen dat de strip een geweldig uitdrukkingsmiddel was waar veel geld mee te verdienen viel. Maar ze kenden natuurlijk niets van strips. Ondanks tegenkanting van zijn vader ging hij erop in want de prijs die ze per plaat betaalden was voor die tijd flink hoog. De strips verschenen op klein formaat naar Italiaans model. Het waren complete verhalen. Voor die serie ointwierp hij Clopinard, zijn eerste echte professionele strip. Hij maakte er maar één verhaal van want de verkoop van de blaadjes was niet geweldig. De uitgeverij was er ondertussen ook achtergekomen dat het uitgeven van strips dan toch zo gemakkelijk niet was.
• Uderzo's vader had geen goed oog in een beroep als tekenaar voor zijn zoon. Hij meende dat je daar je brood niet mee kon verdienen. Maar op een dag kon Uderzo zijn eerste loonstrookje dankzij Editions Duchêne aan zijn vader tonen. Papa fier, maar hij merkte op dat dit voor een maandsalaris aan de lage kant was. Uderzo verzekerde zijn vader dat het de betaling was voor één plaat. Zijn vader keek hem aan en lachte. Uderzo opgelucht, dit was het moment dat zijn vader zijn beroep goedkeurde.
• Bij de Bevrijding vierde Uderzo mee in de straten van Parijs. Aan een hotel zag hij hoe een Duitser in elkaar werd geslagen om vervolgens koelbloedig neergeschoten te worden met een schot in de keel. De kogel ketste af op een muur niet ver van Uderzo. Deze getuigenis zou hem zeer diep raken, wat had je gedacht?
• Met zijn broer op de gitaar, enkele vrienden op andere instrumenten en hijzelf op de accordeon bracht hij met zijn kleine orkest de Parijzenaars aan het dansen kort na de Bevrijding.
• Na de Bevrijding ging hij in op een annonce in de krant waarin animators werden gezocht om mee te werken aan een korte tekenfilm. Hoewel hij niets van de technieken afwist, wist hij wel dat een tekenfilm uit opeenvolgende tekeningen bestond. Uderzo tekende er zo een paar met een beweging en ging ze presenteren. De producer, Rena De Vela (van origine een Boliviaan) nam hem onmiddellijk in dienst. Maar hij leerde snel dat het niets voor hem was. Zijn eerste taak bestond in het tekenen van tussenbewegingen. Hij was een inbetweener waarbij hij verantwoordelijk was voor de tekeningen die twee belangrijke bewegingen van een animatie aan elkaar verbond op een logische, beweeglijke manier. Het was geen Disney, er werd zelfs getekend in de keuken van het paviljoen van de producer. Het filmpje Clic-Clac ging over een Engelse sleutel die wilde meedoen aan een autorace. De vijf tekenaars (Uderzo incluis) werden betaald per tekening. De baas telde elke avond de tekeningen. Maar het tempo was hels. Als dat animatie was, dan hoefde het niet voor Uderzo. Hij zou het een jaar blijven trekken tot hij ruzie kreeg met de baas. Nog vóór de film afgewerkt was, stapte hij op. De film was trouwens zeer slecht en de baas vroeg het onmogelijke. Hij bekeek nauwkeurig de Disney-tekenfilms, plaatje voor plaatje om de beeldbewegingen te bekijken. Hij had voor zichzelf uitgemaakt dat geen enkel beeldje gelijk mocht zijn aan het vorige. Zo liet hij ook de niet-bewegende figuurtjes ademhalen. In een stukje film kon je om die reden alle toeschouwers op de tribunes zien met zwellende en dalende borst. Uderzo vond dat walgelijk. Hem werd gevraagd alle dingen andersom te doen dan hij had geleerd. Hij kwam er toen achter dat animatietekenen lopendebandwerk was. De film werd een financieel fiasco. In die periode werkten ook Peyo, André Franquin en Morris op een Brusselse tekenfilmstudio, eveneenes ingegeven door de Disney-tekenfilms.
• Na de flop begon de Vela dan maar als uitgever van kleine stripboekjes en verschillende verzamelbundels met strips voor welke Uderzo nog Flambergé tekende, een verhaal over een musketier geschreven door Em-Ré-Vil die hij nooit heeft ontmoet. Hij veroordeelde het kleinood later als afschuwelijk getekend.
• In 1946 las hij Le Journal de Mickey, waarmee hij het universum van Walt Disney leerde kennen. Later leerde Uderzo dat het Floyd Gottfredson was die Mickey tekende. Van Franquin vernam hij achteraf dat hij ooit een briefje zond naar Gottfredson om hem te bedanken voor alles wat hij hem had bijgebracht. Ook Uderzo was dat van plan, maar hij kwam net te laat. Gottfredson stierf in 1986. Van hem bewaarde Uderzo het album Mickey l'Africain, een album dat vandaag niet meer zou mogen gepubliceerd worden door de heisa rond Kuifje in Congo.
• Strips kenden hij en zijn vrienden wel uit bladen als Mickey, Robinson, Hourrah en enkele anderen. Hij stak er heel wat vanop. Terzelfdertijd raakte hij verliefd op de Disney-tekenfilms die in de cinemazalen liepen. Op zijn achttiende, na de Bevrijding, kon hij op een tekenfilmstudio werken. Maar hij leerde snel dat het niets voor hem was. De baas, Renan de Vela, was van origine een Boliviaan en zijn film heette Clic-Clac. Het ging over een Engelse sleutel met metalen pootjes en een vaag plotje over een autorace. De filmploeg bestond uit niet meer dan vijf mensen, Uderzo incluis. Hij heeft er een jaar gewerkt Elke avond werden de gemaakte tekeningen geteld alsof ze een quota moesten halen. Uderzo stond in als inbetweener, het maken van de tekeningen tussen twee belangrijke beweegmomenten. .
• Uderzo keerde definitief terug als stripetekenaar door het blad O.K. Met affiches werd er reclame voor gemaakt in de metro en Uderzo ging er langs. In 1947 startte hij met de vervolgserie Arys Buck, een ridderverhaal waarbij de grote, mooie blonde held werd bijgestaan door een kleine, besnorde grijsaard met ene helm met vleugeltjes. En vervolgens Prince Rollin over de zoon van Arys Buck. Daarna kwam Belloy. Met deze reeks haalde hij de voorpagina van O.K. waarop de strip werd gepubliceerd. Hoofdredacteur René Detire was verrukt door het werk van Uderzo. Hij was toen negentien jaar. Maar hetzelfde jaar nog stopte hij met Belloy.

• Tussen 1948 en oktober 1949 moest hij in militaire dienst. Omdat hij zich niet op het gemeentehuis aanmeldde, werd hij als weerspanning beschouwd en daarom werd hij naar Oostenrijk gestuurd. Een prachtig land. Uderzo had er geen spijt van zijn verblijf. Vóór zijn oproep wachtte hij een jaar lang gelaten op het bevel tot indienstneming. In die periode heeft hij niet veel gepubliceerd.
• Opnieuw in het burgerlijk leven trok hij met de tekenmap onder de arm langs alle uitgeverijen. Niemand wachtte op hem. De tijden waren moeilijk en het ging niet best in de uitgeverswereld. Hij dacht er hard over na om van baan te veranderen. Zijn broer had al een betrekking als truckchauffeur voor hem gevonden tot hij besloot om de grote pers te bezoeken. Bij France-Dimanche kon hij aan de bak als verslaggever-tekenaar. Op basis van luttele info moest hij paginagrote tekeningen maken. Ook bij France-Soir vond hij werk. De schrijver Paul Gordeau vroeg hem illustraties te maken voor zijn misdaadreeks Le Crime ne Paie pas. Vreemd genoeg verlangde Gordeau naar humoristische tekeningen om zijn teksten over afschuwelijke misdaden in beeld te brengen, maar Uderzo heeft dat toch in een min of meer realistische stijl getekend. Hij tekende ook de dagstrip naar een roman uit de serie Blême. Ondertussen schrijven we 1950 en Uderzo kon zijn eerste wagen kopen: een Simca 5, gevolgd door een Peugeot 202, een Traction Avant en in 1975 zijn eerste Ferrari. Drie jaar later werd hij president van Club Ferrari France.
• In het begin van de jaren vijftig tekende hij voor Bravo. Het blad had de rechten gekocht van Captain Marvel Junior om die in Frankrijk te laten tekenen en Bravo vroeg aan Uderzo om dat te doen. Hij vond het niet zo geslaagd om een Amerikaanse held over te nemen.
• Hij kwam ook bij World Press terecht, het Belgische agentschap van Troisfontaines. Na zijn ontmoeting met Jean-Michel Charlier op de kantoren van World Press nam hij Belloy weer op. Voor het kantoor International Press in Parijs vroeg Chéron van World Press aan Uderzo om daar te gaan werken in plaats van thuis. Uderzo was France-Dimanche indertussen zat, hoewel het goed betaalde en zocht een excuus om iets anders te doen. Het voorstel van Chéron om naar Parijs te gaan, kwam dus goedgelegen. Uderzo was dus de huistekenaar geworden, maar alleen in het Parijse kantoortje verveelde hij zich snel achter zijn tekentafeltje. Daar ontmoette hij wel Goscinny die net terugkwam uit de Verenigde Staten en die toen Dick Dicks tekende voor hetzelfde agentschap. Ze hadden dezelfde ideeën over humoristisch getekende strips. Op scenario van Goscinny tekende Uderzo Luc Junior voor La Libre Junior, het bijvoegsel van La Libre Belgique, voorafgegaan door de geïllustreerde rubriek Savoir Vivre voor Bonnes Soirées en Johan Pikbroek, ook voor La Libre Junior. In 1951 creëerden ze Hoempa Pa dat pas in 1958 werd gepubliceerd in Kuifje.
Clairette was een romantische damesstrip in zwart-wit die veel weg had van Rip Kirby van Alex Raymond.
• Albert Uderzo's zeven jaar jongere broer Marcel is ook een tekenaar. Tien jaar lang assisteerde hij Albert wel eens met Asterix en tekende solo Asterix Verovert Rome, een buitenreeksalbum naar de gelijknamige tekenfilm. Naast Asterix heeft hij de eigen reeks Matthias op zijn naam. Er verschenen drie albums van bij Arboris.
• In tegenstelling tot de twee andere iconen in de Europse stripgeschiedenis, Hergé en Franquin, heeft de tekenstijl van Uderzo nooit school gemaakt. Er lopen geen Uderzo-klonen rond. Asterix is ook moeilijk na te tekenen, verzekerde Christophe Arleston bij monde van nogal wat auteurs in een dubbelinterview met Uderzo voor BoDoï. Hij kon het weten want hij werkte in het kwadraat mee aan het album Asterix en zijn Vrienden (uitgegeven door Soleil, vertaald door Talent). Ook de vele tekenfilmmakers hadden steeds problemen om de besnorde held precies na te tekenen. Of de snor was te kort of er scheelde wel wat met de neus of wat dan ook. Obelix was makkelijker.
• Op 26 november 1965 deelde Frankrijk in de vreugde voor het veroveren van de ruimte. Na Rusland en de Verenigde Staten schoot het land voor het eerst een eigen satteliet de ruimte in. Officieel droeg het de naam A1, maar de technici die hem ontwierpen doopten hem geheel onofficieel Asterix. Bij de lancering raakte een van de antennes zo zwaar beschadigd dat hij niet meer kon uitzenden. De Asterix-satteliet werd aan zijn lot overgelaten. De naam van de opvolger, A2, droeg opnieuw een bijnaam, deze keer Zébulon naar een van de hoofdpersonages van een tekenfilmserie voor kinderen. Toen hij op een dag werd uitgenodigd door Alain Peyrefitte, een minister van het kabinet de Gaulle, dankte hij de minister hartelijk voor de eer van de naamgeving. Peyrefitte hoorde het in Keulen donderen. Hij liet de zaak uitzoeken en bracht daarna een verklaring uit waarin gesteld werd dat de ruimtevaart een te ernstig bedrijf was om in verband te brengen met stripfiguren. Goscinny zou er zich zijn hele leven lang voor blijven schamen.
• Het was alleszins het begin van een reeks échte hommages aan het adres van de stripreeks en meerbepaald zijn scenarist. Een twaalftal straten dragen vandaag zijn naam waaronder een galerij met de naam Goscinny-Uderzo. In Angoulême loopt de Rue Hergé over in de Rue Goscinny. Hoewel men in Parijs nooit een straat herbenoemt, vond de hoofdstad alle reden om de scenarist alle eer te betuigen. In het dertiende arrondissement van de hoofdstad hangt een officieel straatplakkaat met daarin de integrale tekst die elk Asterix-album voorafgaat: "Zo'n 2000 jaar geleden was heel Gallië (zo heette Frankrijk toen) bezet door soldaten van Caesar, de Romeinse veldheer. Héél Gallië?..." Elders in de straat hangt dan het bord Rue René Goscinny met daarboven een grote tekstballon met de tekst "Ze zijn gek die Romeinen!" Deze straat ligt in de buurt van de nieuwe nationale bibliotheek sinds 2001.
• De beide echtparen trokken wel eens samen op vakantie, bijvoorbeeld in Cannes waar Goscinny een appartement had. Goscinny hield niet van pootjebaden. Op aandringen van zijn vrouw kwam hij op een dag toch het water in. Daar begon hij joodse moppen te vertellen, het accent incluis wat hij voorheen nooit deed. Zijn vrouw Gilberte bracht hem beetje bij beetje uit zijn hoekje. Goscinny hield van Cannes en de Croisette waar hij regelmatig contact had met bekende Fransen. Zijn grootste straf was toen Uderzo hem uitnodigde op het platteland waar hij woonde. Hij had een hekel aan het platteland en ging er enkel heen om Uderzo te plezieren. Eigenlijk moest hij niets weten van honden en daar had Uderzo er een paar van. Hij moest ze telkens opsluiten wilde hij zijn scenarist en goede vriend over de vloer krijgen. Aan andere vrienden vertelde hij: "Als je naar het platteland gaat bij Uderzo zijn er twee gevaren: als het huis brandt dan verbrand je mee ofwel vlucht je het huis uit en word je opgevreten door de honden."
• In 1966 signeerden Uderzo en Goscinny hun net verschenen album Asterix de Kampioen op de bovenste verdieping van Printemps in Parijs. Ze maakten zich op voor een marathonsessie. Maar geen enkele Asterix-koper kwam opdagen. Het duurde lang tot ze commotie hoorden op de verdieping onder hen waar een menigte in beweging kwam. Een winkelbediende kwam de twee auteurs vertellen dat Sheila, een waanzinnige popsensatie in Frankrijk, net van een tournee in Brussel terugkwam en op de verdieping eronder haar laatst verschenen lp signeerde. Tegen iedereen vertelde de zanggriet dat ze de laatste Asterix in haar bagage zou meenemen. Ze wist geeneens dat de heren auteurs boven haar het album hadden kunnen signeren.
• In 1967 zong Joe Dassin het lied Les Daltons, een eerste succes buiten de stripalbums. In 1971 kwam de eerste Lucky Luke-tekenfilm Daisy Town uit.

• Wanneer Uderzo een kleine fout maakte, berispte Goscinny hem met: "Ik heb je gezegd, Bébert, nooit zonder mij te vertrekken". Het was om te lachen. Hij gedroeg zich als de oudste van twee goed met elkaar opschietende broers.
Woody Allen en Mel Brooks zijn twee filmmakers waarvan Goscinny kon genieten. Zijn favoriete schrijvers waren Mark Twain, Bernard Shaw, Jérôme K. Jérôme, Charles Dickens, Pierre Dac,...
• Op 17 april 1971 werd Goscinny erelid van Het Stripschap. Voor de speciale Dag van het Beeldverhaal in Amsterdam stuurde hij wel zijn kat.
• Goscinny is de allereerste stripauteur die net zoals een Jules Verne zijn naam uitleende aan basisscholen, lyceums, colleges, een mediatheek en andere scholen. Een twintigtal van deze educatielocaties dragen zijn naam in Frankrijk. Een Frans lyceum in Warschau staat er ook bekend onder de naam Goscinny. Het Poolse woord goscinny betekent trouwens vriendelijk, gastvrij. In het luceum Goscinny in Drap, nabij Nice, kunnen de negenhonderd leerlingen tegen een standbeeld van de auteur lopen op hun speelplein.
• Op een ander niveau kreeg Goscinny ook zijn erkenning vanuit de educatieve hoek. in 1972 bracht uitgeverij Nathan een Frans handboek uit met daarin enkele studies met zijn albums als basis. Goscinny schreef er het voorwoord voor en steunde daarbij op het feit dat de strip eindelijk als geldig expressiemiddel aanvaard werd.
• Goscinny behoorde tot het beperkte legioen gedecoreerden in de Arts et Lettres (Kunsten en Letteren) van de Franse staat.

• Elf jaar na zijn overlijden, in 1988 dus, werd de Prix René Goscinny in het leven geroepen om jong schrijftalent een steun in de rug te geven. Elk jaar wordt de beste jonge scenarist van het jaar berkoond. In de jury zetelden onder voorzitterschap van Anne Goscinny en een lid van het stripfestival van Angoulême als bijzit naast striptekenaars ook steeds celebrities. Van actrice Emmanuel Béart, regisseur Claude Zidi, supermarktketeneigenaar Michel-Édouard Leclerc tot onze Axelle Red. Het is ook de prijs waar in Frankrijk het hoogste geldbedrag aan vasthangt: vijfduizend euro en een bronzend beeldje van schilder/beeldhouwer Robert Combas. Riad Sattouf, Tonino Benacquista, Joann Sfar en Gipi wonnen in hun carrière deze prijs.
• Pierre Tchernia kwam er na de dood van Goscinny achter dat zijn dochter nooit een Asterix-album had gelezen. Dat werd haar verboden door haar paps. Hij kocht haar het album dat verscheen in haar geboortejaar: Asterix en de Olympische Spelen. Op haar elfde ontdekte en las ze de rest. De Kleine Nicolaas kende ze al wel toen haar vader nog leefde. Bij haar klasgenootjes merkte ze dat er over haar vader werd gesproken als over een vedette. Toen hij haar kwam ophalen op een verjaardagsfeestje wilde iedereen een handtekening van hem. Zij dacht omdat ze hem een mooie man vonden.
• Uderzo heeft nooit de grote prijs van de stad Angoulême gewonnen. In 1998 kende het befaamde stripfestival hem alsnog een ereprijs toe voor de vijfentwintigste verjaardag van het festival. Morris, Hugo Pratt en Claire Bretécher kregen ook ooit zo'n troostprijs voor respectievelijk de twintigste, vijftiende en tiende editie. Uderzo kreeg die prijs naar zijn mening te laat om daar nog van op te springen van blijdschap.
Asterix bracht honderden miljoenen euro's op. Een penthouse op de Champs-Élysées en een collectie Ferrari's zijn slechts twee van de uitspattingen die Uderzo zich permitteerde.
• Een uitspraak van Pierre Christin: "Heel de Franco-Belgische strip is een kind van Kuifje. Alle Franco-Belgische scenaristen zijn kinderen van Goscinny".
• In 2004 won Uderzo de Max und Moritz-prijs voor zijn hele œuvre, de hoogste Duitste striponderscheiding. Hij kwam persoonlijk zijn prijs ophalen op het Internationaler Comic Salon in Erlangen.
• Bij de Amerikaanse Eisner Awards worden jaarlijks zes auteurs opgenomen in de Hall of Fame. In 2005 was het de beurt aan Uderzo en Goscinny.
• In 2005 berekende het Franse economische blad Capital dat Uderzo de negende rijkste Fransman was na de toenmalige voetbalgod Zinedine Zidane. Zijn boekjaar 2004 bestond onder meer uit tien miljoen euro inkomsten, 1,5 miljoen auteursrechten voor het Parc Astérix en duizenden euro's daarbovenop voor afgeleide producten.
• Op 2 december 2006 werd de gloednieuwe, ultramoderne basisschool in Mantes-la-Jolie aan de Seine bedacht met de naam Albert Uderzo. Goscinny ging hem al eerder voor. Zijn naam werd al geschonken aan lyceums en collegescholen.
• Uderzo kreeg op 6 maart 2007 in de Nederlandse ambassade in Parijs zijn lintje als Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw opgespeld. De onderscheiding was al bekend in 2006, maar door de broze gezondheid van de tekenaar kon hij ze niet eerder in ontvangst nemen. De medaille wordt zelden uitgereikt aan een buitenlander, uitgezonderd aan bijvoorbeeld Winston Churchill. Bij het lintje hoorde een boeket oranje tulpen. Ruben Libgott van Het Stripschap startte de procedure voor de onderscheiding die werd ondersteund door de Nederlandse illustrator Dick Bruna (wereldberoemd door Nijntje), de vereniging Vrienden van het Gymnasium en een aantal prominente Nederlandse striptekenaars.
• Van de Franse president Nicolas Sarkozy werden wellicht nooit eerder van een Franse politicus zoveel cartoons en karikaturen getekend, zowel in de aanloop naar de presidentsverkiezingen als na de uitslag, dus tijdens zijn regeerperiode. Plantu was de eerste cartoonist die in Le Monde Sarkozy aan het œuvre van Goscinny linkte. Eigenlijk lag het voor de hand om hem af te beelden als een Iznogoedh die kalief wilde worden in plaats van de kalief.
• Uderzo heeft een eigendom in Yvelines waar een rij echte menhirs staat opgesteld en een kippenhok (zijn passie) staat. Op het domein staat een huis met ronde vormen met een dak van stro. De architectuur werd ontworpen door Uderzo zelf. Een van de kamers is ingericht als een privémuseum van het stripverhaal. Op een muur prijken tekeningen van zijn collega's en vrienden waaronder De Smurfen van Peyo, Bollie en Billie van Roba, Guust Flater van André Franquin, Lucky Luke van Morris en toch nog iets van een levende persoon, Lobbes van Marcel Gotlib.
• Van Asterix werden wereldwijd ongeveer 325 miljoen exemplaren verkocht. Als we er zo'n tien miljoen exemplaren erbijvoegen van De Kleine Nicolaas en een 200-miljoental van Lucky Luke komen we op zo'n 535 miljoen verkochte uitgaven waarop de naam van Goscinny staat.

Faits divers (Asterix):
• De referentie Asterix - astérisque - ster was mooi meegenomen. Maar het doel om alfabetisch gerangschikt als eerste in stripencyclopedieën te staan, was ook mooi meegenomen.
• Al na tien albums zei Goscinny dat hij geen ideeën meer had voor nieuwe Asterix-verhalen. Er volgden er niettemin nog veertien.
• Tot de parodieën op Asterix behoort het album Asterix en de Kernsentrale... of het Recht van de Sterkste uit 1979. 48 bladzijden lang zetten Asterix en Obelix zich in tegen de geplande kerncentrale Brutus Rapidus op hun grondgebied. Het volledige album is samengesteld uit bestaande plaatjes uit alle albums die tot dan waren verschenen, uiteraard met veranderde tekst in de ballonnen. De winst op de verkoopprijs zou besteed worden aan "omkoping van Haars en andere miljeuvriendelijke aktiviteiten".
• In 1980 hielden taalgeleerden een congres in München. Daarbij constateerden ze dat leerlingen van middelbare scholen naast Engels als vreemde taal meestal voor Latijns kiezen. Volgens de deskundigen was die voorkeur voornamelijk toe te schrijven aan het gebruik van lesboeken die op ruime schaal geïllustreerd werden met plaatjes uit de Asterix-albums. Al in de jaren zestig maakt Asterix officieus deel uit van de lessen Latijn. Ook in Vlaanderen moest je al eens Latijnse spreuken vanbuiten leren die uit Asterix werden geciteerd, ten minste als je een toffe leraar getroffen had.
• Het Gallische dorpje is gebaseerd op het Franse vissersdorpje Erquy (Bretagne) dat nu de titel "De Geboorteplaats van Asterix" draagt.
• Wat is succes? Op een dag hoorde Uderzo iemand zijn hond roepen: "Astériiiiix!" Pas wanneer het duo later en elders out of the blue "Ze zijn gek die Romeinen" hoorden, wisten ze dat ze een hitserie maakten.
• In 1996 kreeg Asterix zijn eerste grote expo in het museum Arts et Traditions Populaires in Parijs.
• De studievereniging Asterix van de opleiding Keltische Talen en Cultuur aan de Universiteit Utrecht is genoemd naar de stripfiguur Asterix.
• De Nederlandse Asterix-vorsers René van Royen en Sunnyva van der Vegt toetsen de historische werkelijkheid aan de wereld van Asterix. Vergelijkingen, extra uitleg en andere opmerkingen zijn te lezen in de boeken Asterix en de Waarheid (1997, dat in 2000 al aan de tioende druk toe was en aan zestigduizend verkochte exemplaren lag), het vervolg Asterix en de Wijde Wereld (2002) en De Erfenis van Asterix (2002) en het gelegenheidsboekje Asterix en Athene: Op naar Olympisch Goud dat in het Olympisch jaar 2004 verscheen. Asterix en de Waarheid raakte vertaald in diverse landen. In 1998 stond het op de lijst van de achttien wetenschappelijk meest interessante boeken van het jaar van het Duitse weekblad Die Zeit. En het betekent al heel wat als je op de sofa van het Vlaamse tv-programma De Laatste Show wordt uitgenodigd om het over strips te hebben.
• In het oktobernummer van Stripschrift in 1999 lobbyden René van Royen en Sunnyva van der Vegt voor een album dat zich op Nederlandse bodem afspeelt. In een lang artikel somden ze historische mogelijkheden en confrontaties op voor potentiële verhaallijnen. Hen valt op dat haast alle landen die bezet zijn door de Romeinen voorkomen in de Asterix-albums, behalve het leeuwendeel die ten noorden van de Donau-rivier liggen.
• Een historicus penden in een brief zijn bewondering neer over de accuraatheid waarmee Uderzo Condatum tekende. Nochtans had Uderzo alles verzonnen omdat hij er geen gegevens over had. De gelijkenissen berustten wel degelijk op puur toeval.

• Zo tussendoor: al eens op de vleugels op de helm van Asterix gelet? Ze gedragen zich als de oren van een hond. Hij laat ze hangen als Asterix verdrietig is of down, ze staan gespitst als Asterix iets in de mot heeft of iets hoort, enzovoort.
• "Waar ik het meest naar uitkijk is de reactie van mijn kleinkinderen, die gek zijn op de luchtvaart, als ze doorhebben dat Asterix en Obelix op vliegtuigen staan van SN Brussels. Ik weet dat ik daardoor naar hun mening het eindelijk gemaakt heb." Een uitspraak van Uderzo in Connect 106 van 12 september 2005. Eigenlijk had hij het over de relativiteit van succes.
• Een vergelijking in datzelfde nummer van Connect: "Asterix verkocht 22 miljoen exemplaren van 1961 tot 1974, ongeveer hetzelfde als de 22 Kuifje-albums tussen 1946 en 1972."
• Nog een weetje: de grote doorbraak van Asterix kwam er met Asterix en Cleopatra, ook het eerste album waarin Obelix van de magische toverdrank proefde... zonder enig gevolg.
• 33 albums staan gelijk aan 1.450 platen en 11.600 prentjes.
• Op vrijdag 14 oktober 2005, gelijk met de lancering van Asterix 33: Het Geheime Wapen, vervingen de kranten Gazet van Antwerpen en Het Belang van Limburg alle redactionele foto's en illustraties door prenten uit de Asterix-strips voor een "exclusiefix bewaarexemplarix". De ware stripverzamelaar had alle vier regionale edities per krant moeten kopen.
• "Ik wil niet dat Frankrijk blijft zoals het dorpje van Asterix", was de uitspraak in een nieuwsuitzending van 29 mei 2005 van een Franse stemgerechtigde die duidelijk "Oui!" stemde in een referendum voor of tegen de Europese grondwet. Uiteindelijk zouden de "Non"-stemmers het halen. Frankrijk bleef nog even een megaversie van het Asterix-dorp.
• In 2006 verscheen in Duitsland kort na de verkiezingen een Asterix-parodie onder de titel Sieben Jahre Schrödix Sind Genug waarin Schrödix natuurlijk naar Schröder verwees. In het verhaal heet zijn tegenstandster Merktnix naar Angela Merkel die uiteindelijk de verkiezingen won. Net als de in 1979 uitgegeven parodie Asterix en de Kernsentrale was deze Duitse persiflage opgebouwd uit plaatjes die uit bestaande albums waren geknipt en voorzien van nieuwe teksten. In tegenstelling tot Asterix en de Kernsentrale was het album enkel als een te downloaden pdf te lezen via een website.
• Sinds 25 april 2007 is Asterix officieel ambassadeur van het Franse Celle de la Défense des Enfants, een organisatie die opkomt voor de rechten van het kind.
• Van het eerste album kwamen 6.700 exemplaren op de markt. In 1967 lag de verkoop op meer dan één miljoen exemplaren per album. Van de eerste 25 albums werden telkens meer dan een miljoen exemplaren verkocht... per jaar. De Franse eerste druk van Asterix en de Noormannen was na twee dagen uitverkocht. De oplage bedroeg 1,2 miljoen exemplaren. Albums van de reeks worden gelezen in meer dan 130 talen en dialecten. Sinds zijn ontstaan in 1959 raakten zo'n 325 miljoen albums verkocht. De jaarlijkse opbrengst op de (afgeleide) rechten is goed voor enkele miljoenen euro. In 2007 alleen al bedroeg de bedrijfsomzet 11,3 miljoen euro.

Faits divers (Asterix en het 1ste Legioen):
• Naar aanleiding van de release van Asterix 33: Het Geheime Wapen in 2005 organiseerde De Stripspeciaalzaak een lezerswedstrijd waarin werd gevraagd naar een Asterix-top 5. In deze uitslag behaalde Asterix en het 1ste Legioen de eerste plaats in de aldus bekomen Asterix Top Six. Daarom verwijzen we je door naar deze pagina voor een overzicht van alle (onvertaalde) knipoogjes, historische verwijzingen, cameo's en trivia die het album rijk is.