|
D
A T A S H E E T |
Tekenaar:
Albert Uderzo
Scenarist:
René Goscinny
Uitgever:
De Geïllustreerde Pers (1971)
Amsterdam Boek (1972)
Lombard / Standaard Uitgeverij (1973)
Dargaud Benelux / Oberon (1977)
Dargaud Benelux / Lombard (1976)
Dargaud Benelux (1983, 1984)
Hachette (1999, 2002)
Eerste druk: 1971
Oorspronkelijke titel:
Une Aventure d'Astérix le Gaulois
10: Astérix Légionnaire
Uitvoering:
SC, kleur
HC, kleur (2002) |
Quoi?
Obelix wordt verliefd op de beeldschone Walhalla,
maar zij is al verloofd met Tragicomix. Deze is ingelijfd
in het Romeinse leger waarmee Julius Caesar
in Noord-Afrika Scipio bevecht. Asterix
en Obelix gaan hem terughalen. Zij melden zich in
Condatum (Rennes) voor het Afrikaanse leger en worden
ingedeeld bij het eerste legioen. Tragicomix blijkt
echter gevangen te zijn door Scipio's leger. Asterix
en Obelix willen hem bevrijden en leiden onbewust
een slag tussen de beide legers in. Omdat zij daardoor
Caesar een nieuwe overwinning bezorgen, mag het duo
hem om een gunst verzoeken (zie ook: Asterix
en de Gladiatoren). Tragicomix wordt bevrijd
en de Galliërs mogen het leger verlaten. In het
dorp wordt het liefdeskoppel verenigd.
Et alors?
Deze FransenTop is een andere
context, maar opnieuw — na de Asterix
Top Six — kozen de deelnemende
lezers voor dit album als beste Asterix-verhaal.
Een confrontatie met vreemde volkeren is er nu in
veelvoud met het vreemdelingenlegioen avant la lettre
waar Asterix en Obelix zich laten inlijven. Er is
een duidelijk queesteverhaal met een love interest.
De twee boezemvrienden bezondigen zich andermaal aan
gekibbel met herkenbare, kinderachtige maniertjes.
De toverdrank neemt geen nadrukkelijke, vervelende
deus ex machinarol in. Het (onvrijwillige) getreiter
van de soldaten doet de commandanten in huilen uitbarsten
(NIET omdat ze verliefd zijn!). Het snufje historische
werkelijkheid. En zo kunnen we nog een resem argumenten
geven om de toppositie van dit album te verklaren.
Albert Uderzo en René
Goscinny stonden met dit album duidelijk
op hun hoogtepunt in een al zo rijke, glorieuze periode.
Aantal genomineerde albums
van Uderzo: 18/440
Aantal
genomineerde albums van Goscinny: 27/440
|
Faits
divers (Uderzo en Goscinny):
Uderzo en Goscinny zien we nog enkele keren terug
in deze top. Door de immense hoeveelheid proberen
we de verzamelde info thematisch te verzamelen. Op
deze pagina houden we het op hun jeugdjaren, succes,
erkenningen en diverse meer. Alle thema's zullen elkaar
uiteraard overlappen.
• René Goscinny werd op 14 augustus 1926
geboren in Parijs. In 1928 verhuisde het Goscinny-gezin
naar Argentinië. De basisschool moest hij zowel
in het Spaans en het Frans volgen. Daarna kon hij
op een Frans lyceum in Buenos Aires zijn studies voltooien.
Goscinny was allerminst sportief en werd gepest op
school. Andere kinderen sloegen hem wel eens, maar
hij sloeg nooit terug. Op zijn twaalfde las en tekende
hij integraal een album na van Les Pieds Nickelés,
een anarchistische reeks over drie vagebonden.
• Van zijn tiende tot negentiende woonde hij
in Argentinië waar zijn vader de Argentijnse
poot van JCA, de Jewish Colonization
Association dirigeerde. Deze organisatie
hielp West-Europese joden helpen een nieuw bestaan
op te bouwen in Zuid-Amerika. Zijn hoofdberoep was
chemie-ingenier in het laboratorium van Marie
Curie in Frankrijk. Het was een onbezorgde
jeugd in een rijk bourgeoismilieu zonder een spoortje
van familiale crisissen.
• Goscinny was een vlijtige student in het Franse
college van Buenos Aires. Een klein dikkerdje ook.
Zijn broer Claude was de knapperd
van de familie. Hij studeerde er ook. Goscinny's charmewapen
was zijn humor waar hij alsnog de sympathie van zijn
schoolkameraden mee won. Op een dag verklaarde hij
aan zijn vader dat hij later iets wilde doen om de
mensen aan het lachen te brengen. Deze laatste antwoordde
dat hij groot gelijk had.
• Hij las in zijn jeugd boeken van Alexandre
Dumas, Victor Hugo en Jules
verne, maar ook de strips Zig et Puce
en Bibi Fricotin.
• Om de twee of drie jaar keerde het gezin terug
naar Frankrijk op een pakketboot om het moederland
te bezoeken. Die reizen duurden makkelijk een maand.
Op een van deze reizen ontmoette hij zijn latere vrouw
Gilberte. Zijn enige roman Tous
les Visiteurs à Terre speelde zich af
op een pakketboot.
• In die tijd waren de grote boulevards en de
cinemazalen zijn voorstelling van Parijs. In 1938
markeerde de Walt Disney-tekenfilm
Sneeuwwitje hem enorm. Hij zag die in een
zaal op de Champs-Élysées.
• De Disney-tekenfilms waren voor zowel Uderzo
als Goscinny een aanleiding om te beginnen tekenen.
Goscinny hield ook nog van Popeye, Tex Avery,
Peanuts en de eerste filmpjes van Gerald
Mac Boeing-Boeing en Mister Magoo.
• Goscinny tekende ook wel eens karikaturen.
In de jaren veertig liet hij zijn tekenaarsoog onder
meer vallen op Charles de Gaulle
en Fernandel, twee iconen van die
tijd.
• Op zeventienjarige leeftijd studeerde hij
af. Zijn vader was ondertussen gestorven. In de herfst
van 1945 kwam hij in New York aan waar hij emplooi
vond als hulpboekhouder in een rubberfabriek die eigenlijk
rubberen banden inzamelde om ze te recupereren als
nieuwe banden — het was oorlog, weet je wel.
Tot zijn taak hoorde het openen van brieven die meestal
begonnen met "Moordenaars!". De lijm van
de 'nieuwe' banden hield niet zo goed. Vanaf zestig
kilometer per uur begon ze te lossen.
• Zijn droom was echter tekenaar te worden.
Met de tekenmap onder de hand bezocht hij alle uitgeverijen
en zou ook alle manieren van afwijzing leren kennen.
Op het thuisfront was zijn moeder hem gevolgd en fungeerde
als secretarese. Uiteindelijk kwam hij als tekenaar
terecht op een art studio of reclamebureau waarvoor
Harvey Kurtzman ook illustraties
leverde, maar hier leerden ze elkaar niet rechtstreeks
kennen. Goscinny's eerste opdracht bestond in het
tekenen van een etiket voor flessen olijfolie. Hij
tekende olijven, maar de klant wilde liever een naakte
vrouw, gewoon omdat hij liever naakte vrouwen zag
dan olijven. Goscinny bedacht zich dat het vak van
reclametekenaar geen makkelijk vak is.
• In New York zag hij twee jaar lang zwarte
sneeuw. Hij vond nergens werk en hokte in de wijk
Brooklyn waar het die dagen vergeven was van de Italianen.
Zijn eerste woorden Engels waren met een Italiaans
accent. Als tekenaar in de dop schuimde hij alle uitgeverijen
af met een tekenmap onder de arm. Bijscholen op een
kunstschool kon niet want alle plaatsen waren gereserveerd
voor gedemobiliseerde GI-soldaten.
• Maar dankzij zijn kennis van het Engels (dat
nochtans niet veel voorstelde: drie versen van Coleridge,
een repliek van William Shakespeare
en wat basiskennis in de trant van: "Mijn tafel
staat onder het plafond en op de vloer") mocht
hij op een import-exportbedrijf in leder werken als
tolk. Onbegrijpelijk, want wanneer mensen hem in het
Engels aanspraken antwoordde hij in het Frans dat
hij er niets van begrepen heeft. Gelukkig geraakte
zijn status door deze job boven Jan.
• Een beetje later ontmoette hij een typograaf
die werkte voor jonge humoristische tekenaars. Harvey
Kurtzman was de naam en hij introduceerde Goscinny
bij zijn vrienden Bill Elder (in
2008 overleden), Jack Davis, Wallace
Wood en anderen, de latere oprichters van
het humoristische magazine Mad. Dankzij Kurtzman
kon Goscinny in 1950 wat extra duiten verdienen bij
Kunen Publishers door het illustreren
van verschillende kinderboeken en het ontwerpen van
puzzelboeken alvorens die uitgever failliet ging.
Gooscinny was werkloos. Op dat moment had Goscinny
genoeg van Amerika. De titels van de kinderboeken
zijn Round the World, Hello Jimmy, The Jolly Jungle
en The Little Red Car. Het zijn de enige
uitgaven die verschenen tijdens Goscinny's Amerikaanse
periode.
• Met Dick Dicks tekende hij daarna
zijn eerste strip.
• Bij zijn afscheid van de Mad-ploeg
kreeg hij een grote tekening aangeboden waarin alle
tekenaars die het blad toen op de pay roll had
op een kaai afscheid namen van een wegvarende pakketboot.
• Sempé maakte De
Kleine Nicolaas aanvankelijk alleen voor Le
Moustique. Het was niet meer dan een losse tekening
van een jongetje in korte broek die in de modder liep.
En elke week kwam het jongetje terug tot de hoofdredacteur
hem vroeg een naam te bedenken voor het joch. 's Anderendaags,
op weg naar de redactie, kwam Sempé een publiciteitsbord
tegen voor het wijnmerk Nicolas.
De verkoop van de tekeningen gebeurde via World
Press, het Belgische agentschap van Georges
Troisfontaines. Op een zachte namiddag in
de lente van 1955 werd Sempé door Troisfontaines
aan de net uit de VS teruggekeerde Goscinny voorgesteld.
Allebei erg verlegen gasten, maar met een gemeenschappelijke
fascinatie voor enkele tekenaars die in The New
Yorker publiceerden, een Amerikaans tijdschrift
waar Sempé jaren later zelf nog voor zou illustreren.
In de ogen van Sempé was Goscinny een avonturier
— hij had in New York gewoond! — die Engels
en Spaans kon spreken. Diezelfde avond nog gingen
ze samen dineren in een brasserie en werden ze vrienden.
Op het menu stond zee-egels.
• Enkele maanden later vroeg Le Moustique
Sempé om een stripverhaal waar hij geen
ervaring in had. Aan Goscinny vroeg hij medewerking
voor het schrijven van scenario's. Onder het pseudoniem
d'Agostini (door Sempé voorgesteld)
volgden 28 strippagina's in kleur en werd De Kleine
Nicolaas nu echt geboren.
• Aan het begin van de lente in 1959 zocht Henri
Amouroux (een latere belangrijk auteur/historicus
over de Franse collaborateurs) een ietwat originele
pagina voor een Paasnummer van Sud-Ouest Dimanche
waar hij toen de hoofdredacteur van was. Hij
had een afspraak met Sempé en Goscinny in een
café. Goscinny lanceerde de idee om iets met
Nicolaas te doen. Enkele dagen bezocht Goscinny
de tekenaar met een uitgetikte tekst waar alle personages
in voorkwamen en de catchphrases die nog vaak zouden
terugkomen in de verhalen. De toon was al bij de eerste
tekst gezet. Een eerste verhaal in deze vorm verscheen
op 29 maart 1959. Enthousiaste brieven van lezers
volgden in de dagen erop. Wat als niet meer dan een
eenmalige bijdrage was bedoeld kwam als wekelijkse
serie terug om in oktober 1959 ook in Pilote
te verschijnen. Talrijke lezers dachten dat het geschreven
was door een opvoedkundige of tenminste door een papa
met ervaring. Noch het een noch het andere dus. Beide
auteurs deden gewoon een beroep op hun jeugdherinneringen
met Gosciny als voorbeeldige leerling op het Frans
lyceum in Buenos Aires en Sempé als een herrieschopper
en lawaaimaker op diverse scholen in Bordeaux. Een
tweehonderdtal teksten werden geïllustreerd en
gepubliceerd. Slechts één enkele keer
leverde Sempé commentaar op een zin waarin
een kind zei "Onze moeders zijn lief". Sempé
vond dat een kind eerder "Onze mama's zijn lief"
zou zeggen. Een ultragevoelige Goscinny nam dit zeer
kwalijk op. Vanaf dan had Sempé geen enkele
opmerking meer over de teksten.
• Het kwam snel daarna tot een eerste boekpublicatie.
De echtgenote van Alex Grall, eigenaar
van uitgeverij Denoël, had de
gewoonte om zijn vakanties door te brengen aan de
kust van Bordeaux. Elke zondag amuseerde ze zich met
met De Kleine Nicolaas in Sud-Ouest.
"Je zou dit moeten uitgeven", stelde ze
haar man voor. Van het een kwam het ander. In 1960
kwam een bijna vierkantig boek uit dat weinig daarna
in Duitsland vertaald raakte. Toch werd het een flop.
Maar door één enkele boekhandelaarster
werd de serie gered. Uitgevers hadden de gewoonte
om boekhandelaars een dertiende boek van een titel
gratis te geven bij twaalf bestelde exemplaren. als
vorm van promotie. De boekhandelaarster kwam elke
week bij Denoël voor twaalf nieuwe exemplaren
en een dertiende erbovenop.
• Het tijdloze van De Kleine Nicolaas
kwam net door het gedemodeerde karakter, al vanaf
de eerste publicatie. Al moeten we het tijdperk toch
situeren "ergens in de jaren vijftig" (met
de opkomst van de televisie) en "ergens in een
Franse stad".
• Van de serie raakten in Frankrijk alleen al
negen miljoen exemplaren verkocht. In het buitenland
verschenen 37 vertalingen. Er liepen 220 buitenlandse
contracten. Ook in Polen, Duitsland en Griekenland
werd het een bestseller. Het kwam op de leeslijst
terecht van het vijfde en zesde leerjaar. Op persoonlijk
niveau hielp het Goscinny zijn toekomstige vrouw Gilberte
kennen. Op een cruise liet hij haar een boek van De
Kleine Nicolaas lezen zodat ze een idee had van
wat hij maakte. Voor de rest kende ze zijn œuvre
niet. Tijdens het lezen zei ze tegen haarzelf dat
deze man een genie is. Een genie bovendien met wie
ze zich niet veel later zou verloven.
• Net zoals met Uderzo werden de auteursrechten
fiftyfifty verdeeld.
• Na de stopzetting in 1965 op vraag van Sempé
vroeg Goscinny zich nog af of hij de serie zou verderzetten
met een andere tekenaar of helemaal alleen zonder
tekenaar. In de jaren zeventig kwam Sempé er
zelf nog op terug naar aanleiding van het mengen van
de scholen waarbij ook Nicolaas met meisjes in de
klas zou kunnen komen te zitten. De idee sprak Goscinny
wel aan. Maar een maand later was hij dood. De boekenrekes
verhuisde van Denoël naar Folio
die de reeks herdrukte op pocketformaat. Sinds 1960
gingen van het eerste deel 155.000 exemplaren over
de toonbank bij Denoël. De pockets kenden een
veel grotere verkoop van 3,1 miljoen exemplaren. Ook
de vier andere volumes kenden een significant hogere
verkoop als pocket met een gemiddelde verkoop van
1,7 miljoen exemplaren per deel.
• In 2003 vond Anne Goscinny
tientallen uitgetikte verhalen terug, onuitgegeven
in boekvorm of tijdschriftpublicatie. De op orde gestelde
Goscinny hield zelf bij welke verhalen hij selecteerde
voor publicatie en welke niet. Aymar du Chatenet,
de man van Anne Goscinny zocht onuitgegeven tekeningen
van Sempé bij elkaar en besloten de twee te
combineren tot een nieuw boek voor de zelfopgerichte
uitgeverij Imav, een samentrekking
van "mama" en "papa" in het Hebreeuws.
De gemeenschappelijke "a" komt bovendien
voor in Anne en Aymar. Een voorlopig enkel in het
Frans uitgegeven boek van 640 pagina's bundelde tachtig
onuitgegeven verhalen. Een voorzichtige oplage van
vijftienduizend exemplaren werd gedrukt. Na een enthousiaste
bestelling van boekhandelaars krikte Imav de oplage
op naar vijftigduizend exemplaren. Op 4 oktober 2004
kwam het boek uit, een donderdag. Op vrijdagmorgen
5 oktober belde een inkoopster van de jeugdafdeling
van de Fnac om te zeggen dat ze het
met hun bestelde voorraad nooit tot het weekend zouden
halen. Ze hadden er niet genoeg. Daarna begon een
driftig herdrukproces. In enkele maanden raakte het
boek bij 640.000 Nicolaas-kopers. Het maakte
van het boek dat jaar een bestseller in alle mogelijke
literaire categorieën. In 2006 kwam een tweede
bundel met onuitgegeven verhalen uit. Sommige tekeningen
bleken verloren en Imav vroeg aan Sempé om
nieuwe tekeningen te maken voor een tiental verhalen.
Hij stemde toe. Er raakten toch weer driehonderdduizend
exemplaren van verkocht.
• Naast een denkoefening voor een tekenfilmserie
buigen de twee scenaristen Laurent Tirard
en Grégoire Vigneron zich
vandaag over een project met echte acteurs.
• In een van de episodes kwam het personage
Iznogoedh voor. Een leraar probeert de schoolkinderen
te kalmeren door hen een verhaal te vertellen over
een kalief in een ver land die een slechte vizier
had. Voor de lancering van het tijdschrift Record
vroeg men Goscinny een nieuwe stripserie voor tekenaar
Jean Tabary. Hij hoefde niet ver
te zoeken, het werd deze nijdige vizier.
• Net zoals Hergé nam
hij zijn vak zeer serieus. Hergé werd stinkend
rijk met Kuifje en kon het zich permitteren
gas terug te nemen. Maar Goscinny wilde niet stoppen
met mensen aan het lachen te brengen. Ondanks het
succes van Asterix creëerde hij er toch
de serie Iznogoedh bij. Dat amuseerde hem
mateloos. Hij was zeker geen man van het geld. Op
erkenning via verdeling van auteursrechten stond hij
dan weer wel.
• Het succes van zijn reeksen manifesteerde
zich in een hogere levensstandaard. Hij woonde in
de chique rue de Boulainvilliers in het zestiende
arrondissement van Parijs, bezat een appartement in
Cannes, reed met een Mercedes, kleedde
zich bij Lanvin,...
• Goscinny's moeder Anna vervulde
een belangrijke rol, belangrijker dan men doorgaans
aanneemt. Zij was Goscinny's eerste lezer. Wanneer
Goscinny zijn scenario's hardop voorlas en ze lachte
niet, verscheurde hij het papier en begon opnieuw.
• De Franse historicus en biograaf Pascal
Ory, schrijver van Goscinny, la Liberté
d'en Rire, beschreef Goscinny's werkwijze als
scenarist als die van een fruitteler die appels produceerde.
Op zijn oude typmachine van het merk Royal
Keystone werkte hij volgens vaste rituelen.
Hij draaide steeds een wit blad, een vel carbonpapiuer
en een geel blad in die volgorde in de typmachine.
De presentatie van het scenario was steeds dezelfde:
twee kolommen op elke pagina, links een beschrijving
van wat er op de prent stond en rechts de dialogen,
prent per prent. "Er moest geen komma aan veranderd
worden", getuigde Dino Attanasio,
de tekenaar van Spaghetti. Met het opkomende
succes voor zijn twee belangrijkste reeksen moest
alles nog beter georganiseerd worden. Cabu
wist hierover te vertellen dat er op de grote tafel
in de eetkamer op het toenmalige appartement van Goscinny
een wekker stond die hem dicteerde wanneer van reeks
moest overschakelen. Tussen 8 uur en 10 uur in de
ochtend werkte hij aan Asterix — TRIIIING!
— van tien uur tot de middag schreef hij Lucky
Luke en zo ging dat — TRIIIING! —
de hele dag door, telkens om de twee uur wisselend
van reeks. Niet ver van hem zat zijn moedertje de
hele tijd te breien. Zij was zijn eerste lezer. Alvorens
te beginnen typen maakte hij rondjes rond zijn tafel.
Wanneer hij een goed idee vond, noteerde hij het op
een blad papier dat hij achteraf weggooide. Enkel
voor Asterix hield hij een afzonderlijk ideeënboek
bij waarin hij namen opschreef. En dat waren er veel.
• Zijn werktafel zag er steeds onberispelijk
uit: een nagenoeg lege tafel, zijn typmachine van
Amerikaanse makelij, een asbak, een pakje Pall
Mall (zijn geliefkoosde sigarettenmerk) en
een balpen met meerdere kleuren.
• Erkenning kreeg hij genoeg van collega-schrijvers,
schrijvers van boeken meerbepaald. Anne Goscinny koestert
een exemplaar van La Condition Humaine (vertaald
als Het Menselijk Tekort) van André
Malraux waarin op het schutblad de geschreven
opdracht "La Condition Humaine tegen een Lucky
Luke" stond. Malraux moet op een ontmoeting een
exemplaar van zijn boek (een eerste druk overigens)
omgeruild hebben voor een Lucky Luke-album.
Die ontmoeting vond plaats dankzij toenmalig minister
van cultuur Françoise Verny.
Malraux zou bij deze ontmoeting gezegd hebben: "Ik
heb geschreven over de mythe, maar u bent beter, u
creëerde een mythe". Op de marmeren gedenknplaat
op Goscinny's begraafplaats in Nice staat niet zomaar:
"René Goscinny, schrijver".
• Wanneer hem gevraagd werd naar zijn beroep
antwoordde hij "humorist". Hij was te bescheiden
om "scenarist" te anwtoorden en hij zou
het nooit aandurven "schrijver" te zeggen.
• In Goscinny's privébibliotheek stond
het volledige œuvre van Alphonse Allais,
de grote klassieken van de Franse literatuur zoals
Victor Hugo en romans van hedendaagse auteurs, allen
gesigneerd door de schrijver naast een aantal boeken
bedoeld als documentatie voor vooral Asterix
(Les Costumes Anciens, Spartacus, Nouvelle Histoire
de la Corse, Vie et Mort des Esclaves, Histoire de
la Suisse,...) en Lucky Luke (Le
Far West, Les Pionniers du Rail,...). Maar Le
Petit Larousse (voor de Latijnse spreuken), La
Vie Quotidienne à Rome van specialist
Jérôme Carcopino en
Guerre des Gaules van Julius Caesar
waren zijn meest gelezen boeken.
• Veel beroemde uitspraken uit Goscinny's reeksen
schopten het zelf tot citaten in woordenboeken, inclusief
de officiële van de Franse académie.
• Het grootste geheim over Goscinny was zijn
omgang met vrouwen en zijn liefdesleven. Niemand wist
van wie hij hield vóór zijn huwelijk.
Info over zijn seksueel leven was een taboe. Tegen
Claire Bretécher was hij dikwijls
kortaf. Op zich was hij al vrij verlegen, maar des
te meer wanneer zij in de buurt was. Later kwam ze
te weten dat hij haar maar een smerige meid vond,
gezien de verhalen die ze maakte. Bretécher
beaamde dit vooroordeel. Tibet getuigde
dat hij extreem galant was tegen vrouwen, op het ouderwetse
af. Het duurde lang vooraleer hij met zijn Gilberte
trouwde. Hij was ook een beetje verliefd op de vrouwen
van zijn vrienden. Lange tijd dacht Tibet dat hij
enkel was geïnteresseerd in zijn vrouw, maar
door de vrouw van Peyo leerde hij
dat hij net zo teder was voor haar.
• Teder was hij eveneens voor de kinderen van
zijn vrienden. Toen hij voor de eerste keren over
de vloer kwam bij Pierre Tchernia
was hij zelf nog jong van geest. Hij kwam steeds om
20 uur stipt aan en hoorde graag de vier kinderen
van Tchernia met elkaar en tegen hem praten. Hier
deed hij vast inspiratie op voor De Kleine Nicolaas.
Maar wanneer volwassenen hem bij de arm namen om hem
een naar eigen zeggen plezant verhaal te vertellen
dat misschien kon dienen voor De Kleine Nicolaas,
reageerde hij geprikkeld.
• Zijn verhalen waren ontdaan van elke vorm
van seksualiteit. Ten hoogste zou je nog wat kunnen
bedenken bij de mooie Walhalla en de reacties van
het mannenvolk die ze in Asterix en het 1ste Legioen
uitlokt. Voor Goscinny was het klaar: "Als ik
iets erotisch zie doet me dat niet lachen. Het doet
iets anders met me". Goscinny bracht liever lezers
aan het lachen.
•
Als scenarist moest Goscinny steeds een beroep doen
op tekenaars om iets te verwezenlijken. Maar ook zijn
helden zijn zelden solofiguren. Het is Asterix EN
Obelix, Joe EN Averell, Lucky Luke EN Jolly Jumper,
Iznogoedh EN zijn helper Ali, Nicolaas EN Alcestus.
Zijn favoriete acteurs waren Laurel
EN Hardy. Journalist Tristan
Savin zag hierin een reflectie van Goscinny's
jeugd waarin hij in de schaduw stond van zijn oudere
broer Claude. Of anders wel het verlangen om zich
net zoals David (de kleine jood) te wreken op de reus
Goliath (de neerbuigende uitgevers).
• De vele personen die met Goscinny te maken
hebben gehad, wisten te vertellen dat hij geen drie
woorden na elkaar kon zeggen zonder er een grapje
aan toe te voegen.
• Veel politici hebben gepoogd Asterix
voor hun kar te spannen in hun rush naar de macht,
tot het presidentsschap toe. In de jaren zeventig
heerste de roddel dat Goscinny zich inzette voor twee
presidentskandidaten uit twee tegengestelde partijen.
Daar was niets van aan, maar politicus Jacques
Chirac (die in 1995 nog president zou worden)
heeft zich daar toen geweldig over opgewonden. Goscinny
was het zwarte beest op Chiracs weg. Een actuele pagina
van Iznogoedh over politiek in de krant Le
Journal du Dimanche zou Chirac zeer, zeer kwaad
hebben gemaakt.
• Albert Uderzo werd geboren op 25 april 1927
in Fismes. Zijn ouders waren Italiaanse immigranten.
• Omdat de Uderzo's in een volkswijk in Parijs
woonden, vonden zijn broers en zussen de voornaam
Albert te chic. Dat werd Bébert,
een bijnaam die Goscinny graag overnam en gebruikte.
In zijn beginjaren signeerde Uderzo nog onder de naam
Al, op zijn Amerikaans. Hij was volledig
autodidact. Een opleiding als tekenaar heeft hij nooit
genoten.
• Op zijn zesde of zevende ontdekte hij dat
hij kleurenblind was. Aan de keukentafel tekende hij
een grasveld met rode sprietjes. Toen zijn moeder
hem vroeg waarom hij het gras rood kleurde, beweerde
hij bij hoog en bij laag dat het groen was. Bij zijn
geboorte had Uderzo zes vingers aan elke hand en nu
was hij nog kleurenblind op de koop toe! Op school
wist hij dat te omzeilen dankzij de namen van de kleuren
op de verfpotjes.
• In de zomer van 1940 mocht hij zijn diploma
afhalen. Hij was toen dertien. Het was de bedoeling
dat hij ingeschreven raakte in een school voor een
metaalopleiding om later te kunnen werken met zijn
oudste broer Bruno. Die broer zag
dat niet zo zitten, maar hield van zijn tekeningen.
Hij zou hem voorstellen aan een van de grootste uitgevers
van Parijs, de Société Parisienne
d'Édition (SPE) waar
hij twee maanden op proef mocht beginnen. Hij bleef
er een jaar. De uitgever publiceerde een tiental tijdschriften
en strips als Les Pieds Nickelés,
een bekende stripreeks uit die tijd (de eerste Franse
stripreeks zelfs, gelanceerd in 1908) en nog andere
reeksen. Ze werden gepubliceerd in tijdschriften als
Junior, L'As en Fillette
die SPE uitgaf. Enkel Fillette zou na de
oorlog overleven. Hij werd bij SPE aangenomen als
boodschappenjongen. Hij leerde er ook technische zaken
in verband met tekeningen: kleurscheidingen maken
bijvoorbeeld of het tekenen van letters dankzij tekenaar
Jean Mangean. Vooral de vrouwenbladen
hadden sierlijk geschreven titels nodig die met de
hand werden getekend. Doorheen zijn carrière
heeft Uderzo steeds de lettering verzorgd op covers
en diverse meer, steeds piekfijn getekend met een
pen. Vandaag zouden deze titels er met de computer
op gezet worden. Uderzo deed alles handmatig.
• In zijn functie van boodschappenjongen mocht
hij nog een dagje bij Calvo (Het
Beest Is Dood) zitten om hem op zijn deadlines
te wijzen en platen te komen ophalen. Ook Alain
Saint-Ogan (van Zig et Puce) kruiste
hij wel eens in de gangen. Een journaliste van Femme
d'un Jour en En Tricotant leerde hem
zijn taal bijschaven zodat hij minder schrijffouten
zou maken. Ze liet hem dictees maken. Een andere liet
hem dan weer sommen maken. Zo leerde hij nog wiskunde
ook. Bij SPE vond hij een familie. Iedereen zag de
jongen in korte broek graag. Het is ook bij SPE dat
zijn eerste tekening werd gepubliceerd, een cartoon
die refereerde naar Jean de la Fontaines
fabel De Vos en de Raaf waarbij de kaas in
de bek van de raaf vervangen was door voedselbonnen
door de schaarste in de oorlogsdagen. Eigenlijk was
het niet meer dan een illustratie bij een hele hoop
tekst. Het verscheen in een bijlage van Junior
voor jonge lezers. Fier als een gieter was Uderzo,
maar het was ook zijn ticket naar een ander leven.
Zijn oudste broer wist hun vader te overtuigen dat
Uderzo hier verder moest ingaan. Zijn vader wilde
er niets van weten. In de belendende kamer huilde
Uderzo om deze reactie.
• Zijn passage bij SPE duurde niet langer dan
een jaar. Er was een oorlog aan de gang en zijn ouders
stuurden hem naar Bretagne, daar waar Asterix
zijn thuis zou vinden.
• Tijdens de Tweede Wereldoorlog kon Bruno vluchten
naar Bretagne met een vervalste identiteitskaart waarop
"epilepticus" stond. Het was een noodzakelijke
keuze om aan een Duits werkkamp te ontsnappen. In
Bretagne, meerbepaald in Saint-Brieuc, werkte hij
in een boomgaard. Thuis had de familie honger. Hij
vroeg zijn broer om ook af te komen zodat hij er zijn
buikje vol kon eten met vet en aardappelen. Dat Asterix
zich in Bretagne zou afspelen, was om een praktische
reden. Uderzo wist het best hoe hij die decors moest
tekenen. En dat het dichtbij zee lag om van daaruit
verre reizen te kunnen maken, was mooi meegenomen.
• In 1943 werd het de broers te heet onder de
voeten. De valse papieren van Bruno konden hem niet
blijven dekken. Hij moest zich verbergen in een boerderij.
Gendarmes kwamen langs in het familiepension waar
de kleine Albert logeerde om hem te vragen waar zijn
broer zich precies bevond. Albert antwoordde hen dat
hij al een tijd zonder nieuws zat en dat het hem verontrust.
Een Duitser, met een perfecte kenis van het Frans,
merkte op dat hij de trein vergeten nemen was. Uit
pure angst kocht Uderzo de dag erop een ticket naar
Parijs. Thuis oefende zijn vader de functie uit van
meester-machinist bij een vioolbouwer. Hij kon zijn
baas overhalen om Albert aan te nemen als assistent-machinist.
Van de ene dag op de andere zat hij voor een houtmachine.
Hij zou het blijven doen tot 1944, tot wanneer hij
werd opgeroepen om in een Duitse fabriek te gaan werken.
In Pantin moest hij daartoe een soldeeropleiding volgen.
Daarna ging het naar een kamp in Roanne. Wanneer hij
samen met acht andere jongens de staat van het kamp
zag, legden ze samen om op een trein te kunnen meereizen.
Zonder toestemming natuurlijk. Ze hadden zich verspreid
over verschillende compartimenten. Uiteraard was er
een Duitse controle. Albert zag samen met een compagnon
hoe de zeven anderen uit de trein werden gelicht en
op het perron omsingeld werden door Duitse soldaten.
Een van hen werd terug meegenomen in de trein om andere
ontsnapten aan te duiden. Op de vraag of hij een van
de jongens in Alberts compartiment herkende, antwoordde
hij "neen". Een moedige daad. Uderzo was
gered en kon de grens zonder probleem oversteken.
Omdat de Duitsers enkel het adres hadden van zijn
Bretoens adres, kon hij met een gerust hart naar zijn
ouders terugkeren. Bij SPE kon hij niet terug, want
door papiergebrek lag alles stil. Hij ging weer naast
zijn vader werken. Tijdens de pauzes tekende hij op
houten plakkaten karikaturen van zijn collega's.
• Tekenaar werd Uderzo pas echt in 1945. Hij
werkte toen nog steeds in de werkplaats bij zijn vader.
In een advertentie in de krant las hij dat de Parijse
uitgeverij Editions du Chêne
een wedstrijd organiseerde voor striptekenaars. De
uitgeverij was gespecialiseerd in luxeboekeen die
er achter was gekomen dat de strip een geweldig uitdrukkingsmiddel
was waar veel geld mee te verdienen viel. Maar ze
kenden natuurlijk niets van strips. Ondanks tegenkanting
van zijn vader ging hij erop in want de prijs die
ze per plaat betaalden was voor die tijd flink hoog.
De strips verschenen op klein formaat naar Italiaans
model. Het waren complete verhalen. Voor die serie
ointwierp hij Clopinard, zijn eerste echte
professionele strip. Hij maakte er maar één
verhaal van want de verkoop van de blaadjes was niet
geweldig. De uitgeverij was er ondertussen ook achtergekomen
dat het uitgeven van strips dan toch zo gemakkelijk
niet was.
• Uderzo's vader had geen goed oog in een beroep
als tekenaar voor zijn zoon. Hij meende dat je daar
je brood niet mee kon verdienen. Maar op een dag kon
Uderzo zijn eerste loonstrookje dankzij Editions
Duchêne aan zijn vader tonen. Papa
fier, maar hij merkte op dat dit voor een maandsalaris
aan de lage kant was. Uderzo verzekerde zijn vader
dat het de betaling was voor één plaat.
Zijn vader keek hem aan en lachte. Uderzo opgelucht,
dit was het moment dat zijn vader zijn beroep goedkeurde.
• Bij de Bevrijding vierde Uderzo mee in de
straten van Parijs. Aan een hotel zag hij hoe een
Duitser in elkaar werd geslagen om vervolgens koelbloedig
neergeschoten te worden met een schot in de keel.
De kogel ketste af op een muur niet ver van Uderzo.
Deze getuigenis zou hem zeer diep raken, wat had je
gedacht?
• Met zijn broer op de gitaar, enkele vrienden
op andere instrumenten en hijzelf op de accordeon
bracht hij met zijn kleine orkest de Parijzenaars
aan het dansen kort na de Bevrijding.
• Na de Bevrijding ging hij in op een annonce
in de krant waarin animators werden gezocht om mee
te werken aan een korte tekenfilm. Hoewel hij niets
van de technieken afwist, wist hij wel dat een tekenfilm
uit opeenvolgende tekeningen bestond. Uderzo tekende
er zo een paar met een beweging en ging ze presenteren.
De producer, Rena De Vela (van origine
een Boliviaan) nam hem onmiddellijk in dienst. Maar
hij leerde snel dat het niets voor hem was. Zijn eerste
taak bestond in het tekenen van tussenbewegingen.
Hij was een inbetweener waarbij hij verantwoordelijk
was voor de tekeningen die twee belangrijke bewegingen
van een animatie aan elkaar verbond op een logische,
beweeglijke manier. Het was geen Disney, er werd zelfs
getekend in de keuken van het paviljoen van de producer.
Het filmpje Clic-Clac ging over een Engelse
sleutel die wilde meedoen aan een autorace. De vijf
tekenaars (Uderzo incluis) werden betaald per tekening.
De baas telde elke avond de tekeningen. Maar het tempo
was hels. Als dat animatie was, dan hoefde het niet
voor Uderzo. Hij zou het een jaar blijven trekken
tot hij ruzie kreeg met de baas. Nog vóór
de film afgewerkt was, stapte hij op. De film was
trouwens zeer slecht en de baas vroeg het onmogelijke.
Hij bekeek nauwkeurig de Disney-tekenfilms, plaatje
voor plaatje om de beeldbewegingen te bekijken. Hij
had voor zichzelf uitgemaakt dat geen enkel beeldje
gelijk mocht zijn aan het vorige. Zo liet hij ook
de niet-bewegende figuurtjes ademhalen. In een stukje
film kon je om die reden alle toeschouwers op de tribunes
zien met zwellende en dalende borst. Uderzo vond dat
walgelijk. Hem werd gevraagd alle dingen andersom
te doen dan hij had geleerd. Hij kwam er toen achter
dat animatietekenen lopendebandwerk was. De film werd
een financieel fiasco. In die periode werkten ook
Peyo, André Franquin en Morris
op een Brusselse tekenfilmstudio, eveneenes ingegeven
door de Disney-tekenfilms.
• Na de flop begon de Vela dan maar als uitgever
van kleine stripboekjes en verschillende verzamelbundels
met strips voor welke Uderzo nog Flambergé
tekende, een verhaal over een musketier geschreven
door Em-Ré-Vil die hij nooit
heeft ontmoet. Hij veroordeelde het kleinood later
als afschuwelijk getekend.
• In 1946 las hij Le Journal de Mickey,
waarmee hij het universum van Walt Disney leerde kennen.
Later leerde Uderzo dat het Floyd Gottfredson
was die Mickey tekende. Van Franquin vernam
hij achteraf dat hij ooit een briefje zond naar Gottfredson
om hem te bedanken voor alles wat hij hem had bijgebracht.
Ook Uderzo was dat van plan, maar hij kwam net te
laat. Gottfredson stierf in 1986. Van hem bewaarde
Uderzo het album Mickey l'Africain, een album
dat vandaag niet meer zou mogen gepubliceerd worden
door de heisa rond Kuifje in Congo.
• Strips kenden hij en zijn vrienden wel uit
bladen als Mickey, Robinson, Hourrah en enkele
anderen. Hij stak er heel wat vanop. Terzelfdertijd
raakte hij verliefd op de Disney-tekenfilms die in
de cinemazalen liepen. Op zijn achttiende, na de Bevrijding,
kon hij op een tekenfilmstudio werken. Maar hij leerde
snel dat het niets voor hem was. De baas, Renan
de Vela, was van origine een Boliviaan en
zijn film heette Clic-Clac. Het ging over
een Engelse sleutel met metalen pootjes en een vaag
plotje over een autorace. De filmploeg bestond uit
niet meer dan vijf mensen, Uderzo incluis. Hij heeft
er een jaar gewerkt Elke avond werden de gemaakte
tekeningen geteld alsof ze een quota moesten halen.
Uderzo stond in als inbetweener, het maken
van de tekeningen tussen twee belangrijke beweegmomenten.
.
• Uderzo keerde definitief terug als stripetekenaar
door het blad O.K. Met affiches werd er reclame
voor gemaakt in de metro en Uderzo ging er langs.
In 1947 startte hij met de vervolgserie Arys Buck,
een ridderverhaal waarbij de grote, mooie blonde held
werd bijgestaan door een kleine, besnorde grijsaard
met ene helm met vleugeltjes. En vervolgens Prince
Rollin over de zoon van Arys Buck. Daarna
kwam Belloy. Met deze reeks haalde hij de
voorpagina van O.K. waarop de strip werd
gepubliceerd. Hoofdredacteur René Detire
was verrukt door het werk van Uderzo. Hij
was toen negentien jaar. Maar hetzelfde jaar nog stopte
hij met Belloy.
• Tussen 1948 en oktober 1949 moest hij in militaire
dienst. Omdat hij zich niet op het gemeentehuis aanmeldde,
werd hij als weerspanning beschouwd en daarom werd
hij naar Oostenrijk gestuurd. Een prachtig land. Uderzo
had er geen spijt van zijn verblijf. Vóór
zijn oproep wachtte hij een jaar lang gelaten op het
bevel tot indienstneming. In die periode heeft hij
niet veel gepubliceerd.
• Opnieuw in het burgerlijk leven trok hij met
de tekenmap onder de arm langs alle uitgeverijen.
Niemand wachtte op hem. De tijden waren moeilijk en
het ging niet best in de uitgeverswereld. Hij dacht
er hard over na om van baan te veranderen. Zijn broer
had al een betrekking als truckchauffeur voor hem
gevonden tot hij besloot om de grote pers te bezoeken.
Bij France-Dimanche kon hij aan de bak als
verslaggever-tekenaar. Op basis van luttele info moest
hij paginagrote tekeningen maken. Ook bij France-Soir
vond hij werk. De schrijver Paul Gordeau
vroeg hem illustraties te maken voor zijn
misdaadreeks Le Crime ne Paie pas. Vreemd
genoeg verlangde Gordeau naar humoristische tekeningen
om zijn teksten over afschuwelijke misdaden in beeld
te brengen, maar Uderzo heeft dat toch in een min
of meer realistische stijl getekend. Hij tekende ook
de dagstrip naar een roman uit de serie Blême.
Ondertussen schrijven we 1950 en Uderzo kon zijn eerste
wagen kopen: een Simca 5, gevolgd
door een Peugeot 202, een Traction
Avant en in 1975 zijn eerste Ferrari. Drie
jaar later werd hij president van Club Ferrari
France.
• In het begin van de jaren vijftig tekende
hij voor Bravo. Het blad had de rechten gekocht
van Captain Marvel Junior om die in Frankrijk
te laten tekenen en Bravo vroeg aan Uderzo
om dat te doen. Hij vond het niet zo geslaagd om een
Amerikaanse held over te nemen.
• Hij kwam ook bij World Press terecht, het
Belgische agentschap van Troisfontaines. Na zijn ontmoeting
met Jean-Michel Charlier op de kantoren
van World Press nam hij Belloy weer op. Voor
het kantoor International Press in
Parijs vroeg Chéron van World
Press aan Uderzo om daar te gaan werken in plaats
van thuis. Uderzo was France-Dimanche indertussen
zat, hoewel het goed betaalde en zocht een excuus
om iets anders te doen. Het voorstel van Chéron
om naar Parijs te gaan, kwam dus goedgelegen. Uderzo
was dus de huistekenaar geworden, maar alleen in het
Parijse kantoortje verveelde hij zich snel achter
zijn tekentafeltje. Daar ontmoette hij wel Goscinny
die net terugkwam uit de Verenigde Staten en die toen
Dick Dicks tekende voor hetzelfde agentschap.
Ze hadden dezelfde ideeën over humoristisch getekende
strips. Op scenario van Goscinny tekende Uderzo Luc
Junior voor La Libre Junior, het bijvoegsel
van La Libre Belgique, voorafgegaan door
de geïllustreerde rubriek Savoir Vivre
voor Bonnes Soirées en Johan Pikbroek,
ook voor La Libre Junior. In 1951 creëerden
ze Hoempa Pa dat pas in 1958 werd gepubliceerd
in Kuifje.
• Clairette was een romantische damesstrip
in zwart-wit die veel weg had van Rip Kirby van
Alex Raymond.
• Albert Uderzo's zeven jaar jongere broer Marcel
is ook een tekenaar. Tien jaar lang assisteerde hij
Albert wel eens met Asterix en tekende solo
Asterix Verovert Rome, een buitenreeksalbum
naar de gelijknamige tekenfilm. Naast Asterix
heeft hij de eigen reeks Matthias op zijn
naam. Er verschenen drie albums van bij Arboris.
• In tegenstelling tot de twee andere iconen
in de Europse stripgeschiedenis, Hergé en Franquin,
heeft de tekenstijl van Uderzo nooit school gemaakt.
Er lopen geen Uderzo-klonen rond. Asterix
is ook moeilijk na te tekenen, verzekerde Christophe
Arleston bij monde van nogal wat auteurs
in een dubbelinterview met Uderzo voor BoDoï.
Hij kon het weten want hij werkte in het kwadraat
mee aan het album Asterix en zijn Vrienden (uitgegeven
door Soleil, vertaald door Talent).
Ook de vele tekenfilmmakers hadden steeds problemen
om de besnorde held precies na te tekenen. Of de snor
was te kort of er scheelde wel wat met de neus of
wat dan ook. Obelix was makkelijker.
• Op 26 november 1965 deelde Frankrijk in de
vreugde voor het veroveren van de ruimte. Na Rusland
en de Verenigde Staten schoot het land voor het eerst
een eigen satteliet de ruimte in. Officieel droeg
het de naam A1, maar de technici
die hem ontwierpen doopten hem geheel onofficieel
Asterix. Bij de lancering raakte een van de antennes
zo zwaar beschadigd dat hij niet meer kon uitzenden.
De Asterix-satteliet werd aan zijn lot overgelaten.
De naam van de opvolger, A2, droeg
opnieuw een bijnaam, deze keer Zébulon naar
een van de hoofdpersonages van een tekenfilmserie
voor kinderen. Toen hij op een dag werd uitgenodigd
door Alain Peyrefitte, een minister
van het kabinet de Gaulle, dankte hij de minister
hartelijk voor de eer van de naamgeving. Peyrefitte
hoorde het in Keulen donderen. Hij liet de zaak uitzoeken
en bracht daarna een verklaring uit waarin gesteld
werd dat de ruimtevaart een te ernstig bedrijf was
om in verband te brengen met stripfiguren. Goscinny
zou er zich zijn hele leven lang voor blijven schamen.
• Het was alleszins het begin van een reeks
échte hommages aan het adres van de stripreeks
en meerbepaald zijn scenarist. Een twaalftal straten
dragen vandaag zijn naam waaronder een galerij met
de naam Goscinny-Uderzo. In Angoulême loopt
de Rue Hergé over in de Rue Goscinny. Hoewel
men in Parijs nooit een straat herbenoemt, vond de
hoofdstad alle reden om de scenarist alle eer te betuigen.
In het dertiende arrondissement van de hoofdstad hangt
een officieel straatplakkaat met daarin de integrale
tekst die elk Asterix-album voorafgaat: "Zo'n
2000 jaar geleden was heel Gallië (zo heette
Frankrijk toen) bezet door soldaten van Caesar, de
Romeinse veldheer. Héél Gallië?..."
Elders in de straat hangt dan het bord Rue René
Goscinny met daarboven een grote tekstballon met de
tekst "Ze zijn gek die Romeinen!" Deze straat
ligt in de buurt van de nieuwe nationale bibliotheek
sinds 2001.
• De beide echtparen trokken wel eens samen
op vakantie, bijvoorbeeld in Cannes waar Goscinny
een appartement had. Goscinny hield niet van pootjebaden.
Op aandringen van zijn vrouw kwam hij op een dag toch
het water in. Daar begon hij joodse moppen te vertellen,
het accent incluis wat hij voorheen nooit deed. Zijn
vrouw Gilberte bracht hem beetje bij beetje uit zijn
hoekje. Goscinny hield van Cannes en de Croisette
waar hij regelmatig contact had met bekende Fransen.
Zijn grootste straf was toen Uderzo hem uitnodigde
op het platteland waar hij woonde. Hij had een hekel
aan het platteland en ging er enkel heen om Uderzo
te plezieren. Eigenlijk moest hij niets weten van
honden en daar had Uderzo er een paar van. Hij moest
ze telkens opsluiten wilde hij zijn scenarist en goede
vriend over de vloer krijgen. Aan andere vrienden
vertelde hij: "Als je naar het platteland gaat
bij Uderzo zijn er twee gevaren: als het huis brandt
dan verbrand je mee ofwel vlucht je het huis uit en
word je opgevreten door de honden."
• In 1966 signeerden Uderzo en Goscinny hun
net verschenen album Asterix de Kampioen
op de bovenste verdieping van Printemps
in Parijs. Ze maakten zich op voor een marathonsessie.
Maar geen enkele Asterix-koper kwam opdagen.
Het duurde lang tot ze commotie hoorden op de verdieping
onder hen waar een menigte in beweging kwam. Een winkelbediende
kwam de twee auteurs vertellen dat Sheila,
een waanzinnige popsensatie in Frankrijk, net van
een tournee in Brussel terugkwam en op de verdieping
eronder haar laatst verschenen lp signeerde. Tegen
iedereen vertelde de zanggriet dat ze de laatste Asterix
in haar bagage zou meenemen. Ze wist geeneens dat
de heren auteurs boven haar het album hadden kunnen
signeren.
• In 1967 zong Joe Dassin het
lied Les Daltons, een eerste succes buiten
de stripalbums. In 1971 kwam de eerste Lucky Luke-tekenfilm
Daisy Town uit.
• Wanneer Uderzo een kleine fout maakte, berispte
Goscinny hem met: "Ik heb je gezegd, Bébert,
nooit zonder mij te vertrekken". Het was om te
lachen. Hij gedroeg zich als de oudste van twee goed
met elkaar opschietende broers.
• Woody Allen en Mel
Brooks zijn twee filmmakers waarvan Goscinny
kon genieten. Zijn favoriete schrijvers waren Mark
Twain, Bernard Shaw, Jérôme
K. Jérôme, Charles Dickens,
Pierre Dac,...
• Op 17 april 1971 werd Goscinny erelid van
Het Stripschap. Voor de speciale
Dag van het Beeldverhaal in Amsterdam
stuurde hij wel zijn kat.
• Goscinny is de allereerste stripauteur die
net zoals een Jules Verne zijn naam
uitleende aan basisscholen, lyceums, colleges, een
mediatheek en andere scholen. Een twintigtal van deze
educatielocaties dragen zijn naam in Frankrijk. Een
Frans lyceum in Warschau staat er ook bekend onder
de naam Goscinny. Het Poolse woord goscinny
betekent trouwens vriendelijk, gastvrij. In het luceum
Goscinny in Drap, nabij Nice, kunnen de negenhonderd
leerlingen tegen een standbeeld van de auteur lopen
op hun speelplein.
• Op een ander niveau kreeg Goscinny ook zijn
erkenning vanuit de educatieve hoek. in 1972 bracht
uitgeverij Nathan een Frans handboek
uit met daarin enkele studies met zijn albums als
basis. Goscinny schreef er het voorwoord voor en steunde
daarbij op het feit dat de strip eindelijk als geldig
expressiemiddel aanvaard werd.
• Goscinny behoorde tot het beperkte legioen
gedecoreerden in de Arts et Lettres (Kunsten en Letteren)
van de Franse staat.
• Elf jaar na zijn overlijden, in 1988 dus,
werd de Prix René Goscinny in
het leven geroepen om jong schrijftalent een steun
in de rug te geven. Elk jaar wordt de beste jonge
scenarist van het jaar berkoond. In de jury zetelden
onder voorzitterschap van Anne Goscinny en een lid
van het stripfestival van Angoulême als bijzit
naast striptekenaars ook steeds celebrities. Van actrice
Emmanuel Béart, regisseur
Claude Zidi, supermarktketeneigenaar
Michel-Édouard Leclerc tot
onze Axelle Red. Het is ook de prijs
waar in Frankrijk het hoogste geldbedrag aan vasthangt:
vijfduizend euro en een bronzend beeldje van schilder/beeldhouwer
Robert Combas. Riad Sattouf,
Tonino Benacquista, Joann
Sfar en Gipi wonnen in hun
carrière deze prijs.
• Pierre Tchernia kwam er na de dood van Goscinny
achter dat zijn dochter nooit een Asterix-album
had gelezen. Dat werd haar verboden door haar paps.
Hij kocht haar het album dat verscheen in haar geboortejaar:
Asterix en de Olympische Spelen. Op haar
elfde ontdekte en las ze de rest. De Kleine Nicolaas
kende ze al wel toen haar vader nog leefde. Bij haar
klasgenootjes merkte ze dat er over haar vader werd
gesproken als over een vedette. Toen hij haar kwam
ophalen op een verjaardagsfeestje wilde iedereen een
handtekening van hem. Zij dacht omdat ze hem een mooie
man vonden.
• Uderzo heeft nooit de grote prijs van de stad
Angoulême gewonnen. In 1998 kende het befaamde
stripfestival hem alsnog een ereprijs toe voor de
vijfentwintigste verjaardag van het festival. Morris,
Hugo Pratt en Claire Bretécher
kregen ook ooit zo'n troostprijs voor respectievelijk
de twintigste, vijftiende en tiende editie. Uderzo
kreeg die prijs naar zijn mening te laat om daar nog
van op te springen van blijdschap.
• Asterix bracht honderden miljoenen
euro's op. Een penthouse op de Champs-Élysées
en een collectie Ferrari's zijn slechts twee van de
uitspattingen die Uderzo zich permitteerde.
• Een uitspraak van Pierre Christin:
"Heel de Franco-Belgische strip is een kind van
Kuifje. Alle Franco-Belgische scenaristen
zijn kinderen van Goscinny".
• In 2004 won Uderzo de Max und Moritz-prijs
voor zijn hele œuvre, de hoogste Duitste striponderscheiding.
Hij kwam persoonlijk zijn prijs ophalen op het Internationaler
Comic Salon in Erlangen.
• Bij de Amerikaanse Eisner Awards
worden jaarlijks zes auteurs opgenomen in de Hall
of Fame. In 2005 was het de beurt aan Uderzo en Goscinny.
• In 2005 berekende het Franse economische blad
Capital dat Uderzo de negende rijkste Fransman
was na de toenmalige voetbalgod Zinedine Zidane.
Zijn boekjaar 2004 bestond onder meer uit tien miljoen
euro inkomsten, 1,5 miljoen auteursrechten voor het
Parc Astérix en duizenden
euro's daarbovenop voor afgeleide producten.
• Op 2 december 2006 werd de gloednieuwe, ultramoderne
basisschool in Mantes-la-Jolie aan de Seine bedacht
met de naam Albert Uderzo. Goscinny ging hem al eerder
voor. Zijn naam werd al geschonken aan lyceums en
collegescholen.
• Uderzo kreeg op 6 maart 2007 in de Nederlandse
ambassade in Parijs zijn lintje als Ridder
in de Orde van de Nederlandse Leeuw opgespeld.
De onderscheiding was al bekend in 2006, maar door
de broze gezondheid van de tekenaar kon hij ze niet
eerder in ontvangst nemen. De medaille wordt zelden
uitgereikt aan een buitenlander, uitgezonderd aan
bijvoorbeeld Winston Churchill. Bij
het lintje hoorde een boeket oranje tulpen. Ruben
Libgott van Het Stripschap startte de procedure
voor de onderscheiding die werd ondersteund door de
Nederlandse illustrator Dick Bruna (wereldberoemd
door Nijntje), de vereniging Vrienden
van het Gymnasium en een aantal prominente
Nederlandse striptekenaars.
• Van de Franse president Nicolas Sarkozy
werden wellicht nooit eerder van een Franse politicus
zoveel cartoons en karikaturen getekend, zowel in
de aanloop naar de presidentsverkiezingen als na de
uitslag, dus tijdens zijn regeerperiode. Plantu
was de eerste cartoonist die in Le Monde
Sarkozy aan het œuvre van Goscinny linkte. Eigenlijk
lag het voor de hand om hem af te beelden als een
Iznogoedh die kalief wilde worden in plaats van de
kalief.
• Uderzo heeft een eigendom in Yvelines waar
een rij echte menhirs staat opgesteld en een kippenhok
(zijn passie) staat. Op het domein staat een huis
met ronde vormen met een dak van stro. De architectuur
werd ontworpen door Uderzo zelf. Een van de kamers
is ingericht als een privémuseum van het stripverhaal.
Op een muur prijken tekeningen van zijn collega's
en vrienden waaronder De Smurfen van Peyo, Bollie
en Billie van Roba, Guust Flater
van André Franquin, Lucky Luke van
Morris en toch nog iets van een levende persoon, Lobbes
van Marcel Gotlib.
• Van Asterix werden wereldwijd ongeveer
325 miljoen exemplaren verkocht. Als we er zo'n tien
miljoen exemplaren erbijvoegen van De Kleine Nicolaas
en een 200-miljoental van Lucky Luke komen
we op zo'n 535 miljoen verkochte uitgaven waarop de
naam van Goscinny staat.
Faits divers (Asterix):
• De referentie Asterix - astérisque
- ster was mooi meegenomen. Maar het doel om alfabetisch
gerangschikt als eerste in stripencyclopedieën
te staan, was ook mooi meegenomen.
• Al na tien albums zei Goscinny dat hij geen
ideeën meer had voor nieuwe Asterix-verhalen.
Er volgden er niettemin nog veertien.
• Tot de parodieën op Asterix
behoort het album Asterix en de Kernsentrale...
of het Recht van de Sterkste uit 1979. 48 bladzijden
lang zetten Asterix en Obelix zich in tegen de geplande
kerncentrale Brutus Rapidus op hun grondgebied. Het
volledige album is samengesteld uit bestaande plaatjes
uit alle albums die tot dan waren verschenen, uiteraard
met veranderde tekst in de ballonnen. De winst op
de verkoopprijs zou besteed worden aan "omkoping
van Haars en andere miljeuvriendelijke aktiviteiten".
• In 1980 hielden taalgeleerden een congres
in München. Daarbij constateerden ze dat leerlingen
van middelbare scholen naast Engels als vreemde taal
meestal voor Latijns kiezen. Volgens de deskundigen
was die voorkeur voornamelijk toe te schrijven aan
het gebruik van lesboeken die op ruime schaal geïllustreerd
werden met plaatjes uit de Asterix-albums.
Al in de jaren zestig maakt Asterix officieus
deel uit van de lessen Latijn. Ook in Vlaanderen moest
je al eens Latijnse spreuken vanbuiten leren die uit
Asterix werden geciteerd, ten minste als
je een toffe leraar getroffen had.
• Het Gallische dorpje is gebaseerd op het Franse
vissersdorpje Erquy (Bretagne) dat nu de titel "De
Geboorteplaats van Asterix" draagt.
• Wat is succes? Op een dag hoorde Uderzo iemand
zijn hond roepen: "Astériiiiix!"
Pas wanneer het duo later en elders out of the
blue "Ze zijn gek die Romeinen" hoorden,
wisten ze dat ze een hitserie maakten.
• In 1996 kreeg Asterix zijn eerste grote expo
in het museum Arts et Traditions Populaires
in Parijs.
• De studievereniging Asterix
van de opleiding Keltische Talen en Cultuur aan de
Universiteit Utrecht is genoemd naar de stripfiguur
Asterix.
• De Nederlandse Asterix-vorsers René
van Royen en Sunnyva van der Vegt
toetsen de historische werkelijkheid aan de wereld
van Asterix. Vergelijkingen, extra uitleg
en andere opmerkingen zijn te lezen in de boeken Asterix
en de Waarheid (1997, dat in 2000 al aan de tioende
druk toe was en aan zestigduizend verkochte exemplaren
lag), het vervolg Asterix en de Wijde Wereld
(2002) en De Erfenis van Asterix (2002) en
het gelegenheidsboekje Asterix en Athene: Op naar
Olympisch Goud dat in het Olympisch jaar 2004
verscheen. Asterix en de Waarheid raakte
vertaald in diverse landen. In 1998 stond het op de
lijst van de achttien wetenschappelijk meest interessante
boeken van het jaar van het Duitse weekblad Die
Zeit. En het betekent al heel wat als je op de
sofa van het Vlaamse tv-programma De Laatste Show
wordt uitgenodigd om het over strips te hebben.
• In het oktobernummer van Stripschrift
in 1999 lobbyden René van Royen en Sunnyva
van der Vegt voor een album dat zich op Nederlandse
bodem afspeelt. In een lang artikel somden ze historische
mogelijkheden en confrontaties op voor potentiële
verhaallijnen. Hen valt op dat haast alle landen die
bezet zijn door de Romeinen voorkomen in de Asterix-albums,
behalve het leeuwendeel die ten noorden van de Donau-rivier
liggen.
• Een historicus penden in een brief zijn bewondering
neer over de accuraatheid waarmee Uderzo Condatum
tekende. Nochtans had Uderzo alles verzonnen omdat
hij er geen gegevens over had. De gelijkenissen berustten
wel degelijk op puur toeval.
• Zo tussendoor: al eens op de vleugels op de
helm van Asterix gelet? Ze gedragen zich als de oren
van een hond. Hij laat ze hangen als Asterix verdrietig
is of down, ze staan gespitst als Asterix iets in
de mot heeft of iets hoort, enzovoort.
• "Waar ik het meest naar uitkijk is de
reactie van mijn kleinkinderen, die gek zijn op de
luchtvaart, als ze doorhebben dat Asterix en Obelix
op vliegtuigen staan van SN Brussels.
Ik weet dat ik daardoor naar hun mening het eindelijk
gemaakt heb." Een uitspraak van Uderzo in Connect
106 van 12 september 2005. Eigenlijk had hij
het over de relativiteit van succes.
• Een vergelijking in datzelfde nummer van Connect:
"Asterix verkocht 22 miljoen exemplaren
van 1961 tot 1974, ongeveer hetzelfde als de 22 Kuifje-albums
tussen 1946 en 1972."
• Nog een weetje: de grote doorbraak van Asterix
kwam er met Asterix
en Cleopatra, ook het eerste album waarin
Obelix van de magische toverdrank proefde... zonder
enig gevolg.
• 33 albums staan gelijk aan 1.450 platen en
11.600 prentjes.
• Op vrijdag 14 oktober 2005, gelijk met de
lancering van Asterix 33: Het Geheime Wapen,
vervingen de kranten Gazet van Antwerpen
en Het Belang van Limburg alle redactionele
foto's en illustraties door prenten uit de Asterix-strips
voor een "exclusiefix bewaarexemplarix".
De ware stripverzamelaar had alle vier regionale edities
per krant moeten kopen.
• "Ik wil niet dat Frankrijk blijft zoals
het dorpje van Asterix", was de uitspraak in
een nieuwsuitzending van 29 mei 2005 van een Franse
stemgerechtigde die duidelijk "Oui!"
stemde in een referendum voor of tegen de Europese
grondwet. Uiteindelijk zouden de "Non"-stemmers
het halen. Frankrijk bleef nog even een megaversie
van het Asterix-dorp.
• In 2006 verscheen in Duitsland kort na de
verkiezingen een Asterix-parodie onder de
titel Sieben Jahre Schrödix Sind Genug waarin
Schrödix natuurlijk naar Schröder
verwees. In het verhaal heet zijn tegenstandster Merktnix
naar Angela Merkel die uiteindelijk
de verkiezingen won. Net als de in 1979 uitgegeven
parodie Asterix en de Kernsentrale was deze
Duitse persiflage opgebouwd uit plaatjes die uit bestaande
albums waren geknipt en voorzien van nieuwe teksten.
In tegenstelling tot Asterix en de Kernsentrale
was het album enkel als een te downloaden pdf te lezen
via een website.
• Sinds 25 april 2007 is Asterix officieel ambassadeur
van het Franse Celle de la Défense
des Enfants, een organisatie die opkomt voor
de rechten van het kind.
• Van het eerste album kwamen 6.700 exemplaren
op de markt. In 1967 lag de verkoop op meer dan één
miljoen exemplaren per album. Van de eerste 25 albums
werden telkens meer dan een miljoen exemplaren verkocht...
per jaar. De Franse eerste druk van Asterix en
de Noormannen was na twee dagen uitverkocht.
De oplage bedroeg 1,2 miljoen exemplaren. Albums van
de reeks worden gelezen in meer dan 130 talen en dialecten.
Sinds zijn ontstaan in 1959 raakten zo'n 325 miljoen
albums verkocht. De jaarlijkse opbrengst op de (afgeleide)
rechten is goed voor enkele miljoenen euro. In 2007
alleen al bedroeg de bedrijfsomzet 11,3 miljoen euro.
Faits divers (Asterix
en het 1ste Legioen):
• Naar aanleiding van de release van Asterix
33: Het Geheime Wapen in 2005 organiseerde De Stripspeciaalzaak een lezerswedstrijd
waarin werd gevraagd naar een Asterix-top
5. In deze uitslag behaalde Asterix en het 1ste
Legioen de eerste plaats in de aldus bekomen
Asterix
Top Six. Daarom verwijzen we je
door naar
deze pagina voor een overzicht
van alle (onvertaalde) knipoogjes, historische verwijzingen,
cameo's en trivia die het album rijk is. |
|