|
D
A T A S H E E T |
Tekenaar:
Régis Loisel
Scenarist:
Serge Le Tendre
Uitgever:
Dargaud Benelux
Collectie:
Collectie Charlie
(1984, 2002)
Eerste druk: 1984
Oorspronkelijke titel:
La Quête de l'Oiseau du Temps 1: La
Conque de Ramor
Uitvoering:
SC, kleur |
Quoi?
Hermelijn vliegt er in opdracht van haar moeder Mara
op uit om de op een boederij teruggetrokken Bolster
te overhalen een queeste te ondernemen om tijd voor
de heks te winnen. Zij moet een ellenlange spreuk
kunnen uitspreken om de in een hoorn opgesloten god
Ramor te beletten te ontsnappen en bijgevolg dood
en vernietiging in Akbar teweeg te brengen. Maar eerst
moet Bolster de heksenkoning Shan-Tung van het Gewest
van de Gebarste Aarde overhalen hem de hoorn te geven,
goedschiks of kwaadschiks. Bolster trekt op pad met
zijn vermeende dochter Hermelijn als metgezel. Het
wordt een gevaarlijke race tegen de klok. Op zijn
pad stuit hij op oude bekenden en nieuwe gezichten.
Et alors?
De start van de baanbrekende fantasyreeks van Régis
Loisel en Serge Le Tendre
miste indertijd zijn impact niet. De stripreeks effende
het pad voor een immense hoeveelheid fantasyreeksen
waar een Franse uitgever als Soleil
of Delcourt (met vertalingen bij
voornamelijk Talent, Arboris
en tegenwoordig Silvester en Daedalus)
nu nog steeds voor een groot deel op steunt qua verkoop.
Een aantal reeksen kwam aardig in de buurt van de
ideale combinatie queesteverhaal, humor, geweld en
ondeugendheid, maar ze konden niet tippen aan de emotie
die de hoofdpersonages, de makers en hun lezers nog
te beurt zou vallen.
Aantal genomineerde albums
van Loisel: 13/440
Aantal
genomineerde albums van Le Tendre: 9/440
|
Faits
divers (Loisel en Le Tendre):
Door de grote hoeveelheid info over beide auteurs
hebben we deze opgeplitst. Op deze pagina vind je
het meeste over Serge Le Tendre.
• Serge Le Tendre werd op 1 december 1946 geboren
in Parijs, meerbepaald in het bed van zijn moeder.
Zijn echte vader, een politieman, was toen al gescheiden
van zijn moeder. Zij hertrouwde met een truckchauffeur.
• Op zijn twaalfde was Le Tendre net zo goed
als Loisel een grote fan van Le Journal de Mickey.
Hij bezocht de redactie van het blad om er zijn tekeningen
te presenteren en voor te stellen dat hij zou komen
werken voor hen. De redactie ontving hem als een grote
auteur, namen veel tijd om zijn tekeningen te bekijken
en hem aan te moedigen, maar wel met de boodschap
dat hij binnen een paar jaar moest terugkeren. Geen
probleem, bij het vertrekken kreeg Le Tendre enkele
filmaffiches mee. Hij tevreden natuurlijk.
• De familie van Le Tendre werkt in een Esso-fabriek.
Ook Le Tendre leek voorbestemd om er te werken. Dat
gebeurde effectief wanneer hij al op jonge leeftijd
aan de slag ging als hulpboekhouder bij Esso, hoewel
hij liever tekenfilms zou maken. Op zijn 21ste was
hij de job spuugzat en als meerderjarige nam hij ontslag.
Sindsdien tankt hij bij Elf.
• Zijn beslissing viel allerminst in goede aarde
bij zijn familie. Het werd als verraad aanzien. Dat
hij bovendien ook nog eens jointjes begon te roken
en zijn prille (en grote) seksualiteit botvierde,
was al helemaal van het gekke te veel.
• Omdat de werkloosheid in die periode niet
erg groot was, tuimelde hij makkelijk van de ene job
naar de andere. Zo kwam hij aan de bak als knecht
in een pakhuis, verkoper in een boekenwinkel en een
seksshop, handelaar in vrouwenkledij, kassier in een
kantine en anderhalve dag lang ontdeed hij slakken
van hun huisje voor een laboratorium van een medische
faculteit. Hij werkte zes maanden per jaar en de rest
van de tijd bezocht hij zijn vrienden aan de kades
van de Seine. Hij rookte er joints, viel er meisjes
lastig en verkondigde dat hij strips wou maken.
• Op de universiteit van Vincennes volgde hij
vanaf 1973 stripcursussen die gegeven werden door
Jean Giraud en Jean-Claude
Mézières. Op de schoolbanken
ontmoette hij Loisel, André Juillard
en Dominique Hé... en hij
ondervond dat hij beter kon schrijven dan tekenen.
Zijn leraars waren daar trouwens zeer duidelijk in.
Loisel was toen twintig, Le Tendre was vijf jaar ouder
en tevens de oudste van de klas.
• De lessen van Mézières duurden
officieel twee uur, maar vaak werden ze op café
verdergezet aan de overkant van de straat waar de
universiteit was gevesitgd. Het café was een
waar tekenaarsbastion. De meeste van de studenten
volgden de lessen om zelf ooit leraar te worden. Volgens
Giraud waren enkel Le Tendre en Hé ambitieus
genoeg om het zelf als striptekenaar aan te kunnen.
Het was trouwens niet de bedoeling dat er echt les
werd gegeven. De leraars fungeerden eerder als raadgevers.
Ook Jean Pierre Dionnet kwam nu en
dan eens een cursus leiden.
• Met Hé verkocht hij zijn eerste strips.
Het waren filmrubrieken in stripverhaal voor een bijlage
van Figaro Magazine. Maar het viel niet mee
om op amper één pagina een film als
French Connection te becommentariëren.
Daarnaast maakte Le Tendre tekeningen voor reclame,
gemeenteanimaties en dergelijke meer voor een communicatieagentschap.
Voor Culture Underground leverde hij ook
kleine illustraties over undergroundevenementen in
Parijs. Patrick Cothias leerde hij
daar kennen want ook hij maakte illustraties voor
het magazine.
• Met een vriend maakte Loisel het vier pagina's
tellende kortverhaal Blaise la Cloque (over
een neuskeutel die in een glas valt, oplost, wordt
opgedronken en zijn weg vervolgt in het menselijk
lichaam) dat Mézières sympathiek getekend
vond, maar een verschrikkelijk slecht scenario had.
Le Tendre stond bij het beoordelen van de platen over
de schouder van Mézières mee te kijken.
Mézières stelde Loisel voor om met een
scenarist te werken, meerbepaald Le Tendre, die steeds
achteraan de klas zat. Loisel had daar wel oren naar.
Hij meende dat Le Tendre al alles gezien, alles meegemaakt
had. Bovendien "voorzag hij heel Parijs van marihuana".
Een overdreven uitspraak, maar het klopte wel dat
Le tendre wat bijverdiende met het dealen van weed.
Van Mézières kreeg hij Le Tendres adres.
Op de dag en het moment van afspraak was Le Tendre
niet aanwezig in zijn kamertje op de zevende verdieping
van een blok in Parijs. Een briefje aan de deur verwees
hem door naar nummer 10 van het doodlopende straatje
Bergame waar hij met Patrick Cothias samen was. Bergame
was slechts zeshonderd meter verwijderd van de plaats
Nation waar Loisel woonde. Daar trof hij Le Tendre
en meteen ook Cothias en zijn gevolg aan.
• Al op deze eerste hereniging had Le Tendre
het over Op Zoek naar de Tijdvogel als gevolg
van de schoolopdracht (zie verder op deze pagina).
Het basisverhaal was grosso modo dat van een zwarte
vogel die uit een ei komt, in de lucht vliegt, door
een boogschutter geraakt wordt en geboorte geeft aan
de nacht. Meer was het niet. Enkele weken later zag
Loisel in de cinema Deliverance. Hij herinnert
zich nog dat hij Le Tendre voorstelde om van de boogschutter
een blind, wat mongoloïde kind te maken zoals
de banjospeler in de film. Hij maakte er schetsen
van: een persoon met groot hoofd en kleine ogen, net
zoals hij uiteindelijk in deel 4 terecht zou komen.
Le Tendre zag hem eerder als een ouwe grijsaard. Loisel
had al in de eerste uren na het vertellen van het
basisverhaal enkele schetsen gemaakt van Mara.
• Met Cothias en Loisel richtte hij in 1975
het stripblad Tousse Bourrin op. Le Tendre
verzon de titel, maar zijn functie was niet maar dan
raadgever. De idee kwam tot stand in een wachtzaal
van een ander tijdschrift, waar Loro
en Olivier Taffin ook zaten. Het
daagde hen dat het eigenlijk makkelijk was om zelf
een tijdschrift te maken en uit te geven. In elk nummer
zou een van hen de rol van hoofdredacteur vertolken.
Na vier nummers was het avontuur afgelopen. Loisel
kreeg zijn kans op hoofdredacteurschap niet. De financiering
werd mogelijk door de tekenaars gewoon niet uit te
betalen en een overeenkomst te maken met de drukker
om de factuur pas te regelen na verschijning van een
nummer. De distributie gebeurde door dezelfde agent
van Métal Hurlant en L'Écho
des Savanes zodat het een grote verspreiding
kende in krantenkiosken. Van het eerste nummer raakten
tussen de twaalfduizend en dertienduizend exemplaren
verkocht. Max Cabanes publiceerde hierin zijn eerste
episodes van Les Villages dat later in Fluide
Garical een doorstart kende. Op een dag sloot
de agent het kantoor zonder vooraf te waarschuwen
en zonder de auteurs de opbrengst van de verkochte
nummers te betalen. Het blad ging failliet.
• In die tijd werkte Le Tendre in een seksshop.
Deze job had hij te danken aan Loisel. De tekenaar
had namelijk enkele covers getekend voor Richard
Fall, een porno-uitgever van magazines en
boeken die nu opereert onder de naam Concorde
dat tegenwoordig ook pornofilms verkoopt op dvd. Loisel
heeft nog de lettering geschilderd voor de gevel van
zijn seksshop die hij in Parijs opende. Het was slechts
de tweede die in de hoofdstad van de liefde werd geopend.
Het was in deze winkel dat Le Tendre achter de kassa
kon staan van 18.00 uur 's avonds tot 1.30 uur 's
morgens. Overdag kon hij wat slapen vooraleer zijn
vrienden op te zoeken of om te schrijven. Ook Patrick
Cothias werkte voor het uitgeverijtje. Hij schreef
één of twee boeken en poseerde zelfs
voor foto's die in het boek moesten komen. Ze werden
niet gebruikt.
• Na deze job reisde Le Tendre halsoverkop en
amper voorbereid voor drie weken naar Nepal met een
toenmalig vriendinnetje.
• Na het Tousse Bourin-avontuur konden
Cothias en Loisel werken voor Pif, het blad
met de gratis gadgets. Le Tendre hield het bij Plop,
een krant dat werd gesponsord door Antar.
Hij schreef de scenario's van de kikker Plop. Dufranne
tekende ze. Ook Max Cabanes werkte
er aan strips met dieren in de hoofdrol. Laurent
Vicomte zat er toen al. Via hem leerde hij
Pierre Makyo en Alain Dodier
kennen. Makyo broedde op dat moment aan Het
Land van Langvergeten (dat Vicomte zou tekenen)
en gaf Le Tendre regelmatig kleine tips. Ze besloten
samen een strip te maken voor Dodier: Jerome K.
Jerome Bloks, die een publicatie vond in Robbedoes.
• Na twee albums hield Le Tendre ermee op. Makyo
werkte sneller dan hem. Tegen dat Le Tendre zich in
het personage had gewerkt om uit een bepaalde situatie
te geraken, had Makyo al lang een oplossing klaar.
• Op het eind van de jaren zeventig werkte Le
Tendre samen met meerdere tekenaars. Onder meer Loisel,
Max Cabanes, Dominique Hé en Michel
Rouge deden een beroep op zijn diensten.
Publicaties liepen in Pilote, Fluide Glacial,
Métal Hurlant en diverse meer.
• Cothias bewoonde een huis uit de jaren dertig
in het twintigste arrondissement van Parijs. Aan de
gevel groeide klimop wat een vrij zeldzame groene
aanwezigheid gaf in Parijs. Daar, in de doodlopende
straat Bergame, was plaats voor een atelier waarin
Loisel, Le Tendre, Philippe Luguy
samenkwamen en werkten. Op een dag stelde Loisel Cothias
voor aan een meisje. Niet veel later besloot het ondertussen
ontstane koppel om te verhuizen naar een groter appartement.
Loisel scheidde toen van zijn vrouw en ging in het
atelier van Cothias wonen, een jaar lang tot wanneer
hij zelf een nieuw meisje keerde kennen met wie hij
niet ver uit de buurt ging samenwonen. Met goede herinneringen
aan het Bergame-atelier wilde Loisel nu zelf een studio
samenstellen voor tekenaars. Michel Rouge en Olivier
Taffin (die allebei problemen hadden met hun partner)
hadden daar wel oren naar. In 1979 zag een nieuw Bergame-atelier
het licht. Charlie-Hebdo besteedde er aandacht
aan in een artikel. De drie woonden en werkten samen
en aten elke middag en avond couscous in de buurt.
Soms duurde een lunch van 11.00 uur tot 17.00 uur,
werd er een uurtje gewerkt in het atlier vooraleer
ze weer naar het restuarantje trokken om tot een gat
in de nacht te dineren. Op andere dagen werd er dan
weer de hele nacht gewerkt met oefeningen in diverse
tekenstijlen. De liedjes van Edith Piaf,
van wie Cothias de integrale platen ollectie kocht,
werden dan afgespeeld.
• In die tijd stond de relatie van Loisel en
Le Tendre op een laag pitje. Na twee jaar waren ze
op een punt gekomen waar ze elkaar uit gewoonte vermeden,
meer dan uit rancune. Bij een toevallige ontmoeting
in een café haalden ze de spons over deze onrdebreking
in hun relatie en zagen ze elkaar weer net zo regelmatig
als vroeger. Met hen stopten het niet. Vele auteurs
hadden afspraak in de vijftien vierkante meter ruimte,
soms om er twee, drie dagen te blijven. Op de duur
werd het een pleisterplaats voor de meeste tekenaars
in Parijs. Vooral de hartelijke kameraderie trok aan.
Laurent Vicomte, Daniel Goossens,
Caza, Pierre-Yves Gabrion,
Claude Lacroix, Philippe Luguy, Pierre
Makyo,... waren regelmatige bezoekers. Het
was naast het atelier Pyramides van
Raymond Poïvet (waar een andere generatie
striptekenaars klaargestoomd werd) het enige tekenatelier
van Parijs. Loisel begon een grote naam te worden
naar wie veel aanstormende tekenaars opkeken.
• Rouge bleef niet langer dan drie maanden in
het Bergame-atelier. Hij kreeg de kans om de assistent
te worden van Giraud, die toen in de Pyreneeën
woonde. Ook daar bleef hij niet lang, maar terugkeren
naar het atelier deed hij niet. Als vervanger stelde
Taffin (die vandaag een kunstschool leidt) Fabien
Lacaf voor. In die tijd was Lacaf een archeoloog
die regelmatig naar Mexico moest. 's Avonds verkocht
hij kranten of vergezelde hij zijn zuster, een zangeres
die in cabarets optrad. De bende van Tousse Bourin
kwam regelmatig langs in deze cabarets. In Bergame
kwam hij langs om bij te leren, hoewel hij eigenlijk
geen striptekenaar was. Hij moest de rol van "goede
vriend" vervullen wat blijkbaar niet meer inhield
dan de schoonmaak en het legen van de prullenmand,
maar later ook het schrijven van wat scenario's voor
commerciële opdrachten. Dankzij Taffin hadden
ze effectief veel opdrachten, vooral voor goedbetaalde
audiovisuele toepassingen. Het volstond soms om 's
nachts vijfenveertig tekeningen te maken om een maand
lang niets te hoeven uitvreten.
• Rond 1982 werkte Le Tendre met Loisel aan
de gagreeks Jonas Folies (voor een katholiek
tijdschrift), met Fabien Lacaf aan Le Morjeux
en zelf aan enkele kortverhalen voor Métal
Hurlant. Dankzij Jonas Folies kon Loisel
twee jaar lang elke maand zijn eten betalen. Buiten
deze reeks tekende hij links en rechts voor reclame,
tijdschriften en zelfs het blootblad Blackstreet
of Absolu Plus. Voor een van deze bladen
tekende hij een Jacques Chirac als
Superman. Maar Loisel wil het daar niet meer over
hebben.
• In het atelier van Makyo en Dodier leerde
hij in 1985 Christian Rossi kennen
met wie hij Julius Antoine opzette. Het eerste
verhaal, Lea (over een volwassen man die
verliefd wordt op een minderjarig meisje), is een
potpourri van elementen die hij las in de romans van
Patricia Highsmith, de films van
François Truffaut en Alfred
Hitchcock en de jonge schoolmeisjes in de
school nabij het appartement waar Le Tendre toen woonde.
Edmond et Crustave, La Gloire d'Héra
en Tirésias zijn andere verhalen die
Rossi tekende op zijn scenario.
• In de verhalen van Julius Antoine staat
familie, of een gemis eraan, ook centraal. Delen 3
en 4 gaan zelfs over de zoektocht naar zijn vader.
Op het moment dat hij deze verhalen schreef, vond
zijn jongste broer hun echte vader terug. Deze vraagt
Le Tendre of hij hem wil ontmoeten, maar hij prefereerde
om eerst zijn verhaal af te maken. Na het voltooien
van de albums zocht hij zijn vader op. Er moest veel
uitgepraat worden. Later stuurde hij de albums op
naar zijn vader waarop deze antwoordde dat hij nu
veel zaken begreep.
• Le Tendre was eens kwaad op een journalist
die in een recensie duidelijk liet merken dat hij
niet hield van Julius Antoine. Lang daarna
heeft hij de journalist in kwestie ontmoet. Hij was
al lang vergeten wat hij indertijd had geschreven.
Le Tendre zei er trouwens bij dat je vanaf honderdduizend
verkochte exemplaren (wat bijvoorbeeld opgaat voor
Op Zoek naar de Tijdvogel) je je minder aantrekt
van wat critici van je werk vinden.
• Le Tendre vergaarde in de begindagen van zijn
carrière een aardige bibliotheek met boeken
over of van Frank Frazzetta, Edmond
Dulac (allebei bestemd voor Loisel), Rackham,
Heinrich Kley en op een dag een groot
boek over Walt Disney. Het minder
aardige is dat hij deze boeken vooral pikte uit een
boekhandel die nu niet meer bestaat. Vaak stond hij
aan de deur van Loisel met een lange mantel aan en
grote draagtas waarin gestolen boeken staken. Loisel
kreeg veel van deze boeken. Voor bezoekjes aan andere
vrienden nam Le Tendre andere 'cadeautjes' mee. Twee
keer een boek van een Amerikaanse schilder die westernscènes
schilderde waren een geschenk voor Michel Rouge en
Jean Giraud. Documentatie was duur, maar niet op een
dergelijke manier.
• Naast boeken stal hij ook platen, steeds om
ze cadeau te geven aan iemand anders. In een kalme
periode stal hij enkel... bloemen. Die gaf hij dan
aan de echtgenotes of vriendinnen van vrienden. Loisels
vrouw kreeg zo al eens een boeketje die Le Tendre
nam van een graf op het kerkhof van Père Lachaise.
• Loisel was niet zo’n muziekliefhebber.
Zelf luisterde hij slechts naar de radio. Le Tendre
daarentegen luisterde intens naar alle soorten muziek
die op dat moment hot waren, van The
Beatles tot Marianne Faithfull,
van klassieke tot etnische muziek, van jazz en blues
tot... "strontmuziek", zoals Loisel alle
muziek waar Le Tendre naar luisterde omschreef. Soms
nam hij namelijk platen mee naar het atelier. The
Beatles waren een rolmodel van Le Tendre. Met zijn
lange zwarte haren uit de jaren zeventig en tachtig
(vandaag zijn ze wit) en zijn bril leek hij sterk
op John Lennon hoewel hij het meer
had voor Paul McCartney.
• Samen met Rodolphe schreef Le Tendre in 1987
de eerste episode van een tekenfilmreeks van Michel
Vaillant. 52 afleveringen van 26 minuten waren
voorzien, maar het project strandde voortijdig.
• Uit Liefde voor de Kunst (voor Joseph
Béhé (deel 1) en Jean-Pierre
Danard (de rest)), Labyrinten (Jean
Denis Pendanx), Taï-Dor (Serrano
met co-scenario van Rodolphe) en het one-shot De
Pechvogel (Jean-Paul Dethorey)
voor de collectie Vrije Vlucht volgden elkaar
op.
• Na twee albums van Takuan nam Olivier
TaDuc de tekeningen over van Emiliano
Siméoni. De westernreeks Chinaman
is de tweede serie die ze op hun actief hebben staan.
Na één album bij Casterman
(ook vertaald) en vier albums bij Les Humanoïdes
Associés vond de reeks onderdak in
de collectie Spotlight van Dupuis.
In korte tijd werden de eerste albums heruitgegeven
en vertaald. Mede door deze opgemerkte regelmaat vond
de reeks snel aansluiting bij het publiek.
• Takuan werd na twee albums trouwens
stopgezet bij Dargaud door de nieuwe
eigenaars van de uitgeverij, de Group Ampère.
Het album De Bezetene (in het Frans Les
Fous du Dieu) zinde de katholieke groep niet.
Voor Delcourt schreef hij dan de
drie resterende albums met een nieuwe tekenaar. Ze
werden vertaald door Arboris.
• In 2000 schreef Le Tendre het sf-verhaal Siloë
voor tekenaar Stéphane Servain.
De verhalen van sf-auteur Philip K. Dick
(op wiens werk Blade Runner, Total Recall,
Minority Report,... zijn geïnspireerd)
gaven aanleiding tot een eigen sf-probeersel.
• Walt Disney, Alfred Hitchcock, Steven
Spielberg, de romans van Catherine
Mansfeld, Virginia Wolf,
maar ook René Goscinny en
Comanche van Hermann en
Greg zijn grote inspiratiebronnen
voor Le Tendre. Het werk van Jean-Claude Forest,
Alan Moore, Adrian Tomine
en Frank Miller volgt hij vandaag
uit pure interesse.
• Vooral Gregs Robbedoes-verhalen QRN
op Bretzelburg en De Gevangene van Boeddha
blijven zijn favorieten. Het Lucky Luke-verhaal
Zijne Keizerlijke Hoogheid Smith van René
Goscinny verblufte indertijd de scenarist. Maar ook
voor Maarten Milaan of Norbert en Kari:
Het Monstereiland van Christian Godard
vindt hij meesterwerken. Van Forest adoreert hij Schipbreukelingen
van de Tijd / Ruimte dat hij schreef voor Paul
Gillon, net zoals Het
Besloten Land voor Jacques Tardi.
Uit de bibliotheek ontleende (zonder te stelen!) hij
de populaire literatuur en sf van Philip K. Dick en
Jules Verne. Na een ontmoeting met
een gecultiveerde vrouw leerde hij Shakespeare,
Stendhal, Lampedusa,
Rostand (de schrijver van Cyrano
de Bergerac), enzovoort lezen.
• Dat de vriendschap tussen Loisel en Le Tendre
wel erg ver ging, is misschien af te leiden uit volgende
anekdote. Ze namen samen vakantie en trokken naar
een naaktstrand. Loisel verbrandde er zijn billen.
Le Tendre heeft ze daarna langdurig ingewreven met
zalf.
• Hun eerste gezamenlijke signeersessie gebeurde
op het Foire du Livre in Brussel.
Dargaud huurde voor hen een kamer in het Sheraton-hotel.
Daar aangekomen was het voor de receptionist oké
dat ze een suite zouden delen. Diezelfde avond nam
de toenmalige directeur van Dargaud Benelux hen mee
naar een bar. Omstreeks vier uur in de ochtend stelde
hij hen elk een vrouw voor waarmee ze hun gang konden
gaan. Omdat ze nu toch een suite hadden, namen ze
de dames mee, ook al lagen de knapste al lang elders.
• Vandaag is Le Tendre officieel gepensioneerd.
Maar een creatieveling houdt zich daar minder mee
bezig. Hij schrijft nog steeds Chinaman (voor
TaDuc), Le Livre des Destins (voor Franck
Biancarelli) en Siloë (voor
Servain, waarvan in 2008 het laatste deel van moet
verschijnen). Paroles d'Étoiles is
een eenmalig project voor Soleil
waarin hij getuigenissen van joodse kinderen die tijdens
de Tweede Wereldoorlog moesten onderduiken in scenariovorm
giet voor tal van tekenaars. Loisel heeft uiteraard
nog de zesdelige reeks Magasin Général
te beëindigen en verzorgt samen met Jean-Blaise
Djian het scenario van de reeks De Grote
Dode voor tekenaar Vincent Mallié.
In november 2007 verscheen hiervan het eerste deel
bij Glénat.
Faits divers (Op
Zoek naar de Tijvogel):
• Een leraar op de universiteit van Vincennes
die zelf nooit strips had getekend en wiens naam Le
Tendre zich niet meer kan herinneren, stond aan de
basis van Op Zoek naar de Tijdvogel. De opdracht
luidde om iets te doen rond het verstrijken van tijd
in een serie van gelijkvormige kaders zodat het een
vorm van animatie werd. Voorbeelden waren schaduwen
die zich verplaatsten, een glas dat geleegd werd,...
Le Tendre zocht het poëtischer. Le Tendre tekende
een landschap met een dorpje tussen kleine heuvels
en een torentje onder een blanke hemel. Een inktvlek
in de hemel wordt steeds groter, maakt de hemel helemaal
zwart en slorpt vervolgens het torentje, de heuvels
en het dorpje op tot er niets meer overschiet dan
een witte uitsparing: de maan. Le Tendre was apetrots
en werkte verder op de idee. De vlek kan ook een vogel
zijn. Als deze zijn vleugels openslaat, bedekt het
de hemel. Zijn ogen zijn als twee manen en vlekken
op zijn vleugels zijn de sterren. Waarom slaat de
vogel zijn vleugels open? Omdat hij iets krijgt! Wat?
Bijvoorbeeld een pijl. En de boogschutter moet blind
zijn. Daarna broedde Le Tendre verder op een ei. De
vogel moet een ei leggen, die staat voor een nieuwe
dag als het ei ook een vogel doet losbreken. En die
vogel legt op zijn beurt een ei. En zo steeds verder.
Stel dat iemand op een dag een versgelegd ei steelt,
wat dan?... Al bij het bedenken van dit verhaaltje
fantaseerde Le Tendre over een groter geheel met meer
info over de boogschutter en een ridder die erin voorkwam.
Ontelbare versies heeft hij geschreven vooraleer het
tot een scenario kwam waarover hij fier was. Toen
Giraud op een dag scenario's opvroeg van zijn cursisten,
diende Le Tendre dit verhaal in. De week erop vroeg
Giraud aan zijn studenten wie van het Le Tendre is.
Overtuigd van de kwaliteiten van het verhaal en de
originele ideeën vond hij zich bereid om het
te tekenen. Op dat moment zou hij net De Erectomaan
beëindigen en kon dus aan een nieuw project beginnen.
Maar op het moment dat Le Tendre écht klaar
was met een volwaardige versie waren er al enkele
maanden verstreken. Giraud had het toen te druk om
er nog wat bij te nemen. De leraar duwde hem wel in
de richting van Loisel in wie Giraud een veelbelovende
toekomst zag.
• Een eerste versie van Op Zoek naar de
Tijdvogel werd gepubliceerd in 1975 in het trimestriële
blad Imagine van Rodolphe, toen nog boekhandelaar
dichtbij het Odéon-theater
in Parijs. Le Tendre kwam daar veel langs omdat hij
veel sf las in die dagen. Imagine gaf Rodolphe
samen uit met Jacques Lob. Daarin
kwamen strips aan bod, maar ook sf-verhalen, artikels
over het paranormale, literaire underground, rock,...
Ook Gigi, Floc'h,
Claeys, Annie Goetzinger en Alexis
publiceerden in het blad dat een verkoop kende van
vierduizend stuks. Rodolphe was de eerste die brood
zag in het Tijdvogel-project in tegenstelling
tot de grote uitgevers van die tijd. Twee afleveringen
van zes pagina's in zwart-wit werden gepubliceerd.
Voor een voorpublicatie in kleur was er geen geld.
Loisel herinnert zich nog dat de inkting hem zorgen
baarde. Hij wist niet waar hij zijn warte vlakken
moest plaatsen. Alfonso Font, die
toen in Frankrijk woonde bij Cothias, leerde hem enkele
trucjes om ze beter te plaatsen. De verandering gebeurde
tussen deze twee episodes.
• Imagine was eigenlijk niet meer dan een
fanzine. Na twee episodes belde Rodolphe zijn auteurs
op om hen te vertellen dat hij ze niet langer kon
betalen en of het mogelijk was of ze hun avonturen
toch niet wilden verderzetten. Voor Le Tendre was
dat geen probleem. Hij had er toch een ander werk
naast, maar voor Loisel was dat uitgesloten. Het werk
kostte hem veel tijd dat hij liever spendeerde aan
betaalde opdrachten om zijn gezin eten te kunnen geven.
• Het duo herwerkte de eerste zes pagina's die
Imagine publiceerde tot een scenario van
wat uiteindelijk deel 1 zou worden en bood het aan
bij Métal Hurlant, het enige blad
dat ze zelf geschikt vonden ter publicatie. In
die tijd was een voorpublicatie van belang om daarna
een album te kunnen uitgeven. Zonder voorpublicatie
geen album. Métal Hurlant weigerde
het dossier om de eenvoudige reden dat het in hoofdzaak
een sf-blad was en dat er net werk werd gemaakt van
Alef Thau, een ander soort heroïc fantasy
van Arno en Alejandro Jodorowsky.
De voorkeur ging naar deze laatsten. Daarna ging het
naar Glénat, maar zij waren gespecialiseerd
in historische verhalen sinds de monstersuccessen
van De Kinderen van de Wind en De
7 Levens van de Sperwer. Hun editoriale lijn
was gebaseerd op historische avonturen. Toen werden
er kleurenkopies (die toen nog een fortuin kostten)
gemaakt van hun dossier om het op te kunnen sturen
naar alle tijdschriften, tot in België toe bij
Lombard. De weigeringen kenden verscheidene
motivaties: de auteurs waren nog jong en onbeduidend,
heroïc fantasy was een onbekend genre en het
project was na vier albums uitverteld. Het vergde
een te grote investering van de uitgeverij.
• In 1980 was de relatie tussen Le Tendre en
Loisel bekoeld. Le Tendre was in de eerste plaats
hulpboekhouder, maar schreef daarnaast kortverhalen
voor Dominique Hé, Annie Goetzinger,
Michel Rouge,... die hij gepubliceerd zag in Pilote.
Langzaamaan trad hij vaster binnen bij Dargaud met
de bedoeling langere verhalen en grotere projecten
voor te stellen. Met Michel Blanc-Dumont had
hij het plan om een western te maken. Voor Michel
Rouge had hij een groot sociaal drama bestemd voor
meerdere albums. Maar Op Zoek naar de Tijdvogel
hield hij steeds achter de hand, het project dat hem
het meest aan het hart lag. Aan Loisel kon hij het
niet voorstellen. Hij zou het in die tijd toch geweigerd
hebben, alleen maar om niet te moeten samenwerken.
• Michel Rouge kan zich Le Tendre uit die tijd
niet voorstellen zonder dat hij een tas onder de arm
had waarin het scenario van Op Zoek naar de Tijdvogel
stak. Op een dag liet hij die tas domweg liggen
op een trein. Hij heeft het nooit teruggevonden. Zo
verloor hij een flink stuk van een scenario dat hij
volledig moest herschrijven. Een drama.
• De twee of drie kortverhalen die Le Tendre
met Rouge maakten voor Pilote waren voor
hoofdredacteur Guy Vidal het sein
om de twee auteurs warm te maken voor het grotere
werk: een eigen serie. Maar Pilote zat vol.
Een afspraak met uitgever Claude Moliterni
was aan de orde. Aan hem stelde Le Tendre een sociaal
drama à la Emile Zola voor.
Omdat Mei '68 nog in het achterhoofd zat, wilde Moliterni
daar niet van weten. Had Le Tendre niets beters voor
te stellen? Jawel, Op Zoek naar de Tijdvogel,
goed wetend dat het verhaal werd ontwikkeld in samenwerking
met Loisel. Rouge stond erbij en voelde zich niet
op zijn gemak. Hij wist ook dat dit het project was
van Le Tendre en Losiel. De twee zijn na het gesprek
meteen naar een café geweest om Loisel op te
bellen. Voor Loisel stelde er zich geen probleem.
Hij gaf zijn zegen opdat het project kon doorgaan.
Diezelfde avond nog is Rouge aan het schetsen geslagen,
maar zonder al te veel overtuiging. Snel werd duidelijk,
ook voor Le Tendre, dat het niet meteen Rouges kopje
thee was. De proefplaten waren ook zeer slecht en
ongeïnspireerd. Zijn personages en bestiarium
overtuigden niet. Het correspondeerde niet echt met
de geest van het verhaal. Enkele weken of maanden
later maakten Loisel en Le Tendre alles goed in een
café en kon er opnieuw werk worden gemaakt
van Op Zoek naar de Tijdvogel. Het duo zat
samen met Rouge en deze laatste besloot zich terug
te trekken. Loisel maakte dan twee pagina's in kleur
die aan Moliterni werden voorgesteld en de wagen was
voorgoed vertrokken, zij het in het begin nog hortend
en stotend. Eigenlijk was er geen plaats in het blad
voor de volgende 2,5 jaar. Moliterni zag meteen in
dat het een genre vernieuwde, maar zowel de redactie
van Pilote als de editoriale en commerciële
diensten van het magazine weigerden categoriek het
project. Moliterni gokte erop dat hij in de komende
tijd nog wel een kans voorzag, een bres, waarmee hij
dan met Op Zoek naar de Tijdvogel mee uit
de voeten zou kunnen. Weinig overtuigd vertrok het
duo. Het dossier bleef anderhalf jaar liggen op Moliterni's
bureau. Loisel en le Tendre werkten in afwachting
aan andere projecten.
• Pyrenee bijvoorbeeld haalde Loisel
uit zijn laden. Hij tekende er enkele platen van en
stuurde ze op naar de gekende uitgevers. Robbedoes
pikte het op. Pas in 1998 pikte Vents d'Ouest
(vertaald door Talent) het op voor een volwaardig
album getekend door Sternis. De reden
waarom Loisel het niet zelf tekende voor Robbedoes
heette Charlie Mensuel. Dargaud had namelijk
net dat maandblad opgekocht en Moliterni had daardoor
eindelijk plaats gevonden voor Op Zoek naar de
Tijdvogel. Charlie-hoofdredacteur Nikita
Mandryka kuiste alle underground (dat het
blad een vuilnisbakimago gaf) op en zocht klassiek
vertelde en getekende avonturenstrips, zolang het
maar om kwaliteit ging. Wanneer Moliterni hem het
werk, een zevental uitgewerkte platen, van Loisel
en Le Tendre toonde, wist Mandryka meteen dat het
dat was dat hij zocht. Hier stond de redactie van
Charlie ook op één lijn: ze
hielden ervan! Dat gebeurde in 1982. Ook al vond Loisel
dat de toen nog drie geplande albums te veel werk
zouden zijn.
• Oorspronkelijk zou de reeks bestaan uit drie
albums. Ze hielden er wel rekening mee dat het gegeven
veel rijker was dan eerst begroot. Uiteindelijk gebeurde
de verdeling als volgt: het eerste deel stelt iedereen
en de meeste situaties voor op een redelijk chaotische
manier, in deel 2 neemt het verhaal vaste vorm aan,
in deel 3 leren we de persoonlijkheid van Bolster
beter kennen om in deel 4 nauwer betrokken te zijn
met zijn gevoelens. Deel 4 biedt uiteraard de dramatische
ontknoping.
• In de jaren zestig en zeventig werd het heroïc
fantasygenre in de Verenigde Staten veelvuldig in
stripreeksen gebruikt. Op Zoek naar de Tijdvogel
vernieuwde het genre en introduceerde het definitief
in Frankrijk en bij uitbreiding heel Europa dat voorheen
enkel Conan en andere adaptaties van Robert
E. Howard kende. Lanfeust van Troy-scenarist
Christophe Arleston preciseerde dat
het genre van Op Zoek naar de Tijdvogel vandaag
preciezer wordt omschreven als light fantasy
in plaats van heroïc fantasy want in plaats van
draken af te slachten en andere monsters te bevechten,
is er een poëtische graad die te veel de bovenhand
haalt om er zomaar een heroïc fantasy-etiket
op te plakken.
• Naast Op Zoek naar de Tijdvogel had
Le Tendre in die begindagen ook nog Jerome K.
Jerome Bloks voor Dodier en Julius Antoine
voor Rossi lopen. De Jager en Léa
van Julius Antonine waren toen nog samen
genomineerd voor de prijs van het beste album op het
stripfestival van Angoulême. Het was De
Vrouw van de Tovenaar van François
Boucq en Jerome Charyn dat
won.
• De cyclus kende een onmiddellijk succes bij
pers en publiek.
• Omdat Loisel geen voeten kon tekenen, gebruikte
hij hoog gras (zoals prairiegras) of verstopte voeten
achter rotsen, kreupelhout en diverse andere grafische
trukjes meer. Loisel is er wel een specialist in gras
en kreupelhout mee geworen. Moelijke perspectieven
wist hij ook te verbergen.
• Le Tendre dacht er op een gegeven moment aan
om een kaart van Akbar vast te leggen, die eventueel
op de schutbladen van de albums kon komen. Noch Loisel
noch de uitgever waren het plan genegen. Een eigen
versie behield Le Tendre voor zichzelf. Maar hij houdt
de gewoonte aan om alle materiaal, die hij gebruikte
voor het maken van een scenario, na de voltooiing
ervan weg te gooien. Ook nu hij op de computer werkt.
• In De Tempel der Vergetelheid komt
een tempel voor waarrond negen menhirs staan. Niet
per toeval, want Loisel refereerde hiervoor naar de
renaissance waar het cijfer negen om een of andere
reden mee geassoccieerd is. Een geïntrigeerde
lezer merkte dit ook op en vroeg in een brief of dit
per toeval was of niet. Daarmee wist Loisel dat zijn
strips aandachtig gelezen werden. Deze lezer ontdekte
in de architectuur van De Tempel der Vergetelheid
nog tal van religieus-mystieke elementen. In die tijd
interesseerde Loisel zich voor het kabalisme en hindoeïsme
en hij stak zijn gebouwen vol symbolen die met deze
religies gekoppeld zijn. Zelfs Le Tendre was daar
niet van op de hoogte.
• Er zijn gelijkenissen op te merken tussen
De Tempel der Vergetelheid en Peter
Pan 2: Opikanoba. De tempel op pagina 17
in De Tempel der Vergetelheid is een voorbeeld
van de mystiek en symboliek waar Loisel zo mee dweepte
in die tijd. Het is zijn favoriete Tijdvogel-album
omdat alles op zijn plaats viel, zowel in zijn werk
als in zijn privéleven.
• De eerste druk van de eerste albums verschenen
in de Collectie Charlie van Dargaud. Bij
de eerste herdruk als onafhankelijke reeks vond de
lezer als extraatje de eerste kortverhalen uit Imagine
die aanleiding gaven tot de huidige reeks. In latere
herdrukken van deze albums zijn deze platen verdwenen
om geen verwarring te scheppen en het gewoon te houden
met het verhaal op zich.
• Al vanaf het eerste album werd op signeersessies
duidelijk dat Hermelijn — wie anders? —
het populairst was. Lezers — wie anders? —
vroegen Loisel om haar naakt — hoe anders? —
voor hen te tekenen. Maar dat succes manifesteerdezich
ook in copycats. Een roodharige, met bont beklede
laarzen, een groot bos hout voor de deur, er waren
niet veel elementen nodig om onder de aandacht te
brengen van Loisel om te gewagen van kopieerwerk.
Loisel kreeg trouwens zelf de beschuldiging toebedeeld.
Er waren lezers die vonden dat hij Hermelijn had nagetekend
van Mary uit Bourgeons De
Kinderen van de Wind.
• Met het verschijnen van Op Zoek naar de
Tijdvogel schoten andere uitgevers wakker. Iedereen
wilde zijn heroïc fantasyreeks uitgeven. Zo kregen
Crisse en Jacky Goupil
kans om Het Kristallen Zwaard uit te geven,
hoewel het project tevoren werd geweigerd omdat het
niet zou aanslaan volgens de uitgevers omdat het niet
realistisch getekend genoeg was. Er was De Zon
der Wolven van Arthur Qwak en
Gilles Gonnort. Maar het is enkel
in Lanfeust van
Troy dat Loisel en Le Tendre een waardige
opvolger zien.
• Rodolphe hielp ons eraan te herinneren dat
de Franse editie van Tolkiens The
Lord of the Rings pas in de jaren 1974-1975 uitkwam
bij Christian Bourgois die er niet
meer dan enkele duizenden exemplaren van verkocht.
Op Zoek naar de Tijdvogel kende een instantsucces
en wordt aanzien als de eerste Franse heroïc
fantasystrip. Als vernieuwing in het genre dan nog
met een meer humaan en intimistisch karakter.
Faits divers (De
Hoorn van Ramor):
• Le Tendre nam verlof op zijn job om aan het
eerste album van Op Zoek naar de Tijdvogel
te kunnen werken.
• Het duo wilde liever niet de clichés
van het prille stripgenre hanteren. Volgens de regels
van het genre moest de held een buitenpropotioneel
gespierde krijger zijn. Maar Bolster was eerder een
oude man met voldoende slechte eigenschappen en exploten
die al achter hem lagen om er geen stereotype van
te maken. Enkel een babe met grote borsten was een
cliché dat ze graag behielden.
• Bolster moest een beetje de antithese worden
van Arnold Schwarzenegger in Conan
the Barbarian: een oude strijder, geen grote
mensenliefhebber... mét een bijl, want hij
moest sowieso het archetype van een heroïc fantasyheld
voorstellen, iets wat Loisel eigenlijk tegenstond.
• De naam Akbar vond Le Tendre in een atlas.
Hij zag de naam staan als stad in Jordanië en
vond de naam meteen goed klinken. "Allah Akbar"
of "Allah is groot" had daarmee niets te
maken. Die verwijzing moet Le Tendre vooral de laatste
jaren in interviews verduidelijken.
• Wie of beter gezegd wat Hermelijn echt is,
was al vanaf het begin een uitgemaakte zaak. Het werd
Le Tendre ingegeven door King Lear van William
Shakespeare dat hem diep heeft geraakt. In King
Lear ontwaarde hij drie soorten waanzin: de morele,
een nagemaakte en een diepgaande, op het pathetische
af. Bolster heeft de laatste soort als lot. Ook het
einde van De Toverfluit van Mozart,
waarin de koningin van de nacht een jonge deerne blijkt
te zijn, zat in het achterhoofd. Mara vervulde voor
hem die rol.
• De welgevormde trekken van Hermelijn zijn
geïnspireerd op Kitten Natividad,
een van de fetisjactrices van filmregisseur en grote
borstenliefhebber Russ Meyer. Haar
borstomtrek bedroeg op zijn minst 120 cm. En ze was
roodharig! Bovendien hadden de snoepers een collectie
Playboys, die er enkel was ter documentatie.
Yeah, right...
• Hermelijn is geen klassieke babe en Loisel
deed het erom. Hermelijns kont hangt wat laag, haar
benen zijn nogal kort, de borsten zijn zwaar en haar
gezicht heeft wat weg van een apensmoeltje, vooral
in de eerste twee delen waar ze een tikkeltje vulgaire
smoel heeft. Loisel weet het aan zijn toenmalige tekentechniek.
• In het Frans heet Hermelijn Pélisse,
omdat de klank ervan goed in het oor zat. Voor de
kleine anekdote vermelden we nog dat de namen van
Pélisse en Javin in al hun kinderlijke vettigheid
wel degelijk gekozen waren omdat ze goed leken op
"penis" en "vagin" (vagina).
En Pélisse is dan ook nog eens de vertaling
voor een bontmantel, iets met vacht. Je kan je het
gegiechel en gegrol tijdens de brainstormsessies wel
voorstellen.
• Geen enkele lezer heeft Hermelijn ooit naakt
gezien en dat wil Loisel zo houden. Toen de Franse
Playboy voor een reeks pin-ups van naakte
stripheldinnen aanklopte bij Loisel, heeft hij geweigerd,
hoewel het zéér, zéér
goed werd betaald. Hij wilde trouw blijven aan de
spelregels. Het succes van Op Zoek naar de Tijdvogel
kwam volgens hem ook doordat niemand Hermelijn
naakt heeft gezien. Toch niet in het stripverhaal.
Wie Hermelijn toch met blote tetten wil zien, moet
het album Striptease (Glénat, 1987)
kopen van Roger Brunel. Onder meer
Bernard Yslaire, François
Walthéry, Dany en
Jean-Claude Mézières gingen trouwens
wel in op het aanbod van Playboy.
• De beslissing om voor Charlie te
werken hield in dat er snel moest gewerkt worden want
al in het volgende nummer moest de reeks van start
gaan. Er waren niet meer dan zeven getekende pagina’s
waarvan drie ingekleurd. Het eerste verhaal werd in
telkens zes platen voorgepubliceerd. Maar na de eerste
publicatie vonden de auteurs dat het niet goed genoeg
marcheerde. De start was slecht. Er ontbrak iets,
een tussenpersonage. Dat zou Kwast, de latere onbekende,
worden naar een idee van Loisel. Meerbepaald met zijn
uistpraak "Quel cul!" ("Lekker
kontje!" — zie plaat 8) veranderde alles.
Hij was de verbindende schakel tussen personages en
lezers. Met deze opmerking stelde hij Hermelijn menselijker
en fysieker voor. Het "lekker kontje" redde
de serie.
• Charlie-hoofdredacteur Nikita Mandryka
wilde dat elke portie van zes pagina's opende met
een grote prent waarop een titel kon geplakt worden.
Loisel verfoeide dit idee en probeerde elke week Mandryka
van dit voornemen af te helpen. Omdat voor de albumproductie
deze titels wegvielen, moesten verschillende platen
opnieuw naar de fotogravure wat een extra kostenplaatje
gaf. En omdat niet alleen Loisel en Le Tendre moeite
hadden met het werken op deze manier, liet Mandryka
deze hoofdstukopdeling voor wat het was.
• Het was de eerste keer dat Le Tendre en Loisel
aan een lang verhaal van 46 pagina's samenwerkten.
Tussen de voorpublicatie en de albumversie liggen
verschillen. Plaatjes werden geretoucheerd, dialogen
herschreven. Kleinigheden, maar wel met de bedoeling
om het album beter te doen werken.
• Loisel en voldoende van zijn collega's zijn
het erover eens dat het eerste album niet geweldig
getekend is. Vooral Hermelijn staat er bijwijlen lelijk
op. In de ene prent zag ze er lieflijk uit, op de
andere had ze het eerder vermelde apensnoetje. Maar
de warmte, de energie, de dynamiek en vooral het verhaal
en de personages waren er en dat bleef hangen. De
lezer kon zich identificeren met Bolster, Hermelijn
of de onbekende, drie uiteenlopende karakters.
• De grafische fouten bij Hermelijn manifesteerden
zich het duidelijkst in haar kapsel. Het lijkt soms
op een afgeplat hoofd te plakken of volgt de ronding
van de schedel niet op een logische manier. De kruin
wordt genegeerd. Ook bij Bolster kwam dat voor. Het
was Max Cabanes die het voor het eerst opmerkte en
dit aan Loisel liet weten, hoewel hij in eerste instantie
niet de vinger kon leggen op wat hem precies stoorde
aan haar uiterlijk. In deel 2 werd dat allemaal beter.
Loisel schakelde toen ook over op penseel.
• De inkleuring van de eerste twee delen was
het werk van Yves Lencot, de broer
van Loisels toenmalige echtgenote. Hij had tijd op
overschot en kwam vaak langs in het Bergame-atelier.
Omdat hij daar toch maar in een hoekje zat, stelde
Loisel hem voor om het een en ander in te kleuren,
te beginnen met Orn Cœur de Chien en
een half album van Taddin. Met acht te tekenen
pagina's per maand had Loisel geen tijd om ze ook
nog zelf in te kleuren, op de eerste zes pagina's
na. Lencot kreeg dus snel het voorstel om ook Op
Zoek naar de Tijdvogel in te kleuren. Amper twintig
was hij. Een hele verantwoordleijkheid, maar hij redde
zich. Een van de voor te publiceren episodes werd
meegenomen op vakantie. Lencot kleurde ze in in een
tent. Waar Lencot moeilijkheden ondervond, nam Loisel
alsnog de verf ter hand. Ze ontwikkelden een techniek
met een mengsel van inkten en wittee verf, iets wat
tussen ecoline en gouache lag. Van het eerste album
heeft ook Lacaf twee of drie platen ingekleurd. Loisel
had het echt te druk.
• Na een ongeluk moest Yves Lencot het inkleuren
van deel 2 overdragen aan zijn partner, Laurence
Quillici. Lencot moest zich reclasseren als
elektricien. Maar 's avonds en in het weekend hielp
hij nog een handje. Loisel hield ervan samen te werken
met debutanten omdat hun pallet nog beïnvloedbaar
was (door hemzelf dus) en ze zijn niet vastgeroest
in stramienen zoals bij veel andere inkleurders. Maar
omdat hij zich te veel in een rol als baas terugvond,
nam hij vanaf De Jager de inkleuring op zich.
• In die dagen hadden drukkers weinig respect
voor het werk van hun auteurs. De druktechnieken waren
nog primitief te noemen. Maar bij de druk van De
Hoorn van Ramor namen Loisel en Moliterni de
moeite om naar de drukkerij af te zakken om van dichtbij
de productie in de gaten te houden. Loisel was daarmee
een van de eerste auteurs om zijn vinger ook in het
drukproces te houden. Met de drukker zochten ze tot
de kleuren zoveel mogelijk die van de originelen bewnaderden.
Ook voor zijn huidige reeks Magasin Général
zakt hij van Canada af naar België om er
de eerste drukproeven goed of af te keuren.
• Bij de verschijning van het album waren niet
alleen de auteurs trots. Ook bij Dargaud merkten ze
de grote impact van deze uitgave. Toen verschenen
er weliswaar nog veel minder strips. Ook over de verkoopscijfers
toonde men zich tevreden. Het eerste jaar gingen er
tweeëndertigduizend exemplaren de deur uit. De
eerste oplage bedroeg vijftienduizend. Drie weken
later was er al een herdruk nodig. Ook de pers was
lovend. Het was nog niet voldoende om er financieel
van te leven. De auteurs kregen elk omgerekend 3.500
euro. Pas met De Jager vertaalde het succes
zich in loon naar werken.
• In zijn jeugd las Le Tendre vaak het blad
Le Journal de Mickey gevolgd door Pilote.
Jaren later, wanneer het eerste deel van Op Zoek
naar de Tijdvogel verscheen, was zijn moeder
trots als een pauw en nam het mee naar haar vaste
kapsalon om het er te tonen. Zijn grootouders daarentegen
waren te oud om het nog te waarderen.
• In het begin bemoeide Le Tendre zich nog met
de paginaopbouw. Vanaf een bepaald moment achtte hij
Loisel daarin sterk genoeg en hield zich enkel nog
bezig met het scenario waarop Loisel ook al eens suggesties
influisterde voor het verhaal. Het einde was bedacht
door beide heren.
• Aandachtige lezers hebben misschien opgemerkt
dat het motief van het schild van de gemaskerde jongeling
al eens durft te wijzigen tussen twee prenten door.
Een voorbeeld hiervan zie je in prent 2 van plaat
36 en de voorlaatste prent van plaat 37.
• Het personage Bodias is genoemd naar hun oude
collega Cothias.
• Van de rechthoekige tekstballonnen maakte
Loisel een handelsmerk, ook al was hij daar niet de
grondlegger van. Wel was hij een van de eerste om
iets esthetisch te maken van de ballonstaartjes. Vaak
zijn ze lang en nerveus zigzaggend als een slang in
hetzelfde ritme als dat in de prent. Hij aarzelde
bovendien niet om verschillende ballonnen aaneen te
rijgen met een lange staart. Na het verschijnen van
het eerste album kwam de eerste de beste journalist
op het stripfestival van Angoulême enkel met
vragen over de vorm van de tekstballonnen op de proppen.
• Begin jaren tachtig mocht Loisel naar aanleiding
van De Hoorn van Ramor voor de eerste keer
signeren in een supermarkt samen met nog drie of vier
andere tekenaars waaronder Julio Ribera
(Axel Moonshine). Ze kregen een plaats tussen
rekken met lingerie en slipjes toegewezen. Niemand
kwam bij hen langs om een boekje te signeren.
• Bij hun eerste signeersessie in Angoulême
was de stand van Dargaud overbevolkt door wachtenden.
Dat Philippe Druillet aan de ene
kant en Enki Bilal aan de andere
kant van Loisel zaten, hielp wel. Toch stond er tussen
twee lange rijen slechts één lezer die
voor Loisel kwam. Het was een radeloos oud vrouwtje
die hem vroeg om een album van Druillet te signeren.
Loisel weigerde in eerste instantie, maar zwichtte
voor het argument dat het niet erg is en dat het voor
haar kleinzoon was die ziek was. Maar buiten deze
signeersessie in Angoulême daagde er telkens
veel volk op bij andere signeersessies. O ja, een
sessie in een metro met piepkleine tafels om de mensen
te kunnen doen passeren, was ook geen groot succes.
• Bij een latere signeersessies, een van de
eerste keren samen met Le Tendre (in Rouen was dat)
daagde een enorme massa op. Door de druk van de wachtenden
werden de tafels langzaamaan vergeschoven tot de auteurs
met de rug tegen de muur zaten in een hoek van de
zaal. Loisel signeerde toen praktisch alles: albums
uiteraard, maar ook busticketjes, weggegooide folders
die men van de grond opraapte, tot zelfs een aansteker.
• Na de verschijning van deel 1 kreeg Le Tendre
van alle tekenaars waarmee hij al had samengewerkt
platen opgestuurd om reacties af te wachten. De functie
als co-auteur voor het verhaal stond de tekenaars
wel aan.
• Van De Hoorn van Ramor raakten tot
nu toe driehonderdduizend exemplaren verkocht. Het
laatste ging heel wat minder over de toonbanken, 'slechts'
honderdzestigduizend keer. Per jaar worden er nog
een stuk of tienduizend exemplaren per album van verkocht.
• In die tijd haalden De Kinderen van de
Wind, De
7 Levens van de Sperwer en Het Land van
Langvergeten gelijkaardige verkoopscijfers. Het
eerste deel van Het Land van Langvergeten
en De Hoorn van Ramor kwamen hetzelfde jaar
uit en het was een beetje een steekspelletje tussen
de respectieve auteurs om het meest te verkopen. Het
Land van Langvergeten won. |
|