ZIE OOK:
Op Zoek naar de Tijdvogel 3
Op Zoek naar de Tijdvogel 4
D A T A S H E E T
Tekenaar:
Régis Loisel
Scenarist:
Serge Le Tendre
Uitgever:
Dargaud Benelux
Collectie:
Collectie Charlie
(1984, 2002)
Eerste druk: 1984
Oorspronkelijke titel:
La Quête de l'Oiseau du Temps 1: La Conque de Ramor
Uitvoering:
SC, kleur
Quoi? Hermelijn vliegt er in opdracht van haar moeder Mara op uit om de op een boederij teruggetrokken Bolster te overhalen een queeste te ondernemen om tijd voor de heks te winnen. Zij moet een ellenlange spreuk kunnen uitspreken om de in een hoorn opgesloten god Ramor te beletten te ontsnappen en bijgevolg dood en vernietiging in Akbar teweeg te brengen. Maar eerst moet Bolster de heksenkoning Shan-Tung van het Gewest van de Gebarste Aarde overhalen hem de hoorn te geven, goedschiks of kwaadschiks. Bolster trekt op pad met zijn vermeende dochter Hermelijn als metgezel. Het wordt een gevaarlijke race tegen de klok. Op zijn pad stuit hij op oude bekenden en nieuwe gezichten.
Et alors? De start van de baanbrekende fantasyreeks van Régis Loisel en Serge Le Tendre miste indertijd zijn impact niet. De stripreeks effende het pad voor een immense hoeveelheid fantasyreeksen waar een Franse uitgever als Soleil of Delcourt (met vertalingen bij voornamelijk Talent, Arboris en tegenwoordig Silvester en Daedalus) nu nog steeds voor een groot deel op steunt qua verkoop. Een aantal reeksen kwam aardig in de buurt van de ideale combinatie queesteverhaal, humor, geweld en ondeugendheid, maar ze konden niet tippen aan de emotie die de hoofdpersonages, de makers en hun lezers nog te beurt zou vallen.
Aantal genomineerde albums van Loisel: 13/440
Aantal genomineerde albums van Le Tendre: 9/440
Faits divers (Loisel en Le Tendre):
Door de grote hoeveelheid info over beide auteurs hebben we deze opgeplitst. Op deze pagina vind je het meeste over Serge Le Tendre.
• Serge Le Tendre werd op 1 december 1946 geboren in Parijs, meerbepaald in het bed van zijn moeder. Zijn echte vader, een politieman, was toen al gescheiden van zijn moeder. Zij hertrouwde met een truckchauffeur.
• Op zijn twaalfde was Le Tendre net zo goed als Loisel een grote fan van Le Journal de Mickey. Hij bezocht de redactie van het blad om er zijn tekeningen te presenteren en voor te stellen dat hij zou komen werken voor hen. De redactie ontving hem als een grote auteur, namen veel tijd om zijn tekeningen te bekijken en hem aan te moedigen, maar wel met de boodschap dat hij binnen een paar jaar moest terugkeren. Geen probleem, bij het vertrekken kreeg Le Tendre enkele filmaffiches mee. Hij tevreden natuurlijk.
• De familie van Le Tendre werkt in een Esso-fabriek. Ook Le Tendre leek voorbestemd om er te werken. Dat gebeurde effectief wanneer hij al op jonge leeftijd aan de slag ging als hulpboekhouder bij Esso, hoewel hij liever tekenfilms zou maken. Op zijn 21ste was hij de job spuugzat en als meerderjarige nam hij ontslag. Sindsdien tankt hij bij Elf.
• Zijn beslissing viel allerminst in goede aarde bij zijn familie. Het werd als verraad aanzien. Dat hij bovendien ook nog eens jointjes begon te roken en zijn prille (en grote) seksualiteit botvierde, was al helemaal van het gekke te veel.
• Omdat de werkloosheid in die periode niet erg groot was, tuimelde hij makkelijk van de ene job naar de andere. Zo kwam hij aan de bak als knecht in een pakhuis, verkoper in een boekenwinkel en een seksshop, handelaar in vrouwenkledij, kassier in een kantine en anderhalve dag lang ontdeed hij slakken van hun huisje voor een laboratorium van een medische faculteit. Hij werkte zes maanden per jaar en de rest van de tijd bezocht hij zijn vrienden aan de kades van de Seine. Hij rookte er joints, viel er meisjes lastig en verkondigde dat hij strips wou maken.

• Op de universiteit van Vincennes volgde hij vanaf 1973 stripcursussen die gegeven werden door Jean Giraud en Jean-Claude Mézières. Op de schoolbanken ontmoette hij Loisel, André Juillard en Dominique Hé... en hij ondervond dat hij beter kon schrijven dan tekenen. Zijn leraars waren daar trouwens zeer duidelijk in. Loisel was toen twintig, Le Tendre was vijf jaar ouder en tevens de oudste van de klas.
• De lessen van Mézières duurden officieel twee uur, maar vaak werden ze op café verdergezet aan de overkant van de straat waar de universiteit was gevesitgd. Het café was een waar tekenaarsbastion. De meeste van de studenten volgden de lessen om zelf ooit leraar te worden. Volgens Giraud waren enkel Le Tendre en Hé ambitieus genoeg om het zelf als striptekenaar aan te kunnen. Het was trouwens niet de bedoeling dat er echt les werd gegeven. De leraars fungeerden eerder als raadgevers. Ook Jean Pierre Dionnet kwam nu en dan eens een cursus leiden.
• Met Hé verkocht hij zijn eerste strips. Het waren filmrubrieken in stripverhaal voor een bijlage van Figaro Magazine. Maar het viel niet mee om op amper één pagina een film als French Connection te becommentariëren. Daarnaast maakte Le Tendre tekeningen voor reclame, gemeenteanimaties en dergelijke meer voor een communicatieagentschap. Voor Culture Underground leverde hij ook kleine illustraties over undergroundevenementen in Parijs. Patrick Cothias leerde hij daar kennen want ook hij maakte illustraties voor het magazine.
• Met een vriend maakte Loisel het vier pagina's tellende kortverhaal Blaise la Cloque (over een neuskeutel die in een glas valt, oplost, wordt opgedronken en zijn weg vervolgt in het menselijk lichaam) dat Mézières sympathiek getekend vond, maar een verschrikkelijk slecht scenario had. Le Tendre stond bij het beoordelen van de platen over de schouder van Mézières mee te kijken. Mézières stelde Loisel voor om met een scenarist te werken, meerbepaald Le Tendre, die steeds achteraan de klas zat. Loisel had daar wel oren naar. Hij meende dat Le Tendre al alles gezien, alles meegemaakt had. Bovendien "voorzag hij heel Parijs van marihuana". Een overdreven uitspraak, maar het klopte wel dat Le tendre wat bijverdiende met het dealen van weed. Van Mézières kreeg hij Le Tendres adres. Op de dag en het moment van afspraak was Le Tendre niet aanwezig in zijn kamertje op de zevende verdieping van een blok in Parijs. Een briefje aan de deur verwees hem door naar nummer 10 van het doodlopende straatje Bergame waar hij met Patrick Cothias samen was. Bergame was slechts zeshonderd meter verwijderd van de plaats Nation waar Loisel woonde. Daar trof hij Le Tendre en meteen ook Cothias en zijn gevolg aan.
• Al op deze eerste hereniging had Le Tendre het over Op Zoek naar de Tijdvogel als gevolg van de schoolopdracht (zie verder op deze pagina). Het basisverhaal was grosso modo dat van een zwarte vogel die uit een ei komt, in de lucht vliegt, door een boogschutter geraakt wordt en geboorte geeft aan de nacht. Meer was het niet. Enkele weken later zag Loisel in de cinema Deliverance. Hij herinnert zich nog dat hij Le Tendre voorstelde om van de boogschutter een blind, wat mongoloïde kind te maken zoals de banjospeler in de film. Hij maakte er schetsen van: een persoon met groot hoofd en kleine ogen, net zoals hij uiteindelijk in deel 4 terecht zou komen. Le Tendre zag hem eerder als een ouwe grijsaard. Loisel had al in de eerste uren na het vertellen van het basisverhaal enkele schetsen gemaakt van Mara.
• Met Cothias en Loisel richtte hij in 1975 het stripblad Tousse Bourrin op. Le Tendre verzon de titel, maar zijn functie was niet maar dan raadgever. De idee kwam tot stand in een wachtzaal van een ander tijdschrift, waar Loro en Olivier Taffin ook zaten. Het daagde hen dat het eigenlijk makkelijk was om zelf een tijdschrift te maken en uit te geven. In elk nummer zou een van hen de rol van hoofdredacteur vertolken. Na vier nummers was het avontuur afgelopen. Loisel kreeg zijn kans op hoofdredacteurschap niet. De financiering werd mogelijk door de tekenaars gewoon niet uit te betalen en een overeenkomst te maken met de drukker om de factuur pas te regelen na verschijning van een nummer. De distributie gebeurde door dezelfde agent van Métal Hurlant en L'Écho des Savanes zodat het een grote verspreiding kende in krantenkiosken. Van het eerste nummer raakten tussen de twaalfduizend en dertienduizend exemplaren verkocht. Max Cabanes publiceerde hierin zijn eerste episodes van Les Villages dat later in Fluide Garical een doorstart kende. Op een dag sloot de agent het kantoor zonder vooraf te waarschuwen en zonder de auteurs de opbrengst van de verkochte nummers te betalen. Het blad ging failliet.
• In die tijd werkte Le Tendre in een seksshop. Deze job had hij te danken aan Loisel. De tekenaar had namelijk enkele covers getekend voor Richard Fall, een porno-uitgever van magazines en boeken die nu opereert onder de naam Concorde dat tegenwoordig ook pornofilms verkoopt op dvd. Loisel heeft nog de lettering geschilderd voor de gevel van zijn seksshop die hij in Parijs opende. Het was slechts de tweede die in de hoofdstad van de liefde werd geopend. Het was in deze winkel dat Le Tendre achter de kassa kon staan van 18.00 uur 's avonds tot 1.30 uur 's morgens. Overdag kon hij wat slapen vooraleer zijn vrienden op te zoeken of om te schrijven. Ook Patrick Cothias werkte voor het uitgeverijtje. Hij schreef één of twee boeken en poseerde zelfs voor foto's die in het boek moesten komen. Ze werden niet gebruikt.
• Na deze job reisde Le Tendre halsoverkop en amper voorbereid voor drie weken naar Nepal met een toenmalig vriendinnetje.

• Na het Tousse Bourin-avontuur konden Cothias en Loisel werken voor Pif, het blad met de gratis gadgets. Le Tendre hield het bij Plop, een krant dat werd gesponsord door Antar. Hij schreef de scenario's van de kikker Plop. Dufranne tekende ze. Ook Max Cabanes werkte er aan strips met dieren in de hoofdrol. Laurent Vicomte zat er toen al. Via hem leerde hij Pierre Makyo en Alain Dodier kennen. Makyo broedde op dat moment aan Het Land van Langvergeten (dat Vicomte zou tekenen) en gaf Le Tendre regelmatig kleine tips. Ze besloten samen een strip te maken voor Dodier: Jerome K. Jerome Bloks, die een publicatie vond in Robbedoes.
• Na twee albums hield Le Tendre ermee op. Makyo werkte sneller dan hem. Tegen dat Le Tendre zich in het personage had gewerkt om uit een bepaalde situatie te geraken, had Makyo al lang een oplossing klaar.
• Op het eind van de jaren zeventig werkte Le Tendre samen met meerdere tekenaars. Onder meer Loisel, Max Cabanes, Dominique Hé en Michel Rouge deden een beroep op zijn diensten. Publicaties liepen in Pilote, Fluide Glacial, Métal Hurlant en diverse meer.
• Cothias bewoonde een huis uit de jaren dertig in het twintigste arrondissement van Parijs. Aan de gevel groeide klimop wat een vrij zeldzame groene aanwezigheid gaf in Parijs. Daar, in de doodlopende straat Bergame, was plaats voor een atelier waarin Loisel, Le Tendre, Philippe Luguy samenkwamen en werkten. Op een dag stelde Loisel Cothias voor aan een meisje. Niet veel later besloot het ondertussen ontstane koppel om te verhuizen naar een groter appartement. Loisel scheidde toen van zijn vrouw en ging in het atelier van Cothias wonen, een jaar lang tot wanneer hij zelf een nieuw meisje keerde kennen met wie hij niet ver uit de buurt ging samenwonen. Met goede herinneringen aan het Bergame-atelier wilde Loisel nu zelf een studio samenstellen voor tekenaars. Michel Rouge en Olivier Taffin (die allebei problemen hadden met hun partner) hadden daar wel oren naar. In 1979 zag een nieuw Bergame-atelier het licht. Charlie-Hebdo besteedde er aandacht aan in een artikel. De drie woonden en werkten samen en aten elke middag en avond couscous in de buurt. Soms duurde een lunch van 11.00 uur tot 17.00 uur, werd er een uurtje gewerkt in het atlier vooraleer ze weer naar het restuarantje trokken om tot een gat in de nacht te dineren. Op andere dagen werd er dan weer de hele nacht gewerkt met oefeningen in diverse tekenstijlen. De liedjes van Edith Piaf, van wie Cothias de integrale platen ollectie kocht, werden dan afgespeeld.
• In die tijd stond de relatie van Loisel en Le Tendre op een laag pitje. Na twee jaar waren ze op een punt gekomen waar ze elkaar uit gewoonte vermeden, meer dan uit rancune. Bij een toevallige ontmoeting in een café haalden ze de spons over deze onrdebreking in hun relatie en zagen ze elkaar weer net zo regelmatig als vroeger. Met hen stopten het niet. Vele auteurs hadden afspraak in de vijftien vierkante meter ruimte, soms om er twee, drie dagen te blijven. Op de duur werd het een pleisterplaats voor de meeste tekenaars in Parijs. Vooral de hartelijke kameraderie trok aan. Laurent Vicomte, Daniel Goossens, Caza, Pierre-Yves Gabrion, Claude Lacroix, Philippe Luguy, Pierre Makyo,... waren regelmatige bezoekers. Het was naast het atelier Pyramides van Raymond Poïvet (waar een andere generatie striptekenaars klaargestoomd werd) het enige tekenatelier van Parijs. Loisel begon een grote naam te worden naar wie veel aanstormende tekenaars opkeken.
• Rouge bleef niet langer dan drie maanden in het Bergame-atelier. Hij kreeg de kans om de assistent te worden van Giraud, die toen in de Pyreneeën woonde. Ook daar bleef hij niet lang, maar terugkeren naar het atelier deed hij niet. Als vervanger stelde Taffin (die vandaag een kunstschool leidt) Fabien Lacaf voor. In die tijd was Lacaf een archeoloog die regelmatig naar Mexico moest. 's Avonds verkocht hij kranten of vergezelde hij zijn zuster, een zangeres die in cabarets optrad. De bende van Tousse Bourin kwam regelmatig langs in deze cabarets. In Bergame kwam hij langs om bij te leren, hoewel hij eigenlijk geen striptekenaar was. Hij moest de rol van "goede vriend" vervullen wat blijkbaar niet meer inhield dan de schoonmaak en het legen van de prullenmand, maar later ook het schrijven van wat scenario's voor commerciële opdrachten. Dankzij Taffin hadden ze effectief veel opdrachten, vooral voor goedbetaalde audiovisuele toepassingen. Het volstond soms om 's nachts vijfenveertig tekeningen te maken om een maand lang niets te hoeven uitvreten.

• Rond 1982 werkte Le Tendre met Loisel aan de gagreeks Jonas Folies (voor een katholiek tijdschrift), met Fabien Lacaf aan Le Morjeux en zelf aan enkele kortverhalen voor Métal Hurlant. Dankzij Jonas Folies kon Loisel twee jaar lang elke maand zijn eten betalen. Buiten deze reeks tekende hij links en rechts voor reclame, tijdschriften en zelfs het blootblad Blackstreet of Absolu Plus. Voor een van deze bladen tekende hij een Jacques Chirac als Superman. Maar Loisel wil het daar niet meer over hebben.
• In het atelier van Makyo en Dodier leerde hij in 1985 Christian Rossi kennen met wie hij Julius Antoine opzette. Het eerste verhaal, Lea (over een volwassen man die verliefd wordt op een minderjarig meisje), is een potpourri van elementen die hij las in de romans van Patricia Highsmith, de films van François Truffaut en Alfred Hitchcock en de jonge schoolmeisjes in de school nabij het appartement waar Le Tendre toen woonde. Edmond et Crustave, La Gloire d'Héra en Tirésias zijn andere verhalen die Rossi tekende op zijn scenario.
• In de verhalen van Julius Antoine staat familie, of een gemis eraan, ook centraal. Delen 3 en 4 gaan zelfs over de zoektocht naar zijn vader. Op het moment dat hij deze verhalen schreef, vond zijn jongste broer hun echte vader terug. Deze vraagt Le Tendre of hij hem wil ontmoeten, maar hij prefereerde om eerst zijn verhaal af te maken. Na het voltooien van de albums zocht hij zijn vader op. Er moest veel uitgepraat worden. Later stuurde hij de albums op naar zijn vader waarop deze antwoordde dat hij nu veel zaken begreep.
• Le Tendre was eens kwaad op een journalist die in een recensie duidelijk liet merken dat hij niet hield van Julius Antoine. Lang daarna heeft hij de journalist in kwestie ontmoet. Hij was al lang vergeten wat hij indertijd had geschreven. Le Tendre zei er trouwens bij dat je vanaf honderdduizend verkochte exemplaren (wat bijvoorbeeld opgaat voor Op Zoek naar de Tijdvogel) je je minder aantrekt van wat critici van je werk vinden.
• Le Tendre vergaarde in de begindagen van zijn carrière een aardige bibliotheek met boeken over of van Frank Frazzetta, Edmond Dulac (allebei bestemd voor Loisel), Rackham, Heinrich Kley en op een dag een groot boek over Walt Disney. Het minder aardige is dat hij deze boeken vooral pikte uit een boekhandel die nu niet meer bestaat. Vaak stond hij aan de deur van Loisel met een lange mantel aan en grote draagtas waarin gestolen boeken staken. Loisel kreeg veel van deze boeken. Voor bezoekjes aan andere vrienden nam Le Tendre andere 'cadeautjes' mee. Twee keer een boek van een Amerikaanse schilder die westernscènes schilderde waren een geschenk voor Michel Rouge en Jean Giraud. Documentatie was duur, maar niet op een dergelijke manier.
• Naast boeken stal hij ook platen, steeds om ze cadeau te geven aan iemand anders. In een kalme periode stal hij enkel... bloemen. Die gaf hij dan aan de echtgenotes of vriendinnen van vrienden. Loisels vrouw kreeg zo al eens een boeketje die Le Tendre nam van een graf op het kerkhof van Père Lachaise.
• Loisel was niet zo’n muziekliefhebber. Zelf luisterde hij slechts naar de radio. Le Tendre daarentegen luisterde intens naar alle soorten muziek die op dat moment hot waren, van The Beatles tot Marianne Faithfull, van klassieke tot etnische muziek, van jazz en blues tot... "strontmuziek", zoals Loisel alle muziek waar Le Tendre naar luisterde omschreef. Soms nam hij namelijk platen mee naar het atelier. The Beatles waren een rolmodel van Le Tendre. Met zijn lange zwarte haren uit de jaren zeventig en tachtig (vandaag zijn ze wit) en zijn bril leek hij sterk op John Lennon hoewel hij het meer had voor Paul McCartney.
• Samen met Rodolphe schreef Le Tendre in 1987 de eerste episode van een tekenfilmreeks van Michel Vaillant. 52 afleveringen van 26 minuten waren voorzien, maar het project strandde voortijdig.
Uit Liefde voor de Kunst (voor Joseph Béhé (deel 1) en Jean-Pierre Danard (de rest)), Labyrinten (Jean Denis Pendanx), Taï-Dor (Serrano met co-scenario van Rodolphe) en het one-shot De Pechvogel (Jean-Paul Dethorey) voor de collectie Vrije Vlucht volgden elkaar op.
• Na twee albums van Takuan nam Olivier TaDuc de tekeningen over van Emiliano Siméoni. De westernreeks Chinaman is de tweede serie die ze op hun actief hebben staan. Na één album bij Casterman (ook vertaald) en vier albums bij Les Humanoïdes Associés vond de reeks onderdak in de collectie Spotlight van Dupuis. In korte tijd werden de eerste albums heruitgegeven en vertaald. Mede door deze opgemerkte regelmaat vond de reeks snel aansluiting bij het publiek.
Takuan werd na twee albums trouwens stopgezet bij Dargaud door de nieuwe eigenaars van de uitgeverij, de Group Ampère. Het album De Bezetene (in het Frans Les Fous du Dieu) zinde de katholieke groep niet. Voor Delcourt schreef hij dan de drie resterende albums met een nieuwe tekenaar. Ze werden vertaald door Arboris.
• In 2000 schreef Le Tendre het sf-verhaal Siloë voor tekenaar Stéphane Servain. De verhalen van sf-auteur Philip K. Dick (op wiens werk Blade Runner, Total Recall, Minority Report,... zijn geïnspireerd) gaven aanleiding tot een eigen sf-probeersel.
• Walt Disney, Alfred Hitchcock, Steven Spielberg, de romans van Catherine Mansfeld, Virginia Wolf, maar ook René Goscinny en Comanche van Hermann en Greg zijn grote inspiratiebronnen voor Le Tendre. Het werk van Jean-Claude Forest, Alan Moore, Adrian Tomine en Frank Miller volgt hij vandaag uit pure interesse.
• Vooral Gregs Robbedoes-verhalen QRN op Bretzelburg en De Gevangene van Boeddha blijven zijn favorieten. Het Lucky Luke-verhaal Zijne Keizerlijke Hoogheid Smith van René Goscinny verblufte indertijd de scenarist. Maar ook voor Maarten Milaan of Norbert en Kari: Het Monstereiland van Christian Godard vindt hij meesterwerken. Van Forest adoreert hij Schipbreukelingen van de Tijd / Ruimte dat hij schreef voor Paul Gillon, net zoals Het Besloten Land voor Jacques Tardi. Uit de bibliotheek ontleende (zonder te stelen!) hij de populaire literatuur en sf van Philip K. Dick en Jules Verne. Na een ontmoeting met een gecultiveerde vrouw leerde hij Shakespeare, Stendhal, Lampedusa, Rostand (de schrijver van Cyrano de Bergerac), enzovoort lezen.
• Dat de vriendschap tussen Loisel en Le Tendre wel erg ver ging, is misschien af te leiden uit volgende anekdote. Ze namen samen vakantie en trokken naar een naaktstrand. Loisel verbrandde er zijn billen. Le Tendre heeft ze daarna langdurig ingewreven met zalf.
• Hun eerste gezamenlijke signeersessie gebeurde op het Foire du Livre in Brussel. Dargaud huurde voor hen een kamer in het Sheraton-hotel. Daar aangekomen was het voor de receptionist oké dat ze een suite zouden delen. Diezelfde avond nam de toenmalige directeur van Dargaud Benelux hen mee naar een bar. Omstreeks vier uur in de ochtend stelde hij hen elk een vrouw voor waarmee ze hun gang konden gaan. Omdat ze nu toch een suite hadden, namen ze de dames mee, ook al lagen de knapste al lang elders.
• Vandaag is Le Tendre officieel gepensioneerd. Maar een creatieveling houdt zich daar minder mee bezig. Hij schrijft nog steeds Chinaman (voor TaDuc), Le Livre des Destins (voor Franck Biancarelli) en Siloë (voor Servain, waarvan in 2008 het laatste deel van moet verschijnen). Paroles d'Étoiles is een eenmalig project voor Soleil waarin hij getuigenissen van joodse kinderen die tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten onderduiken in scenariovorm giet voor tal van tekenaars. Loisel heeft uiteraard nog de zesdelige reeks Magasin Général te beëindigen en verzorgt samen met Jean-Blaise Djian het scenario van de reeks De Grote Dode voor tekenaar Vincent Mallié. In november 2007 verscheen hiervan het eerste deel bij Glénat.

Faits divers (Op Zoek naar de Tijvogel):
• Een leraar op de universiteit van Vincennes die zelf nooit strips had getekend en wiens naam Le Tendre zich niet meer kan herinneren, stond aan de basis van Op Zoek naar de Tijdvogel. De opdracht luidde om iets te doen rond het verstrijken van tijd in een serie van gelijkvormige kaders zodat het een vorm van animatie werd. Voorbeelden waren schaduwen die zich verplaatsten, een glas dat geleegd werd,... Le Tendre zocht het poëtischer. Le Tendre tekende een landschap met een dorpje tussen kleine heuvels en een torentje onder een blanke hemel. Een inktvlek in de hemel wordt steeds groter, maakt de hemel helemaal zwart en slorpt vervolgens het torentje, de heuvels en het dorpje op tot er niets meer overschiet dan een witte uitsparing: de maan. Le Tendre was apetrots en werkte verder op de idee. De vlek kan ook een vogel zijn. Als deze zijn vleugels openslaat, bedekt het de hemel. Zijn ogen zijn als twee manen en vlekken op zijn vleugels zijn de sterren. Waarom slaat de vogel zijn vleugels open? Omdat hij iets krijgt! Wat? Bijvoorbeeld een pijl. En de boogschutter moet blind zijn. Daarna broedde Le Tendre verder op een ei. De vogel moet een ei leggen, die staat voor een nieuwe dag als het ei ook een vogel doet losbreken. En die vogel legt op zijn beurt een ei. En zo steeds verder. Stel dat iemand op een dag een versgelegd ei steelt, wat dan?... Al bij het bedenken van dit verhaaltje fantaseerde Le Tendre over een groter geheel met meer info over de boogschutter en een ridder die erin voorkwam. Ontelbare versies heeft hij geschreven vooraleer het tot een scenario kwam waarover hij fier was. Toen Giraud op een dag scenario's opvroeg van zijn cursisten, diende Le Tendre dit verhaal in. De week erop vroeg Giraud aan zijn studenten wie van het Le Tendre is. Overtuigd van de kwaliteiten van het verhaal en de originele ideeën vond hij zich bereid om het te tekenen. Op dat moment zou hij net De Erectomaan beëindigen en kon dus aan een nieuw project beginnen. Maar op het moment dat Le Tendre écht klaar was met een volwaardige versie waren er al enkele maanden verstreken. Giraud had het toen te druk om er nog wat bij te nemen. De leraar duwde hem wel in de richting van Loisel in wie Giraud een veelbelovende toekomst zag.

• Een eerste versie van Op Zoek naar de Tijdvogel werd gepubliceerd in 1975 in het trimestriële blad Imagine van Rodolphe, toen nog boekhandelaar dichtbij het Odéon-theater in Parijs. Le Tendre kwam daar veel langs omdat hij veel sf las in die dagen. Imagine gaf Rodolphe samen uit met Jacques Lob. Daarin kwamen strips aan bod, maar ook sf-verhalen, artikels over het paranormale, literaire underground, rock,... Ook Gigi, Floc'h, Claeys, Annie Goetzinger en Alexis publiceerden in het blad dat een verkoop kende van vierduizend stuks. Rodolphe was de eerste die brood zag in het Tijdvogel-project in tegenstelling tot de grote uitgevers van die tijd. Twee afleveringen van zes pagina's in zwart-wit werden gepubliceerd. Voor een voorpublicatie in kleur was er geen geld. Loisel herinnert zich nog dat de inkting hem zorgen baarde. Hij wist niet waar hij zijn warte vlakken moest plaatsen. Alfonso Font, die toen in Frankrijk woonde bij Cothias, leerde hem enkele trucjes om ze beter te plaatsen. De verandering gebeurde tussen deze twee episodes.
• Imagine
was eigenlijk niet meer dan een fanzine. Na twee episodes belde Rodolphe zijn auteurs op om hen te vertellen dat hij ze niet langer kon betalen en of het mogelijk was of ze hun avonturen toch niet wilden verderzetten. Voor Le Tendre was dat geen probleem. Hij had er toch een ander werk naast, maar voor Loisel was dat uitgesloten. Het werk kostte hem veel tijd dat hij liever spendeerde aan betaalde opdrachten om zijn gezin eten te kunnen geven.
• Het duo herwerkte de eerste zes pagina's die Imagine publiceerde tot een scenario van wat uiteindelijk deel 1 zou worden en bood het aan bij Métal Hurlant, het enige blad dat ze zelf geschikt vonden ter publicatie. In die tijd was een voorpublicatie van belang om daarna een album te kunnen uitgeven. Zonder voorpublicatie geen album. Métal Hurlant weigerde het dossier om de eenvoudige reden dat het in hoofdzaak een sf-blad was en dat er net werk werd gemaakt van Alef Thau, een ander soort heroïc fantasy van Arno en Alejandro Jodorowsky. De voorkeur ging naar deze laatsten. Daarna ging het naar Glénat, maar zij waren gespecialiseerd in historische verhalen sinds de monstersuccessen van De Kinderen van de Wind en De 7 Levens van de Sperwer. Hun editoriale lijn was gebaseerd op historische avonturen. Toen werden er kleurenkopies (die toen nog een fortuin kostten) gemaakt van hun dossier om het op te kunnen sturen naar alle tijdschriften, tot in België toe bij Lombard. De weigeringen kenden verscheidene motivaties: de auteurs waren nog jong en onbeduidend, heroïc fantasy was een onbekend genre en het project was na vier albums uitverteld. Het vergde een te grote investering van de uitgeverij.
• In 1980 was de relatie tussen Le Tendre en Loisel bekoeld. Le Tendre was in de eerste plaats hulpboekhouder, maar schreef daarnaast kortverhalen voor Dominique Hé, Annie Goetzinger, Michel Rouge,... die hij gepubliceerd zag in Pilote. Langzaamaan trad hij vaster binnen bij Dargaud met de bedoeling langere verhalen en grotere projecten voor te stellen. Met Michel Blanc-Dumont had hij het plan om een western te maken. Voor Michel Rouge had hij een groot sociaal drama bestemd voor meerdere albums. Maar Op Zoek naar de Tijdvogel hield hij steeds achter de hand, het project dat hem het meest aan het hart lag. Aan Loisel kon hij het niet voorstellen. Hij zou het in die tijd toch geweigerd hebben, alleen maar om niet te moeten samenwerken.
• Michel Rouge kan zich Le Tendre uit die tijd niet voorstellen zonder dat hij een tas onder de arm had waarin het scenario van Op Zoek naar de Tijdvogel stak. Op een dag liet hij die tas domweg liggen op een trein. Hij heeft het nooit teruggevonden. Zo verloor hij een flink stuk van een scenario dat hij volledig moest herschrijven. Een drama.
• De twee of drie kortverhalen die Le Tendre met Rouge maakten voor Pilote waren voor hoofdredacteur Guy Vidal het sein om de twee auteurs warm te maken voor het grotere werk: een eigen serie. Maar Pilote zat vol. Een afspraak met uitgever Claude Moliterni was aan de orde. Aan hem stelde Le Tendre een sociaal drama à la Emile Zola voor. Omdat Mei '68 nog in het achterhoofd zat, wilde Moliterni daar niet van weten. Had Le Tendre niets beters voor te stellen? Jawel, Op Zoek naar de Tijdvogel, goed wetend dat het verhaal werd ontwikkeld in samenwerking met Loisel. Rouge stond erbij en voelde zich niet op zijn gemak. Hij wist ook dat dit het project was van Le Tendre en Losiel. De twee zijn na het gesprek meteen naar een café geweest om Loisel op te bellen. Voor Loisel stelde er zich geen probleem. Hij gaf zijn zegen opdat het project kon doorgaan. Diezelfde avond nog is Rouge aan het schetsen geslagen, maar zonder al te veel overtuiging. Snel werd duidelijk, ook voor Le Tendre, dat het niet meteen Rouges kopje thee was. De proefplaten waren ook zeer slecht en ongeïnspireerd. Zijn personages en bestiarium overtuigden niet. Het correspondeerde niet echt met de geest van het verhaal. Enkele weken of maanden later maakten Loisel en Le Tendre alles goed in een café en kon er opnieuw werk worden gemaakt van Op Zoek naar de Tijdvogel. Het duo zat samen met Rouge en deze laatste besloot zich terug te trekken. Loisel maakte dan twee pagina's in kleur die aan Moliterni werden voorgesteld en de wagen was voorgoed vertrokken, zij het in het begin nog hortend en stotend. Eigenlijk was er geen plaats in het blad voor de volgende 2,5 jaar. Moliterni zag meteen in dat het een genre vernieuwde, maar zowel de redactie van Pilote als de editoriale en commerciële diensten van het magazine weigerden categoriek het project. Moliterni gokte erop dat hij in de komende tijd nog wel een kans voorzag, een bres, waarmee hij dan met Op Zoek naar de Tijdvogel mee uit de voeten zou kunnen. Weinig overtuigd vertrok het duo. Het dossier bleef anderhalf jaar liggen op Moliterni's bureau. Loisel en le Tendre werkten in afwachting aan andere projecten.
Pyrenee bijvoorbeeld haalde Loisel uit zijn laden. Hij tekende er enkele platen van en stuurde ze op naar de gekende uitgevers. Robbedoes pikte het op. Pas in 1998 pikte Vents d'Ouest (vertaald door Talent) het op voor een volwaardig album getekend door Sternis. De reden waarom Loisel het niet zelf tekende voor Robbedoes heette Charlie Mensuel. Dargaud had namelijk net dat maandblad opgekocht en Moliterni had daardoor eindelijk plaats gevonden voor Op Zoek naar de Tijdvogel. Charlie-hoofdredacteur Nikita Mandryka kuiste alle underground (dat het blad een vuilnisbakimago gaf) op en zocht klassiek vertelde en getekende avonturenstrips, zolang het maar om kwaliteit ging. Wanneer Moliterni hem het werk, een zevental uitgewerkte platen, van Loisel en Le Tendre toonde, wist Mandryka meteen dat het dat was dat hij zocht. Hier stond de redactie van Charlie ook op één lijn: ze hielden ervan! Dat gebeurde in 1982. Ook al vond Loisel dat de toen nog drie geplande albums te veel werk zouden zijn.
• Oorspronkelijk zou de reeks bestaan uit drie albums. Ze hielden er wel rekening mee dat het gegeven veel rijker was dan eerst begroot. Uiteindelijk gebeurde de verdeling als volgt: het eerste deel stelt iedereen en de meeste situaties voor op een redelijk chaotische manier, in deel 2 neemt het verhaal vaste vorm aan, in deel 3 leren we de persoonlijkheid van Bolster beter kennen om in deel 4 nauwer betrokken te zijn met zijn gevoelens. Deel 4 biedt uiteraard de dramatische ontknoping.
• In de jaren zestig en zeventig werd het heroïc fantasygenre in de Verenigde Staten veelvuldig in stripreeksen gebruikt. Op Zoek naar de Tijdvogel vernieuwde het genre en introduceerde het definitief in Frankrijk en bij uitbreiding heel Europa dat voorheen enkel Conan en andere adaptaties van Robert E. Howard kende. Lanfeust van Troy-scenarist Christophe Arleston preciseerde dat het genre van Op Zoek naar de Tijdvogel vandaag preciezer wordt omschreven als light fantasy in plaats van heroïc fantasy want in plaats van draken af te slachten en andere monsters te bevechten, is er een poëtische graad die te veel de bovenhand haalt om er zomaar een heroïc fantasy-etiket op te plakken.
• Naast Op Zoek naar de Tijdvogel had Le Tendre in die begindagen ook nog Jerome K. Jerome Bloks voor Dodier en Julius Antoine voor Rossi lopen. De Jager en Léa van Julius Antonine waren toen nog samen genomineerd voor de prijs van het beste album op het stripfestival van Angoulême. Het was De Vrouw van de Tovenaar van François Boucq en Jerome Charyn dat won.

• De cyclus kende een onmiddellijk succes bij pers en publiek.
• Omdat Loisel geen voeten kon tekenen, gebruikte hij hoog gras (zoals prairiegras) of verstopte voeten achter rotsen, kreupelhout en diverse andere grafische trukjes meer. Loisel is er wel een specialist in gras en kreupelhout mee geworen. Moelijke perspectieven wist hij ook te verbergen.
• Le Tendre dacht er op een gegeven moment aan om een kaart van Akbar vast te leggen, die eventueel op de schutbladen van de albums kon komen. Noch Loisel noch de uitgever waren het plan genegen. Een eigen versie behield Le Tendre voor zichzelf. Maar hij houdt de gewoonte aan om alle materiaal, die hij gebruikte voor het maken van een scenario, na de voltooiing ervan weg te gooien. Ook nu hij op de computer werkt.
• In De Tempel der Vergetelheid komt een tempel voor waarrond negen menhirs staan. Niet per toeval, want Loisel refereerde hiervoor naar de renaissance waar het cijfer negen om een of andere reden mee geassoccieerd is. Een geïntrigeerde lezer merkte dit ook op en vroeg in een brief of dit per toeval was of niet. Daarmee wist Loisel dat zijn strips aandachtig gelezen werden. Deze lezer ontdekte in de architectuur van De Tempel der Vergetelheid nog tal van religieus-mystieke elementen. In die tijd interesseerde Loisel zich voor het kabalisme en hindoeïsme en hij stak zijn gebouwen vol symbolen die met deze religies gekoppeld zijn. Zelfs Le Tendre was daar niet van op de hoogte.
• Er zijn gelijkenissen op te merken tussen De Tempel der Vergetelheid en Peter Pan 2: Opikanoba. De tempel op pagina 17 in De Tempel der Vergetelheid is een voorbeeld van de mystiek en symboliek waar Loisel zo mee dweepte in die tijd. Het is zijn favoriete Tijdvogel-album omdat alles op zijn plaats viel, zowel in zijn werk als in zijn privéleven.
• De eerste druk van de eerste albums verschenen in de Collectie Charlie van Dargaud. Bij de eerste herdruk als onafhankelijke reeks vond de lezer als extraatje de eerste kortverhalen uit Imagine die aanleiding gaven tot de huidige reeks. In latere herdrukken van deze albums zijn deze platen verdwenen om geen verwarring te scheppen en het gewoon te houden met het verhaal op zich.
• Al vanaf het eerste album werd op signeersessies duidelijk dat Hermelijn — wie anders? — het populairst was. Lezers — wie anders? — vroegen Loisel om haar naakt — hoe anders? — voor hen te tekenen. Maar dat succes manifesteerdezich ook in copycats. Een roodharige, met bont beklede laarzen, een groot bos hout voor de deur, er waren niet veel elementen nodig om onder de aandacht te brengen van Loisel om te gewagen van kopieerwerk. Loisel kreeg trouwens zelf de beschuldiging toebedeeld. Er waren lezers die vonden dat hij Hermelijn had nagetekend van Mary uit Bourgeons De Kinderen van de Wind.
• Met het verschijnen van Op Zoek naar de Tijdvogel schoten andere uitgevers wakker. Iedereen wilde zijn heroïc fantasyreeks uitgeven. Zo kregen Crisse en Jacky Goupil kans om Het Kristallen Zwaard uit te geven, hoewel het project tevoren werd geweigerd omdat het niet zou aanslaan volgens de uitgevers omdat het niet realistisch getekend genoeg was. Er was De Zon der Wolven van Arthur Qwak en Gilles Gonnort. Maar het is enkel in Lanfeust van Troy dat Loisel en Le Tendre een waardige opvolger zien.
• Rodolphe hielp ons eraan te herinneren dat de Franse editie van Tolkiens The Lord of the Rings pas in de jaren 1974-1975 uitkwam bij Christian Bourgois die er niet meer dan enkele duizenden exemplaren van verkocht. Op Zoek naar de Tijdvogel kende een instantsucces en wordt aanzien als de eerste Franse heroïc fantasystrip. Als vernieuwing in het genre dan nog met een meer humaan en intimistisch karakter.

Faits divers (De Hoorn van Ramor):
• Le Tendre nam verlof op zijn job om aan het eerste album van Op Zoek naar de Tijdvogel te kunnen werken.
• Het duo wilde liever niet de clichés van het prille stripgenre hanteren. Volgens de regels van het genre moest de held een buitenpropotioneel gespierde krijger zijn. Maar Bolster was eerder een oude man met voldoende slechte eigenschappen en exploten die al achter hem lagen om er geen stereotype van te maken. Enkel een babe met grote borsten was een cliché dat ze graag behielden.
• Bolster moest een beetje de antithese worden van Arnold Schwarzenegger in Conan the Barbarian: een oude strijder, geen grote mensenliefhebber... mét een bijl, want hij moest sowieso het archetype van een heroïc fantasyheld voorstellen, iets wat Loisel eigenlijk tegenstond.
• De naam Akbar vond Le Tendre in een atlas. Hij zag de naam staan als stad in Jordanië en vond de naam meteen goed klinken. "Allah Akbar" of "Allah is groot" had daarmee niets te maken. Die verwijzing moet Le Tendre vooral de laatste jaren in interviews verduidelijken.
• Wie of beter gezegd wat Hermelijn echt is, was al vanaf het begin een uitgemaakte zaak. Het werd Le Tendre ingegeven door King Lear van William Shakespeare dat hem diep heeft geraakt. In King Lear ontwaarde hij drie soorten waanzin: de morele, een nagemaakte en een diepgaande, op het pathetische af. Bolster heeft de laatste soort als lot. Ook het einde van De Toverfluit van Mozart, waarin de koningin van de nacht een jonge deerne blijkt te zijn, zat in het achterhoofd. Mara vervulde voor hem die rol.
• De welgevormde trekken van Hermelijn zijn geïnspireerd op Kitten Natividad, een van de fetisjactrices van filmregisseur en grote borstenliefhebber Russ Meyer. Haar borstomtrek bedroeg op zijn minst 120 cm. En ze was roodharig! Bovendien hadden de snoepers een collectie Playboys, die er enkel was ter documentatie. Yeah, right...
• Hermelijn is geen klassieke babe en Loisel deed het erom. Hermelijns kont hangt wat laag, haar benen zijn nogal kort, de borsten zijn zwaar en haar gezicht heeft wat weg van een apensmoeltje, vooral in de eerste twee delen waar ze een tikkeltje vulgaire smoel heeft. Loisel weet het aan zijn toenmalige tekentechniek.
• In het Frans heet Hermelijn Pélisse, omdat de klank ervan goed in het oor zat. Voor de kleine anekdote vermelden we nog dat de namen van Pélisse en Javin in al hun kinderlijke vettigheid wel degelijk gekozen waren omdat ze goed leken op "penis" en "vagin" (vagina). En Pélisse is dan ook nog eens de vertaling voor een bontmantel, iets met vacht. Je kan je het gegiechel en gegrol tijdens de brainstormsessies wel voorstellen.
• Geen enkele lezer heeft Hermelijn ooit naakt gezien en dat wil Loisel zo houden. Toen de Franse Playboy voor een reeks pin-ups van naakte stripheldinnen aanklopte bij Loisel, heeft hij geweigerd, hoewel het zéér, zéér goed werd betaald. Hij wilde trouw blijven aan de spelregels. Het succes van Op Zoek naar de Tijdvogel kwam volgens hem ook doordat niemand Hermelijn naakt heeft gezien. Toch niet in het stripverhaal. Wie Hermelijn toch met blote tetten wil zien, moet het album Striptease (Glénat, 1987) kopen van Roger Brunel. Onder meer Bernard Yslaire, François Walthéry, Dany en Jean-Claude Mézières gingen trouwens wel in op het aanbod van Playboy.
• De beslissing om voor Charlie te werken hield in dat er snel moest gewerkt worden want al in het volgende nummer moest de reeks van start gaan. Er waren niet meer dan zeven getekende pagina’s waarvan drie ingekleurd. Het eerste verhaal werd in telkens zes platen voorgepubliceerd. Maar na de eerste publicatie vonden de auteurs dat het niet goed genoeg marcheerde. De start was slecht. Er ontbrak iets, een tussenpersonage. Dat zou Kwast, de latere onbekende, worden naar een idee van Loisel. Meerbepaald met zijn uistpraak "Quel cul!" ("Lekker kontje!" — zie plaat 8) veranderde alles. Hij was de verbindende schakel tussen personages en lezers. Met deze opmerking stelde hij Hermelijn menselijker en fysieker voor. Het "lekker kontje" redde de serie.

Charlie-hoofdredacteur Nikita Mandryka wilde dat elke portie van zes pagina's opende met een grote prent waarop een titel kon geplakt worden. Loisel verfoeide dit idee en probeerde elke week Mandryka van dit voornemen af te helpen. Omdat voor de albumproductie deze titels wegvielen, moesten verschillende platen opnieuw naar de fotogravure wat een extra kostenplaatje gaf. En omdat niet alleen Loisel en Le Tendre moeite hadden met het werken op deze manier, liet Mandryka deze hoofdstukopdeling voor wat het was.
• Het was de eerste keer dat Le Tendre en Loisel aan een lang verhaal van 46 pagina's samenwerkten. Tussen de voorpublicatie en de albumversie liggen verschillen. Plaatjes werden geretoucheerd, dialogen herschreven. Kleinigheden, maar wel met de bedoeling om het album beter te doen werken.
• Loisel en voldoende van zijn collega's zijn het erover eens dat het eerste album niet geweldig getekend is. Vooral Hermelijn staat er bijwijlen lelijk op. In de ene prent zag ze er lieflijk uit, op de andere had ze het eerder vermelde apensnoetje. Maar de warmte, de energie, de dynamiek en vooral het verhaal en de personages waren er en dat bleef hangen. De lezer kon zich identificeren met Bolster, Hermelijn of de onbekende, drie uiteenlopende karakters.
• De grafische fouten bij Hermelijn manifesteerden zich het duidelijkst in haar kapsel. Het lijkt soms op een afgeplat hoofd te plakken of volgt de ronding van de schedel niet op een logische manier. De kruin wordt genegeerd. Ook bij Bolster kwam dat voor. Het was Max Cabanes die het voor het eerst opmerkte en dit aan Loisel liet weten, hoewel hij in eerste instantie niet de vinger kon leggen op wat hem precies stoorde aan haar uiterlijk. In deel 2 werd dat allemaal beter. Loisel schakelde toen ook over op penseel.
• De inkleuring van de eerste twee delen was het werk van Yves Lencot, de broer van Loisels toenmalige echtgenote. Hij had tijd op overschot en kwam vaak langs in het Bergame-atelier. Omdat hij daar toch maar in een hoekje zat, stelde Loisel hem voor om het een en ander in te kleuren, te beginnen met Orn Cœur de Chien en een half album van Taddin. Met acht te tekenen pagina's per maand had Loisel geen tijd om ze ook nog zelf in te kleuren, op de eerste zes pagina's na. Lencot kreeg dus snel het voorstel om ook Op Zoek naar de Tijdvogel in te kleuren. Amper twintig was hij. Een hele verantwoordleijkheid, maar hij redde zich. Een van de voor te publiceren episodes werd meegenomen op vakantie. Lencot kleurde ze in in een tent. Waar Lencot moeilijkheden ondervond, nam Loisel alsnog de verf ter hand. Ze ontwikkelden een techniek met een mengsel van inkten en wittee verf, iets wat tussen ecoline en gouache lag. Van het eerste album heeft ook Lacaf twee of drie platen ingekleurd. Loisel had het echt te druk.
• Na een ongeluk moest Yves Lencot het inkleuren van deel 2 overdragen aan zijn partner, Laurence Quillici. Lencot moest zich reclasseren als elektricien. Maar 's avonds en in het weekend hielp hij nog een handje. Loisel hield ervan samen te werken met debutanten omdat hun pallet nog beïnvloedbaar was (door hemzelf dus) en ze zijn niet vastgeroest in stramienen zoals bij veel andere inkleurders. Maar omdat hij zich te veel in een rol als baas terugvond, nam hij vanaf De Jager de inkleuring op zich.
• In die dagen hadden drukkers weinig respect voor het werk van hun auteurs. De druktechnieken waren nog primitief te noemen. Maar bij de druk van De Hoorn van Ramor namen Loisel en Moliterni de moeite om naar de drukkerij af te zakken om van dichtbij de productie in de gaten te houden. Loisel was daarmee een van de eerste auteurs om zijn vinger ook in het drukproces te houden. Met de drukker zochten ze tot de kleuren zoveel mogelijk die van de originelen bewnaderden. Ook voor zijn huidige reeks Magasin Général zakt hij van Canada af naar België om er de eerste drukproeven goed of af te keuren.
• Bij de verschijning van het album waren niet alleen de auteurs trots. Ook bij Dargaud merkten ze de grote impact van deze uitgave. Toen verschenen er weliswaar nog veel minder strips. Ook over de verkoopscijfers toonde men zich tevreden. Het eerste jaar gingen er tweeëndertigduizend exemplaren de deur uit. De eerste oplage bedroeg vijftienduizend. Drie weken later was er al een herdruk nodig. Ook de pers was lovend. Het was nog niet voldoende om er financieel van te leven. De auteurs kregen elk omgerekend 3.500 euro. Pas met De Jager vertaalde het succes zich in loon naar werken.
• In zijn jeugd las Le Tendre vaak het blad Le Journal de Mickey gevolgd door Pilote. Jaren later, wanneer het eerste deel van Op Zoek naar de Tijdvogel verscheen, was zijn moeder trots als een pauw en nam het mee naar haar vaste kapsalon om het er te tonen. Zijn grootouders daarentegen waren te oud om het nog te waarderen.
• In het begin bemoeide Le Tendre zich nog met de paginaopbouw. Vanaf een bepaald moment achtte hij Loisel daarin sterk genoeg en hield zich enkel nog bezig met het scenario waarop Loisel ook al eens suggesties influisterde voor het verhaal. Het einde was bedacht door beide heren.
• Aandachtige lezers hebben misschien opgemerkt dat het motief van het schild van de gemaskerde jongeling al eens durft te wijzigen tussen twee prenten door. Een voorbeeld hiervan zie je in prent 2 van plaat 36 en de voorlaatste prent van plaat 37.
• Het personage Bodias is genoemd naar hun oude collega Cothias.
• Van de rechthoekige tekstballonnen maakte Loisel een handelsmerk, ook al was hij daar niet de grondlegger van. Wel was hij een van de eerste om iets esthetisch te maken van de ballonstaartjes. Vaak zijn ze lang en nerveus zigzaggend als een slang in hetzelfde ritme als dat in de prent. Hij aarzelde bovendien niet om verschillende ballonnen aaneen te rijgen met een lange staart. Na het verschijnen van het eerste album kwam de eerste de beste journalist op het stripfestival van Angoulême enkel met vragen over de vorm van de tekstballonnen op de proppen.

• Begin jaren tachtig mocht Loisel naar aanleiding van De Hoorn van Ramor voor de eerste keer signeren in een supermarkt samen met nog drie of vier andere tekenaars waaronder Julio Ribera (Axel Moonshine). Ze kregen een plaats tussen rekken met lingerie en slipjes toegewezen. Niemand kwam bij hen langs om een boekje te signeren.
• Bij hun eerste signeersessie in Angoulême was de stand van Dargaud overbevolkt door wachtenden. Dat Philippe Druillet aan de ene kant en Enki Bilal aan de andere kant van Loisel zaten, hielp wel. Toch stond er tussen twee lange rijen slechts één lezer die voor Loisel kwam. Het was een radeloos oud vrouwtje die hem vroeg om een album van Druillet te signeren. Loisel weigerde in eerste instantie, maar zwichtte voor het argument dat het niet erg is en dat het voor haar kleinzoon was die ziek was. Maar buiten deze signeersessie in Angoulême daagde er telkens veel volk op bij andere signeersessies. O ja, een sessie in een metro met piepkleine tafels om de mensen te kunnen doen passeren, was ook geen groot succes.
• Bij een latere signeersessies, een van de eerste keren samen met Le Tendre (in Rouen was dat) daagde een enorme massa op. Door de druk van de wachtenden werden de tafels langzaamaan vergeschoven tot de auteurs met de rug tegen de muur zaten in een hoek van de zaal. Loisel signeerde toen praktisch alles: albums uiteraard, maar ook busticketjes, weggegooide folders die men van de grond opraapte, tot zelfs een aansteker.
• Na de verschijning van deel 1 kreeg Le Tendre van alle tekenaars waarmee hij al had samengewerkt platen opgestuurd om reacties af te wachten. De functie als co-auteur voor het verhaal stond de tekenaars wel aan.
• Van De Hoorn van Ramor raakten tot nu toe driehonderdduizend exemplaren verkocht. Het laatste ging heel wat minder over de toonbanken, 'slechts' honderdzestigduizend keer. Per jaar worden er nog een stuk of tienduizend exemplaren per album van verkocht.
• In die tijd haalden De Kinderen van de Wind, De 7 Levens van de Sperwer en Het Land van Langvergeten gelijkaardige verkoopscijfers. Het eerste deel van Het Land van Langvergeten en De Hoorn van Ramor kwamen hetzelfde jaar uit en het was een beetje een steekspelletje tussen de respectieve auteurs om het meest te verkopen. Het Land van Langvergeten won.