|
D
A T A S H E E T |
Tekenaar:
André Juillard
Scenarist:
Patrick Cothias
Uitgever:
Glénat Benelux
Eerste druk: 1985
Oorspronkelijke titel:
Les 7 Vies de l'Épervier 1:
La Blanche Morte
Uitvoering:
HC, kleur |
Quoi?
In deze onrustige periode van het einde van de godsdienstoorlogen,
negen jaar voor de koningsmoord van Ravaillac,
herrijst het Frankrijk van Hendrik IV
langzaam uit het puin. Rond de historische gebeurtenissen
die het leven van Hendrik IV en zijn opvolger kenmerken,
cirkelt de legende van de Sperwer, een gemaskerde
strijder voor rechtvaardigheid. Hij komt de adel uitdagen
en de armen helpen. Hij is bovendien de man met de
zeven levens.
Et alors?
Meeslepende saga die in de moederserie De 7 Levens
van de Sperwer nog niet zo gecompliceerd verliep
door de vele overlappende gebeurtenissen en in elkaars
sattelietreeksen opduikende personages. Het historische
realisme van Patrick Cothias moeten
we ondertussen met een schep zout nemen, maar dat
mag de lezing van een boeiend relaas over een gemaskerde
wreker en interessante familiebanden niet in de weg
staan. En dan is er natuurlijk nog André
Juillard die een evolutieproces met stijgende
curve presenteert die weinig tekenaars hem konden
of kunnen nadoen. Niet voor niets beschouwde uitgeverij
Glénat, pers en publiek hem
samen met een François Bourgeon
als een belangrijke vertegenwoordiger van de nieuwe
(historische) strip.
Aantal genomineerde albums
van Juillard: 5/440
Aantal
genomineerde albums van Cothias: 7/440
|
Faits
divers (Juillard en Cothias):
• André Juillard werd op 9 juni 1948
geboren in Parijs. In zijn jeugd verslond hij het
weekblad Kuifje en tekende verhalen na van
de titelheld, Alex
en Blake en Mortimer. Hij ontwikkelde een
voorliefde voor de klare lijn en wist dat de geschiedenis
zijn ding was.
Hij studeerde achtereenvolgens wetenschappen en decoratieve
kunsten.
• Patrick Cothias is een halfjaar jonger en
zag eveneens in Parijs het levenslicht. Hij werd geboren
op 31 december 1948. Hij doorliep een studie filosofie
in Nanterre, maar haakte voortijdig af. Hij ging iets
doen wat hij plezanter vond: tekenen!
• Als debuterend tekenaar, soms onder het pseudoniem
Bogue, bracht Cothias het er niet
slecht vanaf. In 1973 won hij zelfs de Grand
Prix Nicolas Goujon voor beste realistische
tekenaar. Maar datzelfde jaar koos hij toch liever
een carrière als schrijver. Onder meer Pif-Gadget,
Pilote, Formule 1, Le Journal de Mickey, Okapi en
Mikado namen zijn verhalen af.
• Toen hij bij Glénat
een nieuwe thuis vond, creëerde hij de ene reeks
na de andere, dikwijls hisorisch van aard. Glénat
publiceerde ze eerst en vooral in de stripbladen Circus
en Vécu.
• In 1974 stuurde Juillard een middeleeuws gesitueerd
heroïc fantasykortverhaal van acht pagina's naar
Kuifje. Hoofdredacteur Greg
stuurde de platen terug met de boodschap dat het veelbelovend
is, maar nog niet publiceerbaar. Het was nog een beetje
te vroeg voor hem, maar hij onthield het woord "veelbelovend".
• Als striptekenaar in de dop zonder albums,
ontving de Belgische tekenaar Jijé
hem hartelijk. Hij moedigde hem aan om zijn eigen
werk voor bijvoorbeeld Jerry Spring en Tanguy
en Laverdure te kopiëren alhoewel hij Juillard
toch aanraadde liever iemand als Jean Giraud
als voorbeeld te nemen want zelf vond hij
zich maar een has been. De leermeester van
onder meer Eddy Paape, Will,
André Franquin en Morris
verwees hem door naar Jean-Claude Mézières
van wie hij een tekencursus kon volgen die
ook werd bijgewoond door Cothias, Régis
Loisel, Serge Le Tendre en
Dominique Hé.
• Op de universiteit van Vincennes kreeg hij
in 1974 dus les van onder meer Mézières.
Een halve plaat van wat alweer een heroïc fantasyverhaal
moest worden, brak leraar Mézières tot
op de grond af. Niet zozeer door de kwaliteit van
de tekeningen, maar wel door de paginalay-out. Juillard
realiseerde zich dat strips meer zijn dan een losse
verzameling plaatjes. De prenten staan allemaal in
functie van een te vertellen verhaal. Hij is Mézières
daar nog steeds dankbaar voor.
• Bij het ouder worden verloor hij de strip
Alex uit het oog. Pas rond 1970, toen hij
op de kunstacademie school liep, begon hij er zich
weer voor te interesseren. Heel toevallig want hij
wandelde een jaarlijkse stripbeurs in Parijs binnen,
zag er albums uit zijn jeugd staan en het verzamelvirus
kreeg hem weer te pakken. Een jaar of twee later nam
hij deel aan een tekenwedstrijd van het blad Formule
1, maar hij won niet. Toen hij zijn inzending
(een plaat naar Richard Wagners opera
over de Niebelungen) bij het blad ging terughalen,
bleek de redactie ze interessant genoeg te vinden
om hem een proefopdracht te geven voor illustratiewerk
en karikaturen. In 1974 debuteerde hij in het blad.
In 1975 tekende hij voor hen ook de westernstrip La
Longue Piste de Loup Gris dat sterk geïnspireerd
was door het tekenwerk van Giraud, Mézières
en Jijé.
• La Longue Piste de Loup Gris was
een reeks epsiodes van telkens acht pagina's. Er verschenen
zes afleveringen geschreven door Claude Verrien,
Juillards latere scenarist voor Bohémond
de Saint-Gilles die vanaf 1976 in Formule
1 verscheen. In 1979 kwam het verhaal in album
uit, zijn eerste. Nog drie andere albums in de reeks
volgden. Oberon bracht deze uit in
vertaling. De Nederlandse uitgeverij wilde ook het
derde verhaal in album uitbrengen. Omdat dit nooit
bij de Franse uitgeverij Fleurus
verscheen en de lengte ervan te kort was voor een
albumuitgave maakte Juillard speciaal voor de Nederlandse
markt en voor Eppo een kortverhaal om tot
een volwaardige albumlengte te komen. Het stond dan
wel in Eppo, maar ook bij Oberon kwam het
derde album er niet omdat ze besloten met de serie
te kappen. Het was de bedoeling dat Juillard met Alwin
zou doorgaan, enkel voor Eppo, maar het succes
van De 7 Levens van de Sperwer en later Arno
is dat er niet meer van gekomen. Fleurus bracht achteraf
in korte tijd alsnog een derde en vierde album uit
en de reeks begon aan te slaan. Op scenario van Cothias
werkte hij ook nog aan een vijfde album, maar dat
blijft een onafgewerkt verhaal.
• Tussendoor maakte hij een proefplaat voor
een westernverhaal voor Formule 1. Eigenlijk
was dat een opdracht voor Jacques Tardi,
maar hij ging er niet mee verder. Toen de hoofdredacteur
sowieso de twee platen naast elkaar legde, verkoos
het de versie van Juillard.
• Formule 1 was geen groot blad. Het
kende een lage oplage en leidde een onopvallend bestaan
in de kiosk. Misschien daarom dat de redactie een
beroep deed op jonge tekenaars. Naast Juillard konden
in de lopende jaren heel wat andere tekenaars hierin
hun eerste strips kwijt. Giraud, Mézières
en François Bourgeon bijvoorbeeld.
Omdat hij veel mocht tekenen, hanteerde Juillard een
snel tekenritme. Voor uitgeverij Fleurus kon hij zo'n
vijf à zes jaar lang strips tekenen. Het was
een ideale leerschool waar hij het vak leerde.
• Samen met Alwin tekende hij voor
Djin (gelijkaardig aan Formule 1,
maar dan voor meisjes) een verstripping van Romeo
en Julia bewerkt door Jacques Josselin.
De hoofdredacteur van het blad wilde graag een strip
met een meisje in de hoofdrol waar ze vier pagina's
per week van wilden publiceren. Juillard riep in 1976
de hulp in van Didier Convard. Hij
kende hem van Formule 1 waar Convard ook
zijn strips aan sleet. Ze maakten Les Missions
d'Isabelle Fantouri waar veertien of vijftien
verhalen van verschenen, genoeg voor vijf albums bij
Hachette. Ze maakten elk twee pagina's
die door de ander in inkt werd gezet. Zo kwamen ze
tot een min of meer homogene stijl. Eerst hadden ze
nog geprobeerd om de personages door de ene te laten
tekenen en de decors door de andere, maar daarvoor
moesten de tekeningen te veel uitgewisseld worden.
• In Toulouse vond een van Juillards eerste
signeersessies plaats. Het vervelende was dat hij
nog geen gepubliceerd album had en dus geen materiaal
om op te signeren. Gelukkig kwam er een jongetje die
een album van Rahan (waarvan tekenaar André
Chéret ook aanwezig was) bij had.
De lijn wachtenden bij Chéret vond het jongetje
te lang en hij wilde niet met lege handen naar huis.
De tekening die Juillard vervolgens in het Rahan-album
krabbelde, moet in de smaak gevallen zijn want een
tiental van zijn vriendjes kwamen daarna ook bij Juillard
aanschuiven.
• Cothias bewoonde een huis uit de jaren dertig
in het twintigste arrondissement van Parijs. Aan de
gevel groeide klimop wat een vrij zeldzame groene
aanwezigheid was in Parijs. Daar, in de doodlopende
straat Bergame, was plaats voor een atelier waarin
Loisel, Le Tendre, Philippe Luguy
(Percevan) samenkwamen en werkten. Terwijl
Loisel en Le Tendre in het atelier werkten aan Op
Zoek naar de Tijdvogel, creëerden Taffin
en Cothias Orn, Cœur de Chien. Op een
dag stelde Loisel hem voor aan een meisje. Niet veel
later besloot het ondertussen ontstane koppel om te
verhuizen naar een groter appartement en verliet hij
het Bergame-atelier.
• Tijdens zijn Bergame-periode leerde Cothias
door de onstuitbare ambities van Loisel en
Le Tendre dat hijzelf nooit een tekenaar zou of wilde
worden. Bij het zien van een krabbelende Loisel tijdens
hun dagelijkse couscous in het restaurantje Le
Soleil d'Akfadou realiseerde hij zich dat
hij zich niet kon meten met een tekenaar zoals hem.
Voor Loisel schreef hij dan weer wel onder meer een
kortverhaaltje voor Pilote: Germain Grandpin,
een personage dat later nog werd hernomen in De
7 Levens van de Sperwer.
• De naam van het personage Bodias in Op
Zoek naar de Tijdvogel is een knipoogje van Loisel
en Le Tendre naar hun toenmalige, goede vriend Cothias.
• Net zoals Loisel en Le Tendre werkte Cothias
begin jaren zeventig voor Richard Fall,
een porno-uitgever die later bekender raakte door
zijn label Concorde (tegenwoordig
actief als uitgever en producent van pornodvd's).
Loisel tekende coverillustraties terwijl Le Tendre
aan de kassa werkte van een seksshop. Cothias daarentegen
poseerde voor pornografische fotoromans. Gelukkig
voor hem zijn deze foto's vandaag onvindbaar.
• Voor het tijdschrift Plop schreef
Cothias omstreeks 1977 Norbert le Lézard
voor Loisel. Er verscheen later een album van bij
Granit, de gelegenheidsuitgeverij
van Loisel.
• Loisel en Cothias hadden nog wel meer verhalen,
maar ze raakten vaak niet verder dan de tekentafel
waarna ze belandden in kaften of dozen. Op hier en
daar een uitzondering na raakten ze niet gepubliceerd.
Cothias had al de neiging om meer te kunnen en willen
vertellen dan mogelijk was voor Loisel en de vier
of vijf pagina's die de tijdschriften uit die tijd
hen voorschreven.
• Geruggensteund door Glénat
werd Juillard samen met François Bourgeon
gebombardeerd tot een van de pijlers van
een nieuwe school in de historische strip.
• Via de mensen van Métal Hurlant
kwam Juillard in contact met Jacques
Martin. Jean Pierre Dionnet broedde
op een nieuw blad dat minder sf-gericht was. Aan Martin,
met wie Dionnet zou samenwerken voor het blad, stelde
hij enkele tekenaars voor die Martins nieuwe serie
Arno zouden kunnen uittekenen. Juillard werd
uitgekozen. Er was in die tijd sprake dat Juillard
de stripbewerking van Les Maitres du Temps
zou doen, maar door allerlei contractproblemen ging
dat niet door. Omdat Juillard het bij Glénat
in zijn schik had, stelde hij Martin voor om Arno
daar onder te brengen. Daarover kwamen ze snel overeen.
De reeks werd voorgepubliceerd in Glénats striptijdschrift
Vécu dat per nummer een compleet verhaal
van albumlengte publiceerde, een vervolgverhaal en
achtergrondartikels bij de verhalen, allen behorend
tot het historische genre.
• De documentatie voor Arno zocht Juillard
grotendeels zelf omdat Martin over de Napoleontische
tijd niet veel boeken had.
• In deze periode illustreerde hij talloze literaire
uitgaven voor Je Bouquine en historische
albums bij weinig bekend euitgevers.
• Jacques Martin vond de covers van Arno
door Juilllard niet erg geslaagd. Meer zelfs: covers
waren niet zijn sterkste kant, vond hij. Bij de herdruk
van de serie in het Frans, naar aanleiding van de
nieuwe verhalen door Jacques Denoël,
hertekende de auteur van Alex
en Lefranc ze zelf.
• In 1984 tekende Juillard voor een speciaal
Edgar P. Jacobs-hommagenummer van
Kuifje een kortverhaal van Blake en Mortimer
waarin de hoofdfiguren al wat ouder zijn en terugkeren
naar Egypte om er Nasir opnieuw te ontmoeten. Jacobs
stuurde Juillard een briefje terug met wat complimenten.
• Juillard kende het geluk om Jacobs te ontmoeten
en er zelfs een correspondentie per brief mee op te
zetten.
• In 1987 vroeg de Fondation Jacobs
al eens aan Juillard om het tweede deel van De
3 Formules van Professor Sato te tekenen. Juillard
weigerde omdat hij er zich toen nog niet bekwaam voor
voelde en hij hield ook niet van het eerste deel.
Over het uiteindelijke resultaat van Bob De
Moor toonde hij zich ontgoocheld (net zoals
Jacques Martin aan wie de Fondation
het eerst vroeg). De Moor vindt hij een goede tekenaar,
maar dat talent kwam niet volledig tot uiting in zijn
eenmalige Blake en Mortimer-overname.
• Jaren later aanvaarde hij alsnog de klus.
Hij kwam meer beslagen op het ijs en omdat het verhaal
van Yves Sente zich afspeelt in de
jaren vijftig met de gewenste grafiek van Het
Gele Teken hapte hij toe. Aanvankelijk was
het de bedoeling om Blake en Mortimer samen met Didier
Convard te tekenen. In 1976 voerden ze al een gezamenlijke
tekenklus uit voor Les Missions d'Isabelle Fantouri.
Maar samenwerken was niet evident. Wie zou de voorgronden
maken of de decors en de hoofdpersonages als ze op
de achtergrond staan? Bovendien is Juillard een te
grote individualist. Na twee platen werd de samenwerking
gestaakt en Convard beperkte zich tot de inkleuring
van Het Voronov-Complot. Het kostte hem net
zoals Juillard meer tijd dan hij anders nodig had
voor eigen series. Een plaat inkleuren kostte twee
dagen. Aan het tekenwerk van Het Voronov-Complot
spendeerde Juillard elf uur per dag, zeven dagen per
week, veertien maanden lang. Het verscheen in 2000
als deel 14 in de reeks.
• Le Dernier Chapitre was een reeks
door Juillard geïllustreerde verhalen op tekst
van Didier Convard. In deze reeks
albums, uitgegeven door Dargaud,
wordt het laatste hoofdstuk verteld van enkele populaire
striphelden. Convard verzon eindes voor Johan
en Pirrewiet, Roodbaard, Tanguy en Laverdure
en Blake en Mortimer. Juillard tekende de
stripfiguren op hun oude dag. Er bestaat ook een verhaal
van een oudere Kuifje, maar rechtenhouder Moulinsart
stak daar een stokje voor. Na vier boeken stopten
de auteurs met het project.
• Nog voor Convard tekende Juillard de covers
van alle albums van De Geheime Driehoek en
een een paar passages over de Inquisitie. O ja, Convard
is een vrijmetselaar en schrijft daarover in De
Geheime Driehoek, maar ook in Sneeuw,
in die mate zelfs dat je de hele Sneeuw-serie
eens moet herlezen met je (op te snorren) kennis over
de vrijmetselarij.
• Een van de grote, door hemzelf opgemerkte
zwakheden van Juillard is dat zijn personages geen
symmetrische anatomie hebben. Iets wat in realiteit
overigens niet vaak voorkomt. Vooral met schouders
lijkt hij problemen te hebben.
• Tussen Juillards favoriete reeksen en albums
bevinden zich Prins Valiant (op wiens hoofd
dat van Alwin een beetje is gebaseerd), De Zaak
Zonnebloem van Kuifje en van Blake
en Mortimer vooral SOS Meteoren waarvan
hij Jacobs' tekeningen van de Parijse voorsteden formidabel
vindt.
• Van zijn eigen albums vindt hij de laatste
drie episodes van De 7 Levens van de Sperwer het
meest geslaagd op tekengebied.
• Door Juillards heldere stijl en het alsmaar
populairder worden van zijn œuvre, werd en wordt
hij vaak gevraagd voor het illustreren van affiches,
zeefdrukken en portfolio's.
• Met het one-shot Het Dagboek, uitgegeven
door Casterman, doorbrak Juillard
zijn gewoonte om historische strips te tekenen. Met
succes, want het album won in 1994 de prijs voor het
beste album in Angoulême. Een jaar later won
hij ineens de Grote Prijs van de stad Angoulême.
De inspiratie voor het thema in Het Dagboek
(over een ménage à trois waarbij een
vrouw een dagboek van haar minnaar bij de post vindt
en waarbij het vertrouwen op de proef wordt gesteld)
vond Juillard in een van de schilderijen van Edward
Hopper: Hotel Room uit 1931. Op
dat schilderij zit een halfnaakte vrouw op de rand
van haar hotelbed te lezen. Ze maakt een verslagen
indruk. Haar koffers staan gepakt. Tussen dat wat
de vrouw gelezen heeft en de koffers is er enkel de
suggestie tot een oorzakelijk verband. Juillard was
gefascineerd door dit schilderij en wilde weten hoe
de het de vrouw verder verging. Hij schetste de hotelkamer
nog een keer, maar ditmaal was de vrouw opgestaan
en stond ze voor een raam alles nog eens te overdenken.
Bij het maken van deze tekening begon Juillard zich
af te vragen wat de vrouw gelezen kon hebben en zo
ontstond de idee voor Het Dagboek. Drie jaar
later kwam het niet-vertaalde one-shot Après
la Pluie uit bij dezelfde uitgever.
• André Juillard heeft in zijn reeds
rijke carrière albums en reeksen getekend op
scenario van onder meer Pierre Christin
(Le Long Voyage de Léna waarvan een
vervolg op komst is), Yves Sente
(Blake en Mortimer), Didier Convard
(De Geheime Driehoek en Hertz) en
Jacques Martin (Arno).
• Alvorens Juillard zich 's morgens aan zijn
tekentafel zet om aan strippagina's te beginnen, amuseert
hij zich de laatste tien jaar regelmatig door eerst
een uurtje te schetsen voor het plezier. Hij tekent
dan gezichten, naakten, een blik, een lichaamsbeweging,...
allemaal zonder model voor zich. Soms wel naar foto.
Een honderdtal van deze schetsen werden gebundeld
in het obsceen rijk geïllustreerde overzichtsboek
Entracte die galeriehouder Daniel Maghen uitgaf met
meer dan zeshonderd tekeningen, schetsen, schilderijen,
aquarellen. Deze uitgave telt 412 pagina's.
• Na De 7 Levens van de Sperwer en
zijn vele sattelietreeksen nam Cothias eventjes vrijaf
van het stripvak. In acht jaar las hij vervolgens
honderdvijftig tot tweehonderd historische boeken
en schreef honderdvijftigduizend pagina's als voorbereiding
voor een roman. Maar dat ging hem niet zo makkelijk
af zoals bij een stripscenario. Een impasse diende
zich aan tot wanneer uitgever Fleuve Noir
heil zag in zijn project en hem voorstelde aan Jean-Marc
Ligny met wie hij samen L'Aiglon à
Deux Têtes zou schrijven, over hoe mysterieuze
geesten de groten der aarde manipuleerden. Het werd
het eerste deel van een heuse romanreeks.
• Naast vele stripverhalen, schreef Cothias
ook voor het theater en de televisie, deed ook nog
wat vertaalwerk en verrichte journalistiek werk.
Faits divers (De
7 Levens van de Sperwer):
• Bij uitgeverij Fleurus, waar Juillard zijn
publicatiecarrière startte, verdwenen nogal
wat bladen. Hij zocht daarom zijn heil bij Pif-Gadget
waar ze juist een tekenaar zochten die een scenario
van Cothias kon uittekenen. Het was een strip over
een vrouwelijke Robin Hood, Roodmasker, die zich in
de tijd van Lodewijk XIII afspeelde.
De redactie gaf dit concept als opdracht aan Cothias
maar stelde wel eerst de middeleeuwen als tijdperk
voor. Om het in de formule van Pif-Gadget
te doen passen, mochten de verhalen niet langer zijn
dan tien of twaalf pagina's, niet meer en niet minder.
Te weinig om enige ontwikkeling door te voeren, maar
toch hebben de auteurs tussen juni 1980 en april 1982
vijftien episodes weten te maken. Het waren simpele
mantel- en degenhistories bedoeld voor jongere lezers.
Daarna veranderde Pif van formule en werd
de reeks gestopt. Ze verkregen wel het recht om Roodmasker
elders voor te zetten. Bij uitgeverij Glénat
konden ze de reeks in een gewijzigde vorm en onder
de nieuwe titel De Zeven Levens der Sperwer vanaf
oktober 1982 onderbrengen in het stripblad Vécu
(gespecialisered in historische verhalen) en later
als album. De meeste Roodmasker-epsiodes
uit Pif werden later hertekend voor de drie
eerste albums van Roodmasker.
• Door de Roodmasker-episode Le
Chevalier Condor rijpte de idee voor De 7
Levens van de Sperwer.
• Cothias amuseerde zich met het verzinnen van
namen voor de personages. Guillemot, Traquet, Bruantfoux,
enzovoort zijn Franse vogelnamen. Dat de actie in
Bretagne lag, kwam doordat Cothias in die periode
er zelf woonde.
• De serie liep van 1983 (Franse albumstart)
tot 1991 met de spin-off Wuivende Veder (vreemd
genoeg door Dargaud uitgegeven) van 1995 tot 2002.
De 7 Levens van de Sperwer begon met de geboorte
van Ariane de Troïl in 1601, het laatste met
haar vermeende dood in 1625. De Griekse tragedie (gedood
worden door haar eigen vader) stond vast vanaf het
begin. Maar een geliefd hoofdpersonage laten sterven
is makkelijker gezegd dan gedaan eens je nauwer betrokken
raakt met je eigen papieren creaties. Je leert de
personages te goed kennen in de loop van de jaren.
Uiteindelijk keerden ze terug van hun stappen en vonden
ze een compromis.
• Na De 7 Levens van de Sperwer startten
Juillard en Cothias nog samen de reeks Roodmasker.
De eerste drie delen werden getekend door Juillard.
• Na zeven albums verdween Ariane de Troïl.
Zowel de lezers als de auteurs misten haar en ze kwam
terug in de reeks Wuivende Veder. Zonder
masker en zonder sperwer reist ze nu door de Nieuwe
Wereld op zoek naar haar vader, ridder Condor.
• Wuivende Veder is volgens
de auteurs nog niet afgelopen, maar staat slechts
stand by. Mocht Cothias op een dag met een formidabel
idee afkomen, dan sluit Juillard een eventueel vervolg
zeker niet uit.
• Ook Cothias heeft bewondering voor de schrijver
Alexandre Dumas en diens De Drie
Musketiers. Als knipoogje gaf hij d'Artagnan
een bijrolletje in verschillende nevenreeksen.
• In een interview zei Cothias dat de laatste
Sperwer in 1702 stierf. Of er effectief zeven geweest
zijn en wie ze precies waren, kan je niet altijd afleiden
uit de cyclussen.
• De spin-offs en nevenreeksen werden vaak kunstmatig
aan het oorspronkelijke gegeven gekoppeld. Die reeksen
(Het IJzermasker en het niet-vertaalde Ninon
Secrète) kunnen net zo goed op elkaar
staan. De andere series zijn wel nauw aan elkaar verbonden
en lees je best allemaal om alles te kunnen vatten
en het overzicht in het kluwen van fictieve en historische
personages, data en gebeurtenissen te bewaren. Maar
De 7 Levens van de Sperwer blijft de hoofdreeks
en ook de beste van het universum. Samen geven alle
reeksen een historisch overzicht van de volledige
Franse zeventiende eeuw en van de eerste regeringsjaren
van Hendrik IV tot de troonsbestijging
van Lodewijk XIV. De centrale figuur
in de hele saga is barones Ariane de Troïl.
• Dit is een overzicht van de series: Roodmasker
(drie delen door Juillard, zeven delen door Marco
Venanzi), De 7 Levens van de Sperwer
(zeven delen door Juillard), Wuivende Veder
(vier delen door Juillard), Navarra (twee
delen door Pierre Wachs), De
Dwaas van de Koning (negen delen door Brice
Goepfert), Het IJzermasker (zes
delen door Marc-Renier Warnauts)
en de drie niet-vertaalde reeksen Cœur Brûlé
(twee delen door Jean-Paul Dethorey,
vijf delen door Michel Méral),
Ninon Secrète (zes delen door David
Prudhomme), Le Chevalier - La Mort et
le Diable (twee delen door Alain Robet).
• Navarra behandelt (zeer didactisch)
de jeugd van de Franse koning Hendrik IV (vanaf 1554).
Cœur Brûlé gaat over de
avonturen van Germain Grandpin (vanaf 1625). Ninon
Secrète gaat over de dochter (°1625)
van Ariane en Germain Grandpin. De Dwaas van de
Koning gaat over de Franse schrijver Molière
die de zoon (°1622) van Ariane en Lodewijk XIII
zou zijn. Le Chevalier - La Mort et le Diable
gaat over de jonge jaren van Yvon de Troïl. Jean-Baptiste
Pocquelin was Cothias' favoriete personage.
• Ondanks de nog steeds grote vraag op stripbeurzen
naar deel 6, Duivelswerk, heeft Glénat
het album niet herdrukt. Officieel dan want naar verluidt
ligt een herdrukte oplage in een magazijn stof te
vergaren. In een bestelformulier van Glénat
van 2007 stond bij het album nog in het rood "in
herdruk". Onze vragen naar meer informatie hieromtrent
bleven onbeantwoord.
• Ondanks Cothias' geloofwaardige optekening
van de geschiedenis beging hij vaak fouten en gebruikte
anachronismen. Meestal zette hij de geschiedenis naar
zijn hand voor een beter verhaalverloop. Nadat De
7 Levens van de Sperwer aan de basis stond voor
de Belgische universiteitsthesis Analyse Sémiologique
des 7 Vies de l'Épervier door Marc
Descornet begonnen steeds meer brieven binnen
te sijpelen om hem op de gemaakte fouten te wijzen.
Faits divers (Het
Sneeuwkind):
• Opgemerkt: op pagina 9 heet de hond van Arianne
nog Grauwe, maar op pagina 32 heet hij Satan. Ach,
Thibaud zegt zelf al op pagina 31: "Namen kunnen
veranderen".
• Op pagina 19 ontbreekt precies het kleur geel.
Het haar en de baard van Taillefer is daarom roze
in plaats van blond!
• Nog andere fouten deden onze tenen krullen.
De waanzinnig slechte vertaling, lettering en spelling
manifesteerde zich tot aan de reekstitel toe. Het
woord "der" in De Zeven Levens der Sperwer
is een taalfout. Als men per se ouderwets wil doen,
is het enige correcte De Zeven Levens des Sperwer.
Maar liever lezen we De 7 Levens van de Sperwer
zoals vanaf deel 2 werd gehandhaafd.
• Het Sneeuwkind was een van de allereerste
albums die Glénat Benelux
in het Nederlands uitbracht.
• Het vele (expliciete) bloot paste in de tijdsgeest
en werd hem voorgedaan door François
Bourgeon in De Kinderen van de Wind.
Dat de uitgeverij merkte dat het de verkoop van de
stripbladen die het uitgaf de hoogte inhielp, was
mooi meegenomen en tegelijk een verzoek aan de auteurs
om niet zediger te worden.
• Rood en wit markeren Het Sneeuwkind.
Wit door de sneeuw, rood door het vergoten bloed,
de kleur van het geweld en de passie en uiteraard
de kleur van Roodmasker.
• Een grafisch en lay-outmatig knipoogje is
te ontwaren in het eerste deel van De Zeven Levens
der Sperwer en Wuivende Veder. In deze
laatste vlucht Ariane de Troïl te voet door een
besneeuwd bos, net als haar moeder jaren daarvoor.
Vergelijk pagina vier van De Zeven Levens der
Sperwer maar met pagina 20 van Wuivende Veder
deel 1. In Wuivende Veder is trouwens ook
een cameo te ontdekken van Kuifje en kapitein Haddock
op pagina 45 aan tafel in de kroeg. |
|