|
D
A T A S H E E T |
Tekenaar:
Lewis Trondheim
Scenarist:
Joann Sfar / Lewis Trondheim
Uitgever:
Uitgeverij M
Eerste druk: 2003
Oorspronkelijke titel:
Donjon Zénith 1: Cœur de Canard
Uitvoering:
HC, kleur |
Quoi?
"In het commercieel uitgebate Donjon-complex
werkt Herbert — een niet zo bijster intelligente
eend — er aanvankelijk als hulpje. Een klein
beroepsfoutje met grote gevolgen zorgt ervoor dat
hij de plaats van een groot krijger moet innemen.
Toevallig een groot krijger met een zware opdracht,
waartegen Herbert niet echt opgewassen is." (geciteerd
uit deze
bespreking)
Et alors?
Net zoals in Lanfeust
van Troy zorgt een sprankelende mix van humor
en geweld voor een zegerijke appreciatie van talloze
lezers. Lewis Trondheim en Joann
Sfar spelen fantastisch op elkaar in en laten
dat welgevoelen via hun personages en de situaties
waarin ze hun ding moeten doen. Door de hoge productie
moet men aannemen dat de fabricage door een goed geoliede
machine wordt aangedreven. Dat er aan een lopende
band al eens gegrapt en gegrold wordt of net zo goed
een vinger of ander ledemaat wordt afgerukt, is in
versterkte mate duidelijk bij het lezen van een Donjon-album.
Aantal genomineerde albums
van Trondheim: 6/440
Aantal
genomineerde albums van Sfar: 11/440
|
Faits
divers (Trondheim en Sfar):
• De echte naam van Lewis Trondheim is Laurent
Chabosy. De echte naam van Joann Sfar is
Joann Sfar. Trondheim werd geboren op 1 januari 1964,
Sfar op 28 augustus 1971 in Nice.
• De familienaam Sfar is een joodse naam en
stamt uit Noord-Afrika. Het is afgeleid van het Hebreeuwse
woord sofer dat schrijver of schriftgeleerde
betekent. De sofer is degene die de heilige taak vervult
van het beschrijven van de rollen van de Torah. Hij
verenigt nederigheid en vakbekwaamheid. De idee zo'n
schriftsteller te zijn, bevalt Joann wel.
• Sfar komt uit een nogal religieus-joods gezin
met een Algerijnse vader waarin een sterk gevoel voor
ironie leefde. Van nature is Sfar sceptisch en ironisch.
Het gezin woonde in Nice waar niet op een woord of
een gebaar meer of minder werd gekeken. Het was er
rumoerig, levendig en er werd geschreeuwd. Dat reflecteerde
in zijn werk waarin zijn personages zich makkelijk
opwinden, met de armen slaan en in de lucht springen...
bijna zoals Jef Nys zijn personages
laat acteren in Jommeke eigenlijk.
• Zijn familie maakte hem jarenlang wijs dat
zijn moeder plotseling op reis was gegaan hoewel ze
in werkelijkheid op zijn derde stierf. Het voorval
kwam terug in een ontroerende droomsequentie in De
Kat van de Rabbijn. Ook in Zwarte Olijven,
dat hij zijn meest intieme werk vindt, is er al op
de eerste pagina’s sprake van een overleden
moeder en steunt de reeks op de relatie vader-zoon.
• Het decor uit De
Kat van de Rabbijn kende Sfar het best uit
de verhalen uit zijn vaders jeugd. De reeks is zijn
grootste succes met honderdduizend exemplaren per
album. De vertaling verschijnt bij Atlas.
Van het eerste deel werd in 2007 een Hebreeuwse versie
uitgegeven, in Vlaanderen en Nederland gedistribueerd
door Dargaud, de uitgever van de
Franse edities.
• Toen hij klein was werd hij naar de Hebreeuwse
les gestuurd, maar zijn opa zei daar na afloop vaak
bij dat het eigenlijk flauwekul was. Zijn opa studeeerde
zelf ooit voor rabbijn. Toch behoedde hem dat er niet
voor dat zijn hele familie stierf in de vernietigingskampen
van de nazi's.
• Hij doorliep een studie filosofie en volgde
schilderlessen alvorens in Parijs de richting schone
kunsten te volgen. Hij volgt er ook lessen vormleer.
• In Zwarte Olijven kennen veel van
de personages de gelaatstrekken van Sfars vrienden
en collega's. In de sceptische profeet Jesaja is duidelijk
Trondheim te herkennen. Christophe Blain
en Emmanuel Guibert (de tekenaar
van de reeks) figureren als de twee Gallische huurlingen
die uit het Romeinse leger deserteren. Sfar zelf herkennen
we in Elia die in de woestijn de profeet Jesaja een
kopstoot verkoopt na aanhoudelijke toespelingen op
overspel van zijn vrouw.
• Voor hem is het jodendom de meest indrukwekkende
vorm van wijsheid die hij ooit is tegengekomen. Samen
met de Griekse filosofie heeft hij daar het meest
aan te danken. Sfar is een zelf een gediplomeerd filosoof.
Het gemeenschappelijke punt van het jodendom en de
Griekse filosofie van Plato is het
beroep op de dialectiek, de idee dat wijsheid niet
door een meester doorgegeven kan worden, maar enkel
in een dialoog tussen meester en leerling. In De
Kat van de Rabbijn en Zwarte Olijven
manifesteert zich dat overduidelijk. Ook in Donjon
zitten vast en zeker al dan niet verdoken passages
waaruit de dialectiekopvoeding tussen meester en leerling
schuilen. Sfar vindt alleszins dat strips hét
middel bij uitstek zijn waarin filosofische dialogen
het best renderen. In tegenstelling tot de literatuur
tonen strips de gezichtsuitdrukking van de persoon
die spreekt terwijl lezers in tegenstelling tot filmkijkers
de ideeën in hun eigen temp kunnen opnemen.
• Daarnaast beweerde Sfar het meest te danken
te hebben aan Pierre Dubois, de Bretonse
verteller, schrijver en acteur die een bijzonder originele
visie op Peter Pan
aan Régis Loisel van deehand
deed en bij striplezers wellicht bet best bekend staat
door zijn scenario's voor René Hausman.
In Dubois erkende Sfar zijn tweede vader. Hij ontmoette
hem toen hij vijftien was. Dankzij hem leerde hij
de vele fantastische literatuur kennen van schrijvers
als Vlaming Jean Ray, Thomas
Owen, Arthur Conan Doyle
en Lewis Carroll. Hij omschreef de
band met Dubois later als die tussen een jonge Griek
en Socrates, los van de seks dan.
Dubois hielp Sfars gedachtewereld vormen en leerde
hem tekenen en schrijven.
• Sfar mag dan wel een niet-praktiserend jood
zijn, maar door zijn bekendheid in de media en dankzij
De Kat van de Rabbijn
wordt hij wel eens opgevoerd als een woordvoerder
voor de joodse gemeenschap.
• Sfars eerste echte reeks was Ossour Hyrsidoux,
een Grote Vampier avant la lettre. In deze
periode leerde hij in het Parijse Atelier
de Vosges vrienden voor het leven kennen,
met wie het op professioneel gebied ook klikte. Het
waren Trondheim, Christophe Blain en David
B. Voor Emmanuel Guibert, die hij ook in
deze periode leerde kennen, schreef hij De Dochter
van de Professor, een van de eerste albums van
de inmiddels opgedoekte humorcollectie Vrolijke
Vlucht van Dupuis. Pétrus
Barbygère op scenario van Pierre Dubois
tekende hij zelf. Daarmee gaf hij uiting aan zijn
wens om eens iets bizars te doen met referenties naar
de Hollandse schilder Hieronymus Bosch,
de Vlaamse meester Pieter Bruegel,
Jacques Callot en de Engelse illustrator
Ronald Searle. Beide albums kregen
eervolle vermeldingen of prijzen op het festival van
Angoulême. In 2004 ontving hij een speciaal
voor hem gecreëerde prijs in Angoulême.
De Dochter van de Professor won de Prix
Goscinny, een belangrijke prijs voor debuterende
scenaristen.
• In 1999 won Sfar de Prix Jacques Lob,
uitgereikt door een jury van auteurs voor het geheel
van zijn œuvre. De prijs is vernoemd naar de
enige scenarist tot nu toe die de grote prijs van
de stad Angoulême wist te winnen.
• Het liefst werkt Sfar in een compositie van
zes plaatjes per pagina om niet te moeilijk te willen
doen. De toegankelijkheid van strips staat bij hem
voorop. Het gaat sfar om het helder en meeslepend
vertellen van een verhaal. Tekenen is voor hem in
de eerste plaats een vorm van schrijven of communiceren.
Van virtuositeit raakt hij niet onder de indruk.
• In zijn manier van werken legt hij ook gelijkenissen
met Jean-Michel Charlier (zie Blueberry).
Directheid en een open oog voor nieuwe invallen primeren.
De werkwijze van andere collega's vindt hij verstikkend.
Met hun uitgebreide scenario's en schetsen vooraf
lijken ze wel architecten, vindt hij. Hij werkt liever
andersom, "als een kweker van bonsaïbooompjes".
Hij plant een zaadje, ziet hoe dat ontwikkelt en knipt
af en toe takjes af die het verhaal meer lucht geven.
Charlier bijvoorbeeld benaderde zijn historische verhalen
op eenzelfde manier. Niet als historicus maar als
verhalenverteller (waardoor hij zich dus veel dichterlijke
vrijheden toemat), probeerde hij zijn passie voor
de geschiedenis over te dragen. Als een goede vervolgstripscreijver
bewees hij dat hoe verschillend de omstandigheden
van een personage ook waren, ze in wezen allemaal
globaal dezelfde dingen vertellen en meemaken. Daardoor
kon Charlier ook aan een tiental verhalen tegelijk
werken. Wanneer hij vastliep met het ene verhaal,
ging hij gewoon verder met een ander zodat het eerste
wat kon rusten. Deze improviserende aanpak is op het
lijf geschreven van Sfar, die inderdaad ook de ene
met de andere serie afwisselt.
• In Trondheim vond Sfar een ideale kompaan.
Sfar produceerde namelijk nóg meer strips per
jaar dan Trondheim en is daarnaast actief op film-
en tekenfilmgebied, regisseerde een collectie jeugdboeken
bij Bréal, is collectiedirecteur
voor onder meer Gallimard, schreef
twee romans, illustreert klassieke filosofieboeken
van onder meer Plato en Voltaire
en schetst dikke schetsboeken vol.
• Tot Sfars voorbeelden horen Sempé
(illustrator van De Kleine Nicolaas-boeken
geschreven door René Goscinny)
en Quentin Blake, de vaste illustrator
van kinderboekenschrijver Roald Dahl.
• Voor de editie van 2007 en 2008 was Sfar de
officiële cartoonist van het filmfestival van
Cannes. Voor de officiële website tekende hij
cartoons naar de actualiteit van de dag. De strips
en cartoons uit 2007 werden kort voor de editie van
2008 gebundeld in het album Croisettes.
• Hij loopt zelf met filmplannen rond. De
Kat van de Rabbijn wordt een 2D-animatiefilm.
Sfar controleert zoveel mogelijk de productie. Eerder
maakte hij al videoclips voor onder meer Dionysos
en Thomas Fersen. De tekenfilm van
De Kat van de Rabbijn
moeten we niet verwachten tegen 2011 of 2012. Op dit
moment (april 2008) is er exact anderhalve minuut
afgewerkt. Het schrijven van een geschikt script,
dat drie van de vijf in het Frans verschenen strips
samenvat, was al een groot karwei voor hem en zijn
echtgenote. Nu komt daar ook de animatie bij die op
ambachtelijke wijze gebeurt met pen en papier en zo
min mogelijk gebruik van de computer. In geen enkel
opzicht zal het te vergelijken zijn met de vereenvoudigde
stileringen van de Persepolis-tekenfilm.
Sfars belangrijkste referentie is begot Sneeuwwitje
van Walt Disney. Christophe Blain
(van Isaac de Piraat)
zit mee aan de tekentafels. Het budget is drie keer
zo hoog als Persepolis.
• Daarnaast werkt hij aan de film Live
over het leven van Serge Gainsbourg
vanaf de jaren veertig tot zijn dood. Na tien versies
in twee jaar acht hij zijn scenario, dat hij in het
grootste geheim schreef, als afgewerkt. Het storyboard
is klaar en vanaf september 2008 begint het draaien
van de film. Sfar stond aan de basis van dit idee.
Marc de Pontavice wilde na de film
Tous à l'Ouest van Lucky Luke
(naar het album De Postkoets) iets anders
doen en vroeg aan Sfar of hij geen idee had. Live
dus.
• Van zijn Kleine Vampier bestaat een
56-delige tekenfilmserie die ook werd uitgezonden
op vtm. Een dertigtal afleveringen
schreef hij samen met zijn vrouw. De rest gebeurde
in samenwerking met collega-auteurs als Emile
Bravo, Riad Sattouf (die
ook de stem van de jonge vampier insprak) en Jean
Regnaud.
• Begin 2007 stonden er meer dan honderd verschillende
strips op naam van Sfar. Niet slecht voor een professionele
carrière van twaalf jaar.
• Voor hem mogen al zijn series gerust vervolgen
na zijn dood.
• Sfars dagindeling ziet er grosso modo als
volgt uit: van 9.00 uur tot 13.00 uur tekent hij meestal.
In de namiddag werkt hij aan scenario's of storyboards
voor tekenfilms tot de vroege avond. De avond is gereserveerd
voor zijn kinderen of vrienden. Als hij zich al eens
een pauze veroorlooft, dan tokkelt hij een twintigtal
minuten op de gitaar.
• Op 26-jarige leeftijd debuteerde Trondheim
met Psychanalyse (1990) bij Editions
du Lézard waarin hij nauwelijks een
stokmannetje kon tekenen. Hij wist met veel moeite
drie verschillende prentjes van een soort amoebe met
oogjes te tekenen die hij als basis gebruikte voor
een resem strookjesstrips waarin het figuurtje babbelt
tegen een buiten beeld zittende psychiater. Het beeld
bleef steeds hetzelfde, enkel de teksten wisselden.
De levensjaren daarvoor bestempelde hij als vervelend
en zijn adolescentie als nutteloze jaren. Op zijn
24ste begon hij zich eerder per toeval met strips
bezig te houden.
• Trondheim vond zijn eigen familienaam Chabosy
weinig soeps. Eigenlijk werd hij alleen maar striptekenaar
om zijn naam te kunnen veranderen, beweerde hij in
een interview. Hij zag zichzelf niet met zijn voornaam
Laurent signeren of met zijn initialen Elcé
zoals Hergé of Jijé
want dat vond hij stom. Trondheim, gelegen in Zweden,
daarentegen schijnt een van de regenachtigste steden
van Europa te zijn en dat paste wel bij hem. Regen
dwingt je thuis te blijven en door te werken. Net
zoals zijn personages heeft hij het niet op avontuur
en reizen.
• Met een stel bevriende tekenaars begon Trondheim
onder de officiële benaming OuBaPo
(Ouvroir de Bande Dessinée Potentielle,
vrij naar een illustere groepering experimentere literaire
voorgangers) uit te proberen of er nog andere manieren
zouden kunnen zijn om strips te maken. Bijvoorbeeld
door de logica om van links naar rechts en van boven
naar onder op zijn kop te zetten, al dan niet letterlijk.
Er werd geëxperimenteerd met leesrichtingen van
links naar rechts, omgekeerd in dezelfde strook of
met pagina's die in de laatste prent weer op identiek
dezelfde prent als de eerste terechtkwamen of waarbij
je op het einde van de pagina het blad een kwartslag
moest draaien om verder te lezen of je blad op een
bepaalde manier moest vouwen waardoor de plaatjes
die je net hebt gelezen een nieuwe betekenis kregen,
enzovoort!
• Een van die experimenten bestond erin een
album te maken van maar liefst vijfhonderd bij elkaar
geïmproviseerde pagina's. Het aldus bekomen boek
Lapinot et les Carottes de Patagonie waarin
Kobijn stad en land afreist op zoek naar een wonderbaarlijk
stel lekkere wortelen. Hiermee kon Trondheim aan de
slag om verschillende verteltechnieken uit te proberen,
maar belangrijker nog om te leren tekenen. Het zou
worden uitgegeven bij L'Association, een uitgeverij
die hij in 1990 samen met vijf collega-stripmakers
oprichtte onder wie David B. en OuBaPo-genoot
Jean-Christophe Menu. Hij moest er
nog 76 pagina's van tekenen maar werd plots onzeker.
Hij draagde zijn collega's op om het onvolledige boek
te lezen om er hun oordeel over te geven. Maar de
tijd begon te dringen. Terwijl de eerste katernen
al werden gedrukt moest hij nog twintig pagina's tekenen.
Hij omschreef het als een merkwaardige ervaring om
bij de drukker je album gedrukt te zien worden, terug
naar je atelier te rennen, daar in één
ruk de resterende pagina's af te werken en terug te
gaan om het hele geval te zien verschijnen. Enkel
Menu kreeg het boek uitgelezen voordat het gedrukt
werd. Trondheim zelf heeft het ding nooit in zijn
geheel gelezen.
• Kobijn kwam trouwens tot stand toen
Trondheim wat grappen maakte over Menu die hij als
konijn afbeeldde.
• Trondheim was dus een van de oprichters van
de vernieuwende uitgeverij L'Association waarover
je meer kan lezen bij Het
Alfabet der Ruïnes. Een van de eerste
titels die er verschijnen, was Moins d'un Quart
de Seconde pour Vivre (in samenwerking met Jean-Christophe
Menu). In 1992 volgde het hierboven vermelde vijfhonderd
pagina's dikke Lapinot et les Carottes de Patagonie,
het eerste, échte album van Kobijn.
Sfar vervoegt in 1991 de catalogus van L'Association
en werd er een van de sterren, mede dankzij de grote
verkoop van zijn vele albums. Zijn eerste publicatie
was een feuilleton in zwart-wit voor het tijdschrift
Lapin van de uitgeverij.
• Nadat hij vier pagina's publiceerde van La
Mouche, een tekstloze strip over een vlieg, in
nummer 2 het tijdschrift Lapin zochten Japanse
uitgevers contact met hem op om iets voor hen te maken.
Hij paste het aan naar het ideaalbeled van de Japanners,
dus lief en schattig (kawai), wit, zonder
tanden en met kleine puntjes als ogen in plaats van
scheelkijkende pingpongballen. Na een stuk of veertig
pagina's, waarin hij veel moest aanpassen en nog meer
de schattige toer op moest, besloten de Japanners
ermee te kappen en opnieuw te beginnen met een nieuw
idee. Maar Trondheims idee was om niet meer voor hen
te werken. Hij koos voor de Franse uitgeverij Seuil
voor wie hij zijn pagina's opnieuw tekende. Seuil
gaf het in 1995 uit in een mangapocketformaat. Het
werd later opgepikt door een tekenfilmstudio waaruit
een reeks van zestig filmpjes van telkens vijf minuten
voortvloeide. De reeks werd ook een paar keer in Nederland
uitgezonden.
• In 1991 werkte Trondheim met andere tekenaars
in het atelier Nawak. Drie jaar lang
kon je hem er elke dag terugvinden in het regelmatige
gezelschap van inkleurster Brigitte Findakly
(die in 1993 zijn echtgenote werd en later de moeder
van zijn kinderen), Dominique Herody,
Karim, Laurent Vicomte,
Thierry Robin en later Jean-Pierre
Duffour, David B., Menu, Tronchet,
en anderen. Albums volgden Lézard en L'Association.
• In diezelfde periode begon hij met iets dat
de mythe rond Trondheim verder zou vormen: Approximate
Continuum Comics, vandaag onvindbaar in het Frans,
maar als bundel herdrukt in 1995 door Cornélius.
• Dargaud stelde in 1995 aan de tekenaar voor
om een serie in kleur voor hen te maken. Dat werd
Kobijn dat zich nu per album in wisselende
genres, tijdperken en achtergronden zou afspelen.
Lezers op de website van Dargaud konden meebeslissen
over de plaats en het tijdperk waar een nieuw album
zich zou afspelen. Het was zijn eerste reeks voor
een groot publiek. Het eerste album Blacktown
was meteen ook het laatste dat hij met de hand inkleurde.
Voortaan zouden al zijn albums met de computer worden
ingekleurd, eerst nog door hemzelf, later door zijn
vrouw of Walter Pezzali.
• Trondheims eerste vertaalde album in het Nederlands
is note bene zijn schrijfwerk voor Lieve Kerstman,
een tekstloze kinderstrip voor tekenaar Thierry Robin
dat bij Dupuis verscheen. Zet.El.
de uitgever van ZozoLala gaf in 2002 de vertaling
Approximativement uit onder de titel Net
Echt. Een eerdere proging om Kobijn
uit te geven als albumreeks bij Big Balloon
werd afgeblazen wegens gebrek aan voorbestellingen
van boekhandelaars. Kobijn liep in vertaling
als voorpublicatie in het striptijdschrift Sjors
& Sjimmie.
• In autobiografische strips beeldt Trondheim
zichzelf als als een adelaar. Hij heeft het geprobeerd
met een muis en een kat an andere dieren, maar de
vogel paste het meest bij hem. Waarom weet hij niet.
• In 2004 kondigde Trondheim nog aan om het
rustiger aan te doen. Sowieso door te stoppen met
tekenen en zijn projecten als scenarist terug te schroeven.
Buitenaards had zijn laatste echte strip
moeten worden. Donjon en Koning Snotneus
wilde hij zeker verderzetten. Hij had geen zin vast
te roesten, zijn huis (volgens Craig Thompson
een kasteeltje in diens Carnet de Voyage)
was toch al afbetaald en hij wilde niet eindigen als
(oudere) collega's door steeds hetzelfde trucje te
herhalen. Scripts voor de tekenfilmserie van Koning
Snotneus en zoveel mogelijk luieren als hij kan
waren andere van zijn beoogde doelstellingen.
• In 2004 won Trondheim de VPRO Grand
Prix als beste buitenlandse auteur en een
bedrag van 2500 euro op De Stripdagen
van Haarlem waarvoor ook Sfar en Blacksad-tekenaar
Juanjo Guarnido genomineerd waren.
In 2006 mocht hij daardoor een tentoonstelling samenstellen.
Hij koos voor een expo over tekstloze strips. Het
was overigens in Haarlem dat Trondheim en Fabrice
Parme in 2004 op de idee voor het tekstloze
album UFO kwamen. Het enthousiasme van Silvester-uitgever
Silvio van der Loo (die van het duo
Koning Snotneus uitgeeft) bij het ontbijt
in het hotel bracht de bal extra aan het rollen. Trondheim
had slechts een maand de tijd nodig om de lijnen op
te zetten voor het ruimtewezentje die in verschillende
geschiedkundige tijdperken aan zijn leven kwam met
telkens één parcours waarbij het overleefde.
Parme daarentegen zwoegde anderhalf jaar op alle tekeningen
die per twee pagina's werden gebundeld.
• Ondanks Trondheims hoge productie beweert
hij echt niet langer te werken dan vier of vijf uur
per dag en nog tien uur te kunnen slapen. Zijn tekenstijl
heeft het voordeel om er snel mee te kunnen werken.
Zijn snelheid werkte soms enthousiasmerend. Een voorbeeld:
een van de albums van Lieve Kerstman tekende
Robin in anderhalve maand.
• In 2005 publiceerde Trondheim bij L'Association
het album Désœuvré, een
tot strip uitgewerkt essay over het stripvak dat later
nog zou leiden tot zijn quasi dagelijkse webdagboekstripjes
Les Petits Riens.
• Na het beëindigen van zijn Franse stripdagboeken
Carnet de Bord (L'Association, 2001-2003)
leek het erop dat Trondheim het stripdagboekmedium
vaarwel zou zeggen. Maar hij kon het niet laten. Op
zijn website www.lewistrondheim.com
publiceert hij sinds 2006 met grote regelmaat dagboekstripjes
in kleur onder de titel Les Petits Riens.
Een eerste albumversie verschijnt in 2007. De vertaling
staat op naam van Oog & Blik met
De Niemendalletjes van Lewis Trondheim 1: De Vloek
van de Paraplu.
• Samen met David Chauvel,
Fabien Vehlmann en Cyril
Pedrosa, allen auteurs die bij Delcourt publiceren,
is Trondheim een van de medeoprichters van Groupement
des Auteurs de Bande Dessinée, een
vakbond voor Franse stripauteurs die op 16 februari
2007 in het leven werd geroepen.
• Net zoals Sfar bij Gallimard is ook Trondheim
een collectiedirecteur. Bij Delcourt bemoeit hij zich
met de albums van het label Shampooing met
albums die hij schreef voor de Belg José
Parrondo, Yoann, Parme (het album UFO)
en Sfar.
• Volgens een vaststelling van Sfar lezen erg
erg veel vrouwen literaire strips. Ook bij andere
auteurs valt dit op. Bij de overhandiging van Trondheims
medaille als Chevalier des Arts et des Lettres
spoot een genodigde (een bekende auteur van heroïc
fantasystrips) wat gif. Sfar en Trondheim vroegen
hem een verklaring voor de jaloerse opmerking en zeiden
erbij dat hij toch tien keer meer albums verkoopt
dan Trondheim. Het antwoord: "En dan! Mijn lezers
zijn stommeriken en bij hem staat het vol meisjes!".
Sfar kon dat later bevestigen, bij de bekende auteur
stond het in de rij handtekeningenjagers vol bezwete
mannen met een T-shirt van Motorhead.
• Trondheim houdt niet van signeersessies. Op
beurzen maakt hij er een punt van om in signeeralbums
van verzamelaars er eerst alle naakten uit te scheuren
vooraleer hij er zelf ene tekening in maakt. In Buitenaards
liet hij inkt druppelen, vouwde het blad dubbel en
bekwam alzo een Rorschach-tekening.
Een poging tot een combinatie van laten signeren en
het afnemen van een interview van
onzentwege strandde na amper twee vragen.
• Tot zijn meest recente strips behoort Fennec,
een alleraardigste verzameling halvepaginagags over
een woestijnvosje die hij schrijft voor Yoann.
• Trondheim is een fervente antiroker en behoorlijk
militant om rokers in zijn buurt tot inkeer te brengen,
al is het maar door een kwaaie blik op hen te werpen
of hen belachelijk te maken. Het geeft niet of de
rokers kennissen van hem zijn of totaal onbekenden
op straat die hij gerust durft aan te spreken. Maar
toen hij in 2006 de grote prijs van het stripfestival
van Angoulême won, stak hij wel een Cubaanse
sigaar op die hij er van iemand kreeg. Hij houdt ook
niet van dikke mensen die geen moeite doen om te vermageren.
Zelf wast hij zijn handen telkenmale hij aan de eettafel
komt. Hij observeert tegelijk of zijn disgenoten ook
hun handen wassen.
• Rond het festival van Angoulême dat
hij voorzat als president maakte een journalist van
Le Monde bekend dat achter de stripblog van
een zekere Frantico niemand minder
dan Trondheim zou zitten. Het leverde een vete op
tussen de stripauteur en Le Monde, bij uitbreiding
zelfs het hele journaille van wie hij doorgaans geen
hoge pet op heeft.
• In februari 2008 kondigde hij aan dat hij
bijna aan het einde is gekomen van een Kuifje-verhaal.
We liegen hier niet. Notoir Kuifje-kenner
Benoît Peeters hielp hem zelfs
bij de totstandkoming van dit verhaal. Te verschijnen
in... 2053! In dat jaar behoort het œuvre van
Hergé tot het publieke domein en mag iedereen
daar zijn gang mee gaan (in de veronderstelling dat
de erven geen achterpoortjes in de wet vinden). Trondheim
koos ervoor om het album al te maken nu hij nog goed
bij zijn verstand is. Als tachtigplusser in 2053 zou
het een beetje te laat zijn.
Faits divers (Donjon):
• Omdat zijn zelfgetekende strips niet aantikten
bij uitgevers mocht Sfar het uiteindelijk proberen
als scenarist voor Delcourt bij wie
hij Troll schreef dat Olivier Boiscommun
op vraag van Delcourt tekende. Talent
vertaalde de albums. Met co-scenarist Jean
David Morvan (die Sfar nog zou opvolgen als
scenarist voor de komische serie Merlijn
voor tekenaar José-Luis Munuera)
wilde hij een reeks maken in de trant van Asterix
terwijl Boiscommun liever iets zag zoals Samber.
De liefhebbers van het genre hielden ervan en de verkoop
was zeer goed te noemen. Maar Sfar zat het tegen.
In diezelfde periode publiceerde hij de bizarre sprookjesachtige
bundel Le Petit Monde bij L'Association waar
hij met veel zorg en ziel aan gewerkt had. Daar werden
met veel moeite tweeduizend exemplaren van verkocht
tegenover de twintigduizend van Troll. Sfar
beklaagde zich in 1998 hierover tegen Trondheim die
in die tijd hetzelfde atelier Nawak deelde. Trondheim
vond dat Sfar niet moest zeuren en dat hij blij mocht
zijn dat zijn fantasyverhalen goed verkochen. Sfar
vroeg dan waarom ze niet zelf een reeks zouden maken
die zich inhoudelijk kon meten met The Lord of
the Rings en Star Wars, maar met de
humor uit Mickey Parade en The Muppet
Show. Hij zou zelf het verhaal bedenken en de
paginalay-out vastleggen terwijl Trondheim het scenario
zou moeten uitwerken en de tekeningen maken. "Bingo!"
zei Lewis, maar toehappen deed hij niet. Hij zag het
liever als een deel uit de Kobijn-serie die
toen liep bij Dargaud. Sfar zag het grootser als een
reeks van tien, honderd, duizend album met een ritme
van twee of drie, vier per jaar. Daar moesten ze beide
om lachen. Met Kobijn had Trondheim al genoeg,
vond hij. Toch belde Sfar hem elke week op over het
voorstel. Na alle gestalk van Sfar zwichtte Trondheim.
In 1998 volgde het eerste album bij Delcourt.
• Beide auteurs waren fervente Dungeons
& Dragons-rollenspelers. Daarnaast hielden
ze allebei van het heroïc fantasy-genre en The
Muppet Show. In Donjon zou een echte
Dungeons & Dragons-wereld gecreëerd
worden met voornoemde elementen. Voor de eerste verhalen
van Donjon Zenit schreven ze samen het verhaal.
Sfar maakte storyboards in kleur en ontwierp de monsters.
Trondheim tekende de rest.
• De ideale wisselwerking tussen Sfar en Trondheim
manifesteerde zich door de hele fantasyachtergrond
met amoureuze nevenplots en de serieuze ondertoon
van sommige plots bedacht door Sfar terwijl Trondheim
ervoor zorgt dat er ook nog kan gelachen worden. De
idee om — in zijn geval opnieuw — met
dieren te werken in plaats van mensen komt ook van
hem.
• Toen Sfar elf jaar was, kwam de eerste film
uit van Conan. Ondanks dat de film verboden
was voor kinderen onder zestien jaar kon hij toch
de film zien dankzij zijn grootvader die de kassier
kon overtuigen het kind binnen te laten. De film liet
een grote indruk na. Van het televisieprogramma Enfants
du Rock herinnerde hij zich ook nog hoe Conan-vertolker
Arnold Schwarzenegger de Franse presentator
en sf-auteur Jean Pierre Dionnet (zie
De Wraak van Arn)
met één arm kon optillen. Sfar omschreef
Donjon daarom als een humoristische variant
van Conan, gemixt aan waar Trondheim meer
van houdt: de Mickey Mouse-strips. Het is
een van de zovele omschrijvingen die in de loop van
de jaren in artikels en interviews opdoken.
• Het duo beleefde veel pret aan het maken van
de strip. Na de eerste Donjon-albums begon
het Sfar te steken dat hij niet zelf van die stomme
monsters kon tekenen. Daarom begonnen ze in 1999 met
Donjon Avondschemer waarin de rollen werden
omgedraaid: Sfar tekende aan de hand van de lay-outbepalingen
van Trondheim. Deze spin-off begon met het nummer
101 en met een nummering van de pagina's die begint
op 4600. Het werd al net zo'n succes als Zenit.
Als grap stelde Trondheim voor om ook een derde serie
te maken over de Wachter als klein jongetje. Daar
zag Sfar wel graten in. Hij dacht dat Trondheim het
serieus meende. En hops, daar kwam Donjon Ochtendgloren
met een nummering die begon bij -99. Sfar zette de
lijnen uit voor deze reeks en Trondheim zorgde voor
de lay-out. "Tegenwoordig hou ik mijn bek als
ik domme ideeën heb", voegde Trondheim er
later aan toe. En opnieuw schrijven, schetsen en lay-outen
ze. Voor deze spin-off is het hun gezamenlijke vriend
en collega Christophe Blain die het inktwerk voor
zijn rekening nam.
• Na amper vier verschenen albums (twee in de
hoofdreeks en telkens het debuutalbum in de spin-offreeksen
Ochtendgloren en Avondschemer) werd
de boude reclameslogan "296 albums in voorbereiding"
gelanceerd. Troost je, het was meer bedoeld als gimmick
dan als ernst... Maar hoe vaker ze de mogelijkheden
inzagen, hoe concreter het plan zich begon te ontvouwen.
Beide heren staan ook gekend voor hun hoge productie.
• Samen met de albums doken tekenfilmplannen
op. Er lag een voorstel op tafel waarover het duo
kon nadenken. Het zou een tekenfilmreeks worden van
dertig afleveringen, maar beperkter in tijdsvak. De
personages zouden niet verouderen. De telkens per
aflevering afgeronde verhalen zouden zich afspelen
tussen Donjon Zenit 1 en 2. Tot een tekenfilmreeks
kwam het uiteindelijk niet. Op de koop toe verloor
Sfar zijn notitieboekje met voorlopige plots. Bijna
een jaar later vonden de auteurs het boekje terug
en rakelden ze de ideeën op voor een vierde spin-off:
Donjon Parade (als hommage aan Mickey
parade), korte verhalen van dertig pagina’s
getekend door Manu Larcenet. Het
zou verschijnen in het het stripmaandblad van Delcourt,
Pavillon Rouge. Maar na 26 nummers tussen
2001 en 2003 werd daar de stop uitgetrokken. Niet
uit Donjon Parade echter want die reeks loopt
gewoon verder.
• Ondertussen kregen de auteurs de smaak te
pakken om samen te werken met andere tekenaars en
zetten voor de aardigheid een vijfde spin-off op:
Donjon Monsters waarin elk album getekend
werd door een andere tekenaar. De verhalen focussen
zich telkens op een nevenpersonage uit de hoofdreeks.
De deelnemende tekenaars tot nu toe zijn achtereenvolgens
Mazan, Jean-Christophe Menu, Andreas,
Stéphane Blanquet, Jean-Emmanuel
Vermot-Desroches, Yoann, Blutch,
Carlos Nine, Patrice Killoffer,
Frédéric Bézian,
Barthélémy Stanislas en Nicolas
Kéramidas.
• Een zesde spin-off, Donjon Bonus,
blijft steken bij één uitgave uit 2001:
het niet-vertaalde Donjon Clefs. Het is een
rollenspellenboek met het Donjon-universum
als handleiding en decor.
• Het Donjon-universum draait meer
om de vaste plek van de toren dan om vaste personages.
Het onderwerp is zo flexibel dat er meerdere reeksen
konden rond geconstrueerd worden. Voorheen kochten
mensen een album van Sfar of een album van Trondheim,
maar in dit geval was er een gerezen vraag naar een
album over de donjon. Wie Sfar of Trondheim was, interesseerde
die lezers niet. En zelden komen zulke series voor.
Enkel bij een reeks als Asterix is er meer
vraag naar een nieuwe Asterix dan een nieuwe
Uderzo of Goscinny.
• Het moment dat Uitgeverij M
kenbaar maakte Donjon te vertalen, zag Talent
in de hoedanigheid van TOOG (waar
Oog & Blik aanvankelijk mee gelieerd
was) af van zijn plannen om een subreeks van de reeks
te vertalen.
• De albums worden vertaald door Frits
van der Heide, de vaste vertaler van Asterix.
Enkel in het Nederlands bestaat een dergelijk rechtstreeks
verband. In de meeste gevallen moet Donjon
het stellen met het compliment "de Asterix
van de eenentwintigste eeuw". De lettering van
Frits Jonker verdient trouwens ook
een pluim.
• Zenit is een omschrijving voor de hoogste
zonnestand.
• Elke keer het duo een scenario afgewerkt hebben
of als een idee voor een verhaal hen erg bevalt, zingen
ze "donjon, donjon, donjon", vertelde Sfar
als anekdote in een interview.
• Vanaf deel 5 nam Boulet de
hoofdserie over. Trondheim wilde niet meer tekenen
en Sfar had geen tijd, ook niet langer voor Donjon
Avondschemer dat werd overgenomen door het koppel
Kerascoët.
• Volgens contractbepalingen moet er in het
Frans elk jaar een Donjon Zenit, een Donjon
Ochtendgloren en een Donjon Avondschemer
verschijnen.
• Na vier albums van Donjon Zenit,
twee van Ochtendgloren en twee van Avondschemer
hield Uitgeverij M (een imprint van de literaire uitgever
De Boekerij) ermee op. Jacques
Post, de verantwoordelijke van het stripfonds
bij Uitgeverij M, zette bij de literaire uitgever
Luitingh-Sijthoff zijn stripactiviteiten
onverdroten verder onder de imprint Uitgeverij
L. Een kleine aanpassing aan het logo was
het enige merkbare verschil op de covers en ruggen
van de vervolgdelen. Bovendien verschenen bij Uitgeverij
L nu ook de eerste vertalingen van Donjon Monsters
en Donjon Parade.
• In 2008 vierde de reeks Donjon zijn
tiende verjaardag, althans in het Frans. Het was tijd
om nog eens een update omtrent de reeks en zijn spin-offs
te verzorgen. Trondheim en Sfar nemen zich voor om
zich voorlopig enkel te concentreren op de drie hoofdreeksen
Zenit, Ochtendgloren en Avondschemer.
Of er nog nieuwe delen van Donjon Monsters
(door diverse tekenaars) en Donjon Parade (getekend
door Manu Larcenet) zullen verschijnen, is voorlopig
niet aan de orde. In het Nederlands kan Uitgeverij
L alleszins nog wat verder. Na Sfar en het
koppel dat onder de naam Kerascoët publiceerde,
neemt Erwan Lucas alias Obion
het tekenwerk over van Donjon Avondschemer.
Ook bij Donjon Ochtendgloren was er al een
hele tijd geleden sprake van een wissel aan de macht.
Christophe Gaultier nam van Christophe
Blain het tekenwerk over van de spin-off over de beginjaren
van de Donjon.
Faits divers (Eendenhart):
• Donjon in het Nederlands dateert
al van maart tot juni 1998. In die maanden liep Eendenhart
namelijk in het Nederlandse striptijdschrift SjoSji
onder de titel Het Hart van Herbert Eendenhart.
Van dezelfde auteur liep al eerder Kobijn
in het blad (en diens voorgangers) en wat korter stripwerk.
|
|