ZIE OOK:
Zoo deel 2
 
D A T A S H E E T
Tekenaar:
Frank Pé
Scenarist:
Philippe Bonifay
Uitgever:
Dupuis
Collectie:
Vrije Vlucht
Eerste druk: 1994
Oorspronkelijke titel:
Zoo tome 1
Uitvoering:
HC, kleur (1994, 2007)
Quoi? Begin twintigste eeuw arriveert de Siberische, aan haar neus verminkte Anna met een groep zigeuners in Normandië. Ze ontmoet er de oude dokter Célestin die samen met zijn levenslustige pleegdochter Manon en de beeldhouwer Buggy een dierentuin beheert. Anna wordt liefdevol opgenomen door de minigemeenschap. Langzaam brokkelt de muur van stilzwijgen af en leert ze genieten van de paradijselijke dierentuinomgeving en haar nieuwe leven.
Et alors? Toen we deze wedstrijd begin 2007 organiseerden, was deel 3 nog niet in zicht zodat de trilogie nog niet was afgesloten. Door de eerste twee delen was het ondertussen al meer dan duidelijk dat net zoals de tekeningen en het verhaal ook de mensen, dieren en de zoo een symbiose vormen in het gezamenlijk œuvre van Frank Pé en Philippe Bonifay. Het sentiment en de poëzie zijn nooit ver weg in dit gevoelige drama waarin vooral de ontwapenende Manon met de meeste aandacht gaat lopen. Toch moet dit het verhaal van Anna zijn, volgens Frank. Neen, vindt Bonifay, het is het verhaal van een groep. Hoe dan ook is Zoo het verhaal van twee topauteurs.
Aantal genomineerde albums van Frank: 2/440
Aantal genomineerde albums van Bonifay: 2/440
Faits divers (Frank en Bonifay):
• Philippe Bonifay werd op 13 augustus 1959 geboren in Toulon.
• Frank Pé werd op 15 juli 1956 geboren in Elsene, Brussel. België dus, waardoor we moeten benadrukken dat de Zoo-vermelding in de FransenTop voor rekening is van Bonifay.
• Van thuis uit werd bij Bonifay de toneel- en theaterkunst met de paplepel ingegeven. Hij groeide op in de coulissen van de opera van Parijs en zou al jong zelf op de planken staan. De bühne trok hem aan. Hij trad op als professioneel komiek en magiër in een Parijs toneelgezelschap.
• Het schrijversvirus liep hij al zeer vlug op. Hij wilde zijn eigen dramaturgische toneelstukken schrijven. Door een ontmoeting met Christian Rossi kon hij daarbovenop ook nog eens dialogen in de mond van strippersonages leggen. Rossi had dringend een scenarist nodig. Voor hem schreef Bonifay in 1981 zijn eerste strip Le Chariot de Thespis waarvan vier delen verschenen bij Glénat. En hij kreeg de smaak te pakken.
• Frank en Bonifay leerden elkaar op een banale manier kennen: op een stripfestival in Maubeuge ergens in 1987-1988. Ze kwamen bij toeval naast elkaar te zitten en het klikte meteen. Daarna zagen ze elkaar terug op festivals. Ze nodigden elkaar uit en hadden het erover om iets samen te doen. Toen het idee van Zoo gestalte kreeg, ging Frank Bonifay opzoeken. Frank hield erg van de literaire en poëtische waarde in Le Chariot de Thespis. Hij vond dat hij de beste scenarist was voor dit verhaal. Voor de personages wist hij dat Bonifay de psychologie het best kon uitwerken. En Bonifay had gelukkig heel wat te vertellen over de materie die Frank hem voorstelde.
• Na zijn opleiding DEFA werd hij naast hobbyist-schrijver een volwaardig auteur. Hij organiseerde daaruitvolgend een veelvoud aan schrijfateliers. Sinds hij in de Drôme-streek woonde, gaf hij ook cursussen aan gevangenen.
• Met Jotim Éditions werd hij zijn eigen uitgever. Hij lanceerde de collectie Noir sur Site (die ook verstript werd) waarin politieromans verschenen. Daarnaast legde hij zich toe op de productie van cd-roms over auteurs (Sur la Chaise de l'Auteur) en gaf stripobjecten uit.
• Met De Nieuwe IJstijd adapteerde hij de sf-romanreeks van Georges-Jean Arnaud. Met Zwarte Trilogie verwerkte hij dan weer een roman van Léo Malet (ook gekend van Nestor Burma door Jacques Tardi).
De Nieuwe IJstijd van Arnaud was een zestiendelige sf-reeks van elk 750 pagina's, uitgegeven door Fleuve Noir, met zelfs nog een vervolgcyclus erbovenop. In stripvorm vertaald zou de eerste cyclus in een honderdtal albums moeten verschijnen en dat was ook de bedoeling. Bonifay las de reeks op aanraden van een festivalorganisator, kocht de adaptatierechten op en contacteerde verschillende uitgeverijen. Dargaud hapte toe. Vervolgens richtte Bonifay dankzij oproepen in stripbladen en op stripforums de grootste Franse stripstudio ooit op, Studio Jotim, met twaalf medewerkers uit de vier uithoeken van het land die bijna uitsluitend via het internet communiceren. Het objectief was vier albums per jaar te produceren. Het eerste verscheen in 2003 bij Dargaud, maar na enkele albums strandde het project. In augustus 2008 komt een Franse integrale uit van de tweede cyclus van vijf albums. De vertaling in het Nederlands werd al in 2005 stopgezet.

• Omdat het schrijven van strips een veeleisende en zelfs beperkende uiting is van zijn creativiteit dacht hij eraan te stoppen om weer toneelstukken te kunnen schrijven. Maar toen kwam Frank met het voorstel van Zoo.
• Na het eerste album van Zoo schreef hij voor Denis Falque Jane, verschenen bij Casterman.
• Met Jacques Terpant werkte hij samen voor drie stripreeksen: Le Passage de la Saison Morte bij Glénat, de spektakeltrilogie Messara bij Dargaud en Pirates bij Casterman dat door Arboris wordt vertaald als Piraten. Met Arnaud Fontaine maakte hij het one-shot Les Ados du Béton.
• Franks eerste artistieke goesting uitte hij niet in het stripverhaal, maar in de beeldhouwerij waarvoor hij een sterke fascinatie ontwikkelde, met name voor het werk van de Franse beeldhouwer Auguste Rodin (wereldberoemd van De Denker). Uiteindelijk won het tekenen het van het beeldhouwen. Vandaag oefent hij de hobby nog steeds uit, meestal voor bronzend beeldjes die in een beperkte oplage gecommercialiseerd worden voor de fans.
• Vers van het atheneum, midden in een schooljaar, kon Frank al aan de slag bij Belvision, de animatieafedeling van Lombard die de eerste tekenfilms maakte van Kuifje, Lucky Luke, Asterix en De Smurfen. Langer dan een maand zou het niet duren. Hij kwam er terecht dankzij een vriend van zijn ouders die iemand bij Belvision kende. Hij had gezien dat Frank kon tekenen en vertelde hem dat ze bij de tekenfilmstudio tekenaars zochten. José Dutillieux nam hem aan. Later werd hij financieel verantwoordelijke bij Dupuis waarover je op de pagina van Gele Geschiedenis bijna alles kan lezen. Het enige dat hij er leerde was dat hij geen tekenfilms wilde maken. Hij werkte mee aan Gulliver, een mengeling van speel- en tekenfilmtechnieken. Kromgebogen over een tafeltje zitten waarin een tl-buis zat, ook in hartje zomer met de luxaflex omlaag, de kantoorsfeer en het geroddel van de secretaresses deden hem vluchten.
• Daarna trok hij naar Saint-Luc, maar dat was een grote ontgoocheling. De school stond nog onder invloed van Mei '68. De leraren waren nog steeds onder de indruk van de gebeurtenissen en de relativiteit was heilig: de studenten mochten beslist niet beïnvloed worden. Hij kreeg er weinig lessen in anatomie, compositie of techniek. Drie jaar lang tekende hij thuis, kwam te laat voor de les, spijbelde en ging uit. Het waren marginale jaren. Maar hij leerde er wel André Geerts en Bernard Hislaire kennen die hij regelmatig aantrof in de kantine. Ze zaten niet in dezelfde klas. Pas na hun schoolpassage in Saint Luc werden ze echte vrienden, wisselden ideeën uit en trokken samen op vakantie om te werken.
• Bezijdens een Vrij Vel met een kort westernverhaaltje in 1973, terwijl hij nog studeerde in het Saint-Luc, kwam Frank in 1978 bij Robbedoes terecht. Via Hislaire leerde hij Jean-Marie Brouyère kennen voor wie Hislaire onder meer Zakkenloper en Blasius tekende. Brouyère had Franks platen aan hoofdredacteur Thierry Martens getoond en het viel in de smaak. Zijn geluk was ook dat Martens in zijn redelijk recente promotie als hoofdredacteur zoveel mogelijk werk wilde plaatsen van jonge tekenaars om te breken met het verleden... en die ze minder hoefden te betalen. Eén of twee weken na zijn eindexamen op Saint-Luc leverde hij zijn eerste illustraties voor een natuurrubriek met Ragebol die aan de hand van dagboekstripjes uitleg gaf over bijvoorbeeld de krokodil en een occasioneel kortverhaal. Daarna mocht hij zijn kans wagen voor een album van 44 pagina's. Een gouden kans, maar het kwam wel snel. Perfectionist zijnde duurde het zes jaar vooraleer het af was. Trek er twee jaar vanaf voor het vervullen van zijn burgerplicht (in plaats van militaire dienst) waarin hij quasi niets meer tekende buiten de onderkant van de weekbladpagina's (die hoofdzakelijk werden opgevuld met De Eland) waarvoor hij een halve dag per week kon uittrekken en er blijven nog vier jaar over.
• Dit verhaal was Vincent Morres: Achter Tralies, aanvankelijk geschreven door Brouyère die door privéproblemen moest afhaken. Terrence (een schuilnaam van Thierry Martens) nam het van hem over. Het verscheen in 1985 in de collectie Dupuis' Avonturen als album na een voorpublicatie in Robbedoes.
De Eland was een strookjesstrip met een mistroostige eland die vijf jaar lang de lezers begroette op de redactionele pagina's. Hij converseerde daarin regelmatig met Robbedoes. Frank maakte deel uit van het jonge team dat Robbedoes — of eigenlijk meer Spirou — animeerde met illustraties en kleine strips links en rechts. Ook Hislaire, Geerts, Yann en Conrad (met hun beruchte Hauts des Pages — zie Gele Geschiedenis), Tome en Janry, Dédé, Watch, Bosse, Darasse, Servais en nog een paar anderen trok toenmalig hoofdredacteur Alain De Kuyssche aan om het blad een nieuw elan te geven.
• Tussen 1976 en 1980 bracht Frank vijftig verschillende reptielen van diverse soorten groot.
• In 1979 creëerde Frank Ragebol die eerst een carrière in een dozijn en meer kortverhalen en dagboekstripjes over fauna en flora moest doorlopen vooraleer het tot een volwaardig album kwam in 1987. Michel de Bom schreef er de vervolgverhalen en een paar kortverhalen van waaronder het zeer mooie De Kattenkapel (opgenomen in Het Beste van Robebdoes 12: De Dierenwereld). Bij de ontmoeting klikte het op alle gebieden. Ze konden elkaar aanvullen en ze complementeerden elkaar meer dan woorden konden uitdrukken. Toch was er een crisismoment tussen Ragebol 2 en 3. Ze waren al vergevorderd in een verhaal dat Louise zou heten en dat zich zou afspelen in de Franse Auvergne-streek, maar ze stopten ermee. Het was een lange en moeilijke tijd. Bijna gaven ze de brui aan hun samenwerking. Uit die problemen trokken ze lering en ook de kennis over elkaar groeide. Nu wisten ze hoe ver ze bij elkaar konden gaan.

• Frank lag met Ragebol aan de basis van de collectie Spotlight waarin de albums verschenen.
• Eind jaren tachtig, begin jaren negentig engageerde Frank zich voor de scouts om verschillende jaarkalenders te maken. Daarnaast leverde hij vele illustraties voor natuurbeschermingsorganisaties als Natagora en ENR.
• Franks eerste, zelfgekweekte krokodil voedde hij op toen hij een jaar of achttien was. Op zijn negentiende startte hij al met een tournee langs Europese dierentuinen. In een maand tijd bezocht hij ze praktisch allemaal. In de jaren daarna ging hij de internationale toer op. Tegenwoordig geldt hij als een specialiste terzake. Antwerpen draagt zijn voorkeur weg met daarna de zoo van Berlijn, Stuttgart, Rotterdam, San Diego en Singapore.
In december 2008 verscheen bij Dupuis Les Portraits Héroïques, een boek van Frank met daarin 35 schilderijen van zijn favoriete stripfiguren. Tot zijn eregalerij behoren personages als de Graaf van Rommelgem, Corto Maltese, de Smurfen, De Mesmaeker uit Guust Flater, Walhalla uit Asterix, Meneer Stomp uit Baard en Kale en diverse meer. Veelal enkel in Frankrijk bekende personen becommentarieerden de bekende stripfiguren. Oud-president Jacques Chirac schreef wat over Corto Maltese, de Amerikaanse sterkomiek Jerry Seinfeld over de Marsupilami en Laetitia Casta over Walhalla uit Asterix. Alleen jammer dat de erven van Peyo de hommageschilderijen van De Smurfen niet toelieten om te publiceren want hiervoor was Al Gore bereid gevonden om er iets over te vertellen. Frank schilderde deze portretten aanvankelijk voor een verkoopstentoonstelling. Later wilde Yvan Delporte er iets mee doen voor een geplande rubriek in Spirou over strips en tekenaars. Zijn overlijden zette het plan in de diepvries. Dit boek recupereert de meeste van deze schilderijen en voorbereidende schetsen.

Faits divers (Zoo):
• Oorspronkelijk was Zoo bedoeld als tweeluik van samen 110 pagina's die met maximum een halfjaar verschil zouden verschijnen in de collectie Vrije Vlucht. Van zodra Bonifay doorhad dat het publiek hem al meteen volgde, voegde hij er vanaf deel twee het verhaal aan toe over de keuze van Célestin om liever dokter voor mensen te worden dan voor dieren.
• Na een bezoek aan de zoo van Antwerpen om de sfeer op te snuiven en inspiratie op te doen, schoten Manon, Anna, Buggy en Célestin Bonifay te binnen. Een magisch moment, want normaal gezien is er eerst een intrige, dan pas de personages. Frank zei later in een interview dat het vijfde personage de zoo is.
• Het was Bonifays keuze om in Zoo vooral het verhaal te vertellen van een groep en niet het parcours van één personage. Een keuze ingegeven door de Gestallt-filosofie waarbij het geheel meer is dan de som van de delen. Frank zag het anders: Zoo is het verhaal van de Russische, aan de neus verminkte Anna die dankzij de zoo haar ziel terugvindt. Het kostte het duo zo'n honderd faxen om hun wederzijdse visies op elkaar af te stemmen.
• Naast het tekenen gebeurde ook het schrijven in onderbroken gedeeltes. Bonifay wachtte telkens met het schrijven van een volgend verhaalsegment tot Frank hem bij kon benen door het vorige segment te tekenen. Tijdens zo'n soort evolutionair creatieproces gingen uiteraard discussies gepaard. Dozen vol faxpagina's werden uitgewisseld en vooral in het begin mondde het wel eens uit in enkele ruzies. Bonifays vrouw kwam soms tussen om de gemoederen te bedaren.
• Buggy is gesculpteerd naar dierenbeeldhouwer Rembrandt Bugatti, de broer van de bekende autoconstructeur. Het gros van de kunstwerken die je ziet in Frank Pé's Zoo, zijn van zijn hand (de mandril, de gestrekte panter, enzovoort). Ook de Duitse schilder Egon Schiele zou zich mogen herkennen in Buggy. Allebei zijn ze vroeg gestorven. Bugatti door zelfdoding op zijn 32ste. Hij heeft nog gewerkt voor de zoo van Antwerpen, maar werd nooit uitgenodigd om er te verblijven. De architectuur van de Antwerpse zoo was een grafisch voorbeeld voor Franks zoo.
• Buggy is voor allebei de auteurs een herkenningspunt. Frank houdt van beeldhouwen en Bonifay lijkt fysiek erg op de beeldhouwer.
• De beeldhouwwerken in Zoo waren geïnspireerd door die van Bugatti of zijn uitgevonden voor de strip of zijn gebaseerd op sculpturen die Frank zelf maakte.
• In tegenstelling tot vooral de eerste albums van Ragebol is Zoo duidelijk realistisch getekend. Frank moest wel. Hij vond het niet opportuun om het verhaal te vertellen van een vrouw die haar ziel heeft verloren in een stijl met grote neuzen en grote voeten zoals André Franquin, naar wie hij niettemin opkeek.
• Van het eerste deel raakten in de loop van de jaren vijftigduizend exemplaren verkocht.
Zoo 1 en 2 werd in 2005, in de gelijkaardige wedstrijd om tot de BelgenTop 100 te komen, door de deelnemende lezers verkozen tot achttiende beste Belgische strip. Surf zeker ook naar deze pagina voor nog meer informatie over Zoo.