1924
- Op 3 januari komt André Franquin ter wereld
in de Brusselse randgemeente Etterbeek, dezelfde plaats waar Hergé
17 jaar eerder werd geboren.
1929
- Zijn eerste tekening wordt door zijn vader voor het nageslacht bewaard.
Hij krijgt van een oom een zwart schoolbord waarop hij een hond tekent
die aan een bloem snuffelt. Zijn vader vindt de tekening zo mooi dat
hij een bevriende fotograaf vraagt er een foto van te nemen.
Kindertijd - Mickey, Robinson,
en Hop-là, dat zijn de drie stripbladen die hij op
dinsdag en woensdag tot zich neemt. Hier ligt de basis voor zijn latere
keuzes. Vooral Bicot (= Winnie Winkle of Sjors
en Sjimmie) van Martin Branner zal 'm nog inspireren
voor Ton en Tineke. Een wezen uit de reeks Popeye
van Segar staat later voor een deel model voor de
Marsupilami. Maar ook de Disney-strips vinden gretig
aftrek. Al die tijd legt hij zijn omgeving vast in, volgens hem, "slechte
karikaturen". Het zijn afbeeldingen van incidentjes die bij hem
thuis gebeuren: papa die op de trap een kast wil verschuiven, de eekhoorn
die een buur bijt,... Bij Franquin is het vergeven van de dieren:
een egel, een witte muis (die nog zou ontsnappen en voor een ware
muizenplaag zorgt) en een 250-tal parkieten.
1935
- Ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling in Brussel stuurt hij
op 4 augustus een reeks tekeningen naar de conservatief-nationalistische
krant La Nation Belge. De tekening van een indiaan is Franquins
allereerste, gepubliceerde tekening. Een leeuwenkop en een parkiet
zijn andere tekeningen. Voor een opstelwedstrijd — die hij wint
— illustreert Franquin zelf zijn verslag over de Wereldexpo.
De 11,5-jarige knaap kiest voor een tekening van Miss Univers (sic),
die de expo bezocht.
1936 - Hij doet zijn humaniora
in verschillende katholieke colleges. "Het stripverhaal stond
toen in een kwalijk daglicht, behalve in het Sint-Bonifacuscollege,
dankzij Hergé die daar school had gelopen. Zijn strips waren
toegelaten tijdens de studie." Het vertellen zit de jonge Franquin
al ingebakken. Oraisons Funèbres, een staaltje kurkdroge
en intrieste literatuur van de Franse schrijver Bossuet,
weet Franquin tot zijn eigen verbazing voor te dragen als was het
stand-up comedy. Hij kwam nooit verder dan de eerste regel. Tegen
dan ligt de klas plat van het lachen, de leraar incluis.
1943 - Hij volgt de hogere leergangen
decoratie aan het Sint-Lucas instituut in Sint-Gillis, Brussel. De
bedoeling is om te leren schilderen, niet zozeer om te leren tekenen,
hoewel een potentiële stripcarrière in het achterhoofd
steekt.
1944 - Het Sint-Lucas-avontuur
wordt voortijdig afgebroken wanneer oud-leerling Eddy Paape
als jurylid het werk van de leerlingen komt bekijken. Hij onthoudt
de naam van Franquin. In september 1944 krijgt de school een bombardement
te verwerken. Het maakt een einde aan zijn studies. Een lange periode
van lang slapen volgt. Daarna neemt Paape contact met hem op. Paape
nodigt de striptekenaar in de dop uit om in de tekenfilmstudio CBA
(Compagnie belge d'actualités (1937), later dankzij het verbod
op Amerikaanse import van tekenfilms uitgegroeid tot de eerste Belgische
tekenfilmstudio) te komen werken. Franquin aanvaardt.
1945 - Hij vervoegt in september 1945 een groepje
animators waar naast Paape ook Morris
en vanaf maart 1945 Peyo werken. Morris verkoopt
al tekeningen aan Dupuis voor het blad Le Moustique.
De garde werkt er aan onder andere de korte tekenfilms Il Etait
un Petit Navire en Le Chat d'la Mèr' Michel.
1945
- Op het einde van de Tweede Wereldoorlog is CBA
failliet. Morris introduceert zijn collega's bij
Dupuis waar ze in de komende jaren illustraties,
cartoons en voorplaten maken voor het tijdschrift Le Moustique.
Ze worden ook gebruikt voor het Nederlandstalige Humoradio,
de voorloper van Humo. Franquins tekeningen worden ook gepubliceerd
in Bonnes Soirèes en het scoutsblad Plein-Jeu
(de naoorlogse opvolger van Le Boy-Scout Belge, dat in 1926
nog Hergés eerse tekeningen publiceert) in
zowel een karikaturale als een meer realistische tekenstijl. Ook Peyo,
MiTacq, Will, Hermann
en andere tekenaars zullen nog in Plein-Jeu publiceren. Robbedoes,
een ander blad van uitgeverij Dupuis, kent hij nauwelijks.
1945
- Zonder dat er al tekeningen van hem in staan, verzorgt hij de cover
van Robbedoes Verzamelalbum 15. Op 22 november wordt zijn
eerste tekening gepubliceerd in het weekblad, een illustratie bij
een aflevering van de Rode Vleugel, een feuilleton van Xavier
Snoeck.
1946
- Jijé wil zijn lopende reeksen verdelen om meer tijd te kunnen
spenderen aan een tweede versie van Don Bosco en moet naar
Italië voor het vergaren van documentatie. Terwijl het verhaal
Het Geprefabriceerde Huis nog loopt in het weekblad Robbedoes
neemt hij het verhaal over vanaf plaat 4, prent 4. Hierna tekent hij
gagplaten, die samen dikwijls een verhaal vormen zoals De Gewiekste
Apotheker, De Oude Dame en Een Sinterklaasverhaal. Vanaf
nummer 17 tekent hij alle covers van de Robbedoes Verzamelalbums
tot en met nummer 109 in 1968, slechts onderbroken door zijn beste
vrienden Jijé (nummer 23) Peyo
(nummer 79 en 105) en Roba (nummer 107).
1946
- In mei 1946 neemt hij met De Tank de reeks Robbedoes
en Kwabbernoot definitief over van Jijé
(Joseph Gillain). Het verhaal verschijnt integraal
in de Robbedoes Almanak 1947. Franquin vertelt zijn uitgever
dat hij niet meer gelooft in zijn werk. Hij verliest zijn zelfvertrouwen
en wordt neerslachtig. Dupuis vertelt het door aan Jijé, die
Franquin voorstelt om bij hem in te trekken. De kamer onder het dak
deelt hij met Morris en de jonge Will
(Willy Maltaite). De tekenstudio is gevestigd in
de slaapkamer van het echtpaar Gillain. De Bende van Vier
— zoals de groep later door het leven gaat — is geboren.
1947
- In Robbedoes nummers 351 tot 389 verschijnt De Erfenis.
De babbelscène met de rat en Spip bevredigt hem niet. Een eerste
kleine inzinking als voorbode voor wat later nog veel erger wordt...
Het verhaal wordt gevolgd door Robbedoes op het Strand in
de nummers 390 tot 393. Vanaf nummer 394 start Radar de Robot
tot nummer 419 in 1948. Hij tekent het in een villa in De Panne waar
hij tijdens de winter samen met Morris een tijd logeert.
Van de uitgever krijgt hij een vrij harde brief om bepaalde lelijke
en "vulgaire" personages (zoals het oude vrouwtje op plaat
1) op te merken. Een twintigtal originele platen uit het verhaal wordt
later gestolen.
1948
- Samen met Morris en Jijé
(die een panische angst heeft dat er opnieuw een wereldoorlog zal
uitbreken) trekt hij naar Mexico en later de Verenigde Staten (waar
Morris in de tekenfilmstudio's van Walt Disney wil
werken). Hij kent de taal niet, maar weet zich in de winkel aardig
te behelpen met te tekenen wat hij nodig heeft. Platen van Robbedoes
tekent hij rectoverso op het tekenpapier om op de kosten voor het
transport per vliegtuig te besparen. Maar de trip van de ene naar
de andere locatie of hotelkamer bevalt hem niet en hij keert na een
jaartje terug naar België. Morris en Jijé blijven nog
wat hangen. Morris zal in de VS René Goscinny ontmoeten.
Hij wordt de scenarist van Lucky Luke.
1948
- Zijn eerste album verschijnt bij Dupuis. Het is
het vierkante album Robbedoes en Kwabbernoot met daarin de
verhalen De Tank, Het Geprefabriceerde Huis, De Erfenis en
Radar de Robot. Ondertussen lopen in Robbedoes de
verhalen Robbedoes en de Plannen van de Robot (420-438) en
Robbedoes Bokser (439-464). Hij krijgt een kwaaie brief van
de uitgever. Meneer Dupuis is geschokt omdat Robbedoes verzaakt aan
zijn voorbeeldrol door het eerbetoon aan een vechtsport, door op straat
te lopen met schorem... dat dan ook nog een pet draagt!
1949
- Robbedoes te Paard (465-472) en Robbedoes bij de Pygmeeën
(487-514) verschijnen in Robbedoes. Tussenin tekent Jijé
nog eens een Robbedoes-verhaal, De Wereld op Zijn Kop
(473-486).
1950
- De Zwarte Hoeden (515-533), Mysterie aan de Grens
(534-550) en het eerste, lange verhaal Er Is een Tovenaar in Rommelgem
(551-583) verschijnen in het weekblad. Het personage de Graaf van
Rommelgem wordt toegevoegd aan de vaste cast nevenpersonages, samen
met de burgemeester en de bevolking van het doorgaans vredige plattelandsdorpje
Rommelgem. Jean Darc, een pseudoniem van Henri
Gillain (Jijés broer) is de scenarist.
Als wiskundeleraar van beroep surveilleert hij op een dag een klas
en krijgt inspiratie door een bord met tekeningen in kleur van paddenstoelen.
Het kasteel van Rommelgem bestaat echt. Het staat in een vergeten
uithoek in Natoye (provincie Namen).
1950
- In de herfst huwt hij Liliane Servais. Zijn echtgenote
zal enkele keren als figurante opduiken in latere verhalen van Robbedoes
en gags van Guust Flater.
1950
- Het album Vier Avonturen van Robbedoes en Kwabbernoot verschijnt
bij Dupuis.
1951 - In het weekblad Robbedoes
verschijnen vaak tekeningen van Spip voor een rubriek die een van
de verhalen in het blad voorstelt. Ze verschijnen als bladvulling
boven kleiner gepubliceerde platen van Amerikaanse strips als Bugs
Bunny en Red Ryder.
1951 - Verschijning van Robbedoes
en Kwabbernoot 2: Er Is een Tovenaar in Rommelgem. De cover wordt
in 1971 hertekend voor alle daarna verschijnende herdrukken. In Robbedoes
591 tot 624 uit 1952 loopt Robbedoes en de Erfgenamen. We
maken voor het eerst kennis met de boosaardige neef Wiebeling. Kwabbernoot
toont zich als een knutselaar/uitvinder met de Kwabberkopter. Deze
eenmanshelikopter is gebaseerd op een tekening die verscheen in het
Amerikaanse tijdschrift Collier's.
1952
- Op 31 januari 1952 verschijnt de Marsupilami voor het eerst in het
tijdschrift Robbedoes in het lopende verhaal Robbedoes
en de Erfgenamen. Franquin doktert op een idee voor een derde
opdracht, die Kwabbernoot moet uitvoeren, en bedenkt een half-mythisch
wezen door terug te denken aan de periode dat hij bij Jijé
inwoonde. Op lange tramritten in Brussel bedachten hij en zijn vrienden
Will en Morris dolkomische verhalen
en vondsten. Voor de zeer nijverige tramconducteur fantaseerden ze
een lange staart die het hem makkelijker moet maken om zijn verschillende
taken te vervullen. De staart krijgt een staartje in de creatie van
de Marsupilami. Maar invloed is er ook van het wezen Jeep uit Popeye.
Het heeft ongeveer dezelfde grootte, heeft een kortere staart, komt
uit de ruimte, is stom en antwoordt op vragen met ja-geknik of hoofdschudden.
Franquin zal later verklaren dat hij er fout aan deed om de Marsupilami
in Zuid-Amerika te situeren. De Marsupilamia (buideldieren) komen
uitsluitend in Australië voor.
1952 - De Zwarte Hoeden
is het derde Robbedoes-album van Franquin. In Robbedoes
627 tot 659 loopt De Roof van de Marsupilami naar een idee
van Jo Almo = Geo Salmon, een bevriende
motorsportjournalist. Enkel het einde herschrijft Franquin.
1953
- Twee nieuwe creaties van Franquin vallen in de smaak. De ene is
de Tarbot-sportwagen (met turbinetractie), de andere heet IJzerlijm,
een journaliste met pit. Ze maken hun intrede in het verhaal Robbedoes
en de Tarbotmotoren dat in Robbedoes loopt van nummer
662 tot 685 van 1953. Om de wagen vanuit alle hoeken te kunnen tekenen,
bouwt Franquin een maquette in klei. De strenge censuurcommissie in
Frankrijk, die een waakzaam oog werpt op alle publicaties bestemd
voor de jeugd, laat de uitgever verplichten om op te passen voor het
afbeelden van onder andere geweld en schiettuigen. In verschillende
prenten worden geweren weggeretoucheerd, al wordt er wel eens eentje
over het hoofd gezien.
1953
- In dit jaar start Franquin op regelmatige basis de illustraties
die op de cover komen te staan om een nieuw verhaal of een evenement
in het tijdschrift aan te kondigen. De kleine animaties of minicartoons
worden een traditie die hij zo'n twintig jaar lang volhoudt.
1953 - Robbedoes en de Erfgenamen
verschijnt als album. Ondertussen verschijnt vanaf nummer 686 het
verhaal Robbedoes en de Tarbotmotoren onder de nieuwe titel
De Horen van de Neushoorn. In een boek uit 1976 wordt Franquin
van racisme beschuldigd omdat hij verschillende verhalen in Afrika
laat afspelen. De Diktator en de Paddestoel op scenario van
Maurice Rosy begint te lopen vanaf nummer 699 en
eindigt in nummer 736 van 1954. Ook hier weer verandert Franquin het
einde van een aangeleverd scenario. Bovendien vindt hij het Metomol-gas
geen geslaagde vondst.
1954 - De Roof van de Marsupilami
verschijnt als vijfde deel in de Robbedoes en Kwabbernoot-reeks.
Het aanvankelijk als Dwarskop aangekondigde Pas Op, Kwabbernoot
loopt van nummer 738 tot 767. Het Schuilhol van de Moeraal (=
Het Schuilhol van het Zeemonster) start in 769 en eindigt
in nummer 802 van 1955. John Helena maakt voortaan ook deel uit van
het kransje booswichten dat de reeks bevolkt.
1954
- Voor een nieuwe autorubriek in Robbedoes ontwerpt en tekent
Franquin het figuurtje Starter. Hij geeft de fakkel later door aan
Jidéhem, die er nog stripverhalen uit weet
te puren waaruit zijn stripreeks Sophie wordt gedistilleerd.
Jacques Wauters schrijft de indertijd zeer populaire
rubriek. Samen met autogek Franquin maken ze testritten, waarna Franquin
de auto's natekent voor de rubriek. Door de grote vriendschap en de
lange avonden bij Franquin thuis, mist Wouters bijna alle deadlines
die hem zijn opgelegd.
1955 - Verschijning van deel
6: De Horen van de Neushoorn. Latere herdrukken dragen de
gecorrigeerde titel De Hoorn van de Neushoorn. In Robbedoes
nummer 805 is het de beurt aan De Super Quick, dat verder
verschijnt tot nummer 813.
1955 - Het Masker der Stilte
begint te lopen vanaf nummer 814 en eindigt in nummer 838 van 1956.
Het verhaal is bedacht door Maurice Rosy, de decors
zijn van Will. Franquin betuigt in latere interviews
zijn spijt dat hij de Marsupilami heeft laten spreken en zelfs dat
hij het hele scenario maar niets vond.
1955
- Na een ruzie met Dupuis over auteursrechten op
zijn albums vertrekt Franquin naar grote concurrent Lombard
en creëert er voor het weekblad Kuifje de gagstrip Ton
en Tineke. Het ondertekend contract verbindt hem vijf jaar lang
aan Kuifje. Op 19 oktober 1955 (nummer 42 van dat jaar) verschijnt
de eerste gag op scenario van zijn beste vriend Peyo.
Hij moet voor een hogere komische noot zorgen in het door serieuzere
avonturenverhalen vergeven blad. Op Europees grondgebied is Ton
en Tineke een onbetwistbare voorloper van formaat: het is een
van de allereerste typische gagstrips van één afgeronde
pagina... De reeks Robbedoes en Kwabbernoot houdt ondertussen
een kort winterslaapje. De ruzie wordt evenwel bliksemsnel bijgelegd
waardoor Franquin zich nu plots extra werk op de hals heeft gehaald.
1955 - Sprint
en de Franstalige tegenhanger Risque-Tout worden gelanceerd.
Het is een stripblad op krantenformaat met strips van gerenommeerde
Dupuis-auteurs. Franquins bijdrage beperkt zicht
tot het kortverhaal De Marsupilami Zet de Stad op Stelten
in Sprint 3, op scenario van Peyo. Zonder
zich later nog de naam te herinneren van de scenarist zegt hij dat
het van het slechtste is dat hij heeft moeten tekenen... tegen Peyo.
Na vijftig nummers is het in 1956 gedaan met Sprint. De verkoop
is te laag.
Yvan Delporte wordt in dit jaar de hoofdredacteur van Robbedoes
en betekent een frisse wind voor het weekblad. Hij staat open en lanceert
zelf alle soorten creatieve ideeën waaronder de microverhalen:
strippagina's die je zelf tot een mini-album moet vouwen. Hij handhaaft
zijn functie tot 1968.
1956 - Een
dubbelslag. De albums Robbedoes en Kwabbernoot 7: De Dictator
en de Paddestoel en deel 8: Pas Op, Kwabbernoot verschijnen
bij Dupuis.
1956 - In Robbedoes
834 staat het Marsupilami-kortverhaal Laat de Roodborstjes
met Rust. Vanaf nummer 842 tot 864 loopt De Gorilla Heeft
het Gedaan. Om sommige tekstballonnen in het verhaal te kunnen
vullen, stelt Franquin enkele zinnen op in het Swahili, dat hij zo
goed en zo kwaad mogelijk overschreef van een woordenboek dat hij
gaan zoeken is. Van nummer 867 tot 991 uit 1957 loopt Het Nest
van de Marsupilami, een strip-/natuurdocumentaire van IJzerlijm.
Hier nog even melden dat Franquin ook op het idee voor de Marsupilami
als mythisch wezen komt door het boek Sur la Piste des Bêtes
Ignorées (over mythische wezens) van Bernard Heuvelmans
te lezen. Inderdaad, hetzelfde boek dat inspiratie bood aan Hergé
voor de yeti in Kuifje in Tibet.
In nummer 873 staat het Marsupilami-kortverhaal Kerstmis van een
Herrieschopper.
1957 - Een
heuglijke geboorte op 19 februari 1957 in het Franquin-gezin. Dochtertje
Isabelle komt ter wereld.
1957
- Een heuglijke geboorte op 28 februari 1957 in het weekblad Robbedoes
(nummer 985), Guust Flater, "held zonder werk" valt zonder
een woord uitleg binnen in het weekblad, slechts omgeven door blauwe
voetstapjes. De voornaam Gaston (Guust) is een idee van Robbedoes-hoofdredacteur
Yvan Delporte. Lagaffe (Flater) is een toevoeging
van Franquin. Grafisch is Guusts hoofd gebaseerd op dat van het boertje
Snuffy Smith, een krantenstrip die Franquin leerde kennen
tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten. Er zijn ook elementen
aanwezig van een Mexicaans stripfiguurtje dat te lui was om te werken
en een sigaret in zijn mond had bengelen. Het is de bedoeling dat
Guust redactionele stukken opfleurt... of verziekt.
Van Robbedoes nummer 992 tot 1018 loopt het Robbedoes-verhaal
De Bezoeker uit de Oertijd, Jurassic Park avant
la lettre. Als kind woonde Franquin op twee stappen van het Natuurhistorisch
Museum, dat hij vaak bezocht. Franquin kokketteert met een
oud idee om een massa als personage in het verhaal op te voeren. De
paniekerige, op de vlucht slaande bevolking van Rommelgem komt tegemoet
aan het ideetje, maar het is een onwerkbaar personage. Bovendien zijn
de inkleurders razend op Franquin voor het extra werk dat hij hen
bezorgt.
1957
- Voor het duizendste nummer van Robbedoes van 13 maart 1957
presteert Franquin het om een omslagtekening te maken met 999 Robbedoes-hoofdjes.
Het duizendste kopje is een vreemde eend in de bijt: Guust Flater.
Hij werkt er drie maanden aan. Om de inkleurders te vriend te houden,
mogen de kopjes in zwart-wit blijven staan.
In ditzelfde nummer 1000 verschijnt na negen maanden zonderlinge verschijningen
in losse tekeningen een eerste gag op een volle pagina van Guust
Flater.
Verder ook nog het futuristische kortverhaal De Avonturen van
Robbedoes 2000. Het is ondertekend met niuqnarF.
1957 - Publicatie
van het Robbedoes-kortverhaaltje De Kreeft in Robbedoes
nummer 1004.
Een
Rustige Vacantie (met een cameo van Guust Flater) start in nummer
1023 en stopt in nummer 1033 van 1958. Omdat Franquin moeite heeft
om albums vol te tekenen van 64 pagina's (wat in die tijd gangbaar
is), verschijnen er regelmatig kortverhalen om de albums mee op te
vullen. In Een Rustige Vacantie toert de Tarbot II voor het
eerst rond. Omdat het eerste model ondertussen is verouderd, organiseert
Robbedoes-zusterblad Sprint in 1956 een wedstrijd
om de lezers zelf een nieuwe Tarbot te laten ontwerpen. Op basis van
de meest bruikbare ideeën uit een overrompelende 13.000 inzendingen,
stelt Franquin zijn droomwagen voor.
Het Marsupilami-verhaaltje De Marsupilami in De Spons Erover
is een coproductie van Franquin, Jidéhem en
Marcel Denis, die vanaf 1957 een studio deelt met
voornoemde tekenaars en Jean Roba.
1957 - Bij
Dupuis rolt Robbedoes en Kwabbernoot 9: Het Schuilhol
van het Zeemonster van de persen.
1957 - Na negen
maanden zonderlinge verschijningen in losse tekeningen en een enkele
gag op een volle pagina, wordt Guust Flater definitief kantoorjongen
en (anti)stripheld op 5 december 1957 in het nummer 1025. Kwabbernoot
brengt nijdig het "goede nieuws". Guust speelt de hoofdrol
in een eerste gag op een halve pagina.
Diezelfde maand maakt Roeltje (die van de Elaoin) zijn introductie
in een speciaal kerstverhaal, De Boomstam. In de loop van
de jaren, tussen 1957 en 1967, verschijnen losse gags met Roeltje
en de Marsupilami.
1958 - Verschijning
van Robbedoes en Kwabbernoot 10: Het Masker der Stilte bij
Dupuis en 60 Avonturen van Ton en Tineke
bij Lombard in De Lombardcollectie. De samenstelling
van dit eerste album van Ton en Tineke is chaotisch, helemaal niet
chronologisch en met wegretouchering van de namen van de scenaristen.
Er heerste een wantrouwen jegens de reeks waardoor er pas na drie
jaar een album verschijnt. Het succes is nochtans enorm...
1958 - Boeven
op de Kermis loopt van Robbedoes nummer 1034 tot 1045.
Jidéhem helpt een flink handje. Een bijkomend
einde op een halve pagina verschijnt niet in album. Het wraakspelletje
tussen de verschillende schurken is te verwarrend voor de lezers.
De Gevangene van Boeddha (scenario: Greg,
decors: Jidéhem) verschijnt in nummer 1048 tot 1082 uit 1959.
Dit is een eerste scenario van Greg voor de Robbedoes-reeks.
Franquin heeft zijn bedenkingen bij de uitvinding G.A.G., maar het
houdt hiermee niet op. Omdat hij het volledige scenario van tevoren
al tot in de details kent en dat hem tijdens het tekenproces verveelt,
verandert hij links en rechts wat en voegt grapjes toe waardoor Greg
constant het scenario moet aanpassen. Op de duur levert hij porties
scenario's slechts per drie à vier pagina's af. O ja, de Marsupilami
kan nu blijkbaar ook in de grond graven als een mol. En raad eens
welke tekenaar een ongebruikte Chinese vloek aan Franquin uitleende,
die je kan zien op pagina 51 van het album? Hergé!
Opnieuw kruist Hergé onrechtstreeks het pad van Franquin.
1958 - Robbedoes
Ontdekt Europa verschijnt in nummer 1065 onder de hoofding van
Oom Wim, een pijprokende betweter die stichtende, historisch-(anekdotische)
verhalen vertelt aan de striplezende jeugd. Dit verhaaltje is er om
Expo '58, de wereldexpo in Brussel te promoten.
1958 - Een
kerstverhaaltje met Roeltje staat te lezen in Robbedoes
nummer 1078, getiteld Vreemde Kerstvrienden.
1958 - Oei,
nog meer werk. Om de reeks Robbedoes en Kwabbernoot te promoten,
gaat Dupuis in zee met de Franse krant Le Parisien
Libéré. Zij plaatsen in 1958 tot 1960 de speciaal
voor hen getekende drie verhalen Tembo Taboe, De Bobbelmannen
en De Miniatuurtjes. De scenario's zijn allen van Greg.
Jidéhem en de aangetrokken tekenaar Jean
Roba assisteren Franquin op een heuse studio.
1959
- In Robbedoes nummer 1092 tot 1095 loopt het kortverhaal
Het Boempterikseiland, een samenwerkingsverband tussen Marcel
Denis, Jidéhem, Jean Roba
en Franquin. Ze verenigen zich onder het pseudoniem Ley Kip,
afgeleid van l'équipe. Franquin creëert een vogel
dat explosieve eieren kan leggen.
1959 - Vanaf
24 september 1959 verschijnen de Guust Flater-gags op een
halve pagina, hoewel het geenszins de bedoeling was dat hij een stripreeks
zou leiden. De reeks is aanvankelijk het werk van zowel Franquin als
Jidéhem, die de decors tekent en regelmatig de personages in
inkt zet.
1959 - Robbedoes
en Kwabbernoot 11: De Gorilla Heeft het Gedaan (Dupuis)
en Ton de Pechvogel (Lombard Collectie, Lombard)
zijn nieuwe albums.
In ditzelfde jaar ontmoet Roeltje het robotwezen de Elaoin in het
microverhaal Roeltje en de Elaoin dat weliswaar enkel in
Spirou 1131 als microverhaal verschijnt.
1959 - De
Graaf Is Verstrooid (scenario: Greg, decors:
Jidéhem) verschijnt in Robbedoes
nummer 1086 tot 1092.
1959 - Op 8
juli 1959 komt er voortijdig een einde aan het vijfjarig contract
met Lombard om de gagreeks Ton en Tineke te
tekenen. Met een smoesje over vermoeidheid kent Franquins samenwerking
met Lombard voor het weekblad Kuifje een slot na vier en
een half jaar en 183 gagplaten. Om hem in het werk te verlichten schreven
René Goscinny (die buurman Kabaal bedacht),
Peyo en Eddy Paape een paar keer,
Tibet en vooral Michel Greg (toen
een debutant) vele scenario's voor hem. Greg schreef er een vijfhonderdtal.
Tien tot twintig procent ervan achtte Franquin geschikt voor publicatie.
Om het zichzelf makkelijker te maken koos Franquin voor een eenvoudigere
tekenstijl met doeltreffende en simpele gags. Decorstukken en interieurvormgeving
plukt hij uit zijn eigen omgeving. Zo herkent Tecno,
een Italiaanse meubelzaak in Brussel zijn stoelen in de strip. Voor
wagens ontwierp hij fantasiemodellen om zich niet te hoeven documenteren
door foto's na te tekenen. Wist hij veel dat het hem net méér
werk zou kosten... Achtereenvolgens nemen al dan niet kortstondig
Dino Attanasio (op voorstel van Franquin), Mitteï,
Griffo, Bertrand Dupont en Walli
+ Bom de gagreeks van hem over. Tot in de jaren tachtig verschijnen
er gags en albums.
1959 - Een
nieuwe vijand maakt zich meester van de situatie: de geleerde Zwendel.
De lezers van Robbedoes leren 'm kennen in het dubbelverhaal Z
van Zwendel (nummer 1096 tot 1136 uit 1960). Opnieuw is het scenario
van Greg met decors van Jidéhem.
Het vervolg verschijnt in De Schaduw van Z, dat loopt van
nummer 1140 tot 1183 uit 1960. Zwendel is gebaseerd op een kennis
van Franquin, die werkt in een grootwarenhuis, eenzelfde soort kapsel
heeft en een enorme kletskous is met een afschuwelijk accent. Naast
de Zwendelcopter en de Zwendelstraal is er ook de Zwendeltaal. De
vertaler heeft aanvankelijk niet door dat de discipelen achterstevoren
spreken. Later komt Franquin te weten dat er een clubje studenten
aan de Brusselse universiteit erin geslaagd is vlot achterstevoren
te kunnen spreken. Acteur Bruno Vanden Broecke bewijst
in 2005 dat hij het als het personage Sammy "Satan" Tanghe
ook onder de knie heeft in de komische reeks Het Eiland.
1959 - In Robbedoes
nummer 1144 probeert in Guust Flater-gag 109 een zekere meneer
De Mesmaeker voor het eerst een contract te tekenen. De naam is ontleend
aan medewerker Jidéhem, het pseudoniem van
Jean De Mesmaeker. Jidéhem herkent in het
personage en diens opvliegende karakter zijn eigen vader.