1924 - Op 3 januari komt André Franquin ter wereld in de Brusselse randgemeente Etterbeek, dezelfde plaats waar Hergé 17 jaar eerder werd geboren.

1929 - Zijn eerste tekening wordt door zijn vader voor het nageslacht bewaard. Hij krijgt van een oom een zwart schoolbord waarop hij een hond tekent die aan een bloem snuffelt. Zijn vader vindt de tekening zo mooi dat hij een bevriende fotograaf vraagt er een foto van te nemen.

Kindertijd
- Mickey, Robinson, en Hop-là, dat zijn de drie stripbladen die hij op dinsdag en woensdag tot zich neemt. Hier ligt de basis voor zijn latere keuzes. Vooral Bicot (= Winnie Winkle of Sjors en Sjimmie) van Martin Branner zal 'm nog inspireren voor Ton en Tineke. Een wezen uit de reeks Popeye van Segar staat later voor een deel model voor de Marsupilami. Maar ook de Disney-strips vinden gretig aftrek. Al die tijd legt hij zijn omgeving vast in, volgens hem, "slechte karikaturen". Het zijn afbeeldingen van incidentjes die bij hem thuis gebeuren: papa die op de trap een kast wil verschuiven, de eekhoorn die een buur bijt,... Bij Franquin is het vergeven van de dieren: een egel, een witte muis (die nog zou ontsnappen en voor een ware muizenplaag zorgt) en een 250-tal parkieten.

1935
- Ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling in Brussel stuurt hij op 4 augustus een reeks tekeningen naar de conservatief-nationalistische krant La Nation Belge. De tekening van een indiaan is Franquins allereerste, gepubliceerde tekening. Een leeuwenkop en een parkiet zijn andere tekeningen. Voor een opstelwedstrijd — die hij wint — illustreert Franquin zelf zijn verslag over de Wereldexpo. De 11,5-jarige knaap kiest voor een tekening van Miss Univers (sic), die de expo bezocht.

1936
- Hij doet zijn humaniora in verschillende katholieke colleges. "Het stripverhaal stond toen in een kwalijk daglicht, behalve in het Sint-Bonifacuscollege, dankzij Hergé die daar school had gelopen. Zijn strips waren toegelaten tijdens de studie." Het vertellen zit de jonge Franquin al ingebakken. Oraisons Funèbres, een staaltje kurkdroge en intrieste literatuur van de Franse schrijver Bossuet, weet Franquin tot zijn eigen verbazing voor te dragen als was het stand-up comedy. Hij kwam nooit verder dan de eerste regel. Tegen dan ligt de klas plat van het lachen, de leraar incluis.

1943
- Hij volgt de hogere leergangen decoratie aan het Sint-Lucas instituut in Sint-Gillis, Brussel. De bedoeling is om te leren schilderen, niet zozeer om te leren tekenen, hoewel een potentiële stripcarrière in het achterhoofd steekt.

1944
- Het Sint-Lucas-avontuur wordt voortijdig afgebroken wanneer oud-leerling Eddy Paape als jurylid het werk van de leerlingen komt bekijken. Hij onthoudt de naam van Franquin. In september 1944 krijgt de school een bombardement te verwerken. Het maakt een einde aan zijn studies. Een lange periode van lang slapen volgt. Daarna neemt Paape contact met hem op. Paape nodigt de striptekenaar in de dop uit om in de tekenfilmstudio CBA (Compagnie belge d'actualités (1937), later dankzij het verbod op Amerikaanse import van tekenfilms uitgegroeid tot de eerste Belgische tekenfilmstudio) te komen werken. Franquin aanvaardt.

1945 - Hij vervoegt in september 1945 een groepje animators waar naast Paape ook Morris en vanaf maart 1945 Peyo werken. Morris verkoopt al tekeningen aan Dupuis voor het blad Le Moustique. De garde werkt er aan onder andere de korte tekenfilms Il Etait un Petit Navire en Le Chat d'la Mèr' Michel.

194
5 - Op het einde van de Tweede Wereldoorlog is CBA failliet. Morris introduceert zijn collega's bij Dupuis waar ze in de komende jaren illustraties, cartoons en voorplaten maken voor het tijdschrift Le Moustique. Ze worden ook gebruikt voor het Nederlandstalige Humoradio, de voorloper van Humo. Franquins tekeningen worden ook gepubliceerd in Bonnes Soirèes en het scoutsblad Plein-Jeu (de naoorlogse opvolger van Le Boy-Scout Belge, dat in 1926 nog Hergés eerse tekeningen publiceert) in zowel een karikaturale als een meer realistische tekenstijl. Ook Peyo, MiTacq, Will, Hermann en andere tekenaars zullen nog in Plein-Jeu publiceren. Robbedoes, een ander blad van uitgeverij Dupuis, kent hij nauwelijks.

1945 - Zonder dat er al tekeningen van hem in staan, verzorgt hij de cover van Robbedoes Verzamelalbum 15. Op 22 november wordt zijn eerste tekening gepubliceerd in het weekblad, een illustratie bij een aflevering van de Rode Vleugel, een feuilleton van Xavier Snoeck.

1946
- Jijé wil zijn lopende reeksen verdelen om meer tijd te kunnen spenderen aan een tweede versie van Don Bosco en moet naar Italië voor het vergaren van documentatie. Terwijl het verhaal Het Geprefabriceerde Huis nog loopt in het weekblad Robbedoes neemt hij het verhaal over vanaf plaat 4, prent 4. Hierna tekent hij gagplaten, die samen dikwijls een verhaal vormen zoals De Gewiekste Apotheker, De Oude Dame en Een Sinterklaasverhaal. Vanaf nummer 17 tekent hij alle covers van de Robbedoes Verzamelalbums tot en met nummer 109 in 1968, slechts onderbroken door zijn beste vrienden Jijé (nummer 23) Peyo (nummer 79 en 105) en Roba (nummer 107).

1946
- In mei 1946 neemt hij met De Tank de reeks Robbedoes en Kwabbernoot definitief over van Jijé (Joseph Gillain). Het verhaal verschijnt integraal in de Robbedoes Almanak 1947. Franquin vertelt zijn uitgever dat hij niet meer gelooft in zijn werk. Hij verliest zijn zelfvertrouwen en wordt neerslachtig. Dupuis vertelt het door aan Jijé, die Franquin voorstelt om bij hem in te trekken. De kamer onder het dak deelt hij met Morris en de jonge Will (Willy Maltaite). De tekenstudio is gevestigd in de slaapkamer van het echtpaar Gillain. De Bende van Vier — zoals de groep later door het leven gaat — is geboren.

1947 - In Robbedoes nummers 351 tot 389 verschijnt De Erfenis. De babbelscène met de rat en Spip bevredigt hem niet. Een eerste kleine inzinking als voorbode voor wat later nog veel erger wordt... Het verhaal wordt gevolgd door Robbedoes op het Strand in de nummers 390 tot 393. Vanaf nummer 394 start Radar de Robot tot nummer 419 in 1948. Hij tekent het in een villa in De Panne waar hij tijdens de winter samen met Morris een tijd logeert. Van de uitgever krijgt hij een vrij harde brief om bepaalde lelijke en "vulgaire" personages (zoals het oude vrouwtje op plaat 1) op te merken. Een twintigtal originele platen uit het verhaal wordt later gestolen.

1948
- Samen met Morris en Jijé (die een panische angst heeft dat er opnieuw een wereldoorlog zal uitbreken) trekt hij naar Mexico en later de Verenigde Staten (waar Morris in de tekenfilmstudio's van Walt Disney wil werken). Hij kent de taal niet, maar weet zich in de winkel aardig te behelpen met te tekenen wat hij nodig heeft. Platen van Robbedoes tekent hij rectoverso op het tekenpapier om op de kosten voor het transport per vliegtuig te besparen. Maar de trip van de ene naar de andere locatie of hotelkamer bevalt hem niet en hij keert na een jaartje terug naar België. Morris en Jijé blijven nog wat hangen. Morris zal in de VS René Goscinny ontmoeten. Hij wordt de scenarist van Lucky Luke.

1948 - Zijn eerste album verschijnt bij Dupuis. Het is het vierkante album Robbedoes en Kwabbernoot met daarin de verhalen De Tank, Het Geprefabriceerde Huis, De Erfenis en Radar de Robot. Ondertussen lopen in Robbedoes de verhalen Robbedoes en de Plannen van de Robot (420-438) en Robbedoes Bokser (439-464). Hij krijgt een kwaaie brief van de uitgever. Meneer Dupuis is geschokt omdat Robbedoes verzaakt aan zijn voorbeeldrol door het eerbetoon aan een vechtsport, door op straat te lopen met schorem... dat dan ook nog een pet draagt!

1949
- Robbedoes te Paard (465-472) en Robbedoes bij de Pygmeeën (487-514) verschijnen in Robbedoes. Tussenin tekent Jijé nog eens een Robbedoes-verhaal, De Wereld op Zijn Kop (473-486).

1950
- De Zwarte Hoeden (515-533), Mysterie aan de Grens (534-550) en het eerste, lange verhaal Er Is een Tovenaar in Rommelgem (551-583) verschijnen in het weekblad. Het personage de Graaf van Rommelgem wordt toegevoegd aan de vaste cast nevenpersonages, samen met de burgemeester en de bevolking van het doorgaans vredige plattelandsdorpje Rommelgem. Jean Darc, een pseudoniem van Henri Gillain (Jijés broer) is de scenarist. Als wiskundeleraar van beroep surveilleert hij op een dag een klas en krijgt inspiratie door een bord met tekeningen in kleur van paddenstoelen. Het kasteel van Rommelgem bestaat echt. Het staat in een vergeten uithoek in Natoye (provincie Namen).

1950
- In de herfst huwt hij Liliane Servais. Zijn echtgenote zal enkele keren als figurante opduiken in latere verhalen van Robbedoes en gags van Guust Flater.

1950 - Het album Vier Avonturen van Robbedoes en Kwabbernoot verschijnt bij Dupuis.

1951
- In het weekblad Robbedoes verschijnen vaak tekeningen van Spip voor een rubriek die een van de verhalen in het blad voorstelt. Ze verschijnen als bladvulling boven kleiner gepubliceerde platen van Amerikaanse strips als Bugs Bunny en Red Ryder.

1951
- Verschijning van Robbedoes en Kwabbernoot 2: Er Is een Tovenaar in Rommelgem. De cover wordt in 1971 hertekend voor alle daarna verschijnende herdrukken. In Robbedoes 591 tot 624 uit 1952 loopt Robbedoes en de Erfgenamen. We maken voor het eerst kennis met de boosaardige neef Wiebeling. Kwabbernoot toont zich als een knutselaar/uitvinder met de Kwabberkopter. Deze eenmanshelikopter is gebaseerd op een tekening die verscheen in het Amerikaanse tijdschrift Collier's.

1952
- Op 31 januari 1952 verschijnt de Marsupilami voor het eerst in het tijdschrift Robbedoes in het lopende verhaal Robbedoes en de Erfgenamen. Franquin doktert op een idee voor een derde opdracht, die Kwabbernoot moet uitvoeren, en bedenkt een half-mythisch wezen door terug te denken aan de periode dat hij bij Jijé inwoonde. Op lange tramritten in Brussel bedachten hij en zijn vrienden Will en Morris dolkomische verhalen en vondsten. Voor de zeer nijverige tramconducteur fantaseerden ze een lange staart die het hem makkelijker moet maken om zijn verschillende taken te vervullen. De staart krijgt een staartje in de creatie van de Marsupilami. Maar invloed is er ook van het wezen Jeep uit Popeye. Het heeft ongeveer dezelfde grootte, heeft een kortere staart, komt uit de ruimte, is stom en antwoordt op vragen met ja-geknik of hoofdschudden. Franquin zal later verklaren dat hij er fout aan deed om de Marsupilami in Zuid-Amerika te situeren. De Marsupilamia (buideldieren) komen uitsluitend in Australië voor.

1952
- De Zwarte Hoeden is het derde Robbedoes-album van Franquin. In Robbedoes 627 tot 659 loopt De Roof van de Marsupilami naar een idee van Jo Almo = Geo Salmon, een bevriende motorsportjournalist. Enkel het einde herschrijft Franquin.

1953
- Twee nieuwe creaties van Franquin vallen in de smaak. De ene is de Tarbot-sportwagen (met turbinetractie), de andere heet IJzerlijm, een journaliste met pit. Ze maken hun intrede in het verhaal Robbedoes en de Tarbotmotoren dat in Robbedoes loopt van nummer 662 tot 685 van 1953. Om de wagen vanuit alle hoeken te kunnen tekenen, bouwt Franquin een maquette in klei. De strenge censuurcommissie in Frankrijk, die een waakzaam oog werpt op alle publicaties bestemd voor de jeugd, laat de uitgever verplichten om op te passen voor het afbeelden van onder andere geweld en schiettuigen. In verschillende prenten worden geweren weggeretoucheerd, al wordt er wel eens eentje over het hoofd gezien.


1953
- In dit jaar start Franquin op regelmatige basis de illustraties die op de cover komen te staan om een nieuw verhaal of een evenement in het tijdschrift aan te kondigen. De kleine animaties of minicartoons worden een traditie die hij zo'n twintig jaar lang volhoudt.

1953
- Robbedoes en de Erfgenamen verschijnt als album. Ondertussen verschijnt vanaf nummer 686 het verhaal Robbedoes en de Tarbotmotoren onder de nieuwe titel De Horen van de Neushoorn. In een boek uit 1976 wordt Franquin van racisme beschuldigd omdat hij verschillende verhalen in Afrika laat afspelen. De Diktator en de Paddestoel op scenario van Maurice Rosy begint te lopen vanaf nummer 699 en eindigt in nummer 736 van 1954. Ook hier weer verandert Franquin het einde van een aangeleverd scenario. Bovendien vindt hij het Metomol-gas geen geslaagde vondst.

1954
- De Roof van de Marsupilami verschijnt als vijfde deel in de Robbedoes en Kwabbernoot-reeks. Het aanvankelijk als Dwarskop aangekondigde Pas Op, Kwabbernoot loopt van nummer 738 tot 767. Het Schuilhol van de Moeraal (= Het Schuilhol van het Zeemonster) start in 769 en eindigt in nummer 802 van 1955. John Helena maakt voortaan ook deel uit van het kransje booswichten dat de reeks bevolkt.

1954
- Voor een nieuwe autorubriek in Robbedoes ontwerpt en tekent Franquin het figuurtje Starter. Hij geeft de fakkel later door aan Jidéhem, die er nog stripverhalen uit weet te puren waaruit zijn stripreeks Sophie wordt gedistilleerd. Jacques Wauters schrijft de indertijd zeer populaire rubriek. Samen met autogek Franquin maken ze testritten, waarna Franquin de auto's natekent voor de rubriek. Door de grote vriendschap en de lange avonden bij Franquin thuis, mist Wouters bijna alle deadlines die hem zijn opgelegd.

1955
- Verschijning van deel 6: De Horen van de Neushoorn. Latere herdrukken dragen de gecorrigeerde titel De Hoorn van de Neushoorn. In Robbedoes nummer 805 is het de beurt aan De Super Quick, dat verder verschijnt tot nummer 813.

1955
- Het Masker der Stilte begint te lopen vanaf nummer 814 en eindigt in nummer 838 van 1956. Het verhaal is bedacht door Maurice Rosy, de decors zijn van Will. Franquin betuigt in latere interviews zijn spijt dat hij de Marsupilami heeft laten spreken en zelfs dat hij het hele scenario maar niets vond.

1955
- Na een ruzie met Dupuis over auteursrechten op zijn albums vertrekt Franquin naar grote concurrent Lombard en creëert er voor het weekblad Kuifje de gagstrip Ton en Tineke. Het ondertekend contract verbindt hem vijf jaar lang aan Kuifje. Op 19 oktober 1955 (nummer 42 van dat jaar) verschijnt de eerste gag op scenario van zijn beste vriend Peyo. Hij moet voor een hogere komische noot zorgen in het door serieuzere avonturenverhalen vergeven blad. Op Europees grondgebied is Ton en Tineke een onbetwistbare voorloper van formaat: het is een van de allereerste typische gagstrips van één afgeronde pagina... De reeks Robbedoes en Kwabbernoot houdt ondertussen een kort winterslaapje. De ruzie wordt evenwel bliksemsnel bijgelegd waardoor Franquin zich nu plots extra werk op de hals heeft gehaald.

1955 - Sprint en de Franstalige tegenhanger Risque-Tout worden gelanceerd. Het is een stripblad op krantenformaat met strips van gerenommeerde Dupuis-auteurs. Franquins bijdrage beperkt zicht tot het kortverhaal De Marsupilami Zet de Stad op Stelten in Sprint 3, op scenario van Peyo. Zonder zich later nog de naam te herinneren van de scenarist zegt hij dat het van het slechtste is dat hij heeft moeten tekenen... tegen Peyo. Na vijftig nummers is het in 1956 gedaan met Sprint. De verkoop is te laag.
Yvan Delporte
wordt in dit jaar de hoofdredacteur van Robbedoes en betekent een frisse wind voor het weekblad. Hij staat open en lanceert zelf alle soorten creatieve ideeën waaronder de microverhalen: strippagina's die je zelf tot een mini-album moet vouwen. Hij handhaaft zijn functie tot 1968.

1956 - Een dubbelslag. De albums Robbedoes en Kwabbernoot 7: De Dictator en de Paddestoel en deel 8: Pas Op, Kwabbernoot verschijnen bij Dupuis.

1956 - In Robbedoes 834 staat het Marsupilami-kortverhaal Laat de Roodborstjes met Rust. Vanaf nummer 842 tot 864 loopt De Gorilla Heeft het Gedaan. Om sommige tekstballonnen in het verhaal te kunnen vullen, stelt Franquin enkele zinnen op in het Swahili, dat hij zo goed en zo kwaad mogelijk overschreef van een woordenboek dat hij gaan zoeken is. Van nummer 867 tot 991 uit 1957 loopt Het Nest van de Marsupilami, een strip-/natuurdocumentaire van IJzerlijm. Hier nog even melden dat Franquin ook op het idee voor de Marsupilami als mythisch wezen komt door het boek Sur la Piste des Bêtes Ignorées (over mythische wezens) van Bernard Heuvelmans te lezen. Inderdaad, hetzelfde boek dat inspiratie bood aan Hergé voor de yeti in Kuifje in Tibet.
In nummer 873 staat het Marsupilami-kortverhaal Kerstmis van een Herrieschopper.

1957 - Een heuglijke geboorte op 19 februari 1957 in het Franquin-gezin. Dochtertje Isabelle komt ter wereld.

1957 - Een heuglijke geboorte op 28 februari 1957 in het weekblad Robbedoes (nummer 985), Guust Flater, "held zonder werk" valt zonder een woord uitleg binnen in het weekblad, slechts omgeven door blauwe voetstapjes. De voornaam Gaston (Guust) is een idee van Robbedoes-hoofdredacteur Yvan Delporte. Lagaffe (Flater) is een toevoeging van Franquin. Grafisch is Guusts hoofd gebaseerd op dat van het boertje Snuffy Smith, een krantenstrip die Franquin leerde kennen tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten. Er zijn ook elementen aanwezig van een Mexicaans stripfiguurtje dat te lui was om te werken en een sigaret in zijn mond had bengelen. Het is de bedoeling dat Guust redactionele stukken opfleurt... of verziekt.
Van Robbedoes nummer 992 tot 1018 loopt het Robbedoes-verhaal De Bezoeker uit de Oertijd, Jurassic Park avant la lettre. Als kind woonde Franquin op twee stappen van het Natuurhistorisch Museum, dat hij vaak bezocht. Franquin kokketteert met een oud idee om een massa als personage in het verhaal op te voeren. De paniekerige, op de vlucht slaande bevolking van Rommelgem komt tegemoet aan het ideetje, maar het is een onwerkbaar personage. Bovendien zijn de inkleurders razend op Franquin voor het extra werk dat hij hen bezorgt.

1957 - Voor het duizendste nummer van Robbedoes van 13 maart 1957 presteert Franquin het om een omslagtekening te maken met 999 Robbedoes-hoofdjes. Het duizendste kopje is een vreemde eend in de bijt: Guust Flater. Hij werkt er drie maanden aan. Om de inkleurders te vriend te houden, mogen de kopjes in zwart-wit blijven staan.
In ditzelfde nummer 1000 verschijnt na negen maanden zonderlinge verschijningen in losse tekeningen een eerste gag op een volle pagina van Guust Flater.
Verder ook nog het futuristische kortverhaal De Avonturen van Robbedoes 2000. Het is ondertekend met niuqnarF.

1957 - Publicatie van het Robbedoes-kortverhaaltje De Kreeft in Robbedoes nummer 1004.
Een Rustige Vacantie (met een cameo van Guust Flater) start in nummer 1023 en stopt in nummer 1033 van 1958. Omdat Franquin moeite heeft om albums vol te tekenen van 64 pagina's (wat in die tijd gangbaar is), verschijnen er regelmatig kortverhalen om de albums mee op te vullen. In Een Rustige Vacantie toert de Tarbot II voor het eerst rond. Omdat het eerste model ondertussen is verouderd, organiseert Robbedoes-zusterblad Sprint in 1956 een wedstrijd om de lezers zelf een nieuwe Tarbot te laten ontwerpen. Op basis van de meest bruikbare ideeën uit een overrompelende 13.000 inzendingen, stelt Franquin zijn droomwagen voor.
Het Marsupilami-verhaaltje De Marsupilami in De Spons Erover is een coproductie van Franquin, Jidéhem en Marcel Denis, die vanaf 1957 een studio deelt met voornoemde tekenaars en Jean Roba.

1957 - Bij Dupuis rolt Robbedoes en Kwabbernoot 9: Het Schuilhol van het Zeemonster van de persen.

1957 - Na negen maanden zonderlinge verschijningen in losse tekeningen en een enkele gag op een volle pagina, wordt Guust Flater definitief kantoorjongen en (anti)stripheld op 5 december 1957 in het nummer 1025. Kwabbernoot brengt nijdig het "goede nieuws". Guust speelt de hoofdrol in een eerste gag op een halve pagina.
Diezelfde maand maakt Roeltje (die van de Elaoin) zijn introductie in een speciaal kerstverhaal, De Boomstam. In de loop van de jaren, tussen 1957 en 1967, verschijnen losse gags met Roeltje en de Marsupilami.

1958 - Verschijning van Robbedoes en Kwabbernoot 10: Het Masker der Stilte bij Dupuis en 60 Avonturen van Ton en Tineke bij Lombard in De Lombardcollectie. De samenstelling van dit eerste album van Ton en Tineke is chaotisch, helemaal niet chronologisch en met wegretouchering van de namen van de scenaristen. Er heerste een wantrouwen jegens de reeks waardoor er pas na drie jaar een album verschijnt. Het succes is nochtans enorm...

1958 - Boeven op de Kermis loopt van Robbedoes nummer 1034 tot 1045. Jidéhem helpt een flink handje. Een bijkomend einde op een halve pagina verschijnt niet in album. Het wraakspelletje tussen de verschillende schurken is te verwarrend voor de lezers.
De Gevangene van Boeddha (scenario: Greg, decors: Jidéhem) verschijnt in nummer 1048 tot 1082 uit 1959. Dit is een eerste scenario van Greg voor de Robbedoes-reeks. Franquin heeft zijn bedenkingen bij de uitvinding G.A.G., maar het houdt hiermee niet op. Omdat hij het volledige scenario van tevoren al tot in de details kent en dat hem tijdens het tekenproces verveelt, verandert hij links en rechts wat en voegt grapjes toe waardoor Greg constant het scenario moet aanpassen. Op de duur levert hij porties scenario's slechts per drie à vier pagina's af. O ja, de Marsupilami kan nu blijkbaar ook in de grond graven als een mol. En raad eens welke tekenaar een ongebruikte Chinese vloek aan Franquin uitleende, die je kan zien op pagina 51 van het album? Hergé! Opnieuw kruist Hergé onrechtstreeks het pad van Franquin.

1958 - Robbedoes Ontdekt Europa verschijnt in nummer 1065 onder de hoofding van Oom Wim, een pijprokende betweter die stichtende, historisch-(anekdotische) verhalen vertelt aan de striplezende jeugd. Dit verhaaltje is er om Expo '58, de wereldexpo in Brussel te promoten.

1958 - Een kerstverhaaltje met Roeltje staat te lezen in Robbedoes nummer 1078, getiteld Vreemde Kerstvrienden.

1958 - Oei, nog meer werk. Om de reeks Robbedoes en Kwabbernoot te promoten, gaat Dupuis in zee met de Franse krant Le Parisien Libéré. Zij plaatsen in 1958 tot 1960 de speciaal voor hen getekende drie verhalen Tembo Taboe, De Bobbelmannen en De Miniatuurtjes. De scenario's zijn allen van Greg. Jidéhem en de aangetrokken tekenaar Jean Roba assisteren Franquin op een heuse studio.

1959 - In Robbedoes nummer 1092 tot 1095 loopt het kortverhaal Het Boempterikseiland, een samenwerkingsverband tussen Marcel Denis, Jidéhem, Jean Roba en Franquin. Ze verenigen zich onder het pseudoniem Ley Kip, afgeleid van l'équipe. Franquin creëert een vogel dat explosieve eieren kan leggen.

1959 - Vanaf 24 september 1959 verschijnen de Guust Flater-gags op een halve pagina, hoewel het geenszins de bedoeling was dat hij een stripreeks zou leiden. De reeks is aanvankelijk het werk van zowel Franquin als Jidéhem, die de decors tekent en regelmatig de personages in inkt zet.

1959 - Robbedoes en Kwabbernoot 11: De Gorilla Heeft het Gedaan (Dupuis) en Ton de Pechvogel (Lombard Collectie, Lombard) zijn nieuwe albums.
In ditzelfde jaar ontmoet Roeltje het robotwezen de Elaoin in het microverhaal Roeltje en de Elaoin dat weliswaar enkel in Spirou 1131 als microverhaal verschijnt.

1959 - De Graaf Is Verstrooid (scenario: Greg, decors: Jidéhem) verschijnt in Robbedoes nummer 1086 tot 1092.

1959 - Op 8 juli 1959 komt er voortijdig een einde aan het vijfjarig contract met Lombard om de gagreeks Ton en Tineke te tekenen. Met een smoesje over vermoeidheid kent Franquins samenwerking met Lombard voor het weekblad Kuifje een slot na vier en een half jaar en 183 gagplaten. Om hem in het werk te verlichten schreven René Goscinny (die buurman Kabaal bedacht), Peyo en Eddy Paape een paar keer, Tibet en vooral Michel Greg (toen een debutant) vele scenario's voor hem. Greg schreef er een vijfhonderdtal. Tien tot twintig procent ervan achtte Franquin geschikt voor publicatie. Om het zichzelf makkelijker te maken koos Franquin voor een eenvoudigere tekenstijl met doeltreffende en simpele gags. Decorstukken en interieurvormgeving plukt hij uit zijn eigen omgeving. Zo herkent Tecno, een Italiaanse meubelzaak in Brussel zijn stoelen in de strip. Voor wagens ontwierp hij fantasiemodellen om zich niet te hoeven documenteren door foto's na te tekenen. Wist hij veel dat het hem net méér werk zou kosten... Achtereenvolgens nemen al dan niet kortstondig Dino Attanasio (op voorstel van Franquin), Mitteï, Griffo, Bertrand Dupont en Walli + Bom de gagreeks van hem over. Tot in de jaren tachtig verschijnen er gags en albums.

1959 - Een nieuwe vijand maakt zich meester van de situatie: de geleerde Zwendel. De lezers van Robbedoes leren 'm kennen in het dubbelverhaal Z van Zwendel (nummer 1096 tot 1136 uit 1960). Opnieuw is het scenario van Greg met decors van Jidéhem. Het vervolg verschijnt in De Schaduw van Z, dat loopt van nummer 1140 tot 1183 uit 1960. Zwendel is gebaseerd op een kennis van Franquin, die werkt in een grootwarenhuis, eenzelfde soort kapsel heeft en een enorme kletskous is met een afschuwelijk accent. Naast de Zwendelcopter en de Zwendelstraal is er ook de Zwendeltaal. De vertaler heeft aanvankelijk niet door dat de discipelen achterstevoren spreken. Later komt Franquin te weten dat er een clubje studenten aan de Brusselse universiteit erin geslaagd is vlot achterstevoren te kunnen spreken. Acteur Bruno Vanden Broecke bewijst in 2005 dat hij het als het personage Sammy "Satan" Tanghe ook onder de knie heeft in de komische reeks Het Eiland.

1959 - In Robbedoes nummer 1144 probeert in Guust Flater-gag 109 een zekere meneer De Mesmaeker voor het eerst een contract te tekenen. De naam is ontleend aan medewerker Jidéhem, het pseudoniem van Jean De Mesmaeker. Jidéhem herkent in het personage en diens opvliegende karakter zijn eigen vader.

De albums
van Franquin

1944


1950



1951



1952



1953



1954



1955



1956





1957



1958




1959






(niet vertaald)