ZIE OOK:
Magasin Général 2
 
D A T A S H E E T
Tekenaar:
Régis Loisel /
Jean-Louis Tripp
Scenarist:
Régis Loisel /
Jean-Louis Tripp
Uitgever:
Casterman
Eerste druk: 2006
Oorspronkelijke titel:
Magasin Général 1: Marie
Uitvoering:
HC, kleur
SC, kleur
Quoi? "Magasin Général voert je mee naar het Notre-Dame-des-Lacs van 1920. In dit godvergeten gehuchtje draait het hele plattelandsleven er rond het winkeltje van Felix. Maar na diens overlijden wordt zijn schuchtere vrouw willens nillens de motor van het dorpje boordevol normale mensen met hun kleine kantjes. Wonderwel slaagt de nieuwe dorpsmoeder erin het fragiele evenwicht te bewaren." (geciteerd uit deze bespreking)
Et alors? Het grote verlies (in dit geval van een man en een pasgeboren kind) en het kleine geluk schurken dicht tegen elkaar aan in Magasin Général. Met het kleinmenselijk verhaal zetten Régis Loisel en Jean-Louis Tripp een grootse prestatie neer want erg veel gebeurt er niet in het album. Er wordt gehuild, er wordt gelachen, er is verdriet, er is blijdschap. En de meegaande lezer laat zich opzuigen door het ritme van de gebeurtenissen. Of dit album binnen tien jaar een even onuitwisbare, hooggewaardeerde indruk nalaat, valt nog af te wachten. Voorlopig moeten we Magasin Général beschouwen als een neoklassieker.
Aantal genomineerde albums van Loisel: 12/440
Aantal genomineerde albums van Tripp: 2/440
Faits divers (Loisel en Tripp):
Jean-Louis Tripp werd geboren op 4 februari 1958 in Montauban.
• In 1977 publiceerde hij zijn eerste stripverhalen in het blad Métal Hurlant dat toen nog maar een paar jaar bestond.
• In 1978 stelde Max Cabanes (van wie Tripp de peter is van zijn oudste dochter) hem voor aan Régis Loisel. Bijkomende ontmoetingen gebeurden op stripfestivals. Nachtelijke pokerspelletjes hoorden daarbij.
• Op het cv van Tripp prijken behoorlijk wat albums. Maar geen twee albums zijn in eenzelfde stijl getekend. Vanaf het begin van zijn carrière, in 1978, signeerde hij onder de naam Trip. Le Bœuf n'Était pas Mode, geschreven door Marc Barcelo, was zijn debuut.
• Tussen 1978 en 1990 publiceerde hij een tiental albums waarvan zes geschreven door Barcelo. Zijn uitgevers waren Futuropolis, Milan (waaronder de vierdelige, atypische spionagereeks Jacques Gallard) en Glénat. Voor de Jacques Gallard-delen Soviet Zig-Zag (deel 2) en Zoulou Blues (deel 3), werd hij onderscheiden met respectievelijk de persprijs in 1986 en de prijs van het publiek in 1987 op het stripfestival van Angoulême.
• Dankzij zijn prijs voor Zoulou Blues kreeg hij gesponsord door een reisagentschap twee retourtickets naar New York. Hij profiteerde ervan om Québec te bezoeken. De winter erop trok hij opnieuw naar de Canadese provincie.
• In 1990 liet Tripp de strips voor wat ze waren. Van zijn albums gingen zo'n twintigduizend stuks over de toonbank. Voldoende om ervan te leven, maar hij had geen zin meer om kaderlijnen te trekken. Hij koos voor een ander creatief plezier: schilderen en knutselen of beeldhouwen. Het tikte meteen aan. Wanneer op een dag een vriend hem vroeg om een kastje te ontwerpen om zijn tv in te zetten, begon hij te lassen. Het maken van metalen meubels werd een nieuwe vaardigheid. Het was tien keer makkelijker dan het tekenen van strips. Het ontwerpen en maken van juwelen en horloges was wéér een nieuwe uitlaatklep. Sommige juwelen wogen tot een kilogram. In Montauban (zijn geboorteplaats) staan twee reuzesculpturen die Tripp heeft gemaakt. Zijn schilderijen hadden een eigen stijl, een stripstijl die niet eens bedoeld was. Illustraties voor covers en kinderboeken waren nog zijn enige link naar het stripwezen. Maar de vraag begon te dalen. Op het einde kon hij er niet langer zijn brood mee verdienen, hoewel hij hield van de vrijheid die met het kunstvak gepaard ging. Na zes, zeven jaar dacht hij weer aan het maken van strips. De scenario's waar hij op broedde, vond hij niet sterk genoeg. Hij had niets te vertellen. Ondertussen was het stripmilieu hem vergeten, op enkele oude contacten na.

• Begin jaren negentig nodigde Gilda Raffelli Loisel en Tripp uit voor een signeersessie in haar stripspeciaalzaak Arcades in Toulon. Tripp was er niet om te signeren, maar om het diner te delen na Loisels signeersessie. Tripp kwam aan rond 18.00 uur en trof er een hallucinerend beeld aan: 250 personen wachtend in een rij tot op straat. Rond 22.00 uur kondigde Loisel aan dat hij nog maar tien albums zou signeren. Ontgoocheling alom bij de aanwezige fans die nog geen tekeningetje wisten te bemachtigen. Een jong meisje vroeg dan maar aan Tripp of hij geen zin had om iets te tekenen zodat ze niet met een blanco album naar huis hoefde. Tripp keek Loisel een beetje gegeneerd aan. Of hij Tinkelbel mocht tekenen, was Tripps vraag. Loisel lachte en zei dat hij zijn gang mocht gaan. Tripp tekende dus Tinkelbel, gaf het album aan Loisel die er "vu" ("gezien") bij zette en zijn initialen. Daaropvolgend vormde zich meteen een rij bij Tripp. In een uur tijd signeerde hij zo tien Peter Pans, allen gezien en goedgekeurd door Loisel.
• In 1997 waagde hij zich aan het tekenen van storyboards voor reclamefilmpjes, die in wezen stripverhaaltjes zijn. Daarna kon hij storyboards voor langspeelfilms aan. Zo werkte hij voor Barnie et ses Petites Contrariétés in 2000, Blanche in 2001, Malabar Princesse in 2003 en Les Kangourous in 2005. Maar Le Nouveau Jean-Claude in 2001, een film van Didier Vasseur (alias Tronchet, zelf ook stripauteur, lees Hoeraland, Ginds of Violine dat hij enkel schreef), zorgde voor een klik. 1.800 tekeningen voor de film, daaruit kon net zo goed een stripadaptatie gedistilleerd worden. Ondanks de vrees voor een job waar een vast stramien mee gepaard ging, toog hij zich aan het werk. In negen maanden kwam een tweeluik van 108 pagina's tot stand. Albin Michel gaf het uit. Dit project betekende voor hem een financiële opsteker.
• In de herfst van 2002 belde Tripp Loisel op. Ze hadden elkaar al in geen tien jaar gezien. Loisel nodigde hem uit en Tripp kwam hem samen met zijn zoon opzoeken. Drie maanden later zagen ze elkaar opnieuw in Angoulême waar Loisel de Grand Prix won. Toevallig wist Loisel te vertellen dat Edmond Baudoin stopte als leraar striptekenen aan de universiteit van Outaouais nabij Gatineau in het Québec-gedeelte van Ottawa. Een verantwoordelijke van de universiteit was in Angoulême aanwezig en van het een kwam dus het ander. Tripp had na een reeks proeven, interviews en diverse sollicitatie-etappes een contract voor een jaar op zak. Tripp is trouwens zelf een zoon van twee lesgevende ouders.
• In 2003 verscheen naar aanleiding van Loisels grote prijs van de stad Angoulême een herdruk van Troubles Fêtes (een geïllustreerd erotisch boek uit 1989 op tekst van zijn eigen vrouw, door Oog & Blik in 1998 vertaald als Troebele Begeerten). Een eigenaar van een sex shop zou hem toen nog hebben toevertrouwd dat als hij dit boek in zijn winkel zou verkopen, de overheid zijn shop zou sluiten. Later zou Loisel vernemen dat het afbeelden van een zwangere vrouw op een erotische uitgave verboden is. In dat jaar had hij het er met zijn goede vriend Tripp over dat het erg moeilijk was om blote vrouwen te tekenen zonder model. In het diepst van hun gedachten moesten ze zoeken naar de welving van borsten, de rondingen van een genereus achterwerk en van de dijen, de vorm van een vagina, enzovoort. Op dat moment tekende Tripp zelf Marie et Thierry, een erotisch-culinair stripverhaal voor L'Écho des Savanes.
• Jawel, voor dat Franse stripblad stelde Tripp aan hoofdredacteur Hervé Desinge voor om kortverhalen te maken met erotiek en pornografie als thema, zijn dada. Het was een poging om aan te tonen dat het verschil hem zit in het hoofd van de lezer en niet in het tonen van de seksuele daad. Hoe kon hij harde acties op papier tonen zonder dat ze agressief of choquerend overkomen? Meer dan twee verhalen zaten er niet in. Tripp vond dat hij teveel zijn oude stripstijl hanteerde en dat wilde hij net niet. Met Paroles d'Anges, een one-shot getekend in het atelier van Loisel in Montreal, slaagde hij daar wel in.
• En daar in Québec kwam Magasin Général ter sprake. Lees verder op deze pagina voor het vervolg.

Faits divers (Magasin Général):
• Het interbellum, de periode tussen de twee wereldoorlogen, was een weloverwogen keuze als tijdperk om die zeer unieke sfeer die er toen heerste. De moderniteit was in Canada nog niet overal doorgedrongen. In de reeks is elektriciteit nog niet aanwezig. Er is precies één wagen voorhanden, net als één telefoon. Het denkbeeldige dorpje Notre-Dam-des-Lacs bevindt zich in wat de auteurs het 'diepe' Québec noemen, het ruwe, haast ontoegankelijke bosrijke gebied. De dorpsbewoners zijn op zichzelf aangewezen. Een postbode komt er wel langs, maar die laat zich slechts zelden zien. Een postbode is dan ook de enige buitenstaander die het dorp aandoet en daarbij aanvaard wordt. Een personage als Serge (zie Magasin Général 2: Serge) heeft het moeilijker en al zeker als Fransman. Dat de personages elkaar kennen heeft positieve én negatieve gevolgen. Had het verhaal zich volgens Loisel in een dorpje in Frankrijk, Duitsland of België, in pakweg de Ardennen, afgespeeld dan had het er helemaal anders uitgezien. In Québec leefden nog pioniers, dikwijls boeren die steeds verder de uitgestrekte binnenlanden introkken om er gronden en bossen te ontginnen. De meeste gebruiksvoorwerpen maakten ze zelf of sloegen ze in via de dorpswinkels wat meteen ook een beetje hun venster op de wereld was. Want daar werden nieuwigheden verkocht of zaken die in de buitenwereld werden gemaakt. Het dorp bevindt zich dus op de grens tussen oude en nieuwe tijden, aan de rand van de beschaving. De winkel van Marie is de poort.
• Oorspronkelijk zou Magasin Général zich nochtans in een Frans dorpje afspelen in de jaren dertig of vijftig. Tripp kwam met het voorstel om dat in te ruilen voor de Canadese provincie Québec. Het beviel Loisel, ook om houten huisjes te kunnen tekenen in de periode van de Grote Depressie in Noord-Amerika (na de crash van Wall Street in 1929).
• De reden waarom Loisels decors er in de meeste gevallen rijkgevuld uitzien, komt door zijn jeugd in de jaren vijftig waarin hij op het platteland woonde. Daar leefde het gezin op een eenvoudige manier en was met weinig tevreden. Deze warmte probeerde hij over te dragen in zijn decors door zo vaak als kan houten tonnen of schuttingen te gebruiken.
• Documentatie werd op drie manieren vergaard. Ten eerste door in typische dorpjes en huisjes te filmen of te fotograferen. Ten tweede door een immense verzameling foto's en illustraties over Québec en daarbuiten aan te leggen. Zo kocht Loisel een Dinky Toys-speelgoedauto om die vanuit alle hoeken te kunnen natekenen. Ten derde werden talloze specialisten gecontacteerd waaronder de conservator van het Musée des Civilisations de Québec. Tientallen en tientallen vragen werden aan hem gesteld.
• Hoewel Loisel ontdekte dat er een stuk of vier-vijf verschillende daktypes bestonden in die periode, streefde hij er net zoals bij al zijn voorgaande werk naar om zich na de documentatiebestudering vooral te laten leiden door zijn indrukken in plaats van het exacte natekenen. Het Londen uit Peter Pan kwam op eenzelfde manier tot leven. De illusie primeert.
• Wat in de documentatievergaring opviel, was dat de inwoners van Québec geen grote traditie hebben in het conserveren van oude gebouwen. De weinige oude huizen en winkeltjes werden dikwijls getransformeerd in een bar of een museum. Dat Marie aanvankelijk een bar zou openhouden, was een denkpiste die in de loop van het verhaal werd opgegeven. In Québec bestaat geen echte cafétraditie. Een Magasin Général, een kruidenier waarin je zowat alles kon kopen, was een beter idee. Maar door deze aanpassing moest het werk herbeginnen. Prenten en effecten moesten herschreven worden. Volgens Loisel leidde het enkel naar een beter resultaat.
• Voor elk van de personages of families is een voorgeschiedenis bedacht met gezinssamenstellingen en diverse meer. Om accuraat te zijn, vroeg het duo aan Canadese vrienden om hen het leven van hun grootouders te vertellen.
• Eigenlijk was er bij de start niet meer dan een overlijden en een begrafenis als basis om mee te werken. Een keer deze twee scènes werden geschreven, wist het duo nog niet zo goed in welke richting het verder moest. Om die reden staat er een uitgebreide introductie van het dorp en zijn inwoners in deel 1 beschreven. Het hielp het duo ook om op eenzelfde lijn te komen wat hun visie op het dorp betrof. Gedurende enkele dagen tekende Loisel grote vellen met grondplannen voor het dorp en stambomen van de inwoners. Een keer dat was gedaan, hadden ze een voor hen een bestaand dorp gecreëerd waarin ze personages konden doen evolueren.

• De schutbladen met het dorp komen van een tekening van twee meter bij twee meter. Loisel maakte dit grondplan om na de scenariofase de puntjes op de i te kunnen zetten om aan te duiden wie waar woont.
• Loisel schreef en schetste het verhaal prent voor prent. Tripp scande ze in en schikte ze op de computer. De decoupage kwam er van nature. De 68 pagina's van deel 2 werden zo in amper een week geschreven en geschikt.
• Omdat Tripp de potloodtekeningen van Loisel inktte op een vrije manier, werd de afspraak gemaakt dat er mocht ingegrepen worden als er een probleem voorkwam. Tripp mocht gerust zaken veranderen, ten minste als dat ten goede kwam van het verhaal of de vertelling. Tripp had zijn persoonlijke stijl wel min of meer aan te passen aan die van Loisel. 100% Loisel en 100% Tripp zou 300% moeten geven, volgens Loisel. Elk levert een toegevoegde waarde, is een andere uitleg. Een "virtuele, derde auteur" maakte de marketingdienst van Casterman ervan. Journalisten en recensenten namen dit voor het gemak over.
• Loisel schetst dus de platen. In het begin ging hij daar ver in. Te ver volgens Tripp. Hij had moeite om er de goede lijnen uit te halen. Die moesten gefilterd worden. Loisel gomde vervolgens overtolligheden weg zodat Tripp makkelijker zijn werk kon doen.
• Het grootste twistpunt was de inkleuring. De kleuren van Loisel vond Tripp niet passen bij zijn tekenstijl omdat elementen op het achterplan storend zouden werken voor zaken op het voorplan. En Tripps eigen kleurenpalet was te monochroom. Voor een typisch Québec-landschap onder de zon is het te somber. Aan in totaal zeven inkleurders werd gevraagd een proefplaat in te kleuren zonder dat ze er uitleg bij gaven. Het werk van François Lapierre kwam het dichtst in de buurt van wat het duo wilde. Hij komt ook van Québec. Hij werkt trouwens op de computer.
• Een opgemerkt foutje: op pagina 51 van deel 1 krijgt Rock Ouellette een oorvijg van zijn moeder. Haar hand treft duidelijk zijn linkeroor. Een prent later wrijft hij de pijn weg aan zijn rechteroor. Loisel heeft wel vaker last van links-rechtsverwisselingen.
• De looks van de pastoor vormden de grootste creatieve meningsverschillen. In het begin hield Loisel niet van wat Tripp ervan gemaakt had. Meerdere versies waren nodig om eraan te schaven tot het personage voor allebei oké was.
• 76 pagina's leek Casterman wat lang. Tripp suggereerde dat de vijf pagina's tellende scène met de door kwajongens geteisterde bokkenkloten er werd uitgeknipt, maar daar stelde Loisel resoluut zijn veto tegen. Sfeer, toon en nostalgie maken dit voor hem zijn lievelingsscène. Het deed hem denken aan de streken die de twee schurkjes in The Katzenjammer Kids uithaalden, een van de oudste strips ter wereld van Rudolph Dirks. De dieren in deze scène tekende Loisel zelf, want Tripp kan niet zo goed dieren tekenen. In landschappen is hij trouwens ook niet sterk. Ook daar springt Loisel bij. Anyway, Loisel dreigde dat hij nog liever zou sterven dan dat die scène eruit vloog. Casterman capituleerde, wellicht met het gedacht dat een levende Loisel hen meer waard was dan een dode.
By the way, bokken hebben geen bovenste rij met tanden, maar eerder een hoornachtige brug. Foutje van Loisel.
• Een andere favoriete scène is die waarin zich een relatie ontspint tussen de pastoor en Noël Poulin, de atheïst die een boot bouwt. Tripp verkoos de scène die zich in de winkel afspeelt wanneer de klanten hun bestellingen afhalen.
• Het geluk van de kleine mensen, geportretteerd in schilderijen van Norman Rockwell, waren eveneens een inspiratiebron voor het weergeven van de sfeer in de strips.
• Op 9 januari 2005 werd de synopsis voor het eerste deel geschreven. Op 9 december van datzelfde jaar lag deel 1 in de winkel. Een vakantie en het opzoekingswerk ervan afgetrokken heeft het eerste album niet meer dan vijf maanden gekost om te realiseren.
• Van Marie en Serge werden elk honderdtwintigduizend exemplaren gedrukt. Casterman herdrukte Marie daarna nog eens met twintig- of vijfentwintigduizend exemplaren extra. De schetsboekedities L'Arrière Boutique kennen een oplage van negenduizend exemplaren.
Marie werd door de deelnemende lezers van De Stripspeciaalzaak in 2006 verkozen tot beste album van dat jaar. Deel 2, Serge, dat in hetzelfde jaar als hardcovereditie verscheen, haalde de vierde plaats, Murena 5 en De Dagelijkse Worsteling 3 voor zich latend. De softcoveredite het jaar daarop steeg een plaatsje.