"Ik
begin te geloven dat we inderdaad met 'n buitengewoon gevaarlijk
wezen te doen hebben!" Tot deze scherpzinnige vaststelling
komt een vastgebonden Johan bij een kampvuur nadat twee
van Abahrims huursoldaten een gruwelijke dood stierven.
Dat gebeurde bij het afbreken van een muur in de onderaardse
gewelven van een kasteel waarachter Vrykolakas gevangen
zat. Een van die soldaten verliest er zelfs het hoofd bij,
letterlijk! Ook de ratten in de gewelven zijn als de dood
voor het wezen en vluchten van 'm weg. Op dat moment heeft
Johan al oog in oog gestaan met Vrykolakas. Een close-up
van die boosaardige, wrede, in het duister oplichtende ogen
jaagt ook de lezer de stuipen op het lijf. En hier zitten
we net op de helft van het album.
Karel Biddeloo past een geijkt horrorprincipe
toe door de dreiging zijn werk te laten doen en niet te
veel ineens te tonen om de impact te vergroten. Steven
Spielberg liet de witte haai in Jaws (1975)
ook niet meteen in vol ornaat zien. Een vin en een soundtrack
met een contrabas waren al genoeg om kijkers ongemakkelijk
heen en weer te doen schuifelen in hun zitje in de cinema
of thuis op de bank. Bovendien was het werkelijke zicht
van het zwiepende, rubberen gevaarte met de vlijmscherpe
tanden niet zo indrukwekkend. Ook in de eerste Alien
(1979) van Ridley Scott duurt het een tijd
voor we het buitenaardse wezen met de grote, slijmerige
tanden van kop tot teen te zien krijgen.
Het is inmiddels geen geheim dat Karel Biddeloo voor Vrykolakas
ging shoppen bij de film The Keep (1983) van Michael
Mann, met Gabriel Byrne en Ian
McKellen in de hoofdrollen, om bepaalde elementen
over te nemen: de onderaardse gewelven, de bedwingende kracht
van een kruis dat een demonisch wezen gevangen houdt, het
uitroeien van indringers,... The Keep speelt zich
af in en rond een Roemeense citadel. Biddeloo geeft geen
plaatsaanduiding, maar we mogen het wellicht ook zoeken
in die contreien waar Dracula zijn oorsprong vond. Biddeloo
verving nog wel de nazi's door huursoldaten.
Vrykolakas met zijn scherpe, almaar roder wordende tanden,
net zo goed de boven vermelde haai en alien, de T-rex uit
Jurassic Park (1993), de Gremlins, de bijtgrage
visjes in de Piranha-films, de wezens uit Don't
Be Afraid of the Dark (1973, in 2010 geremaket) en
een sliert andere wezens met al dan niet blikkerende tanden
in films en andere entertainmenttakken lijken onbewust terug
te gaan naar een oerangst om gebeten, opgegeten of verslonden
te worden. Dat komt nog het best en het eenvoudigst tot
uiting in het sprookje van Roodkapje. "Maar oma, wat
hebt u grote tanden?" Charles Perrault
(waarin Roodkapje het niet overleeft) en de gebroeders Grimm
maakten er elk een bekend sprookje van
dat tot de canon van de spookjesliteratuur hoort. In verschillende
varianten gaat het vertelde verhaal terug tot de eerste
eeuw na Christus in het Midden-Oosten. Het is iets van alle
tijden.
Zodra Vrykolakas 's nachts opduikt, is er geen stoppen meer
aan. De paarden van de huursoldaten vluchten weg. De mensen
zitten als ratten in de val. Ondanks alle eerdere waarschuwingen
van Ozias, die de verlaten burcht op zijn duimpje kent,
houdt huurlingenleider Abrahim vast aan zijn opdracht om
de doortocht via een bergpas en brug te belemmeren en de
kasteelruïne te bezetten en het als bolwerk te gebruiken.
"Stomme dwazen", concludeert Ozias al snel in
het verhaal. Geen kruisboog, zwaard noch speer vermag iets
tegen het dodelijke wezen dat zijn vreselijke slagtanden
in zijn weerloze, van angst krijsende slachtoffers zet of
hen als ledenpoppen weggooit. Enkel het daglicht doet hem
terugdeinzen terwijl een kruis hem aanvankelijk in bedwang
hield. Een streng knoflook rond de nek van zijn tegenstanders
had de vampiersmythologie nog completer kunnen maken.
De tijd tikt gevoelig wanneer Johan in de waterput koortsachtig
de bodem aftast op zoek naar het kruis van Eibon, het voormalige
zegel dat Vrykolakas in zijn afgesloten gewelf gevangenhield
en nu een wapen is om hem neer te steken. Op het laatste
nippertje staat Johan met zijn kruis (dat kruis van Eibon
bedoelen we dan) paraat om het tegen Vrykolakas op te nemen.
Na het keer op keer toestoten; vergaat Vrykolakas tot stof.
Ozias' band met Vrykolakas is ook wel stof tot discussie,
maar nu kan hij als gewone sterveling de rest van zijn dagen
in vrede slijten.
Over Adelaide, het nichtje van herbergier Joab, die de dolle
nacht niet overleeft, kan ik me ook nog wel uitlaten in
fraaie bewoordingen, maar ze hoort toch al tot het type
dat niet voor het eerst of voor het laatst in de stripreeks
opduikt. En daar hebben we inmiddels al veel over geschreven.
In dit album domineert de angst. En Biddeloo had er een
handje van weg om dat meermaals met succes over te brengen
in zijn verhalen. Dezer dagen lijkt Vrykolakas op een anders
gemake-upte versie van The Joker of lijkt hij een Halloweenmasker
te dragen omdat zijn tronie er op elke prent precies hetzelfde
uitziet. Elke lezer die dit album in zijn jeugd heeft gelezen,
weet wel beter: je was bang toen je dit las! In een medium
waarbij je als lezer zelf het leesritme bepaalt, dat het
moet stellen zonder sinistere soundtrack en waarbij je licht
nodig hebt om het verhaal te kunnen lezen, is het een hele
prestatie om daadwerkelijk schrik te kunnen aanjagen. En
daar is Biddeloo grandioos in gelukt.
DAVID
STEENHUYSE |