Toen in 1977 de film Star Wars
uitkwam, was dat niet alleen in de cinema een revolutie
van jewelste, maar ook in de Vlaamse stripwereld. Vier stripreeksen
die in de kranten De Standaard en Het Nieuwsblad
verschenen, gingen eind 1977-1978 plots de sciencefictiontoer
op in een van hun verhalen. Nero beleefde een buitenaards
avontuur in De Planeet Egmont. In het naargeestige
Suske en Wiske-verhaal De Amoureuze Amazone
baseerde Paul Geerts zich voor zijn bommenwerpers
op de Star Destroyers uit Star Wars. Robert en
Bertrand kregen te maken met ufo's in Vreemde Bezoekers.
Maar Karel Biddeloo was hen voor met De
Vluchtelingen. Een vriend van hem had in de Verenigde
Staten de film Star Wars gezien en lichtte Biddeloo
in over dit fenomeen. Hij was er als de kippen bij om pure
sf in De Rode Ridder te loodsen met een vervolg
in Karpax de Stalen Man (deel 82, 1978). Dat niet
alle stripfans gelukkig waren met de inbeslagname van de
krantenpagina met strips door Star Wars-toestanden
werd snel duidelijk in gepubliceerde lezersbrieven. Trop
was misschien echt wel te veel.
Het kwam inderdaad vreemd over om de Rode Ridder geconfronteerd
te zien met oorlogsvloten uit de ruimte. Ook zijn aanwezigheid
in een vliegende schotel deed onwennig aan. Eerlijk? Ik
vond dit verhaal destijds maar minnetjes. Waarschijnlijk
was mijn aversie voor het toentertijd hippe sciencefictiongenre
zo groot dat ik het verhaal minderwaardig achtte aan de
roemruchte middeleeuwse avonturen van onze held. En ik was
echt niet de enige.
Desondanks heeft dit verhaal zijn kwaliteiten, meer zelfs
dan op het eerste zicht kan vermoed worden. In tegenstelling
tot de meeste De Rode Ridder-verhalen, die vanuit
het eenzijdige perspectief van Johan worden verteld, speelt
dit verhaal zich immers op verschillende niveaus tegelijk
af. Zowel de belevenissen van de vier ruige broers als van
boer Hannes leiden een eigen leven. Uuiteindelijk wordt
alles mooi met elkaar vervlochten. De afrekening in de ruimte
staat zelfs volledig los van Johan, die op dat moment af
en toe in een plaatje getoond wordt, terwijl hij in het
ongewisse blijft over wat zich ver boven zijn hoofd afspeelt.
Het verhaal heeft meerdere krachtlijnen. Zo is er bijvoorbeeld
de voorspelling van de blinde bedelaar, die bij de lezer
verwachtingen schept die volledig ingelost worden. Leuk
om zien is hoe Johan zijn ongeloof geleidelijk aan moet
bijstellen. Dan is er de megaliet — met referenties
naar 2001: A Space Odyssey (1968) — die de
ontmoeting symboliseert tussen verleden en toekomst. De
menselijke hebzucht weegt het zwaarst door in dit verhaal.
Eén na één sneuvelt elk individu dat
uit puur gegraai zijn begerige klauwen op het fortuin aan
edelstenen wil leggen. Dergelijke systematische afrekening
met de kleine kanten van de mens is zelden vertoond.
Wat mij echter het meeste bijblijft, is het aanvankelijk
oprechte geloof van het buitenaardse stel, de bevallige
Aïmara en haar partner Raszlik, in de mensheid. Onbevangen
leggen zij hun lot in handen van Johan. Vertrouwend op zijn
eerlijkheid geven zij hem de schat aan edelstenen, die ze
van hun planeet meegebracht hebben. Zij gaan er tevens vanuit
dat hun eerlijke bedoelingen niet door de mensen geschaad
zullen worden. Wanneer je je er rekenschap van geeft dat
Aïmara en Raszlik hun wereld in de steek hebben gelaten
om met de beste bedoelingen op de hen onbekende aarde een
nieuw bestaan op te bouwen, kan je niet anders dan met hen
meeleven. Zeker wanneer, met uitzondering van Johan, iedereen
zich uit hebzucht tegen hen keert. Tekenend is de weerzin
waarmee Raszlik uitschreeuwt dat ze hem tot deze reactie
dwingen wanneer hij in de kerker het laserwapen tegen de
rabauwen en de soldaten moet gebruiken omdat zij op het
punt staan Aïmara te folteren.
Dat deze vluchtelingen geen brave sulletjes zijn, blijkt
wanneer zij op hun vertrouwde ruimteterrein met een leeuwenhart
de confrontatie met de Zadoks aangaan. Dit gevecht in de
ruimte is trouwens van hoog niveau en spannend uitgewerkt.
De sciecefictionvariant van de op het laatste moment reddende
cavalerie in westerns, valt hier de Grywyls te beurt. Ze
hakken hun aartsvijanden, de Zadoks, in de pan. Uiteindelijk
komt het enige mooie gebaar aan de vluchtelingen nog van
de leidster van de Grywyls, die nochtans allesbehalve vrienden
zijn van de vluchtelingen. Ze spaart immers het leven van
Aïmara en Raszlik en verleent hen vrije doorgang.
Tot dan toe ongezien bij De Rode Ridder is hoe
de finale van dit verhaal — in feite het hoogtepunt
van dit album — zich buiten de aanwezigheid van Johan
afspeelt. Machteloos en vervuld van twijfels komt Johan
tijdens deze afrekening slechts even in beeld. Op het einde
vraag je je, samen met Johan, af of we de vluchtelingen
ooit nog eens zullen terugzien. Die hereniging gebeurt sneller
dan verwacht, namelijk in het volgende album Karpax,
de Stalen Man.
Ik had dit album destijds in de onderste gelegd en herlas
het twintig jaar later met veel scepsis. Tot mijn eigen
verbazing moest ik vaststellen dat dit niet alleen het eerste
De Rode Ridder-verhaal was dat ik toen veel beter vond
dan in mijn jeugdjaren, het is voor mij zelfs een van de
beste De Rode Ridder-verhalen geworden!
MARTIN
HOFMAN |