In het begin van de achttiende eeuw lijkt het Caraïbisch gebied idyllisch, maar dat is maar schijn. Achter het masker van azuurblauwe wateren en met palmbomen bezaaide zandstranden, schuilt een ware heksenketel. Elk moment moet je je ogen en oren openhouden voor tropische stormen, meeuwenstront en andere dodelijke ziektes. Heb je het geluk al die ongein te overleven, dan bestaat nog altijd de kans dat je in de door Jean-Michel Charlier en Victor Hubinon verzonnen handen van de wrede Roodbaard terechtkomt. We leren de snoodaard, losjes gebaseerd op meerdere historische figuren zoals een Arabische piraat en Zwartbaard, kennen op het ogenblik dat hij de gehele bemanning van een schip uitmoordt op één kleine peuter na. De jonge Thierry De Montfort vertedert de duivelse zeeschuimer, die hem adopteert en een grote toekomst voor hem ziet. Maar zijn plannetje valt in het water. Het rechtvaardigheidsgevoel van de jongen, die Erik werd herdoopt, strookt niet met de meedogenloze moordzucht van Roodbaard en ze beslissen elk hun eigen koers te varen. Gelukkig voor de lezers kruisen hun wegen verderop nog vaak en zoals het een kruispunt betaamt, is een botsing daar — in dit geval tussen de karakters van vader en vermeende zoon — nooit ver weg.
Tot zover de geniale pitch waarmee Charlier en Hubinon meer dan vijftig jaar geleden Roodbaard de stripwereld lieten binnenvaren. Samen met Asterix legde de piraat de fundamenten van het legendarische Pilote, overleefde fluks zijn scheppers en werd vervolgens door anderen liefdevol geadopteerd, beleefde letterlijk een tweede jeugd onder Daniel Redondo en Christian Perrissin en zonk uiteindelijk in 2004 (voorlopig?) naar de stripzeebodem wegens niet meer 'in'. In het begin van de jaren 1990 werd hij in Frankrijk al eens in de integraalstand verheven, met een elfdelige collectie met covers die meer aan Zonnekind deden denken dan aan een legendarische avonturenstrip.
Soit. Nu het de 'nieuwe' piratenstrip (Long John Silver, Barracuda) voor de wind gaat, moeten ze bij Dargaud gedacht hebben dat ook de klassieke oervertelling terug boven water mocht komen. Ex-tekenaar Marc Bourgne spuide wat dikke mist omtrent een mogelijke doorstart van de reeks, maar het meest concreet waren de plannen voor een integrale. Een opportuniteit voor het Nederlandse taalgebied. Enerzijds was voor ons immers het begin van de Roodbaard-queeste om uitgeverijtechnische redenen sinds jaar en dag een chronologisch zootje (ook in Frankrijk was dat zo, maar zij hadden in 1992 de Zonnekind-integrale waarmee alles toch nog op zijn pootjes kwam). Anderzijds waren de palliatieve delen van de reeks enkel aan excessieve prijzen binnen te halen. Geheel in de sfeer van de reeks, zetten de grote kanonnen der Nederlandse stripuitgeverijen alle zeilen bij om de vertaling te veroveren. Uiteindelijk stak Sherpa iedereen de loef af.
Intussen stroomde nogal wat water door de Rijn. De uitgave werd enkele keren uitgesteld, er werd geblaat over de "schandalige" herinkleuring, de "bedenkelijke" cover, de grootte en de prijs van de strip, het politiek correcte taalgebruik van personages, fouten in het dossier, het gedateerde scenario,... Er werden net geen parlementaire vragen gesteld. Maar uiteindelijk werd alles wel aan boord gehesen. De gustibus et coloribus, weet je wel, maar wij vinden dat de nieuwe sfeervolle inkleuring uitstekend matcht met het matte kwaliteitspapier van deze uitgave. Het enige wat je de inkleurder, objectief dan, kan verwijten is de blunder op plaat 20 van het tweede deel: ondanks het uitdrukkelijke bevel van de kapitein om de lichten te doven, speelt er toch nog een bemanningslid vrolijk discotheek op de achterplecht*. Niet zo in de oorspronkelijke versie van Hubinon, maar goed: in de jaren 1950 en 1960 was gehoorzaamheid nog een nobel na te streven deugd.
Wat konden we nog vinden? Een intrigerend dossier, nostalgisch aangevuld met de origineel getypte aanwijzingen van Charlier. True, naar het schijnt staan ook hier enkele foutjes in (één van de auteurs beweerde trouwens niet de kans gekregen te hebben om de finale draft na te lezen op lapsussen en zetfouten), maar daarvoor hoeven we niet meteen te gaan kielhalen. De tand des tijds mag dan wel zijn sporen achtergelaten hebben in het vakkundige scenario, dat heeft hem minstens een plombage of twee gekost. Tot slot: wie vindt dat Sherpa met de eer gaat lopen voor het werk dat eerder door de originele uitgever werd geleverd, moeten we ongelijk geven. De vertaling van dossier en tekstballonnen is indrukwekkend — er werden zelfs een paar Franse schoonheidsfoutjes opgekalefaterd — en de uitgave is piekfijn, exclusief misdrukte en onbedoeld onvertaalde of maagdelijk witte pagina's. Scheepswaar van uitmuntende kwaliteit, dus. Enige lepels azijn en een handvol opgelegde augurken verder, vinden we toch nog een spijker op laag water: het nieuwe uitgeverslogo waarvan Sherpa ons middels deze uitgave voor het eerst kond maakt, doet eerder een lichtreclame van de plaatselijke handelaar in bureaubenodigdheden vermoeden dan een uitgever die zich met succes op de nostalgische vintagemarkt lijkt te storten. Maar dat is natuurlijk een kwestie van smaak en dat is iets waarvan wij na de voornoemde azijn, augurken en spijker, even geen last meer hebben.
* Deze blunder hebben we al surfend op het wereldwijde web ontdekt, zelf kunnen we immers beter commentaar geven dan oplettendheid aan de dag leggen. |