|
Alle
bijdragen van Hec Leemans
aan de rubriek De
Commentator bundelen we op deze
pagina.
Klik verder naar de volgende onderwerpen:
• 26/06/2014
Hec Leemans over F.C. De Kampioenen 81
• 24/12/2010
Hec Leemans maakte via een Marokkaans restaurantje
in het Provençaalse stadje Carpentras
kennis met een bekende Franse stripscenarist
die ook het werk van Vlaamse en Nederlandse
stripauteurs verzamelt. Hij tipt je ook over
een bijzondere boekenwinkel.
• 13/11/2010
Voor Hec Leemans zit er weer een succesvolle
Boekenbeurs op. Dranghekkens kwamen eraan
te pas toen de acteurs uit F.C. De Kampioenen
hem vergezelden op de signeersessie. En let
ook eens op de platen die op zijn tekentafel
liggen. Herken je Nino?
• 09/10/2010
Zijn Walen lui? Tekenaars als Hergé,
Tibet en Franquin waren dat alvast niet. Zij
kenden een even hoog, waanzinnig tempo als
Vlaamse tekenaars vroeger... en nu. Hec Leemans
weet er alles van.
• 04/09/2010
In het dubbelverhaal Raket naar de Maan
en Mannen op de Maan van Kuifje
ziet Hec Leemans twee van zijn stokpaardjes
verenigd: Hergé en natuurkunde. Een
herleestip van een fan.
• 26/06/2010
Hec Leemans dicht Jijé en zijn leerlingen
Franquin, Morris en Will alle eer toe en toetst
hun kunde aan het gekrabbel van sommige tekenaars
en de kunst van vandaag.
• 26/06/2010
Hec Leemans reageert op de reacties die zijn
vorige commentaarstuk teweegbrachten en wijdt
verder uit over de Nederlandse stripmarkt
die hij en Merho in de jaren 1970 poogden
te veroveren. Tussen de smakelijke anekdotes
hoort een discussie over Gordon cordon
bleus.
• 24/04/2010
In zijn maandelijkse column wil Hec Leemans
wat kwijt over het overaanbod van strips en
de gevolgen ervan voor de stripmarkt.
• 27/03/2010
Hec Leemans mijmert over zijn legerdienst
en het eerste wat hij daarna wilde doen: een
strip maken. Hij heeft het ook over een gemiste
kans bij het Franse stripblad Pilote
en een milieustrip in opdracht van de Toonder
Studio's.
• 27/02/2010
Hec Leemans mijmert over signeersessies in
zijn veertigjarige carrière en dist
hilarische anekdotes op over een festival
in Frankrijk met zwaar onweer en sessies op
de dameslingerieafdeling van een Zwitserse
supermarkt en een begrafenis in Bredene.
• 30/01/2010
Hec
Leemans viert zijn zestigste verjaardag en
veertig jaar in het vak. Een nieuw atelier
is een beloning voor zichzelf. Een hommage-expo
loopt in het Belgisch Stripcentrum. Hiervoor
bestond wel media-aandacht, maar loont het
ook de moeite om bijvoorbeeld af te zakken
naar de Reyerslaan voor een radio-interview?
Hoe zit het eigenlijk sowieso met aandacht
voor stripauteurs in Vlaanderen? Hec Leemans
denkt er het zijne van. |
|
|
Hec
Leemans over F.C. De Kampioenen 81 |
|
|
|
Over het WK: "Het WK was een
te mooie gelegenheid om er niet een album van de Kampioenen
aan te koppelen. We hadden er alle belang bij dat
de Rode Duivels zouden winnen op 17 juni, want op
18 juni hadden we een persconferentie in De Haan,
waar het album werd voorgesteld. We zouden daar met
rode (duivelse) kaken hebben gestaan, mochten ze hebben
verloren. Maar dat is niet gebeurd."
Over Rio: "Ik heb ervoor gekozen
om het verhaal in één stad te situeren,
om het eenvoudig te houden. Het WK speelt natuurlijk
in verschillende Braziliaanse steden, maar Rio is
emblematisch, met het strand van Copacabana. Uiteraard
hebben we ons zo goed mogelijk gedocumenteerd. Al
je moet je in een strip als de Kampioenen
niet overdrijven met documentatie."
Over de Rode Duivels: "Ik heb
me geen vragen gesteld rond het portretrecht van de
Rode Duivels. We hebben ze nergens werkelijk afgebeeld
in de strip. Ze worden enkel bij hun groepsnaam genoemd,
wat niet verboden is, en op het ene plaatje waarop
ze te zien zijn, zie je neutrale koppen die niet te
identificeren zijn. Ik denk niet dat we daarvoor voor
de rechter zullen gesleept worden."
Over
Don Boma: "De Kampioenen worden bij
aankomst in Rio al beroofd van al hun bezittingen.
Maar in het hotel worden ze met alle égards
behandeld. Zonder de plot te verraden, kan ik vertellen
dat Don Boma indruk maakt in Rio, maar hijzelf begrijpt
uiteraard niet waarom."
Over Vlaamse dagschotels en exotische oorden:
"Xavier blijft bij zijn dagschotels, die gelukkig
ruim voorradig zijn in de loft die de Kampioenen in
het hotel tot hun beschikking krijgen. We werden er
in de film al van beschuldigd dat we te veel het drankmisbruik
aanmoedigen, ook al paste dat perfect in het verhaal,
dus hou ik me een beetje in voor de strip."
|
Over
Boma en de vrouwen: "Boma ontdekt dat
er in Rio ook een Pussycat is: El Pussycat. Het kwam
me voor dat hij er niet zou kunnen aan weerstaan om
daar een bezoekje te brengen. Het loopt er trouwens
vol met Belgische supporters en het gaat er een stuk
wilder aan toe dan in de Belgische Pussycat. Maar
het blijft beschaafd. F.C. De Kampioenen
is en blijft een strip voor een zeer breed publiek.
Ik ga er geen expliciete seks instoppen."
Over clichés, karikaturen en originaliteit:
"Clichés zijn op zich niet slecht. Het
ligt eraan wat je er mee doet. Hoe origineel je ermee
omgaat. Een cliché beantwoordt meestal aan
een verwachtingspatroon van de lezer. Daarom vindt
hij ze ook zo leuk. Het gaat om de herkenning, een
impliciete medeplichtigheid van de lezer met de personages.
Niks mis mee, integendeel. Behalve voor een paar zeurpieten."
Over het misverstand: "Ook het
misverstand is een vast onderdeel van het genre. Humor
ontstaat vaak uit toestanden die misbegrepen worden
door de protagonisten. Het is eigen aan kolderverhalen.
Niks mis mee, behalve voor een paar zeurpieten."
Over humor: "Ik hoop nog altijd
dat het om te lachen is. Het publiek blijft ons in
elk geval massaal volgen. Daardoor hebben we nog een
groot koperspubliek. Wie zich mijn Commentator
van enkele jaren geleden herinnert over de diarree
op de Franse stripmarkt, ziet wellicht dat ik vandaag
gelijk krijg: die markt raakt volledig geatomiseerd,
opgesplitst in duizenden nietige niches. Dan ben je
het brede publiek kwijt en worden de oplages gedecimeerd.
Dramatisch, wat er momenteel in Frankrijk gebeurt."
|
Over
Carmen en de vrouwen: "Carmen staat
vooral met zichzelf te dansen. Ze wil altijd graag
in de kijker staan. Ze is eigenlijk helemaal op zichzelf
gericht. Een ijdeltuit. Uiteraard zou ze niet kunnen
verdragen dat Xavier met andere vrouwen danst. Xavier
is daar eigenlijk niet in geïnteresseerd. In
deze ene scène laat hij zich op sleeptouw nemen
door zijn vrienden."
Over regelmaat: "We blijven
met de albums een grote regelmaat aanhouden. Een essentiële
voorwaarde om het publiek te blijven behouden. Het
geeft vertrouwen in het product. Maar met de 'Vlaamse'
strip is het zoals met de dappere Galliërs in
het dorpje van Asterix: wij zijn ongeveer de laatsten
die standhouden."
Over feedback: "We hebben een
enthousiast publiek van vooral jonge lezers. Elk jaar
pikt er een nieuwe generatie aan. Ik blijf mikken
op jonge lezers, want dat zijn de lezers van de toekomst."
Over Nino: "Nino..........................
ligt nog steeds op mijn werktafel en de wil om een
verhaal te maken is er nog altijd. Maar de tijd ontbreekt
gruwelijk. Volgend jaar word ik 65 en ga ik 'met pensioen'.
Wie weet wat er dan allemaal mogelijk wordt..." |
|
Hec
Leemans:
"De Kiekeboe-fan van Carpentras" |
Af
en toe trekken we naar ons vakantiehuisje in de
buurt van de Mont Ventoux, om weer eens wat zonnestralen
op te doen. Dat is nodig voor iemand als ik, die
permanent binnenzit en in een land woont waar de
hemel doorgaans grijs is gekleurd.
Een tiental kilometer van onze Provençaalse
stek ligt Carpentras. Het is een wat slaperig stadje
waar doorgaans niet veel te beleven valt. Maar in
de Rue Porte de Mazan is een Marokkaans restaurantje
waar we op verloren avonden wel eens een schotel
gaan eten. Het interieur ziet er niet uit, maar
de gerechten zijn uitzonderlijk lekker. Het heet
La Palmeraire.
In de loop der jaren zijn we wat vertrouwd geraakt
met Hassan, de baas van het restaurant.
Het is een aardige man, die graag leraar Engels
was geworden. Maar van zijn vader moest hij het
restaurant overnemen. Zijn broer is universiteitsprofessor
en studeerde in België. Nu geeft hij les aan
een universiteit in Marokko. Hassan bleef in Carpentras
plakken.
Het duurde ruim zes jaar vooraleer ik aan Hassan
vertelde wat ik deed voor mijn vak.
'Auteur de bandes dessinées'. De
Fransen vragen zich dan steeds verbaasd af waarom
mijn werk niet bij hen te koop is. De uitleg met
historische redenen over gemiste kansen van Vlaamse
uitgevers is lang en moeilijk. Het werk van Vandersteen
werd in de jaren 1960 niet eens in behoorlijk Frans
vertaald. En Belgicismen slaan niet aan in Frankrijk,
allez une fois.
Al pratend vertelde Hassan mij dat hij nog een andere
stripauteur als klant had. En die was een vriend
van hem geworden. We zouden die toch eens moeten
leren kennen.
Het heeft dan nog twee jaar geduurd eer het er eindelijk
van kwam. De auteur in kwestie bleek François
Corteggiani te zijn. Tekenaar, maar vooral
scenarist van duizend-en-een series, al sinds veertig
jaar. Hij is echter vooral bekend van zijn werk
voor De Jonge Jaren van Blueberry. Het
nieuwste album is recent verschenen, laten we even
wat sluikreclame maken.
Deze zomer nodigden we dus Corteggiani uit bij ons
thuis. En wat bleek? Hij is een kenner van het Vlaamse
én Nederlandse stripverhaal. Aan onze muren
hangt een mooie originele plaat van Kiekeboe
en die herkende Corteggiani meteen. Hij verzamelt
namelijk de albums van Kiekeboe, nu De
Kiekeboes,... ook al leest hij geen letter
Nederlands. Ook over Sleen of Vandersteen,
of Jef Nys, kun je hem niks vertellen
wat hij al niet weet. Hij is ook vertrouwd met het
werk van Dick Matena, Martin
Lodewijk, Daan Jippes
en Hans Kresse.
Een paar weken geleden waren we weer in het zuiden
en werden we op onze beurt uitgenodigd bij Corteggiani,
die voor ons een lekkere daube provençale
had klaargemaakt. Zijn huis is de schatkamer van
een echte verzamelaar. Er is geen plekje over dat
niet aan het stripverhaal is gewijd. Originele platen
in de eerste plaats, maar ook toonkasten vol memorabilia,
voorwerpen allerhande, speelgoed, figurines,
noem maar op. Als het maar verband houdt met het
beeldverhaal.
Zoals weer blijkt: de wereld is klein. François
heeft een blog waarop hij iedereen laat kennismaken
met schatten uit zijn rijke verzameling. Het is
een plek waar je vergeten auteurs leert ontdekken.
Corteggiani vertelt wat ze voor hem hebben betekend
en presenteert facsimilés van hun platen.
Een boeiende blog van een gepassioneerd auteur.
www.francois-corteggiani.com.
Als u in de Provence rondzwerft, moet u eens in
Banon passeren. Dat ligt in de Haute Provence, even
boven Sault. In mei en juni rijdt u daar tussen
prachtige lavendelvelden.
Onze buren namen ons mee naar Le Bleuet, een gigantische
boekhandel in Banon.
De boekhandel is buiten proportie voor zo'n klein
dorpje. Ik vermoed dan ook dat hij van heinde en
verre bezocht wordt. We gingen midden in de week
en warempel, er waren aardig wat klanten. Uiteraard
vind je er volop strips, maar ook alle andere mogelijke
boekuitgaven. Je kunt het zo gek niet bedenken,
of ze hebben er wel een boek over. Alles is netjes
volgens onderwerp gerangschikt. En je vindt er boeken
tot in de nok van het gebouw. Geen plekje is onbenut
gelaten... Ongetwijfeld gaat u met een interessante
buit naar huis."
|
|
Hec
Leemans: "Beurs
van de beurs" |
|
|
Ze
zit erop, de Boekenbeurs. We hebben zelden zo'n
veldslag meegemaakt. Meer bezoekers dan vorige jaren:
184.000. Mensen houden duidelijk nog altijd van
het boek. Alle onheilsprofetieën ten spijt,
zal het nog niet zo gauw verdwijnen.
Tien jaar geleden voorspelden allerlei internetgoeroes
het einde van het papieren tijkdperk. Geen kranten
en tijdschriften meer, geen boeken meer. We zouden
alles op een computerscherm lezen. We zouden ook
onze boodschappen doen via internet. Elke winkelier
zou een site hebben. Je bestelt en een halfuur later
komt de brave man je groenten hoogstpersoonlijk
aan de deur afgeven. Dachten die internetgoeroes
tenminste. Dat mensen graag winkelen, graag rondlopen
in een stad, kwam niet bij ze op. Zoals het niet
bij ze opkwam dat mensen graag papier in handen
houden.
De voorspelling van het "einde van het boek"
was nog niet uitgesproken of daar was Harry
Potter al. Men had nog maar net wetenschappelijk
vastgelegd "dat kinderen niet meer lezen",
of ze stonden in dikke rijen van bij het vroegste
ochtenduur, in alle steden van de wereld voor de
boekhandel te wachten op de eerste exemplaren van
de nieuwste Harry Potter. Toen barstte
de internetbubbel en verloren miljoenen mensen pakken
geld, want de banken hadden zonder voorwaarden miljarden
geleend aan "het bedrijf van de toekomst".
Bij de komst van de televisie voorspelde men ook
al het einde van het boek, de film en de radio.
Het boek is een van de oudste media en het zal nog
wel enkele tientallen eeuwen bestaan.
Er zijn natuurlijk problemen van congestie op de
boekenmarkt. In Frankrijk verschijnen elk jaar 63.000
nieuwe titels, waaronder 5.000 nieuwe strips. Hoe
kun je die nog treffelijk voorstellen aan het publiek?
Maar we klagen niet over zoveel belangstelling.
Bij Standaard Uitgeverij was het
dringen op 7 november, toen de Kampioenen kwamen
signeren. Er kwamen dranghekken aan te pas en de
security liet op een bepaald moment niemand meer
toe op de stand, uit vrees dat de mensen elkaar
zouden vertrappelen. De kassa's moesten worden gesloten.
Jommeke was naar verluidt de bestseller
op de Boekenbeurs, maar Kiekeboe, F.C. De Kampioenen,
Urbanus en Suske en Wiske zitten hem
zeer dicht op de hielen.
Voor mij kwam de grootste verrassing helemaal in
de laatste minuten van de beurs, toen ik François
Walthéry ging groeten op de stand
van Stripwinkel Alex. Hij signeerde
er zijn nieuwste Natasja, De Blik van het Verleden,
waarin F.C. De Kampioenen een opgemerkt en luidruchtig
gastoptreden maken!
Ja, Kampioen zijn is plezant, François. Un
grand merci.
Volgend jaar staan we er weer."
|
ATELIER
IN WORDING (9/12) |
|
|
|
Hec
Leemans: "Een
hondenstiel" |
Wat
is dit toch een aartsmoeilijk vak.
Wij
maken (in Vlaanderen...) strips onder hoge druk.
De meer artistieke zielen zullen zeggen: doe dat
dan niet! En gelijk hebben ze. Maar als je eenmaal,
met succes, in het systeem zit, ben je geneigd verder
te ploeteren. Ik weet het, het is masochisme.
Een van de nadelen van een hoge productie is dat
veel foutjes je ontgaan. Je werk moet af, het moet
de deur uit. Pas achteraf merk je nog ontelbare
fouten: een onvaste lijn, een onregelmatige vorm,
een foute kleur, een verwrongen perspectief. Met
wat meer aandacht en tijd had je die er nog kunnen
uithalen. Jammer maar helaas, je werk ligt bij de
drukker.
Vlaamse tekenaars zijn harde werkers en produceren
veel. Waalse en Brusselse produceren veel minder
(maar soms met meer kwaliteit) en zouden dus “'luier'
zijn?
Dat wil toch het cliché. Het beruchte cliché
wordt echter tegengesproken door enkele voorbeelden
uit het verleden. Om te beginnen Hergé.
Toen de oorlog uitbrak en de Duitsers het land binnenvielen,
zat Hergé zonder werk.
Le Vingtième Siècle, het
kleine krantje waarin hij tot dan toe kansen had
gekregen, hield op te bestaan. Net als vele andere
Belgen vluchtte hij voor het geweld van de bezetter
richting Frankrijk. Daar kreeg hij onderdak in de
buurt van Clermont Ferrand door de tussenkomst van
striptekenaar Marijac, een notoire
figuur uit het Franse verzet. Marijac publiceerde
tijdens de oorlog in zijn eigen stripblad, Coq
Hardi, een anti-Duitse strip, Les 3 Mousquetaires
du Maquis. Het blad verscheen natuurlijk in
het zogenaamde 'vrije' Frankrijk, niet in het door
de Duitsers bezette deel.
Toen koning Leopold III de Belgen
opriep om naar huis terug te keren en weer aan het
werk te gaan, gehoorzaamde Hergé, als gezagsgetrouwe
Belg. Eenmaal terug in Brussel ging hij op zoek
naar kranten die zijn strips zouden kunnen publiceren.
Hij vond er meteen twee: Het Algemeen Nieuws
en Het Laatste Nieuws.
Die kranten boden hem een Nederlandstalig publiek
en hadden oplages die heel wat belangrijker waren
dan die van het kleine Vingtième Siècle,
dat amper enkele tienduizenden exemplaren verkocht.
Voor beide kranten mocht Hergé wekelijks
twee pagina's maken. Twee pagina's Kwik en Flupke
voor Het Algemeen Nieuws en twee pagina's
Tintin en Bobbie voor Het Laatste Nieuws.
Al snel kwam daar nog Le Soir bij, de krant
die de nieuwe avonturen van Tintin zou
publiceren à rato van twee pagina's per week.
Zijn totale productie kwam dus op zes bladzijden
per week. Voor de Vlaamse kranten hertekende Hergé
oude platen en oude verhalen van Tintin
(van de naam Kuifje was nog geen sprake)...
Dat ging uiteraard vlugger, maar toch. Werk is werk.
Le Soir kende toen de hoogste oplage van
het land, meer dan driehonderdduizend exemplaren.
Hiermee ging Hergés wens in vervulling: het
grootst mogelijk publiek bereiken. Bij de kwalijke
gevolgen die eruit zouden voortvloeien, omdat hij
voor een pro-Duitse krant werkte, stond hij niet
stil.
De hele oorlog lang bleef Hergé aan zijn
tekentafel gekluisterd. Naast het feit dat hier
de basis werd gelegd voor zijn verdere succes was
het wellicht ook een manier om de oorlog door te
komen. Werken en niet omzien. In die oorlogsjaren
heeft hij de beste verhalen uit zijn oeuvre getekend
en geschreven.
Na de oorlog verscheen Franquin
op het toneel. Franquin omschreef zichzelf altijd
als “lui”. Maar vanaf het midden van
de jaren vijftig had hij een contract bij zowel
Dupuis als bij De
Lombard Uitgaven. Wekelijks produceerde
deze luiaard een pagina Ton en Tineke,
twee pagina's Robbedoes en Kwabbernoot,
talloze illustraties onder meer voor de rubriek
Starter, naderhand ook nog wekelijks een
halve pagina Guust en anderhalve pagina
Robbedoes en Kwabbernoot voor een Franse
krant.
Dat kan tellen voor een luiaard.
Ook
Tibet, dan wel geen Waal of Brusselaar,
maar toch voor 90% Belg sinds zijn derde levensjaar,
ging aan de slag bij Kuifje en Ons
Volkske. Drie pagina's per week voor Ons
Volkske gedurende ongeveer vijfentwintig jaar.
Daarnaast, vrij regelmatig twee à vier pagina's
per week voor Kuifje gedurende een nog
langere periode.
Tibet bleef ongelooflijk actief tot aan zijn dood...
Recent verscheen Le Gorille a Bonne Mine
bij Marsu Productions. Een boek
met de reproducties van de originele tekeningen
van het verhaal De Gorilla Heeft het Gedaan.
Een werk uit de tijd dat Franquin in zijn eentje
minstens het equivalent van vier platen per week
tekende.
Hier geen losse eindjes. Geen fouten die blijven
liggen zijn. Geen zwakke composities of sporen van
tekeningen die er 'snel-snel' doorgetrokken moesten
worden. Tekenwerk om jaloers op te zijn...
Lui, die Walen? Faut voir!"
|
ATELIER
IN WORDING (8/12) |
|
|
|
04/09 |
|
|
|
Hec
Leemans: "Hergé
op de maan" |
Het
jaar 1950 van de vorige eeuw is mijn geboortejaar.
Het is ook het jaar waarin Hergé,
toen al een beroemd en gevierd auteur, start met
het schrijven en tekenen van zijn dubbel maanavontuur
Raket naar de Maan en Mannen op de
Maan. De Franse titels zijn ietwat sprekender:
Objectif Lune en On A Marché
sur la Lune.
Eigenlijk was hij al eerder aan de verhalen begonnen,
zo rond 1948 of 1949. Jacques Van Melkebeke
had voor het project een nogal fantasierijke synopsis
geschreven die Hergé gebruikte als uitgangspunt.
Het fantasietje van Van Melkebeke stond echter veraf
van de realiteit, het waarheidsgehalte dat Hergé
beoogde. In dit avontuur zou en moest alles kloppen,
volgens de kennis van het moment en de stand van
de wetenschap. Men moet zich hierbij realiseren,
dat de eerste raketten nog maar vier jaar eerder
de lucht ingingen: de beruchte V1- en V2-raketten
van de Duitsers die zoveel verwoestingen brachten
in Londen en Antwerpen.
De echte maanlanding zou nog negentien jaar op zich
laten wachten. Pas tegen het eind van de vijftiger
jaren slagen Russen en Amerikanen erin min of meer
betrouwbare tuigen de ruimte in te sturen. Voor
het eerst onttrekt de mens zich aan de zwaartekracht
van het minuscule planeetje, dat hem tot ruimteschip
dient in een onmetelijke kosmos.
In 1950 was het nog maar nauwelijks vijfentwintig
jaar geleden dat natuurkundigen zoals Einstein,
Hubble en Lemaître
de mensheid nieuwe inzichten schonken op het heelal
en bij uitbreiding op de vraag wat wij zijn en waar
we vandaan komen. Tot dan dacht men — ook
Einstein — dat het heelal een statisch gegeven
was: het was er altijd geweest, het zou er altijd
zijn. En het was niet groter dan ons melkwegstelsel.
Einstein zat met een merkwaardig probleem in zijn
maag: uit de berekeningen voor zijn relativiteitstheorie
bleek dat dit niet kon kloppen. Het heelal was niet
statisch, maar dynamisch. Meer nog: het was in voortdurende
expansie. Einstein maakte dan maar de fout die wetenschappers
nog wel eens maken: hij verzon de kosmologische
constante, een wiskundige correctie op zijn berekeningen
die wel fout moesten zijn, want men had nu eenmaal
besloten dat het heelal een statisch, onveranderlijk
gegeven was. Bent u nog mee?
Maar toen kwamen Hubble en Lemaître. Dankzij
de steeds betere telescopen van Hubble zag men dat
de 'Nebula' buiten ons melkwegstelsel geen nevels
waren, maar andere sterrenstelsels. En niet zomaar
een paar, maar duizenden, honderdduizenden, miljoenen
en, zo weet men nu, honderden miljarden.
En die dingen hingen niet stabiel in de ruimte,
maar verwijderden zich met een ongelooflijke snelheid
van elkaar. Als men de film terugdraait, moet het
zo zijn dat de sterrenstelsels ooit heel dicht tegen
elkaar stonden... Maar op dat ogenblik zijn we nog
decennia verwijderd van de Big Bang-theorie.
In de literatuur was zoiets als het heelal, de ruimte,
een romantisch gegeven. Jules Verne
liet zijn helden met een kanonskogel naar de maan
schieten. In The War Of The Worlds wordt
de aarde aangevallen door marsmannetjes.
Het had allemaal niet veel met de realiteit te maken.
In sciencefictionboekjes vertrekken helden vlot
met raketten naar verre planeten, om er met vreemde
wezens (meestal mooie vrouwen getekend door Alex
Raymond) de strijd aan te binden.
Flash Gordon. De U-Straal,... Fantasie.
Hergé is wellicht de eerste fictieauteur
ter wereld die tobt over de mogelijkheden en onmogelijkheden
in zulke verhalen, de eerste ooit die zijn lezers
een vrij realistische blik op de ruimte schenkt.
En niet louter in tekst, ook met zorgvuldig gecomposeerde
beelden. Remember, we zijn in 1950. Retrospectief
kun je veel 'fouten' vinden in die albums, zeker
na 1969, toen we écht naar de maan gingen.
Maar de realisatie van die beide albums is nu, zestig
jaar later nog steeds een fantastisch huzarenstukje.
Wie meent dat dit 'gewone' stripalbums zijn, moet
ze dringend nog eens herlezen."
|
ATELIER
IN WORDING (7/12) |
|
|
|
Hec
Leemans: "Het
Atelier" |
Niet
het mijne, maar dat van Franquin,
Jijé, Morris
en Will.
Een mooie tentoonstelling in het Belgisch
Stripmuseum.
Met verbazing kijk ik de laatste tijd naar de vele
strips die verschijnen, getekend in krabbelstijl.
De voornaamste stijlelementen zijn gebrek aan tekentalent,
onkunde en amateurisme. En precies deze kenmerken
zijn de ingrediënten van het stijltje dat nu
in de mode is. Zelfs bekwame tekenaars verlagen
er zich toe iets op papier te krabbelen dat er prutserig
genoeg uitziet om aan de waan van de dag te beantwoorden.
De albums worden meestal uitgebracht onder een cover
die er saai en intellectueel uitziet. Want we willen
voor vol aanzien worden. Er is nauwelijks nog verschil
met covers van boeken. Laat het zeker niet op een
echte strip lijken.
Waarom zeg ik dit, beste liefhebber die wellicht
reeds op zijn tenen getrapt is?
Om weer uit te komen bij Het Atelier
van Franquin, Jijé, Morris en Will.
Wie waren dat, zult u vragen. Om te beginnen mensen
die écht konden tekenen.
Jijé was de oudste van de club en na de oorlog
nam hij de drie jonge snaken die Franquin, Morris
en vooral Will nog waren, in huis.
In het huis in Waterloo liep ook nog een bende kinderen
rond. Annie Gillain, mevrouw Jijé,
deed de was en de plas. Joseph Gillain, alias Jijé
had Morris en Franquin aangeprezen bij Charles
Dupuis. Hij vond dat zulke talenten ook
goed betaald moesten worden en hij bedong bij de
uitgever 1.200 frank per pagina voor de jonge tekenaars.
In de trein op weg naar huis realiseerde Jijé
zich dat hij zelf maar 900 frank kreeg.
|
|
Jijé en André Franquin gekarikaturiseerd door Jijé. |
Het atelier van Franquin, Jijé, Morris en
Will, was de slaapkamer van meneer en madame Jijé.
Overdag werd die omgetoverd in een tekenatelier,
waar ongetwijfeld de hele tijd een dikke rokersmist
hing. Want de heren waren kettingrokers.
Will was nog een tiener, het kakkernestje.
Hij kwam in de leer bij Jijé. Zijn eerste
opdracht was een oefening in constructie en perspectief.
Jijé plaatste hem bovenaan de trap met als
opdracht de traphal te tekenen in vogelperspectief.
Want je moest en zou in die tijd het vak leren.
Heden ten dage lossen sommige tekenaars —
zelfs goeie — een perspectiefprobleem op met
de hulp van 3D-software! Eerlijk gezegd: als je
het zelf kan (kunst komt van kunnen), dan doe je
het tien keer sneller dan met je computer. En niet
te verwaarlozen: het is authentiek, iets wat computersoftware
je nooit kan bieden.
|
|
Morris en Will gekarikaturiseerd door Jijé. |
Terwijl Will bovenaan de trap de rudimenten van
de tekenkunst zat te leren, mochten Franquin en
Morris hun eerste schreden zetten in de wereld van
het stripverhaal.
Dat ze dit niet zonder talent deden, weten we. Maar
van Jijé viel altijd nog wat op te steken.
Die kon namelijk alles: tekenen, schilderen, boetseren
met klei, beeldhouwen in steen, etsen, graveren,
steendrukken, glasschilderingen maken, smeedwerk
vervaardigen,... Er waren weinig disciplines die
Joseph Gillain niet in de vingers had. De jonge
tekenaars vervolmaakten hun opleiding —voor
zover nodig — door met Jijé een paar
keer in de week naar naaktmodel te gaan tekenen.
Want uiteraard, evident, vanzelfsprekend, hoe kan
het anders, om te kunnen tekenen moest je in die
tijd ook nog de nodige kennis van anatomie opdoen.
Weten waar de spieren zitten, ze kunnen benoemen
en weten waarvoor ze dienen. Hoe ze een lichaam
laten bewegen. Je moest het geraamte kennen in al
zijn onderdelen. Constructief leren tekenen.
Daar lachen de krabbelaars van nu zich ziek mee!
Waarvoor is al die onzin nodig? Vakkennis, pfoe!
Er is geen enkel probleem dat het overtrekken van
een foto in Photoshop of Illustrator niet kan oplossen.
Waarom zou je je moe maken?
(Voor de eer, tiens. Om het te kunnen zoals het
hoort.)
Laatst was er een iemand in De Canvas-collectie,
die beweerde dat het in kunst niet om kunnen gaat.
Dat is maar minabel, iets kunnen. Nee, het gaat
om het IDEE! Heb een idee en je maakt al kunst.
Dat beweren kunstgoeroes en museumdirecteuren al
ruim veertig jaar. Een hoopje anthraciet op een
parketvloer. Een theezakje aan een nageltje (echt
gezien in het Muhka).
Ik vraag u: waar is het idee in het driehonderdste
portret van Rembrandt? Nochtans
is het grote kunst. Rik Wouters
met ooglap in een wit hemd tegen een rode achtergrond.
Rik met de hoed. De Strijkster. Rik Wouters
was de favoriete schilder van Franquin.
En ook de mijne.
|
De Strijkster uit 1912 van de Vlaamse schilder Rik Wouters,
te bezichtigen in het
Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen
|
Het soort bedriegerij, armoede eigenlijk, van vandaag
was niet aan de orde in de tijd van Jijé,
Franquin, Morris en Will. We weten wat er van de
heren geworden is.
Al kom ik wel eens een jonge snaak tegen die zich
afvraagt wat er nu zo speciaal zou zijn aan die
Franquin. En dan vraag ik van welke planeet hij
komt."
|
ATELIER
IN WORDING (6/12) |
|
|
|
Hec
Leemans: "Flash
Gordon bleu" |
|
De
invloed van het stripverhaal is overal, zelfs in
de keuken.
In mijn vorig rubriekje
heb ik de euvele moed gehad om een mening te herkauwen
die in Frankrijk onder mensen van het vak al langer
opgeld maakt, namelijk: er verschijnen te veel strips.
De analyse is niet moeilijk. Produceer te veel onverkoopbare
producten en de markt raakt verstopt. Verstopping
volgt op diarree.
Vroeger werd over zulke meningen in welles-nietesstijl
gekeuveld tussen pot en pint aan de toog. En je
wist met wie je stond te praten. Je gaf zelfs een
rondje.
Nu gebeurt alles op internetfora,
anoniem. Dat is zoveel dapperder.
De emmers bagger stonden klaar.
Enkelen — waaronder zelfs een collega —
vonden dat ik zelf te veel produceer.
Maar overproductie slaat op dingen die onverkoopbaar
zijn. Dat is bij mij niet aan de orde, gelukkig.
Misschien denkt die collega, dat hij plots zelf
meer zal gaan verkopen als ik minder titels uitbreng.
Maar de markt werkt niet zoals communicerende vaten.
Ik moet hem teleurstellen.
Een ander wist dat ik dit eigenlijk allemaal wereldkundig
maak om aandacht te vragen voor mijn eigen miezerige
persoontje. Een schreeuw om aandacht! Na zestig
jaar zonder... Je moet een genie zijn om zo’n
argument te bedenken. Grow up.
Er waren nog een paar emmers bagger over op internet
toen Merho besloot zijn reeksnaam
te wijzigen. Een moedige beslissing die volledig
logisch is. De media-aandacht die eruit volgde,
is zonder weerga. Meestal neem je zo'n beslissing
uit wanhoop, wanneer je reeks in een sukkelstraatje
zit. Daar zijn een paar voorbeelden van. Maar dat
is niet het geval bij Merho, die nog steeds aan
de top staat. Hij kiest voor de nieuwe naam uit
pure overtuiging. Zijn reeks neemt hiermee een frisse
doorstart en het publiek zal hem hierin zonder probleem
en met vernieuwde interesse volgen. Enkele reacties
op het internet daarentegen grensden aan het hysterische.
Maar Merho gaat door, in rustige vastheid, of hoe
heet dat op zijn Van Rompuys.
Tot vervelens toe heeft de vader van De Kiekeboes
moeten uitleggen dat het helemààl
niet zijn bedoeling was hiermee de “Nederlandse
markt” te veroveren. Welke markt? Ze is onbestaande.
Maar de “kenners” wisten in eerste instantie
beter.
Die Nederlandse markt is de afgelopen deccenia verdampt
en dat is doodjammer. In de eerste plaats voor de
Nederlandse stripproductie. Wat daar nog van overblijft,
is in niets te vergelijken met de stripproductie
in de jaren 1970. Toen was er nog volop hoop voor
Nederland.
Merho en ik hadden in die tijd al een twintigtal
titels op de markt. Het ging vlug met die albums,
niet omdat we zo’n veelvraten waren, maar
omdat we nu eenmaal voor een krant tekenden. En
dan maak je zonder onderbreking drie pagina’s
per week.
Het was de gouden tijd van de krantenstrip.
In België liep alles goed voor onze albums,
maar Nederland bleef een probleem, vooral op vlak
van distributie. Dus trokken Rob en ik onze stoute
schoenen aan. We gingen in Haarlem praten met een
bevriende uitgever om over een mogelijke joint venture.
De ontmoeting haalde niets uit. Later zouden we
nog pogingen ondernemen in het bijzijn van onze
Belgische uitgever. Proberen distributeurs te overtuigen
om toch meer te doen voor onze albums op de Nederlandse
markt. Maar die distributeurs begrepen het product
niet. Strips werden en worden in Nederland beschouwd
als “tijdschrift” en dus snel weer uit
de rekken genomen. Boekhandels willen niet weten
van strips, of nog erger: ze willen “dat publiek”
niet over de vloer. “Dat publiek” neemt
namelijk al eens een boekje uit de rekken en gaat
op de grond zitten lezen. Hetzelfde argument wordt
door de warenhuizen gebruikt.
Ooit liep ik in Breda een Vroom&Dreesman
binnen. Even kijken of je daar strips kon kopen.
Ja hoor. Er was een stripstandje. Zelfs albums van
Bakelandt. Afgescheurde covers, op karton
gekleefd. Daar kon je je keuze uit maken. Het échte
album moest je aan de kassa gaan vragen.
“Anders lezen de mensen het, meneer”.
Daarom.
In München belandde ik ooit in een grote boekhandel.
Vijf, zes etages. Een tussenverdiep tussen elke
etage. Daar stonden wat banken. Overal zag je mensen
zitten die Belgische en Franse strips lazen. Wellicht
ook Nederlandse.
In deze boekhandel werden dus strips te koop aangeboden!
Ik vond een stand... met
stukgelezen exemplaren. Als je er een wilde kopen,
moest je een gaaf exemplaar aan de kassa vragen.
Met Nederland en Duitsland wordt het dus nooit wat
op stripgebied.
Merho en ik stonden weer op het perron van het station
in Haarlem, na het teleurstellende contact met die
uitgever. We hadden nog wat tijd, dus gingen we
een stukje eten in de stationsrestauratie. Merho
en eten, dat gaat altijd.
We zaten vrijwel alleen in de zaal. Een Hollandse
menukaart, dachten we, laten we voorzichtig zijn.
We kozen voor een cordon bleu.
Maar op de menukaart stond: “Gordon bleu”.
We meldden dat met een grapje aan de dienster. Foutje.
Het is niet “Gordon” maar cordon. Van
cordon bleu. Blauwe wimpel. Wij komen uit België.
We kennen een beetje Frans. Cordon bleu. Flash Gordon,
dat wel. Maar niet Gordon bleu.
De dienster is op haar tenen getrapt.
“Nou, dat heeft u helemaal verkeerd, hoor!
Ik ga het meteen vragen aan de Chef!”
Ze beent weg naar de keuken. Even later is ze terug.
"U heeft het helemaal verkeerd, zegt de Chef!
En die heeft ervoor gestudeerd!”
We hebben snel en zwijgend onze Gordon bleu opgegeten
en hebben ons dan naar de trein gerept, richting
België. Je weet maar nooit. Als de kok Mongo
heet, valt hij je misschien vanuit de keuken schuimbekkend
aan met een groot hakmes.
|
Twee
maal een echte Gordon: links topchef en brulboei
Gordon Ramsay, rechts zanger Gordon, door
de Nederlanders onlangs verkozen tot meest
irritante Nederlandse artiest. |
Later gingen we wijselijk met de wagen. Na onze
afspraak met de distributeur — het zou weer
niets uithalen — scheurden we terug naar België.
Iets eten in het eerste restaurant over de grens."
PS: Wat leert ons vandaag het internet? De Gordon
bleu is nog steeds waanzinnig populair in Nederland!
|
ATELIER
IN WORDING (5/12) |
|
|
|
Hec Leemans: "Stripdiarree" |
Vroeger was alles klaar en duidelijk. En simpel.
Toen ik als tiener opgroeide en me bewust werd van het enorme potentieel van het stripverhaal, in de verre jaren zestig van de vorige eeuw, verschenen er honderdvijftig nieuwe titels per jaar. Er waren vijf of zes uitgeverijen. Honderd auteurs. Twee of drie leuke stripweekbladen. Je kon volgen, het was overzichtelijk.
Hetzelfde gold trouwens ook voor de televisie. De uitzendingen begonnen niet voor 18.00 uur. Om 23.00 uur werd de zender afgesloten en ging iedereen naar bed. Je had maar zes of zeven zenders. Twee Belgische en nog wat buitenlandse stations, uit Nederland of Frankrijk. Het programma-aanbod was duidelijk: Nonkel Bob voor de kinderen, een nieuwsuitzending, een film, een spelprogramma. En alles in zwart-wit.
Nu is er een zodanige diarree in het televisieaanbod, dat de lust je vergaat om nog ooit voor het kleine scherm te gaan zitten. Dat trouwens niet meer zo klein is. Het moet muurgroot zijn, met surround sound en binnenkort ook in 3D, waar je hoofdpijn van krijgt. En het moet snel, snel, snel gaan... 'Vertelritme' betekent tachtig beeldwisselingen per seconde. Drie ontploffingen per minuut.
De simpelste reportage wordt tegenwoordig opgeluisterd met klankeffecten die zo uit The Matrix zijn weggelopen. Verspringende beelden, wiebelende camera's van vermoedelijk dronken cameramensen, niets staat ooit nog stil. Mag niet. Verboten, ja!
Spelprogramma's worden onderstreept met 'spannende geluiden' van zware, dichtslaande metalen deuren waarvan de nagalm door duistere gangen jaagt...
Een diarree van beelden, effecten, clichés. Want iedereen kopieert iedereen in deze.
Eenzelfde gevoel heb ik bij het hedendaagse beeldverhaal. Een waanzinnig overaanbod, waarin een kat haar jongen niet meer vindt. Meer dan 250 uitgeverijen.
Meer dan 4.500 nieuwe titels per jaar.* Een stroom aan manga's. En steeds meer van hetzelfde. Men kopieert succesreeksen à volonté. Largo Winch heeft intussen honderden kloontjes. En altijd wordt de spoeling dunner. Voor de vijftigste kopie vind je al geen tekenaar meer die kan tekenen, en geen scenarist die een leesbaar verhaal in elkaar kan puzzelen. Maar ze worden wel uitgegeven.
Natuurlijk wordt het geen success. Niet erg. Na deel 2 verdwijnt de 'serie' en gaat Uitgever nr. 127 in zee met scenarist nr. 4.021 en Tekenaar nr. 3.254, die hun geluk wagen met alweer een nieuwe kloon. En floppen.
Waar zal dit eindigen? Sommigen vinden dit een uitbarsting van creativiteit. Van verscheidenheid. Het zal wel. Maar de stripmarkt versnippert in steeds kleinere niches. De verkochte oplagen dalen dramatisch, voor iedereen. Hele fondsen verdwijnen van de markt, want in de winkels moet plaats gemaakt worden voor de eindeloze stroom 'nieuwigheden'.
Lang niet alles bereikt de winkels. Dat kan ook niet. Er verschijnen zo'n veertien nieuwigheden PER DAG. Het is onmogelijk om die allemaal op een serieuze manier onder de aandacht van het publiek te brengen.
Aan die stripdiarree op papier wordt binnenkort nog het digitale stripaanbod toegevoegd. Ik weet niet of dat nodig en goed is... Ik heb er mijn twijfels over.
Waar is in godsnaam de PAUZEKNOP?"
* De geciteerde cijfers zijn een weergave van de stripmarkt in Frankrijk.
|
ATELIER IN WORDING (4/12) |
|
|
|
Hec
Leemans: "Strips op het kasteel" |
38
jaar geleden had ik mijn legerdienst achter de rug.
Legerdienst, dienstplicht (voor de jongeren onder
u die dit nooit gekend hebben) betekende dat je
een jaar of anderhalf onder de wapens moest, afhankelijk
van de plek waar je je dienst deed.
Ik ging naar Duitsland in Lüdenscheid, waar
ik op de culture dienst de opvolger werd van Merho.
Ik nam ook zijn strip Jager Jansens over.
Maar dat verhaal is genoegzaam bekend. Merho zou
later met groot succes een stripfiguur creëeren:
Kiekeboe. Hij is ermee nog steeds de onbetwiste
nummer één op de stripmarkt.
Ik was 22. Mijn debuut in Het Volk, samen
met mijn vriend Sylvain Polfliet,
had ik al een tijdje achter de rug. Voor mij was
Brian Howell afgelopen, Sylvain zou er nog
lange tijd mee doorgaan.
Maar ik moest iets gaan doen. Liefst een strip maken...
Daniël Jansens, met wie ik
later Bakelandt op papier zou zetten, had
mij een voorstel gedaan: een strip over een bende
hippies voor het weekblad Pilote. Dat zou
nu ook in een Belgische editie gaan verschijnen
en daarom was er plaats voor meer Belgische tekenaars
en scenaristen. Onder meer Ferry,
Yvan Delporte en Eddy Ryssack
zouden aan die Belgische pagina’s
meewerken.
Ons project werd nooit gepubliceerd, maar ik moet
er toen toch bijna dertig pagina’s voor getekend
hebben op scenario van Daniël die toen ook
Kramikske schreef voor Jean-Pol,
Lombok voor Berck en honderden
Bessy-verhalen voor Willy Vandersteen.
Daniël Jansens was een pionier, de eerste echte
professionele stripscenarist in Vlaanderen. Ik heb
veel van hem geleerd op het vlak van scenariotechniek.
De meeste pagina’s van die strip zijn verdwenen;
ik heb er nog slechts enkele bewaard.
Maar
het ging dus niet door. Daarom trok ik naar Nederland,
naar de beroemde Toonder Studio’s.
Nederland was toen nog een land waar een gezonde
stripindustrie bestond. De Toonder Studio’s
hadden hun intrek genomen in het gigantische kasteel
van Nederhorst ten Berg. Er werden zo’n kleine
veertig dagbladstrips geproduceerd die verschenen
in de bijna honderd kranten die Nederland rijk was.
Die strips verschenen ook in Scandinavië, België,
Groot-Brittannië, Duitsland en wellicht zelfs
hier en daar in Franse kranten.
Uiteraard werkten de studio’s ook voor de
reclamewereld en werden er ook animatiefilms gemaakt.
Het merkwaardige was dat ik er als 22-jarige nobele
onbekende meteen ontvangen werd door de zaakvoerder,
die een serieus gesprek met me had. Uiteraard had
ik tekeningen mee en blijkbaar vielen die in de
smaak. Ik ging zelfs naar huis met een voorstel
voor een nieuwe strip: ze wilden de eerste milieustrip
maken. Via een strip mensen bewust maken van de
noodzaak om goed om te springen met het natuurlijke
milieu. De strip zou dagelijks in diverse kranten
verschijnen. Het concept was nog erg naïef,
over kikkers en beekjes. Van global warming
was nog geen sprake.
Uiteraard was ik niet rijp voor een dergelijke opdracht.
Ik kon het tekenwerk wel aan, maar voor het scenario
had ik — dat ware verstandiger geweest —
beroep moeten doen op een ervaren scenarist. En
waarom ik daar toen mijn vriend Daniël niet
over heb aangesproken, weet ik niet meer.
Ik heb een unieke kans gemist. Op dat moment betekende
de strip nog iets in Nederland. Gelukkig kwam het
nog wel goed: niet lang daarna kon ik met Bakelandt
beginnen voor Het Laatste Nieuws en met
Circus Maximus voor Eppo. Ik werd
ineens geacht meer dan twintig pagina’s per
maand te tekenen. Mijn eerste stresservaringen,
maar dat is een ander verhaal.
Een tijd geleden ging ik voor het eerst in vijftien
jaar nog eens signeren op een stripbeurs in Breda.
En dan merk je toch dat de tijden veranderd zijn
in Nederland. Het publiek bestaat vooral uit nostalgische
oudere heren. Zelfs de nieuwe Eppo wordt
ontworpen met die doelgroep in het achterhoofd.
Veel jeugd heb ik niet gezien in Breda. Nochtans
ben en blijf ik ervan overtuigd dat er ook bij de
Nederlandse jeugd potentieel moet zitten. Op voorwaarde
dat je natuurlijk strips maakt voor kinderen tussen
de acht en vijftien jaar. Maar veel Nederlandse
stripauteurs maken hun strips helaas in de eerste
plaats voor zichzelf en een kleine groep gelijkgestemden.
Uiteraard bereik je dan de kinderen en het brede
publiek niet meer.
Je ziet het ook meer en meer op de Franse markt.
Met eindeloze nichevorming tot gevolg, versnippering.
Ik vrees dat het een onomkeerbaar proces is."
|
ATELIER
IN WORDING (3/12) |
|
|
Wat
doe ik zoal dezer dagen?
Ik had met Marc Sleen een discussie
over de oneindigheid — of eindigheid —
van het universum. Te ingewikkeld om het in het
bestek van een telefoongesprek uit te leggen. Ik
moet dus dringend eens met hem afspreken om dieper
op het onderwerp in te gaan. Kosmologie interesseert
mij, een interesse die ik mocht delen met de betreurde
Jef Nys. We hebben er wel eens
een boompje over opgezet.
Verder mijmer ik nog steeds over wat het nu betekent:
veertig jaar carrière in de stripwereld.
Heeft het enig gewicht? Hoe meet je dat? De tentoonstelling
in Brussel was natuurlijk een hoogtepunt, maar daarna?
Ik denk niet dat iemand er wakker van ligt en dat
hoeft ook niet. Mijn "carrière"
ligt opgestapeld in een grote archiefkast.
Goede en minder goede tekeningen. Pareltjes en rotzooi.
Minutieus monnikenwerk en haastklussen. Ik heb het
allemaal bijgehouden. Misschien schenk ik het ooit
aan het
Belgisch Stripcentrum. Voorlopig
blijft het nog in de kast liggen. Een kast die we
overigens in het nieuwe atelier nog gaan uitbreiden,
minstens verdubbelen in omvang, voor de toekomstige
stripproductie. Het is nog niet afgelopen. Het beste
moet nog komen.
Een leuk aspect van een lange carrière zijn
de ontmoetingen met je lezers. De Boekenbeurs
is elk jaar een feest. Ik ga er met plezier naartoe.
Signeren op de Boekenbeurs is een vermoeiende bezigheid,
maar je gaat met een tevreden gevoel naar huis.
Een striptekenaar hoeft op de beurs nooit met de
vingers te zitten draaien.
Stripbeurzen mijd ik de laatste jaren. Je ziet er
steeds dezelfde mensen en er hangt meestal een wat
triestige, zielige, onaangename sfeer. Ik kan me
voorstellen dat een stripfestival in de Provence,
op een zonnig pleintje wel wat meer te bieden heeft.
Maar de laatste vijftien jaar heb ik geen titels
meer in het Frans en word ik daar ook niet meer
gevraagd. Vroeger wel. Ik herinner me een feestelijk
stripfestival in Eauze in de Gers, georganiseerd
door Serge Ernst. De dappere Serge
Ernst, die dertig jaar geleden zijn Waalse heimat
verlaten heeft en sindsdien een bucolisch bestaan
heeft opgebouwd tussen Toulouse en de Pyrenneën.
Het festival eindigde met een feestelijke maaltijd
op het marktplein. Voor we aan tafel zouden gaan,
zou Yvan Delporte alle Belgische
striptekenaars op het podium roepen voor een loflied
dat hij geschreven had ter ere van Eauze. En zo
gebeurde. Ik stond tussen Tibet
en Walthéry. Net toen de
eerste strofe werd ingezet, stak er een verschrikkelijke
wind op. De tentjes op het marktplein dreigden weg
te waaien. De technici schakelden de stroom uit.
Plots viel er een zware plensbui uit de hemel. Iedereen
vluchtte weg.
Walthéry baande zich een weg naar de tent
met drank, roepend: "Sauvons le vin!"
In een mum van tijd werd de lucht doorkliefd met
de indrukwekkendste bliksems die ik ooit heb gezien.
Zwaar gedonder rommelde boven onze hoofden. Mijn
vrouw en ik besloten met de auto weg te vluchten
naar de villa, waar we onderdak hadden gekregen.
Het feest was immers afgelopen. Het onweer hield
de hele nacht aan.
Ze hebben wel iets, die stripfestivals in Frankrijk.
Ooit werd ik uitgenodigd om te signeren in Lausanne.
Samen met twee andere tekenaars waarvan ik me de
naam niet meer herinner en waarvan ik me inmiddels
afvraag wat ervan geworden is, vloog ik naar Genève.
Leuke ontvangst, mooi hotel, interview voor de radio
in Lausanne, lekker eten,... De Franstalige Zwitsers
praten dan wel traag, maar het zijn goede gastheren
en -vrouwen.
De signeersessie zelf ging door op een zonnige namiddag
in een grootwarenhuis in Lausanne. We werden aan
nette tafeltjes geïnstalleerd en er lagen dikke
stapels van onze albums te wachten. Bovendien was
er een presentator met een niet te stuiten enthousiasme.
Hij moest het publiek naar onze tafels lokken, microfoon
in de aanslag. De deuren van de afdeling stonden
open en gaven uit op de zonnige winkelstraat, waar
massa’s mensen passeerden.
Er was één minpuntje: de boekhandel
van het warenhuis lag op de vierde verdieping.
Waarom zaten wij dan op het gelijkvloers?
Dat kwam omdat op het gelijkvloers de afdeling dameslingerie
vernieuwd was. En ter ere daarvan hadden ze twee
Belgische en een Franse tekenaar uitgenodigd.
Die Franse tekenaar was een goede tekenaar, maar
nog niet professioneel. Van zijn vak was hij vuurtorenwachter.
Zijn strips tekende hij tijdens de vele eenzame
uren die hij op zijn vuurtoren doorbracht. Waarbij
hij telkens moest wachten om verder te kunnen tekenen
tot de machtige schijnwerper weer een rondje was
gedraaid en opnieuw zijn tafel verlichtte. Zo stelde
ik het me tenminste voor. Een grapje waar hij niet
echt om kon lachen.
We zagen die middag talrijke dames voorbij onze
tafels paraderen, bh’s en slipjes in de hand
op weg naar het pashokje. We hebben slechts een
paar albums gesigneerd: voor elkaar, voor de presentator
en voor de directeur van het warenhuis, met wie
we daarna uit eten gingen. De dames hadden niet
echt belangstelling voor ons werk. Maar ik heb een
goede herinnering aan de gigantische lachbuien die
de hele situatie bij ons opwekte.
Minder vrolijk ging het er aan toe in Bredene.
Het was een schitterende, zomerse dag. Merho,
Berck, Jean-Pol,
Jeff Broeckx en ik waren geïnviteerd
om te signeren in een brasserie-restaurant in Bredene.
Zo’n honderd meter van de dijk. Het zag die
dag zwart van het volk aan de kust, dus dat kon
niet mis gaan.
Toen we in het etablissement aankwamen, stonden
de tafels met onze albums al klaar.
In het achterste gedeelte van de zaak was echter
nog een koffietafel van een begrafenis aan de gang.
Men verzocht ons nog even te wachten, alvorens te
beginnen. Het zou zo wel afgelopen zijn. Dus gingen
we lekker in de zon zitten, met een glaasje. Kletsen
onder collega’s. Heel fijn.
Tegen halfdrie wilden we toch stilaan beginnen.
We gingen aan onze tafels zitten, terwijl de bezoekers
van de koffietafel eindelijk naar huis gingen.
Buiten stroomde het volk voorbij de brasserie, richting
dijk. We hadden gehoopt vele meisjes in bikini voor
onze tafels te zien verschijnen, maar niemand kwam
binnen. De zaal bleef leeg, op die enkele nazaten
van de dierbare overledene na. Enkele van de rouwenden
bleven aan onze tafels staan en lieten een album
signeren.
Tenslotte liep de zaal leeg en was er geen hond
meer. Daar zaten we dan. Onze vrouwen kwamen ons
vertellen dat we op de dijk hadden moeten zitten.
Daar zag het zwart van het volk!
Ik heb dus gesigneerd in een afdeling van dameslingerie
— maar wel in Zwitserland! — en op een
begrafenis. Die veertigjarige carrière is
toch niet voor niets geweest."
|
ATELIER
IN WORDING (2/12) |
|
|
Deze
week word ik zestig en zit ik veertig jaar in het
vak. Veertig jaar stripauteur en nooit een ander
vak gehad. Het is me redelijk voor de wind gegaan
in die veertig jaar, ik mag niet klagen.
Om dit jubileum te vieren heb ik een grote, nieuwe
studio laten bouwen, wat erop kan wijzen dat ik
nog plannen heb voor de toekomst. Nog eens veertig
jaar erbij of zo. Dat zou mooi zijn. De lezers en
de uitgever zouden het zeker leuk vinden. Of laten
we het op twintig houden, dat is ook al mooi.
Veertig jaar "Hec Leemans" wordt ook gevierd
door het Belgisch Stripcentrum
met een grote tentoonstelling waar ik bijzonder
blij mee ben. Het is het werk van David
Steenhuyse, Didier Geirnaert
en de ploeg van het BSC en ze hebben een bijzonder
fraaie expositie afgeleverd. Het publiek is ook
van de partij: op bepaalde dagen hadden we meer
dan tweeduizend bezoekers en stond de rij wachtenden
tot op straat. En nee, dat waren niet allemaal journalisten...
Daar heb ik er maar weinig van gezien.
Toch werd ik naar aanleiding van de tentoonstelling
uitgenodigd naar de radio! Ik sta een beetje huiverig
tegenover zulke invitaties, want het kost je een
pak tijd (maar ze vragen mij vrijwel nooit). Ik
vroeg of het interview niet via de telefoon kon,
of via een studiolijn met een studio in Gent. Nee,
dat kon niet, want ze waren zeer vereerd (sic) dat
ik zou komen en ze gingen er toch uitvoerig tijd
aan besteden, zeker twee "blokjes", met
een plaatje ertussen, en persoonlijk contact is
zoveel sympathieker... Zucht... Dus maar met de
trein naar Brussel, vanwege het slechte weer en
dan later maar de verloren tijd inhalen...
Mooi. Ik ben ruim op tijd en een redactrice brengt
me naar de studio. Daar moet ik "even wachten".
Een halfuur later, terwijl de uitzending volop bezig
is, zat ik daar nog. In mijn eentje. In een kale
ruimte. Want intussen was er een journalist komen
binnenwaaien die dezelfde ochtend een exclusief
interview had kunnen versieren met Charlotte
Gainsbourg, over haar nieuwe cd. Ongeveer
vijfentwintig minuten van de zendtijd ging op aan
gelul over Charlotte Gainsbourg. Gefleem. Gezucht.
Bewonderende kreetjes van de presentatrice. Dat
exclusieve interview kon zeker niet wachten tot
de volgende dag, neem ik aan. Diezelfde dag en de
rest van de week heb ik hetzelfde interview nog
verschillende malen gehoord op die zender. Die Charlotte
moet er me eentje zijn. Ze zit zeker veertig jaar
in het vak of zo.*
Enfin, ik zie de klok wegtikken. Mijn bloeddruk
stijgt en de stoom komt stilaan uit mijn oren. Ik
zit daar mijn tijd te verliezen. Eindelijk is het
mijn beurt. Ik heb het gevoel dat de presentatrice
nauwelijks weet wie ik ben en dat het haar ook niet
interesseert. Voor de rest een lief kind, maar dit
moet hier snel afgehandeld worden. En zo gebeurt
het ook. Luttele minuten later sta ik weer buiten
op de Reyerslaan.
Nee, een taxi bellen is hopeloos. Dat kan lang duren,
verzekert men mij. Dus maar de metro. Een boel gesukkel
om weer in het Centraal Station te geraken.
De bekroning van veertig jaar carrière. Het
respect voor de kunstenaar zit er diep ingebakken
in dit land. Maar je moet wel bij de juiste club
horen.
Vlaamse televisiezenders heb ik niet gezien. Arte
en RTBf hebben een reportage gemaakt
van zeven minuten over de tentoonstelling. Ze hebben
mooi werk geleverd.**
Als een voetballer zijn knie heeft bezeerd, horen
we dat in het radionieuws van acht uur. Om tien
uur krijgen we een update. Uitvoerig verslag om
dertien uur en een analyse om zestien en achttien
uur. Om halfacht ‘s avonds een samenvatting
en medische stand van zaken in het sportprogramma.
‘s Anderendaags staat het uitvoerig in de
kranten, over verschillende bladzijden. De media
volgen aandachtig het verloop van de revalidatie
in de volgende weken. Tja, die knie.
Belangrijk.
Stripmakers staan in de media vaak aan de kant in
dit Vlaanderenland. Wij zijn niet interessant voor
televisie, hoorde ik woordelijk van een televisiemaker.
Een collega kreeg te horen van een redacteur van
een praatprogramma, dat steeds dezelfde BV’s
opvoert, "dat ze er niet zijn om promotie te
maken"... Lees: niet voor strips. Want ze doen
natuurlijk de hele tijd niets anders.
Klaag
ik over een gebrek aan belangstelling van de media?
Jazeker. Op mijn zestigste mag ik al eens een zeurpiet
zijn. En ik pleit voor al mijn hardwerkende collega’s,
die weten hoe zwaar dit vak is. Vijftien jaar geleden
was het nog anders. Toen was de media-aandacht er
nog wel. Wat er intussen veranderd is? Ik weet het
niet.
Gelukkig hebben wij het publiek mee. We worden gelézen.
En daar draait het om.
In de jaren 1930 hield de Amerikaanse pers niet
meer van de Laurel & Hardy-films.
Hoewel de bioscoopzalen afgeladen vol zaten. Hal
Roach, de producent, zei toen: "Nobody
likes it, except the audience". Een mooi
besluit."
* Beluister Hec Leemans' bezoekje aan Radio 1 via deze link.
** Bekijk de heruitzending van het programma via deze link. De reportage is te zien vanaf ongeveer minuut 33.
|
ATELIER
IN WORDING (1/12) |
|
|
|