|
 |
 |
 |
•
325 De echte
Guust Flater
• 324
Turkse stripgeschiedenis met hertekende verhalen uit
onze contreien
• 323
Geblondeerde Guust Flater in Kopenhaags café
Viggo
• 322
The Joker avant la lettre
• 321
Onvoltooid project (47): Robbedoes en Kwabbernoot door
Vincent Hop en Fred Weytens
• 320
Taart en een naakt meisje voor Jean Roba
• 319
Onvoltooid project (46): Mickey Mouse door Romuald Reutimann
en Olivier Milhaud
• 318
De echte Tarbot II door Belgische topdesigner
• 316
Alternatieve voornamen voor kapitein Haddock
• 315
Oerversies van Jerome K. Jerome Bloks
• 314
Opdrachttekening Hergé voor Jean Libert
• 313
Vroege Robbedoezen
• 312
Guust geeft striples
• 311
Onvoltooid project (45): Blake en Mortimer door Griffo
• 310
Zetari en het mysterie van de twee slotpagina's
• 309
Onvoltooid project (44): Blake en Mortimer door Ramon
Rosanas
• 308
Onvoltooid project (43): XIII Mystery door Laurent Astier
• 307
Bruegel in de strip
• 306
De ene RG is de andere niet en de legendarische gierigheid
van Morris
• 305
Een nieuwjaarswens van Eddy Paape
• 304
Barok Suske en Wiske-tafereel ook op Het Schilder-Boeck
• 303
Speciale Robbedoes-cover voor Portugal door André
Franquin
• 302
Pierre Tchernia, hulpscenarist van Asterix
• 301
Coverproject Natasja 14 |
 |
|
|
 |
|
|
|
 |
 |
Maak
kennis met Yvan Delporte (links) en zijn
goede vriend Gaston Mostraet. Delporte
was hoofdredacteur van het weekblad Robbedoes
en hij zocht een figuurtje om de redactionele pagina's
op te vullen. Hij besprak dat met André
Franquin. Dat gebeurde tussen pot en pint (en
glaasjes cola) in een Brussels café. Toen Franquin
en Delporte daar samenzaten, beschreef Franquin hoe hij
Guust Flater zag terwijl hij er schetsen van maakte: ietwat
sloom, een groot rond hoofd, een neus als een aardappel,
zijn haren in de war, niet dom, integendeel zelfs slim,
maar altijd druk bezig met futiliteiten... Delporte proestte
het uit en zei 'm: "Ik ken hem, ik ken hem! Ik ken
exact zo'n kerel! Maar werkelijk dezelfde! Het is mijn
maat Gaston!"
Zo kwam het figuurtje niet alleen aan zijn naam, maar
de papieren Guust bestond al in de gedaante van Gaston
Mostraet. In die tijd was Mostraet een assistent in een
apotheek. Hij droeg een vlinderstrik (net zoals Guust
in zijn eerste optreden) en hij experimenteerde tijdens
de pauzes van zijn baas met alcoholmengsels. Zijn specialiteit
was kummel, een likeur op basis van komijn. Vrienden van
hem hadden een meeuw die ze Gaston noemden. Hij had zelf
de bijnaam "Le Grand Gaston".
Gaston Mostraet overleed in 2014. Hij werd 87 jaar. Hij
overleefde zowel Delporte (overleden in 2007) als Franquin
(overleden in 1997). |
Turkse
stripgeschiedenis met hertekende verhalen uit onze contreien |
|
 |
De
stripgeschiedenis in Turkije gaat al mee sinds 1890. De
in België wonende Turk Erol Bostanci
schreef inmiddels twee delen van de Franstalige overzichtsboeken
Histoire de la Bande Dessinée Turque die
de jaren 1890-1954 (340 pagina's!) en 1955-1975 bestrijken.
Er zijn nog twee andere delen gepland over de periodes
1976-1999 en 2000-2020 die in 2021 zullen verschijnen.
 |
 |
|
Je staat ervan versteld hoeveel van oorsprong Belgische
strips in Turkse stripbladen stonden, voornamelijk uit
de weekbladen Kuifje en Robbedoes, van
de stripreeksen Kuifje en Robbedoes
zelf over Suske en Wiske (zie verder in dit artikel),
Lucky Luke, Baard en Kale, Dan Cooper,
Buck Danny en Rik Ringers tot Pechvogel
van Berck, Michel Vaillant,
Timoer, Pom en Teddy en een hele sliert
andere bekende stripreeksen.

Turkse stripbladen namen weliswaar vaak een loopje met
publicatie- en auteursrechten, want ze beschikten zelden
over drukfilms die nodig waren om hun magazines en albums
te drukken. Hun eigen tekenaars tekenden dan maar het
oorspronkelijke materiaal na, met wijzigingen en wisselend
talent, en ze maakten doodleuk nieuwe verhalen van reeksen
als Kuifje, Robbedoes, Lucky Luke
of Ton en Tineke. Van Kuifje bijvoorbeeld
verscheen een klein dozijn Turkse avonturen die er nog
vrij goed getekend uitzien. De covers zijn daarentegen
vaak gedrochten. Pas in 1996 trad Turkije toe tot de in
1886 internationaal vastgelegde Berner Conventie die de
bescherming van auteursrechten verzekert. Maar ook de
eigen Turkse productie is heel gevarieerd met ronduit
fantastisch getekende strips in alle genres.
 |
 |
De Turkse stripcultuur stond onder grote invloed van de
Franco-Belgische, Italiaanse en Amerikaanse scholen en
tegenwoordig ook meer en meer Japanse voorbeelden.
Bostanci runt deze
Facebookgroep waarop hij heel regelmatig Franstalige
artikels publiceert en voorbeelden laat zien. De overzichtsboeken
zijn door hemzelf uitgegeven en kan je enkel via hem (Messenger)
bestellen. De oplage is heel klein (honderd exemplaren)
en de boeken kosten je 25 euro.

We vroegen Erol Bostanci of hij ook een voorbeeld had
van een Turkse publicatie van Suske en Wiske. Hij bezorgde
ons scans van de volledige inhoud van één
weekblaadje (Afacan nummer 2 uit 1965) dat je
hier
kan downloaden als pdf of klik op bovenstaande cover.
In dat nummer staat één hoofdstuk uit de
nagetekende versie van De Groene Splinter gepubliceerd.
Bostanci gaf er bijkomende uitleg bij: "Vanaf 10
mei 1966 publiceerde Sarika Silliler
vijfendertig nummers van het weekblad Afacan
waarvan het laatste nummer op 3 januari 1967 verscheen.
Silliler was een uitgeefster van striptijdschriften en
gaf in de jaren 1960 ook nog andere tijdschriften voor
kinderen uit, zoals Acar (in 1965 en 1968), Aster
(tussen 1965 en 1969), Nik (in 1965) en Bükür
(tussen 1967 en 1970). In Afacan viel onder meer
een Turkse, hertekende versie te lezen van De Groene
Splinter (in het Turks Beyaz Maskeliler
naar de oorspronkelijke Franse titel Les Masques Blancs
- De Witte Maskers) die ook bij uitgeverij Sait
Yurdagül werd gepubliceerd."
Net zoals bij andere Turkse publicaties van strips uit
onze contreien, werden de strips niet alleen hertekend
door de afwezigheid van drukmateriaal, maar ook om de
oorspronkelijke strippagina's om te zetten naar kleinere
pagina's voor de op kleiner formaat uitgegeven stripbladen
met minder prenten per pagina. Je zal in de pdf merken
dat in de hertekende versie extra decor is getekend om
breder geworden prenten meer op te vullen.
(Bron: Didier Pasamonik,
ActuaBD.com) |
Geblondeerde
Guust Flater in Kopenhaags café Viggo |
|
 |
Een
weetje van Thierry Capezzone, de huidige
tekenaar van Pol, die in Denemarken woont. In
Frederiksberg, een enclave in de hoofdstad Kopenhagen,
bestaat een café met de naam Viggo, Guust (Flater)
in het Deens. Vroeger was er ook een café Obelix,
maar dat moest de deuren sluiten door een rechtenkwestie.
De uitbaters van café Viggo kregen daardoor schrik
dat hetzelfde zou gebeuren met hun café, dus vermomden
ze hun grote Guust-muurschilderingen in het café
door zijn zwarte haren blond te schilderen.
Op de foto’s hierboven zie je de blonde Guust en
hieronder foto's van vroeger. Op hun menukaarten staan
nagetekende figuren en op panelen aan de muur hangen uitvergrote
prenten uit gags van Guust. Volgens online reviews
is het eten er erg lekker. Geen experimentele Guust-recepten
zoals kabeljauw met aardbeien en chocoladesaus...
|
The
Joker avant la lettre |
|
 |
 |
Als
je op de afbeelding hierboven klikt, word je weggeleid
naar een YouTube-filmpje met een scène uit The
Man Who Laughs, een film uit 1928 van de Duitse expressionistische
regisseur Paul Leni. Het verhaal is gebaseerd
op de roman L'Homme qui Rit van Victor
Hugo. En die ken je van onder meer Les Misérables
en De Klokkenluider van de Notre Dame.
Het verhaal portretteert Gwymplaine (gespeeld door Conrad
Veidt) die altijd een glimlach op zijn gezicht
heeft. De koning heeft die erin gesneden uit wraak voor
het verraad van zijn vader. Gwymplaine kan aan de slag
in een rondreizend circus waar hij uitgroeit tot een populair
idool.
Bill
Finger, Bob Kane en Jerry
Robinson, de makers van de eerste Batman-verhalen
met The Joker, ontkenden dat hun Joker uit 1940 gebaseerd
was op het personage uit de film. Ze gaven wel toe dat
de grijnslach beïnvloed was door een foto van Veidt
uit deze film. In 2005 verscheen een Batman-minireeks
door Doug Mahnke en Ed Brubaker
met de titel The
Man Who Laughs als een hommage aan de film. In
2014 werd deze strip vertaald
door RW Uitgeverij. |
Onvoltooid
project (47): Robbedoes en Kwabbernoot door Vincent
en Fred Weytens |
|
 |
Sinds
diverse tekenaars en scenaristen de kans kregen om een
eigen Robbedoes en Kwabbernoot-verhaal te maken,
regende het projecten die het niet altijd tot een concreet
album schopten. Sommige auteurs werden gevraagd door uitgeverij
Dupuis, anderen boden spontaan hun voorstel
aan, meestal met proefplaten onder de arm. Scenarist Fred
Weytens had zo'n voorstel met tekenaar Vincent
waarvan je hierboven twee proefplaten ziet staan.
Weytens is samen met Hub (Okko)
de co-scenarist van Aslak en de scenarist van
De Tijgerwals. Vincent (voluit Vincent
Beaufrère) kennen we van de reeksen Albatros,
Chimère(s) 1887, De Minderbroederschool
en het bij Microbe te verwachten Liberty
Bessie. Op hun proefplaten komen Robbedoes, Kwabbernoot,
Spip en de Marspilami voor en er zijn decors uit Parijs
en Rommelgem te herkennen. |
Taart
en een naakt meisje voor Jean Roba |
|
 |
 |
Toen
Yvan Delporte hoofdredacteur van het
weekblad Spirou (Robbedoes) was, konden
de lezers en zijn collega's zich aan het gekste verwachten.
Het waren hoogdagen in de jaren 1950 en 1960 toen elk
intitiatief of wedstrijd vele duizenden deelnames opleverde.
Op een keer kwam Delporte op het idee om een koe cadeau
te geven. Dat is al vaak uitgelegd aan de hand van de
gags van Guust Flater die toen verschenen en waarin een
koe op de redactie kwam. Het leidde zogezegd tot het ontslag
van Guust waarop zevenduizend lezers in de pen kropen
om te eisen dat Guust weer in dienst kwam. Sommige brieven
waren ongelofelijk grof tegenover uitgever Charles
Dupuis.
André Franquin daarover: "Ik
wist niet wat ik had veroorzaakt!" En Charles' zoon
Jean-Luc wist ook nog het volgende over
die wedstrijd te vertellen: "Op een avond kwam mijn
vader thuis en zei hij: 'Ik denk dat ik me weer in de
luren heb laten leggen door Rosy, Delporte
en zijn hele bende. Weten jullie wat ze me nu hebben gevraagd?
Om een koe naar de redactie te laten komen. Rosy zei me
dat het een ongelofelijke publiciteitsstunt zou zijn waar
men nog lang na mijn dood over zou spreken.' Mijn moeder
vroeg hem dan: 'Charles, je hebt toch nee gezegd?' Mijn
vader zweeg en begon zijn soep te eten."
De redactie heeft trouwens ook nog het bezoek gehad van
een leeuwenwelp en een aapje.
Maar op de foto hierboven zie je geen koe staan. Je ziet
wel Jean Roba, de auteur van Bollie
& Billie, die een taart in ontvangst neemt van
een naakte dame. Ook daar ging een heel verhaal aan vooraf.
Charles Dupuis wou steeds zelf de uitslag van het jaarlijkse
referendum voor meest populaire strips aan de tekenaars
bekendmaken. Delporte: "Dat jaar zei hij, vóór
hij de winnaar bekendmaakte: 'Wat vinden jullie ervan
dat degene die het hoogste aantal stemmen behaalde iets
cadeau moet geven aan zijn collega's?' Daarop zei Roba:
'Ja, ja! Franquin is nu al jaren de eerste in het referendum!
Hij moet ons maar een grote taart met een meisje erin,
zoals in de strips van Lucky Luke, trakteren!'
Het was beslist, iedereen riep: 'Franquin, een taart!
Franquin, een taart" En toen maakte meneer Dupuis
schalks de winnaar bekend: 'Heren, dit jaar is Roba de
winnaar!' Vanaf die dag, wanneer ze hem tegenkwamen, vielen
alle tekenaars Roba lastig met de vraag: 'En, Roba, je
taart?' Maar na een jaar of twee was ik het zelf beu en
zei: 'Roba, als je wil, organiseer ik een feest voor jou
en jouw taart!' En uiteindelijk, op een mooie dag, ontving
de hele ploeg, meneer Dupuis voorop, een uitnodiging zonder
verdere details van Roba voor een surprise party in het
cultureel centrum van Brussel... Roba kwam op het podium
om de clou van het feest te onthullen en twee kerels kwamen
tevoorschijn terwijl ze de bewuste taart droegen. Toen
het meisje daarin lachend haar hoofd liet zien, volgde
een daverend applaus. Maar ik benadruk dat ze niet tot
het einde van het feest is gebleven om de echtgenotes
van de vrienden niet kwaad te maken."
(Bron: Yvan Delporte, Réacteur
en Chef, Dupuis, 2009) |
Onvoltooid
project (46): Mickey Mouse door Romuald Reutimann en
Olivier Milhaud |
|
 |
In
2015 vernam de Franse tekenaar Romuald Reutimann
(van de niet-vertaalde reeksen Cité
14 en Tim & Léon) dat Glénat
zou beginnen met het uitgeven van hommagealbums van Mickey
Mouse en Donald Duck. Samen met scenarist
Olivier Milhaud stelde hij Glénat
hun Mickey-project voor. De eerste pagina daarvan
zie je hierboven afgebeeld. Het voorstel vond geen gading,
maar 't ziet er best geslaagd uit, met veel eerbied voor
de oerversie van Floyd Gottfredson die
decennialang de krantenstrip van Mickey Mouse voor
zijn rekening nam. |
De
echte Tarbot II door Belgische topdesigner |
|
 |
 |
De
in 1977 geboren Belgische wagendesigner Louis
de Fabribeckers is sinds 2007 de hoofddesigner
bij de Italiaanse autofabrikant Touring Superleggera.
Hij heeft de look van onder meer de Bellagio, een paar
Alfa Romeo-modellen, de Maserati/Touring A8GCS, een Bentley-model,
een Berlinetta en nog wat andere ontwerpen op zijn naam
staan. Die carrière bij Touring heeft hij mee te
danken aan zijn hulp bij het uitwerken van een werkelijk
model van André Franquins Tarbot
II.
In 1958 ontwierp André Franquin
de Tarbot II na een grootscheepse wedstrijd waarbij lezers
van het weekblad Sprint (Risque-Tout in
het Frans), een nieuw weekblad naast Robbedoes,
hun eigen ontwerpen mochten insturen. Maar liefst dertienduizend
inzendingen kwamen op de redactie binnen. Op basis van
de meest bruikbare ideeën stelde Franquin de nieuwe
droomwagen samen. In het kortere Robbedoes en Kwabbernoot-verhaal
Een Rustige Vakantie introduceerde Franquin de
Tarbot II.
Die wagen bracht vele autoliefhebbers aan het dromen.
In 2004 zette het Zwitserse Sbarro Franquins
visie van het sportwagenmodel Tarbot 1 (uit De Hoorn
van de Neushoorn) al om in een werkelijk rijdende
wagen voor een expo over Franquin in Parijs. Een Citroën
Xantia Activa V6 vormde de basis voor het model.
In 2006 waagde Louis de Fabribeckers zich aan een model
van de meer futuristische Tarbot II. De motor en het chassis
van een Porsche 924 dienden als basis voor de uitvoering
van de wagen. Deze wagen was samen met de Tarbot I voor
het eerst te zien op de expo De Wereld van Franquin
die in het Brusselse AutoWorld plaatsvond.
Een voorbereidende designschets zie je hierboven.
Nederlander Paul Koot, huidig CEO van
Zeta Group, vroeg Louis om hem te helpen
bij het maken van de Tarbot II, een project voor een Belgische
verzamelaar. Louis was nauw betrokken bij alle stappen
van de productie en dat was eigenlijk een soort test.
Paul Koot had toen net het carrosseriebedrijf Zagato,
werkzaam voor Granturismo, overgenomen.
Daarachter zat de terugkeer van het merk Touring waarvan
Zeta Group de merknaam had gekocht. Op een dag vroeg Paul
aan Louis of hij designer wou worden voor Touring. Dat
was een gouden kans voor Louis die nu een grote naam is
in het milieu. En dat dankzij het design van een striptekenaar.
Bron: Coachbuild.com /
Drivr. / Carjager.com / Automobiles Classiques / Les Fans
d'André Franquin / De Wereld rond Franquin (Stripspeciaalzaak.be)
|
Alternatieve
voornamen voor kapitein Haddock |
|
 |
"Kapitein"
is niet de voornaam van Haddock uit de stripreeks Kuifje.
Zijn voornaam luidt Archibald. Voordat Hergé
tot die voornaam kwam, had hij volgens bovenstaande afbeelding
een lijst alternatieven opgesteld waarbij hij Richard
en Patrick aanduidde als kanshebbers. |
Oerversies
van Jerome K. Jerome Bloks |
|
 |
 |
|
 |
|
Uit
dit
interview met Alain Dodier, door
Wouter Porteman, kon je al lezen dat de tekenaar van Jerome
K. Jerome Bloks vaak prenten of complete pagina's
hertekent. Dat gold al voor de allereerste pagina's van
De Dodende Schaduw, deel 1 in de stripreeks die
sinds 1985 loopt. Nog vóór er überhaupt
sprake was van een reeks tekende Dodier bovenstaande pagina's
in zwart-wit om ze op te sturen naar uitgevers als presentatie
voor de detectivereeks die hij samen met Pierre
Makyo en Serge Le Tendre zou
maken. Dupuis hapte toe. Deze pagina's
werden vervolgens hertekend in een meer moderne en realistische
stijl vóór ze gepubliceerd raakten. Die
hertekende versies zie je onder de oerversies. In het
verhaal kwam er nog een extra pagina vóór
deze twee pagina's waarin de sluipende, klimmende en klauterende
Jerome zichzelf voorstelt.
Voor het ontstaan van de detective moeten we teruggaan
naar 1980. Na eerste publicaties vanaf medio jaren 1970
in een realistische en komische tekenstijl voor voornamelijk
Pistil, een Frans striptijdschrift dat eerst
maandelijks, dan wekelijks en dan helemaal niet meer verscheen,
creëerde Dodier samen met zijn kompaan Pierre Makyo
het personage Pijannot. Deze detective was in een komische
tekenstijl getekend en is de ware voorvader van Jerome.
Zoals gewoonlijk stuurde het duo de strip naar uitgeverij
Dupuis voor een gedroomde publicatie
in het weekblad Robbedoes, en zoals gewoonlijk
werd het project geweigerd. Maar deze keer kregen ze wel
het voorstel om er een kortverhaal van te maken. Het kortverhaal
van acht pagina's is onvoltooid gebleven. Er bestaan zes
pagina's van (hieronder zie je er eentje van). Robbedoes
moest het dan toch niet hebben.
Uiteindelijk maakte Dodier de beslissing om Pijanot in
een realistische tekenstijl te tekenen, want twee kortverhaaltjes
(in 1975 en 1976) voor de rubriek Vrij Vel waren
ook realistisch getekend en die raakten wel gepubliceerd.
Het uiterlijk van een lange slungel met bril kwam snel
(zie ontwerptekeningen hieronder), het idee om hem met
een solex te laten rijden in Parijs kwam ook vlot op papier
te staan. Nu moest Makyo er nog een verhaal voor bedenken.
De dag na de ontwerptekeningen kwam Makyo op de proppen
met de synopsis van De Dodende Schaduw en het
uitgewerkte scenario voor de eerste zes pagina's met een
nieuwe naam voor het personage. En deze keer had het duo
wel geluk. Alain De Kuyssche, de hoofdredacteur
van Robbedoes, hapte toe op basis van deze zes
pagina's. Voor het vervolg van het scenario riep Makyo
de hulp in van Serge Le Tendre.
Hun eerste verhaal stond in 1982 integraal in een nummer
van Robbedoes Album+, een dikker Robbedoes-tijdschrift
voor krantenkiosken die tijdens vakanties verschenen,
met gags, kortverhalen en één lang avontuur,
meestal door beginnende auteurs. Meer dan zes nummers
kwamen er niet van uit. Het was een teken dat hoofdredacteur
Alain De Kuyssche, die Jerome K. Jerome Bloks
een kans gaf, niet al te veel geloofde in het potentieel.
Een jaar later begon Dodier deel 2, De Papieren Droom,
te tekenen. Intussen was De Kuyssche vervangen door Philippe
Vandooren. Dodier wou weten of de afspraken nog
steeds van tel waren en ontmoette Vandooren. De nieuwe
hoofdredacteur was dolenthousiast over wat nu een reeks
zou worden mét publicatie in het weekblad Robbedoes
waarvan Dodier altijd heeft gedroomd.
Vanaf deel 2 was Jerome K. Jerome Bloks, goed
en wel gelanceerd. Makyo vroeg Serge Le Tendre
om de verhalen mee te schrijven. Door het monstersucces
van Op Zoek naar de Tijdvogel (getekend door
Régis Loisel) had Le Tendre later
geen tijd meer terwijl Makyo met zijn Het Land van
Langvergeten (getekend door Laurent Vicomte)
zelf ook een evenwaardig succes scoorde. Hij schreef nog
wel deel 3, Op Leven en Dood, maar hij vroeg
Dodier of hij deel 4 zelf zou kunnen schrijven. Dodier
had op dat gebied geen ervaring, want hij had meer ervaring
met het schrijven van gags op één of twee
pagina's.
Uiteindelijk werd het schrijven van deel 4, De Schaduw
van het Verleden, een openbaring voor hem. Dodier
ontdekte met veel plezier dat hij zelf in staat was een
lang verhaal te vertellen. Makyo vond nog de tijd om deel
5, De Regel van Drie, te schrijven, maar het
succes van Het Land van Langvergeten slorpte
hem volledig op. Vanaf deel 6, Zelda, is Dodier
de enige auteur van de detectivereeks. In december verscheen
deel 27, Namaak. Het is een van de zeldzame reeksen
die met de jaren niets aan kwaliteit heeft ingeboet.
(Bron: Jérôme
K. Jérôme Bloche L'Intégrale 1 en
2, Bulles en Tête!, 2019) |
Opdrachttekening
Hergé voor Jean Libert |
|
 |
 |
Voor
een stripveiling van het Franse veilinghuis Coutau-Bégarie
& Associés wordt een onuitgegeven
tekening van Hergé geveild die
geschat wordt op 40.000-60.000 euro. Hergé maakte
deze aquareltekening op 10 mei 1945, kort na de Wapenstilstand.
Het viert de bevrijding van Jean Libert
uit de gevangenis van Sint-Gillis die op de achtergrond
is te zien. Beide heren zaten even vast op verdenking
van collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. In d
eoptocht achter Kuifje zijn Hergé himself
en zijn medewerkers Edgar P. Jacobs en
Jacques Van Melkebeke te zien.
Libert was een vriend van Hergé en de auteur van
spionage- en sciencefictionverhalen onder de pseudoniemen
Paul Kenny en Jean-Gaston Vandel.
Hij werd veroordeeld voor economische collaboratie en
het feit dat hij in 1939 samen met schrijvers en journalisten
een manifest ondertekende, waarin gepleit werd voor een
neutraal België, werd hem niet in dank aangenomen.
De tekening staat in het persoonlijke dagboek van de in
1995 overleden Libert dat hij opdroeg aan zijn dochter
dochter Annie, een latere Belgische actrice
die voornamelijk in Franse, erotische exploitatiefilms
meespeelde. Bij het dagboek met de tekening horen een
foto met Hergé, een brief aan Libert en een handgeschreven
bericht van Hergé aan Annie waarin hij het over
de gevangenschap van haar vader heeft en het onrecht dat
hem werd aangedaan. Hij hield een warm pleidooi voor zijn
vriend.
Het complete dagboek met illustratie telt honderddertig
pagina's en is uiteraard een uniek stuk. Dit
is de link naar de veilingcatalogus met nog meer originele
stukken. En hier
kan je de Franstalige boodschap van Hergé aan Annie
lezen. |
|
|
 |
 |
Dit
is een illustratie van Bozz uit 1930
die hij tekende aan boord van de oceaanlijner Île-de-France.
Bozz is niemand minder dan Robert Velter alias
Rob-Vel, de eerste tekenaar van Robbedoes.
Voor dat personage baseerde hij zich op de piccolo's aan
boord van het schip die ook op deze illustratie voorkomen.
Een ervan viel te pletter aan boord. Dat is Rob-Vel altijd
bijgebleven. Toen hij in 1938 in opdracht van uitgeverij
Dupuis een nieuwe held mocht ontwikkelen
voor een nieuw stripblad voor de jeugd kwam hij op het
idee van een piccolo die in een hotel werkt. Meer dan
tachtig jaar later beleeft zijn creatie nog steeds avonturen
in de handen van inmiddels tientallen internationale tekenaars
en scenaristen.
Yves
Sente baseerde zich op de anekdote van de verongelukte
piccolo, die zogezegd model stond voor Robbedoes, om voor
tekenaar Laurent Verron een eigen verhaal
te schrijven. Dat verscheen in 2018 als Ze Noemden
Hem Rooie, met het fictieve verhaal tegenover een
goed gedocumenteerde, historische achtergrond. Volgens
nieuws van een tijdje terug werken ze aan een tweede album
over Juliette, het meisje dat Rooie aan boord leerde kennen.
(Bron: BD rares et oubliées
Fanzines et autres curiosités) |
|
|
 |
André
Franquin maakte dit stripje van Guust Flater
voor het Franstalige naslagwerk L'Année de
la Bande Dessinée 81-82. Met deze stroken
gaf hij in vijf prenten les over hoe een strip tot stand
komt, van schets over potloodversie en inkting tot inkleuring.
Op 11 oktober werd dit origineel, inclusief het kalkje
met Franquins kleurindicaties voor Vittorio Leonardo,
geveild door de Parijse galerie Daniel Maghen.
De geschatte waarde was 25.000-30.000 euro. De nieuwe
eigenaar betaalde er 47.376 euro voor. |
Onvoltooid
project (45): Blake en Mortimer door Griffo |
|
 |
 |
Op
de overzichtsexpo van Griffo in het Belgisch
Stripcentrum hangt bovenstaande originele plaat.
De plaat dateert van 1999 en had in een album van Blake
en Mortimer kunnen staan op scenario van Patrick
Cothias. Het project met hun voorstel ging niet
door.
Griffo en Cothias leerden elkaar kennen in 1996 en dat
leverde daarna de trilogie Cinjis Qan en het
tweeluik Het Pension van Dokter Eon op.
Mocht hun voorstel wel groen licht gekregen hebben, was
Griffo de tweede Vlaamse tekenaar die Blake en Mortimer
zou getekend hebben na Bob De Moor die
de ondankbare taak kreeg om het vervolg van Edgar
P. Jacobs' De 3 Formules van Prof. Sato
te tekenen. Yves Sente, toenmalig hoofdredacteur
van Kuifje, heeft Dirk Stallaert meermaals
gevraagd om Blake en Mortimer te tekenen, maar
dat zag Stallaert niet zitten. Het eerste voorstel kwam
net in de periode toen hij Nino definitief inruilde
voor Nero. Hij beweert daar nog altijd over dat
hij toen boven zijn mogelijkheden tekende waarbij hij
sommige platen meermaals hertekende. Uiteindelijk werd
er gekozen voor André Juillard.
Deze tekenaar werd indertijd ook al gevraagd om het vervolg
op De 3 Formules van Prof. Sato te tekenen, maar
dat achtte Juillard veel te vroeg voor zijn kunnen. Enkele
jaren geleden kreeg een andere Vlaamse tekenaar het voorstel
om tenminste eens proefplaten te tekenen voor Blake
en Mortimer. Marvano — want
om hem gaat het — heeft dat voorstel eventjes overwogen
om het uiteindelijk af te slaan. Een van zijn redenen
was dat hij zich te lang niet op zijn eigen strips zou
kunnen concentreren. |
Zetari
en het mysterie van de twee slotpagina's |
|
 |
In
2018 verscheen een integrale editie van Zetari,
een fantasystrip van John Burns op scenario
van Martin Lodewijk. Voor het eerst werd
daarin het tweede verhaal opgenomen nadat deel 1 al in
1988 bij Big Balloon was verschenen.
Van dit verhaal bestaan afwijkingen. Rob Minnes
legt het hieronder aan je uit.
Nadat schrijver Martin Lodewijk en tekenaar John Burns
een contract tekenden bij het Joegoslavische stripagentschap
Strip Art Features (SAF),
startte hun nieuwe fantasyreeks Zetari in het
Joegoslavische stripmaandblad Strip Art nummer
38 van september 1983. Daar verscheen het in een frequentie
van één tot drie platen per nummer, naargelang
de vorderingen van tekenaar Burns.
Niet veel later toonde het Nederlandse weekblad Panorama
ook interesse voor de strip. Destijds was het blad niet
vies van een beetje sensatie en vrouwelijk bloot en dus
paste de strip prima in hun toenmalige formule. Aanvankelijk
waren de stripmakers in de veronderstelling dat hun creatie
in wekelijkse afleveringen zou verschijnen als een vervolgverhaal,
net als in Strip Art. Panorama blek
echter iets anders in gedachten had: ze zochten content
voor hun vijf à zes jaarlijkse zomerstripbijlagen,
die bestonden uit complete verhalen van vierentwintig
pagina's. De makers stemden alsnog toe, vanwege de promotionele
mogelijkheden in voorpublicatie van hun nieuwe creatie,
maar het betekende wel redactionele aanpassingen om hun
verhaal van zesenveertig platen terug te krijgen naar
drieëntwintig, de cover van de bijlage niet meegerekend.
Als eerste werd gekeken of er platen konden worden weggelaten
zonder dat het verhaal al te veel geweld werd aangedaan.
Die mogelijkheid werd gevonden in de platen 5, 9, 15,
19, 21 en 23. Vervolgens werd besloten om het verhaal
te beëindigen na plaat 27, die nu plaat 21 was. Maar
daarvoor was het wel nodig om twee nieuwe slotplaten te
tekenen die niet voorzien waren in Lodewijks oorspronkelijke
scenario, om het verhaal tot "een goed eind"
te brengen, en zoals ze uiteindelijk in de Panorama-bijlage
te lezen waren. De bijlage verscheen ingeniet in Panorama
nummer 34 van 21 augustus 1984 met eenzelfde cover die
Burns maakte voor Strip Art nummer 39.
Het heeft er overigens alle schijn van dat de twee slotplaten
voor Panorama daadwerkelijk de eerste originele
slotplaten van het verhaal zijn. Opmerkelijk genoeg werden
die twee platen versneden tot een enkele slotplaat om
het verhaal af te sluiten in Strip Art nummer
57 van mei 1985, hetzelfde blad waarin het debuteerde
en waar het nog steeds liep. Plaat 41 was net in het voorgaande
nummer gepubliceerd, en blijkbaar vonden de redacteuren
het nu wel welletjes. Ze maakten gebruik van de mogelijkheid
die de in Nederland gepubliceerde eindplaten bood. Burns
was naar verluidt niet in staat om het voor die tijd al
gemoedelijke tempo van een maandblad bij te houden en
de publicatie was zelfs al twee keer onderbroken geweest
in Strip Art. Zijn uitstapje voor de Nederlanders
hielp daar ook niet bij.
Burns heeft overigens het verhaal wel afgemaakt —
met de twee slotplaten zoals in het album afgebeeld —
en het heeft als zodanig ook nog een voorpublicatie gekend
in het Italiaanse stripblad L'Eternauta Presenta (1984/85)
en het Spaanse stripblad Zona84 (1984), alsmede
een handjevol albums bij onder meer Big Balloon in 1988.
Klaarblijkelijk was Burns beter bij de les voor het latere
vervolgverhaal, daar dat verhaal geen vergelijkbare kwesties
heeft gekend tijdens de voorpublicatie in alle drie voornoemde
tijdschriften.
Martin Lodewijk had zich in een eigentijds interview (Striprofiel
nummer 50, juni 1984) laten ontvallen dat uitgeverij Arboris
interesse had om het eerste verhaal in album uit te brengen,
maar dat is er uiteindelijk nooit van gekomen, althans
niet door Arboris. De eerste albumuitgave uit 1986 kwam
uit een ietwat onverwachte hoek, namelijk die van de Duitse
uitgever Splitter, zonder dat het in
het Duits een voorpublicatie in een tijdschrift heeft
gekend. En verrassend genoeg dook de kwestie rondom de
twee slotpagina's weer op in deze uitgave. Het bleek dat
noch de Panorama-versie, noch de definitieve
versie in dat album waren opgenomen, maar twee niet door
Burns getekende pagina's. Hoewel de stijl van die nieuwe
slotplaten leek op die van Burns, waren ze niet door hem
getekend, daar hij de gewoonte had om al zijn platen te
signeren, maar eerder door een niet bij name genoemde
andere artiest, net als de cover van het Duitse album
overigens.

Dat de redactie van Splitter gedwongen werd tot deze noodsprong,
was meer dan waarschijnlijk veroorzaakt door het (tijdelijk)
zoekraken van de twee slotplaten. In de Duitse versie
van de integrale uitgave uit 2018 zijn die twee platen
dan ook niet meer terug te vinden, net zo min als de Panorama-versies
trouwens, en vervangen door de juiste. By the way,
Splitter is de enige uitgever die het tweede verhaal ook
als album heeft uitgegeven in 1991.
Er speelde in Duitsland overigens nog een andere kwestie
omtrent het eerste Zetari-album. Kort nadat het
album was uitgebracht in 1986, werd het door het Bundesprüfstelle
für jugendgefährdende Schriften (letterlijk:
federaal toetsingsbureau voor geschriften die de jeugd
bedreigen) nog in hetzelfde jaar op hun zwarte lijst gezet.
Dit was verre van een sinecure, omdat werken op deze index
bij wet niet verkocht mochten worden aan minderjarigen
en dat overtreding daarvan strafrechterlijke vervolging
kon inhouden. Die wet betrof het Gesetz über
die Verbreitung jugendgefährdender Schriften uit
1953 en kwam zelf voort uit artikel 5 van de naoorlogse
(West-)Duitse grondwet, het artikel dat de vrijheid van
meningsuiting regelt.
West-Duitsland was echter een van de weinige Westerse
democratieën dat een voorbehoud in dat artikel inbouwde
waar het jeugdpublicaties betrof en die de overheid als
"ongezond" achten voor Duitslands jeugd. In
tegenstelling tot Frankrijk, dat een soortgelijke wet
kent, had Duitsland een solide reden om een dergelijk
pad te bewandelen gezien de negatieve ervaringen in haar
recente geschiedenis met betrekking tot de Hitlerjugend.
Helemaal consequent is de Bundesprüfstelle nooit
geweest, want het tweede Zetari-album kwam niet
op de lijst terecht. Daar tegenover stond een iets eerdere
co-creatie van Lodewijk, De Kat in Katendrecht,
die al een jaar eerder op de lijst was geplaatst. De Bundesprüfstelle
kent een automatische vervaltermijn van vijfentwintig
jaar en het Zetari-album is bijgevolg sinds 2012
officieel "vrijgegeven". Lodewijk was overigens
verre van de enige wiens werk op de index was geplaatst;
Hermann, Guido Crepax,
Milo Manara en Serpieri
behoren ook tot het illustere rijtje stripmakers die de
"eer" te beurt vielen om hun werk op de index
terug te vinden.
(artikel aangeleverd door
Rob Minnes) |
Onvoltooid
project (44): Blake en Mortimer door Ramon Rosanas |
|
 |
De
lijst tekenaars die aan Blake en Mortimer hebben
meegewerkt, is al lang. En dan zijn er nog de vele tekenaars
die sinds het overlijden van Edgar P. Jacobs
zijn gevraagd om een album te tekenen of die zichzelf
kandidaat stelden, maar nooit een album hebben getekend.
Enkele jaren geleden nodigde uitgeverij Dargaud
de nu 53-jarige Spaanse tekenaar Ramon Rosanas
uit om proeftekeningen te maken voor wat het album
De Staf van Plutarchus (uit 2017) zou worden. Hij
kijkt daar nu op terug met een "Het zou leuk geweest
zijn!"
Rosanas maakt dus geen deel uit van de B&M-bende.
Hij hoeft zich alleszins geen zorgen te maken over zijn
carrière. Hij is actief voor Amerikaanse uitgevers
en tekende al verhalen met Wolverine, Spider-Man, Deadpool,
Hulk, X-Men, Iron Man en van Star Wars.
 |
Onvoltooid
project (43): XIII Mystery door Laurent Astier |
|
 |
Ho,
wat kijgen we nu? Een nieuwe XIII Mystery? Nee,
vooralsnog niet. Wat je hierboven ziet, was het voorstel
van Laurent Astier, van wie dit jaar
nog de westernreeks Het Venijn start bij Daedalus,
om het album over Jonathan Fly te tekenen. Scenarist Luc
Brunschwig sprak hem er eind 2008 op een Frans
stripfestival over aan.
Brunschwig vertelde hem over het XIII Mystery-project
waaraan hij werkte en dat hij Astier wel als tekenaar
voor dat album zag. De dag erop belde Astier naar Brunschwig
om hem te zeggen dat het hem interesseerde. Kort daarop
begon Astier met de voorbereidingen door voorstudies en
schetsen te maken en hij begon van de personages te houden.
Daarna maakte hij een coverstudie en enkele proefpagina's,
gebaseerd op de présence van Amerikaanse comics
uit de jaren 1970 en de nauwkeurige beschrijvingen van
Brunschwigs scenario. Hij stuurde dat allemaal naar uitgeverij
Dargaud.
Vervolgens kregen Astier en Brunschwig de uitleg dat het
zo niet in zijn werk gaat. Het was niet aan de scenarist
om de tekenaar te "casten". Die beslissing was
weggelegd voor Jean Van Hamme, William
Vance en Dargaud.
Bovendien vonden ze Astiers tekenstijl zich niet lenen
voor de stripreeks. Astier: "Ik voelde me afgewezen
en gedegouteerd. Niet veel later vernam ik van Luc dat
Olivier TaDuc de tekeningen zou maken.
Omdat ik hem ook op Facebook volg, begon ik zijn eerste
tekeningen, prenten en inktwerk te zien. Zijn talent voor
het stripverhaal is veel groter dan het mijne en ik bewonder
zijn werk, dus er valt niets te betreuren." |
|
|
 |
Op
9 september 2019 was het precies 450 jaar geleden dat
Pieter Bruegel de Oude overleed. Hij
behoort tot het kransje schilders wiens werk meermaals
in strips werd geciteerd als knipoogje. In dit onvolledige
overzichtsartikel nemen we je mee doorheen enkele bekende
en minder bekende van die Bruegel-knipoogjes in diverse
stripverhalen.
We
beginnen uiteraard bij Willy Vandersteen.
In het Suske en Wiske-verhaal Het Spaanse
Spook laat Vandersteen Lambik, Suske en Wiske een
museum bezoeken waar onze vrienden Bruegels schilderij
De Boerenbruiloft (1567-1568) bewonderen om er
even later live in de zestiende eeuw te gast te zijn.
Het oorspronkelijke schilderij hangt tegenwoordig in het
Kunsthistorisches Museum in Wenen.
Voor
de cover van het weekblad Kuifje op 24 maart
1949 (die werd hernomen en opnieuw ingekleurd voor Ons
Volkske) tekende Vandersteen een scène uit
het album opnieuw. In die scène schetst Bruegel
himself een vechtende Lambik.
En
voor een kleur- en knipboek uit 1952/1953 tekende Vandersteen
een breugeliaans tafereel met diverse verwijzingen naar
Bruegels werk. Van Hergé kreeg
Vandersteen later nog de bijnaam "de Bruegel van
het beeldverhaal". Je vindt Vandersteens naam hieronder
nog vaker terug.
 |
Deze
mooie knipoog naar eveneens Bruegels De Boerenbruiloft
was in Asterix en de Belgen (deel 24 in
de reeks) Albert Uderzo's hommage aan
onze bourgondische eetcultuur en gastvrijheid (ja, het
is al een oud album uit 1979).
Maar was het werkelijk getekend door Albert? Zijn broer
Marcel beweerde dat hij in zijn eentje
de bewuste illustratie heeft geschilderd, zonder tussenkomst
van Albert. Het kostte hem naar eigen zeggen een dag om
de hele prent te tekenen en te schilderen. In totaal hielp
hij als inkter, letteraar en inkleurder mee aan zestien
albums, goed voor honderden platen.
Bij het verschijnen van het album waren er luidens een
artikel in Stripschrift nog andere twijfels.
Een redacteur van het Nederlandse stripinformatieblad
luisterde na de release van het album een gesprek af in
een Nederlandse stripwinkel. Een klant uitte er zijn bewondering
voor tekenaar Pieter Bruegel en vroeg zich af of hij voortaan
de reeks Asterix zal tekenen. De winkelier wist
ook al van niets beter dan dat Bruegel een hulpje van
Uderzo was.
Nogmaals
De Boerenbruiloft, we hebben er inmiddels
honger van gekregen. In de stripreeks Kasper,
door Johan De Moor (de zoon van
Bob De Moor) en zijn jeugdvriend
Stephen Desberg, beleeft Kasper avonturen
in de parallelle sprookjeswereld Desnachts. In het
eerste album, De Achterkant van het Masker (1987),
komt een fragmentje voor uit De Boerenbruiloft. |
 |
 |
In
het Thomas Pips-verhaal De Knalrode Hoeve,
door Buth, komen Thomas en zijn zoon
Henkje in de zestiende eeuw terecht. Om te bewijzen dat
Thomas een rasechte Vlaming is, moet hij de "spreekwoordenproef"
tot een goed einde brengen. Diverse dorpelingen nemen
hun positie in en voeren rare dingen uit. Ze beelden allen
Vlaamse en Nederlandse spreekwoorden waarvan sommige nog
steeds gebruikt worden. Thomas doorstaat de proef met
glans.
Het tafereel is een rechtstreekse verwijzing naar Bruegels
olieverfschilderij Nederlandse Spreekwoorden
uit 1559 waarop maar liefst 125 spreekwoorden en gezegdes
te ontdekken zijn. Als je ze met je eigen ogen wil controleren,
moet je naar het Staatliche Museum in
Berlijn gaan.
 |
 |
|
|
In
het boek Museum K worden knipogen in de reeks
de Kiekeboes van Merho toegelicht.
Een compleet artikel gaat over Bruegel. Het knipoogje
is echter niet in de stripreeks zelf terug te vinden,
wel op een wenskaart uit 2007. Merho gebruikte voor zijn
illustratie dezelfde vredige uitstraling van een winterlandschap
uit Bruegels Jagers in de Sneeuw (1565) en voegde
er een kerstsfeer aan toe.
Zo’n seizoensgebonden tafereel vindt ook Douglas
Mac Reel geschikt voor een kalender in De Doedelzak
van Mac Reel. En in het rijtje rasartiesten die zich
aan Rosemarie De Bruin in Meesterwerken bij de Vleet
voorstellen, was Bruegel er al bij sinds haar kindertijd.
Jagers in de Sneeuw kan je tegenwoordig bewonderen
in het Kunsthistorisches Museum in Wenen.
 |
 |
Hermann
en zijn zoon Yves H. vernoemen Schemerwoude
deel 13 naar Dulle Griet, een schilderij van
Bruegel uit 1563 met een tafereel uit de hel en een bijkomende
voorstelling van de zeven hoofdzonden. De auteurs brengen
de voorstelling van Dulle Griet uit het schilderij, de
historische achtergrond van de reformatie en Charles
De Costers legende over Tijl Uilenspiegel in
de strip bij elkaar. Bruegel is zelf te zien in dit album,
treffende hommages aan zijn werk eveneens. Een van die
voorbeelden is het landschap uit Jagers in de Sneeuw
zonder personages.
Over
Dulle Griet gesproken, in De Dulle Griet, deel
78 in de reeks Suske en Wiske, maakt het personage
uit het schilderij van Bruegel door de Teletransfor van
professor Barabas een nogal verpletterende indruk op onze
vrienden... vooreerst Lambik die onder haar onstuimige
intrede wordt vertrappeld. In dit verhaal brengt Vandersteen
dit "symbool van de oorlogswaanzin van de mensheid"
als een verniel- en oorlogszuchtige, "galg en rad"
schreeuwende, twistzieke, manipulerende zottin. Haar grappige
mini-evenbeeldjes, de Grietjes, zijn niet minder tuk op
hetzelfde doel om oorlog te voeren.
Op het eind komt Dulle Griet tot inkeer. Nadat ze terug
in het schilderij is gebracht, is het daarom nog niet
afgelopen met de oorlogen op deze wereld. Vandersteen
werkte aan dit verhaal in 1966 toen de Vietnamoorlog volop
woedde. Uitzonderlijk maakt Wiske in de laatste prent
geen knipoog, maar sluit ze beide ogen voor die bittere
ernst. Om het schilderij in werkelijkheid te zien, hoef
je niet ver te reizen. Het hangt in het Museum
Mayer van den Bergh in Antwerpen.
 |
 |
|
Ook
Brusselaar Frank Pé is vertrouwd
met het werk van Bruegel. In het Ragebol-verhaal
Een Faun op je Schouder (2003) krijgt Ragebol
zin om de pen op te pakken en volmaakte momenten te verwoorden.
Zijn oog valt op een postkaart van Bruegels Jagers
in de Sneeuw en hij begint te schrijven.
Daarnaast sluisde Frank in zijn niet-vertaalde hommage
aan Robbedoes voor het weekblad Spirou
uit 2013 ook een hommage aan Bruegel. Tijdens een poëtische
wandeling door het landschap van Rommelgem passeren enkele
van de blinden uit het schilderij De Parabel der Blinden
achter de rug van Robbedoes en Kwabbernoot. Hierbij
bieden we je de twee pagina's van deze hommage in het
Engels aan. Engelstalige fans van de stripreeks hebben
deze vertaald.
André Franquins landelijke Rommelgem
maakte trouwens een diepe indruk op de toen tienjarige
Frank Pé. Het gaf hem zin om verhalen te situeren
op het platteland, wat leidde naar de stripreeks Ragebol
die in het weekblad Robbedoes/Spirou
startte als een geïllustreerde natuurrubriek waarbij
een wandelende Ragebol de lezers kennis bijbracht over
diertjes die hij op het platteland tegenkomt. In 2016
verscheen Het Licht van Borneo, Franks eigen
album van Robbedoes op scenario van Zidrou.
 |
|
We
twijfelen er niet aan dat de Chileense allrounder
en cultureel onderlegde Alejandro Jodorowsky
het werk van Bruegel kent. Of de vier blinden
die elkaar leiden in De Zonen van El Topo deel
1 (2016, getekend door de Mexicaan José
Ladrönn) een bewuste knipoog is, durven
we met minder zekerheid zeggen. In ieder geval weten
we door het schilderij De Parabel der Blinden
(1568) hoe het afloopt met blinden die elkaar leiden:
ze eindigen in de sloot. Vandaag hangt het schilderij
in het Museo di Capodimonte in
Napels.
Een
duidelijkere verwijzing naar hetzelfde schilderij
dan. In Prins Boerke (deel 7 in de reeks
Boerke) haalt Pieter De Poortere
tientallen sprookjesfiguren door de mangel. Als
je oplet, zie je in een van de gags ook Bruegels
De Parabel der Blinden passeren. |
De
Babylonische Toren van Babel is een sterk verhaal in het
Oude Testament (Genesis). Met zijn schilderij
uit 1563, te bewonderen in het Kunsthistorisches Museum
in Wenen, was Bruegel een ware trendsetter, want hij bepaalde
het meest het uitzicht van deze toren voor andere voorstellingen
in zijn eigen tijd tot recentere tijden, tot in de animereeks
Nadia: The Secret of Blue Water toe. Bruegel
baseerde zijn invloedrijke toren op het Colosseum in Rome
en schilderde drie versies. Eén ervan is verloren
gegaan en komt enkel in oude beschrijvingen terug.
Jacques Martin baseerde zich op een voorstelling
uit de Islamkunst voor zijn Alex-avontuur De
Toren van Babel (deel 16 uit 1981). François
Schuiten vond Bruegels versie goed genoeg om
er een eigen, nu compleet gebouwde toren van te maken
in het door Benoît Peeters geschreven
De Toren (1987) in de reeks De Duistere Steden.
 |
|
 |
|
|
Jommeke-tekenaar
Jef Nys presenteerde in 1957 een deels
fictieve biografie van Bruegels jeugdjaren in De Wonderbare
Jeugd van Pieter Bruegel. Het komische verhaal verscheen
voor het eerst bij Halewijn die het in
1959 herdrukte. In 1965 verscheen het in het stripweekblad
Ohee met een hertekende cover. In 2003 kwam het
uit als een gelimiteerde editie en een bijkomende luxe-uitvoering
bij de culturele vereniging Spirit in
Temse.
Daar blijft het niet bij, want in november verschijnt
het album nogmaals, voor het eerst in kleur. Die inkleuring
wordt uitgevoerd door Ivan Adriaenssens.
Het album in een oplage van 500 exemplaren (hardcover,
20 euro, gesigneerd door Adriaenssens) is enkel te koop
op de stripbeurs van Gooik op 17 november of op bestelling
(helaas niet bij ons, probeer het liever via jp.deloecker@telenet.be).
Voor dat festival tekende Adriaenssens een affiche met
bekende stripfiguren en tekenaars die aanwezig zijn op,
jawel, een boerenbruiloft.
|
In
het Suske en Wiske-verhaal De Krimson-crisis
(deel 215 uit 1988 door Paul Geerts)
flitsen onze vrienden Bruegel uit het verleden naar het
heden om hem samen met andere historische figuren in te
schakelen in hun strijd tegen Krimson. Je moet er eens
op letten dat Geerts' Bruegel precies dezelfde kleren
draagt als in Willy Vandersteens Het Spaanse Spook
van een kleine veertig jaar daarvoor. Hij haalde
de bij Vandersteen schetsende Bruegel, compleet met zijn
vellen papier, met de Teletijdmachine naar het heden.
De Krimson-crisis verscheen tijdens de campagne
"Vlaanderen Leeft" waarbij het Vlaamse zelfbewustzijn
werd aangewakkerd. Behalve een parade Vlaamse (culturele)
voorvechters uit de geschiedenis en het heden, komen ook
Tijl Uilenspiegel en Hannes en Tamme uit Vandersteens
De Geuzen voor in dit verhaal. Wegens het sterk
Vlaams-nationalistische thema is dit het enige album van
Suske en Wiske dat niet naar het Frans is vertaald
voor Waalse lezers.
Vandersteens
stripreeks De Geuzen verdient een groter overzicht.
Vooral in de eerste vier albums knipoogde hij veelvuldig
en heel expliciet naar Bruegel. Bovendien tekende hij
zelf prachtige prenten, vakkundig in inkt gezet door Eric
De Rop (deel 1-2-3) en daarna Eugeen
Goossens die Bruegel had kunnen tekenen. De eerste
vijf albums eindigen met een reproductie van een gravure
van Bruegel. In de eerste vier albums openen de verhalen
ook met een introductie bij die gravures of een schilderij.
In De Geuzen deel 1, De Zeven Jagers
(1985), zien we Dulle Griet terug. In hetzelfde verhaal
maken we kennis met magiër Dostranamus en zijn vrouw
Alwina. Hij vond een toestel uit waarmee gravures geanimeerd
worden als voorloper van de televisie. Alwina demonstreert
het met de pentekening De Grote Vissen Eten de Kleine
(1557). Het bevindt zich tegenwoordig in het Albertina
in Wenen.
|
 |
 |
 |
De
cover van deel 2, De Ekster op de Galg (1986),
is al een verwijzing naar het gelijknamige schilderij
van Bruegel, vermoedelijk zijn laatste uit 1568.
Het hangt in het Hessisches Landesmuseum
in Darmstadt. Nog een andere gravure en héél
breugeliaanse horrortaferelen komen in dit album
voor. |
Deel
3, Flodderbes, de Heks (1986), opent met de prent
De Heks van Malleghem (in de strip verkeerd gespeld
als Mellegem).
In
De Geuzen deel 4, De Rattenvanger, staat
De Boerenbruiloft — weeral! — maar
nu als gravure in plaats van het bekendere schilderij.
Vandersteen tekent het niet na, maar presenteert een eigen,
knap getekende bruiloft van Hannes en Veerle die wat doet
denken aan Bruegels schilderijen De Boerendans
(1569) of De Boerenbruilofstdans (1566).
In
het allerlaatste verhaal, De Wildeman van Gaasbeek
(1990), zijn Hannes, Veerle en Tamme uitgenodigd om een
bruiloft bij te wonen. Vandersteen last alsnog een knipoog
naar het voorbeeld van Bruegel in.
We
kunnen nog lang doorgaan, maar we maken de cirkel rond
en eindigen met een knipoog náár een knipoog.
Voor een speciaal verjaardagsnummer van Kuifje
(nummer 39 uit 1981) eigende Franz zich
twee pagina's uit Het Spaanse Spook toe om ze
in zijn eigen stijl te tekenen. In een prent zit uiterst
rechts in beeld meester Bruegel mee aan tafel, net zoals
op het origineel van Bruegel zelf en van Willy Vandersteen.
Dat het Breugelfestijn hem moge smaken! |
De
ene RG is de andere niet en de legendarische gierigheid
van Morris |
|
 |
Iedereen
kent de Daltons. 't Zijn geen lieverdjes, maar in de eerste
plaats zijn ze gewoon heel erg dom. Joe en Averell springen
er het meest uit wegens hun uitgesproken karaktertrekken
en hun onhebbelijkheden. William en Jack aanduiden is
al moeilijker. William is kleiner dan Jack, hoewel daar
in het begin in de reeks Lucky Luke wat verwarring
rond bestond door fouten in de (oorspronkelijke) tekst.
De oorzaak is niet ver te zoeken... René
Goscinny, die de neven Dalton bedacht, wist lange
tijd zelf het verschil niet tussen de twee middelste broers.
Goscinny
was trouwens al langer actief als scenarist voor Lucky
Luke dan indertijd officieel was geweten bij de eerste
lezertjes van het weekblad Robbedoes. Op elke
pagina van De Spoorweg door de Prairie (deel
9 in de reeks) doken bij de naam van Morris
de initialen RG op, maar die naam stond
niet voluit in de hoofdingen van de voorpublicatie, laat
staan in de eerste albumuitvoeringen.
Scenaristen waren in die tijd geen erkende professionals.
Zelden konden ze een eigen contract bedingen bij hun uitgevers.
Dat moesten tekenaars zelf maar regelen, zo was de gewoonte.
Sommige tekenaars keken ook neer op scenaristen en betaalden
hun scenaristen weinig of zelfs niet. Die scenaristen
hadden geen poot om op te staan, want een contract was
er niet en de uitgever trok zich daar niets van aan. Dat
hebben onder meer Jean Van Hamme en Yann
in het begin van hun carrière ondervonden.
Hergé (Georges Remi)
had de initialen RG in Lucky Luke wél
opgemerkt en vroeg Morris die naam voluit te schrijven
uit vrees voor verwarring met zijn eigen initialen die
hem zijn pseudoniem Hergé opleverden. Eerst koos
Morris ervoor om in de volgende albums na Blauwvoeten
op het Oorlogspad (deel 10, dat nog wel door Morris
was geschreven) geen enkele naam te vermelden, niet als
initialen en al zeker niet Goscinny's volledige naam.
Vanaf Naijver in Painful Gulch (deel 19) pas
kreeg Goscinny eindelijk de verdiende credits. Intussen
was de reeks Asterix al gestart waarvoor hij
al vanaf het begin werd erkend als scenarist.
We
hebben ook nog een weinig gekend weetje over Morris voor
je, ons verteld door een collega van hem. We weten dat
hij op 16 juli 2001, op zijn zevenenzeventigste, overleed
aan een beroerte als gevolg van een zware val. Over die
val bestaan geen details. Die zou volgens sterke verhalen
te wijten zijn aan zijn nogal legendarische, overdreven
gierigheid. Hij woonde in die periode in Brussel. Er was
schade aan het dak, maar liever dan een vakman te bellen
en hem te betalen, klom Morris zelf op de ladder om herstellingen
uit te voeren. Dat had-ie beter niet gedaan, want hij
viel van de ladder een uitgestelde dood tegemoet.
Over het waarheidsgehalte van bovenstaande anekdote bestaan
tegenwoordig twijfels. Dat geldt ook voor onderstaande
anekdotes over zijn legendarische gierigheid. Verschillende
stripmakers van toen en nu kennen die verhalen of waren
er naar eigen zeggen zelf bij.
Zo Maurice Tillieux getuigde eens dat
hij samen met Morris naar uitgeverij Dargaud
in Parijs reisde om hun auteursrechten te incasseren.
Tillieux: "Hij kwam terug met een tas die links en
rechts propvol met bankbiljetten zat, en in het midden
zat zijn pakje brood!" Hij was toen al schatrijk,
maar een copieuze maaltijd kon er niet vanaf.
Ook toen Morris de uitgever van Dargaud eens uitnodigde
voor een zakelijke lunch nam Morris hem gewoon mee naar
de frituur. Als hij dan al eens op restaurant zat in gezelschap,
had hij toch weer zijn eigen boterhammen mee om niets
van het menu te hoeven bestellen. |
Een
nieuwjaarswens van Eddy Paape |
|
 |
Medewerker
Peter D'Herdt vlooit dezer dagen oude nummers
van Humoradio (de voorloper van Humo)
en de Waalse tegenhanger Le Moustique uit en
stuit daarbij op vele illustraties van tekenaars die voor
Dupuis tekenden. Dupuis was vroeger de
uitgever van beide weekbladen.
In Humoradio van 2 januari 1949 vond hij bovenstaande
nieuwsjaarswens van Ed Paape alias Eddy
Paape, de tekenaar van onder meer Oom Wim,
Jan Kordaat, Flip Flink en Luc Orient.
Tussen de figuren kan je Baard (uit Baard en Kale),
Robbedoes, Jan Kordaat, Kwabbernoot en Spip herkennen.
In 1949 werkte Paape ook voor het weekblad Robbedoes.
Hij was toen de tekenaar van Jan Kordaat, de
held die hij van Jijé kreeg toen
deze laatste met André Franquin
en Morris naar de Verenigde Staten en
Mexico vluchtte uit vrees voor een aanval met een atoombom
op Europese bodem. Paape illustreerde tegelijk een hoop
rubrieken en leesverhalen voor diverse publicaties van
Dupuis waaronder Humoradio / Le Moustique
en Bonnes Soirées. Ook nog uit 1949 vind
je hieronder twee cartoons uit Le Moustique.
Ze dateren van respectievelijk 13 februari 1949 (een van
de weinige covers die Paape voor Humoradio /
Le Moustique maakte) en 17 april 1949.

—
Knip me zoals u, m'neer Robert... met een gat in het midden.

Voor andere vondsten van onze medewerker kan je in de
Facebookgroep Stripknip
terecht. |
Barok
Suske en Wiske-tafereel ook op Het Schilder-Boeck |
|
 |
|
|
Het
vijfentwintigjarig jubileum van Suske en Wiske
werd in 1973 gevierd met een jubileumboek met zilverkleurige
kaft. Daarin staan de eerste versies van de verhalen Rikki
en Wiske in Chokowakije en Het Spaanse Spook.
Een toen complete albumlijst van de reeks, een geïllustreerd
artikel over het ontstaan van Suske en Wiske en
een biografietje van Willy Vandersteen,
met eveneens speciaal voor deze uitgave getekende illustraties,
vervolledigen deze uitgave. Op de backcover staat een
illustratie met nagetekende covertjes van Vandersteens
bekendste creaties op een koets vol pracht en praal. Op
de titelpagina prijken de hoofdpersonages in een barok
tafereel waarin diverse kunsttakken zijn verenigd: een
naakt Wiske houdt een schilderspalet met penselen vast,
Suske heeft beeldhouwgereedschap in de handen, Sidonia
verbeeldt de literatuur en Lambik de muziek. Jerom en
Barabas zijn als borstbeeld getekend.
Dergelijke voorstellingen kwamen in de kunstgeschiedenis
wel vaker voor. Eenzelfde opstelling is bijvoorbeeld ook
terug te vinden op de coverillustratie van Het Schilder-Boeck,
een gedetailleerd naslagwerk van de in Meulebeke geboren
en in Amsterdam gestorven Zuid-Nederlandse rederijker
en schilder Karel van Mander (1548-1606)
uit 1604. Dat boek beschrijft het leven en werk van oud-Romeinse,
-Griekse en -Egyptische schilders, moderne Italianen (modern
in van Manders' tijd dan), Nederlanders en Duitsers uit
het verleden en zijn tijdgenoten. Het was bedoeld als
handleiding voor schilders die verhalen uit de klassieke
mythologie wilden afbeelden, maar niet de middelen hadden
om die oorspronkelijke werken ter plaatse te gaan bestuderen.
Daarnaast biedt het boek theoretische beschouwingen. Het
boek diende later als bron voor gelijkaardige werken en
werd nog vaak heruitgegeven, een laatste keer in 2018
bij Atlas-Contact. De plechtige tekst
op de titelpagina van het jubileumboek is net zo goed
een knipoogje naar de tekst op de cover van Het Schilder-Boeck.
Het kan nog straffer. In dezelfde periode gebruikte Vandersteen
de illustratie uit Het Schilder-Boeck voor een
veel getrouwere versie voor het boek De Winners van
Raymond Stuyck uit 1972. Merho,
toenmalig studiomedewerker, bezorgde ons onderstaande
illustratie. Merho stelt het boek voor als: "Een
reeks interviews met binnen- en buitenlandse mensen die
het gemaakt hebben en toen in de belangstelling stonden.
Naast onder andere David Ben Gourion,
Geraldine Chaplin, Herman van
Veen en Marc Sleen stond zelfs
Hugoké erin. Daarvoor maakte hij
een illustratie in dezelfde stijl als voor het jubileumboek."
In plaats van het engetltje op de versie van Het Schilder-Boeck
is het portret van Willy Vandersteen in zijaanzicht getekend.
Over de uitwerking van beide illustraties vroegen we Merho
om verduidelijking. "Voor zover ik me herinner, heeft
Vandersteen een ruwe opzet gemaakt die verder uitgewerkt
werd door Paul Geerts. De twee illustraties
dateren trouwens uit dezelfde periode. Blijkbaar was hij
toen in de ban van de barok."
Hieronder
zie je nog de cover en backcover van de jubileumuitgave.
|
Speciale
Robbedoes-cover door André Franquin voor zeldzame
Portugese editie |
|
 |
In
1967 verscheen voor het eerst een album van Robbedoes
en Kwabbernoot in Portugal bij uitgeverij Camarada.
Onder de reeksnaam Clarim e Fantásio kwam
het album O Feiticeiro de Vila Nova de Milfungos
uit, de Portugese vertaling van Er Is een Tovenaar
in Rommelgem dat van 1951 dateert. André
Franquin tekende speciaal voor deze editie een
gloednieuwe coverillustratie.
In 1967 heerste in Portugal nog een dictatuur. Het duurde
daarna tot 1975 (een jaar na de Anjerrevolutie die van
het land weer een democratie maakte) voor andere albums
van Robbedoes en Kwabbernoot in het Portugees
verschenen, vooreerst bij Arcádia en
daarna nog zes andere uitgeverijen. Tussen 1961 tot 1990
liepen er ook Portugese voorpublicaties van Robbedoes
en Kwabbernoot in de stripbladen Camarada
(1961-1963), Zorro (1965), tot tweemaal toe een
kortstondige Portugese editie van het Belgische weekblad
Robbedoes/Spirou (1971-1972 en 1979),
Jacaré (1974), Jornal da BD (1984-1986),
Selecções BD (1989), Público
Junior (1990) en BDN (1990). Niet alleen
de verhalen van Franquin raakten zo in het Portugees uitgegeven,
maar ook van diens opvolgers.
De
precieze oplage van O Feiticeiro de Vila Nova de Milfungos
is onbekend, maar het aantal gedrukte exemplaren zit tussen
de vijfhonderd en duizend exemplaren. Samen met een eerste
Portugese vertaling van Raymond Macherots
Chlorophyl gaat het om de zeldzaamste strip in
Portugal. In 1981 werd het album onder de titel O
Feiticeiro de Talmourol herdrukt bij Publica
en in 2007 nogmaals door Jornal Público
/ Edições Asa onder de titel O
Feiticeiro de Champignac.
De Portugese coverillustratie werd jaren later, in 2002,
gebruikt voor een Duitse herdruk in een nieuwe reeksuitvoering
van Robbedoes en Kwabbernoot bij uitgeverij Carlsen
Comics. Dat meermaals herdrukte album, met de
titel Der Zauberer von Rummelsdorf, is veel makkelijker
verkrijgbaar. Dezelfde covertekening is nooit gebruikt
voor een Franse of Nederlandstalige uitgave. |
Pierre
Tchernia, hulpscenarist van Asterix |
|
 |
|
 |
Op
de bovenste foto zie je Walt Disney naast
zijn Franse collega, (teken)filmmaker Pierre Tchernia.
Hij regisseerde onder andere tekenfilms van Asterix
en Lucky Luke en schreef eraan mee. Albert
Uderzo tekende hem meermaals als Romeinse soldaat
of officier in de strips van Asterix. Ze werden
heel goede vrienden. Hiernaast zie je een prent uit het
album Obelix & Co waarin een dronken Tchernia
wordt gedragen door karikaturen van Uderzo en Goscinny.
Na de dood van René Goscinny zou
Tchernia ook een handje geholpen hebben aan het scenario
van de Asterix-albums die Uderzo voortaan zelf
moest schrijven. Omdat dit officieus gebeurde, is het
nog steeds niet zeker hoe groot zijn bijdrage was en aan
hoeveel albums Tchernia heeft meegewerkt. Tchernia overleed
in 2016. Volgens verscheidene bronnen zou hij zeker meegewerkt
hebben aan De Diepe Kloof. Er zijn ook vermoedens
dat hij meehielp aan De Grote Oversteek.
In 2017 organiseerde Drouot een veiling
van de originelen en gesigneerde albums die Tchernia doorheen
zijn leven kreeg van tekenaars als Uderzo en Hergé.
De originele cover van het Asterix-album De
Ronde van Gallië werd toen tegen 1,449 miljoen
euro verkocht. De cover van Het IJzeren Schild raakte
verkocht tegen 1,197 miljoen euro. |
|
|
 |
In
1989 verscheen Natasja 14: Luchtspiegelingen
bij Marsu Productions. Voor dat verhaal
van Mythic tekende François
Walthéry een cover die het uiteindelijk
niet heeft gehaald. De werkelijk gepubliceerde cover zie
je hiernaast, hoewel Walthéry liever dit eerste
ontwerp hierboven zag. Het ontwerp werd nog wel gerecupereerd
voor de titelpagina van het album. Daarna schonk Walthéry
dit ontwerp aan een van zijn beste vrienden: de Franse
zanger en stripliefhebber Renaud.
De in 1952 geboren Renaud bezat meer dan tweeduizend originele
tekeningen en platen. In 2016 verkocht hij er een tweehonderdtal
van via een grote veiling. Een dubbele pagina uit het
Kuifje-avontuur De Scepter van Ottokar
(de oorspronkelijke versie van Hergé)
raakte verkocht tegen 1,046 miljoen euro. De totale opbrengst
van de veiling bedroeg 1,4 miljoen euro. Ook originele
platen van André Franquin,
Jean Giraud, Albert Uderzo,
Enki Bilal, François Schuiten,
Jacques Tardi, Hugo Pratt,
Joann Sfar en een sliert andere tekenaars
werden geveild. Renaud deed via deze veiling ook bovenstaand
coverontwerp van Natasja van de hand. Het coverontwerp
werd verkocht tegen 15.312 euro. |
|
|