|
|
|
|
Klik
verder naar alle eerdere updates, van Weetje 201 tot
225:
• 225
Onvoltooid
project (24): Vrije Vlucht-album door Víctor
de la Fuente
• 224
Mucho di Nero: een ode aan Marc Sleen
• 223
Politiek stripje van Luc Cromheecke
• 222
Willy Vandersteen leert klungelende Jo-El Azara een
lesje
• 221
Krasse covers
• 220
René Hausman onderwierp Yann aan de couscoustest
• 219
Dertig jaar Cédric
• 218
Een kleedje voor Julie
• 217
Moeilijke bevalling voor De Babysmurf
• 216
Leonardo, van 800 naar 100.000 exemplaren dankzij herkansing
in Eppo
• 215
Onvoltooid project (23): Lucky Luke door Cyril Pedrosa
en Lewis Trondheim
• 214
Batman door Marvano
• 213
Joe Dalton vermoordt Lucky Luke voor de film
• 212
Heldinnennummer van Robbedoes uit 1971
• 211
Toen Agent 212 nog mager was
• 210
Springbonen bij stripblad in een oplage van 1 miljoen
exemplaren
• 209
De sigaret van Lucky Luke
• 208
Karel Verschuere en zijn gebruik van carbonpapier: documentatie
of plagiaat?
• 207
De echte meneer De Mesmaeker
• 206
Topverkoop dankzij twee sinaasappels en een courgette
• 205
De stoel van Emmanuelle in het atelier van Hugo Pratt
• 204
Twee ongebruikte verhaalpistes uit XIII
• 203
Geschrapte scènes uit Asterix 36
• 202
Mini-Mensjespretpark
• 201
Toch geen bikinicover voor Natasja |
|
|
|
|
|
Onvoltooid
project (24): Vrije Vlucht-album door Víctor
de la Fuente |
|
|
|
De
Spaanse tekenaar Víctor de la Fuente,
geboren in 1927, kende een lange carrière sinds
de jaren 1940 als realistisch tekenaar. Zijn pad kruiste
ook dat van Alejandro Jodorowsky, François
Corteggiani en Jean-Michel Charlier
voor wie hij respectievelijk Aliot, Frank
Falko en De Gringos. Van deze reeksen verschenen
telkens amper één tot twee albums in vertaling.
Aliot werd na één deel gestopt
omdat Jodorowsky een proces aan zijn broeg kreeg aangesmeerd
voor plagiaat. Andere vertaalde strips zijn Amargo,
Mathai-Dor en De 'Steel Angels'. De
lijst met niet-vertaalde albums in diverse genres (van
westerns en historische strips over erotische (kort)verhalen
tot een religieuze strip) is uiteraard heel wat langer,
tot een medewerking aan de Italiaanse westernreeks Tex
Willer toe.
Zijn laatste project heette Atototl, een avonturenverhaal
met Azteken en rouw als onderwerp. Het was bedoeld voor
de collectie Vrije Vlucht van Dupuis.
Bovenstaande afbeelding is een van de weinige beelden
van dit project. In 2010 werd de la Fuente getroffen door
een beroerte waar hij uiteindelijk aan stierf. |
Mucho
di Nero: een ode aan Marc Sleen |
|
|
In
2003 verscheen het allerlaatste album van Nero,
Zilveren Tranen. Op de Turnhoutse Stripgidsdagen
van datzelfde jaar liep de expo Mucho di Nero - Tekenaars
huldigen Marc Sleen met hommagecartoons en -strips
van diverse tekenaars uit Vlaanderen en Wallonië.
Die maakten ze een jaar eerder toen Marc Sleen
zijn tachtigste verjaardag vierde. Daar ging er volgens
Patrick Van Gompel, toenmalig organisator
van de Stripgidsdagen, een aantal van verloren terwijl
Sleen er ook met het oud papier heeft meegegeven.
DM Magazine, de wekelijkse bijlage van De
Morgen, publiceerde op 13 december 2003 een greep
uit het tentoongestelde aanbod. Het artikel en de selectie,
met het werk van Steven Dupré,
Ward, Jan Bosschaert
en Urbanus, Dirk Stallaert,
Erik Meynen, Raoul Cauvin,
Lectrr, Hec Leemans
en Jef Nys, vind je hieronder. Klik op
de afbeeldingen voor grotere versies.
|
Politiek
stripje van Luc Cromheecke |
|
|
De
Stripspeciaalzaak doet niet aan politiek, laat dat duidelijk
zijn. Maar onlangs vonden we in ons archief onderstaand
stripje terug. Het stond in verkiezingsdrukwerk om lezers
ervan te overtuigen om op 13 juni 2004 te kiezen voor
het toenmalige kartel VLD en Vivant.
De strip was niet ondertekend, maar de stijl van
Luc Cromheecke is er onmiddellijk in te herkennen.
De verkiezingen voor het Vlaams parlement werden samen
georganiseerd met die voor het Europese parlement. Behalve
de VLD sloot ook CD&V een kartel,
in hun geval met N-VA. Zij wonnen de
verkiezingen voor het toenmalige Vlaams Blok
(dat in feite de sterkste partij was zonder kartelvormingen)
en het kartel VLD/Vivant op de derde plaats met een grote
achthonderdduizend stemmen. CD&V'er Yves Leterme
werd minister-president.
Klik op de afbeeldingen voor grotere versies.
|
Willy
Vandersteen leert klungelende
Jo-El Azara een lesje |
|
|
Geen
enkele striptekenaar kan zeggen dat hij nog heeft gewerkt
met of voor Peyo, Will,
André Franquin, Hergé,
René Goscinny, Greg
en zelfs Willy Vandersteen. Niemand,
behalve de in Drogenbos (Vlaams-Brabant) geboren tekenaar
Joseph Loeckx die onder zijn pseudoniem
Jo-El Azara vooral is bekend van de gagreeks
Taka Takata.
Willy Vandersteen was zijn eerste werkgever. Op zijn zestiende
liep Azara school aan Sint-Lucas om er te leren tekenen
in Brussel om kort daarna (in 1953) Vandersteen te onmoeten.
En dat zou hij zich nog lang heugen. Azara: "In de
grote vakantie van 1953 zocht ik een bijverdienste en
klopte ik bij Vandersteen aan die me meteen aanwierf om
hem te helpen bij De Lachende Wolf, een avontuur
van Suske en Wiske waar hij dagelijks een halve
plaat van tekende voor de Vlaamse kranten en waarvan het
album in 1953 verscheen (1955 in het Frans bij Érasme).
Hij vertrouwde me het tekenen van de kaders van de prenten
toe, leerde me in schuine letters te schrijven, enzovoort.
Vervolgens liet hij me zijn potloodtekeningen inkten waar
hij om 9 uur 's morgens aan begon en die hij voor 17 uur
moest af hebben zodat ze gedrukt konden worden voor de
krant van morgen. Ik herinner me de eerste keer dat hij
me vroeg om twee stroken te inkten die hij vroeger klaar
had dan verwacht. Ik kwam tot een min of meer correct
resultaat en ik begon de potloodtekeningen heftig uit
te gommen. Daarbij stootte ik de pot Chinese inkt om die
ik niet had dichtgedaan. Vandersteen gaf me een tube witte
verf en een penseel zodat ik het zwart tussen de tekeningen
en de teksten kon overschilderen. Ja, zelfs tussen de
teksten! Ik had ze allemaal opnieuw willen schrijven,
ze uitsnijden en ze erover willen plakken, maar daar was
geen sprake van: ik moest en zou alles opnieuw met het
penseel tekenen. Tegenwoordig zou niemand dat nog doen,
maar dat was een goede les want sindsdien vergat ik nooit
meer om een pot met Chinese inkt te sluiten voor ik mijn
platen uitgom." De twee stroken waarvan sprake staan
hieronder.
Vanaf 1954 kon Azara eigen strips en illustraties kwijt
in het stripweekblad Ons Volkske (Junior
in het Frans) en Pat. Als gevolg van zijn vakantiejob
bij Vandersteen ging Azara terug naar school om er verder
te leren tekenen. 's Avonds tekende hij strips die hij
de dag erop aan zijn vrienden toonde. Op een dag kwamen
die platen onder ogen van een leraar. In die periode werd
er op de tekenschool nog neergekeken op strips. De leraar
nam de platen in beslag er verscheurde er zelfs een. Datzelfde
jaar klopte hij aan bij Hergé om te vragen of er
geen werk was voor hem. Op de studio liepen al Bob
De Moor rond, inkeurster Josette Baujot,
een secretaris die zich ook over de teksten ontfermde
terwijl Jacques Martin net was aangenomen.
Azara bleef er zeven jaar. Hij werkte mee aan de Kuifje-albums
De Zaak Zonnebloem, Cokes in Voorraad, Kuifje in Tibet
en De Juwelen van Bianca Castafiore.
(Bron: Gilles Ratier — BDzoom.com,
7 juni 2016) |
|
|
|
Bij
onze zuiderburen is Krasse Knarren een ongezien
fenomeen. Deel 1 verscheen er in een oplage van twaalfduizend
exemplaren, maar na de eerste bestellingen van winkels
kwam er al meteen een bijdruk van zesduizend exemplaren.
Ondertussen is deel 1 maar liefst elf keer herdrukt terwijl
er van de drie verschenen delen in de afgelopen twee jaar
samen zo'n zeshonderdduizend exemplaren verkocht raakten.
Die verkoop heeft het vooral te danken aan speciaalzaken
waar een permanente vraag naar de albums bestaat.
Twee derde van de verkoop wordt in dit geval gerealiseerd
in stripwinkels en onafhankelijke boekenwinkels. Een drietal
Franse striphandelaars (in Mans, Nancy en Vienne) maken
deel uit van een testpanel waar Dargaud
vaak gebruik van maakt om een nieuwe reeks of collectie
op uit te proberen. Zij adviseren vervolgens een vijfhonderdtal
aangesloten leden van een groepering van stripspeciaalzaken
die op hun beurt dan weer het advies kunnen omzetten in
meer of minder bestellingen. Een proefuitgave met de eerste
32 pagina's van deel 1 viel unaniem in de smaak en bestellingen
werden al doorgegeven nog voor de vertegenwoordigers in
de winkels hun ronde kwamen doen om bestellingen te noteren.
Een instantsucces, zeg maar. Deel 1 kreeg dat jaar ook
de prijs van de boekhandelaars voor het beste album. De
drie testwinkeliers gaven ook mee dat vooral de covers
ervoor zorgden dat er een nieuw cliënteel mee gelokt
werd. "De cover is de helft van een verkoop",
doceerde een van hen. Dan is die maar beter fantastisch.
Aan het maken van de covers ging er een heel proces vooraf
tussen de auteurs en grafisch vormgever Philippe
Ravon van Dargaud. Sinds hij
artistiek directeur werd bij de uitgeverij gaat hij resoluut
voor een ander soort covers dan gebruikelijk. Uiteindelijk
kreeg hij carte blanche voor de eerste cover van Krasse
Knarren en kwam hij met een poppy look met
warm geel en grijze figuren. De keuze voor deel 2 ging
vlotter want het concept was al bedacht. Hieronder vind
je dan ook slechts één voorstudie van deel
2.
|
|
(Bron: Frédéric Bosser — dBD 104,
mei 2016) |
René
Hausman onderwierp Yann aan
de couscoustest |
|
|
|
Het
Franse maandblad dBD publiceerde onderstaande
getuigenis van scenarist Yann die herinneringen
ophaalt aan de op 28 april overleden tekenaar René
Hausman. Wij onthouden vooral de couscousuitdaging...
"Hij was een verlichter. Hij spendeerde ontzettend
veel tijd aan elke prent, wat verklaart waarom hij zo
weinig albums heeft gemaakt hoewel een stripvertelling
inhoudt dat je soms snel moet zijn. Toen we werkten aan
De Eekhoornprins noteerde ik alles in een notitieboekje.
Ik meldde hem dat hij er een halfjaar over heeft gedaan
om de eekhoorn in een boom te laten klimmen, een dennenappel
te grijpen en opnieuw naar beneden te komen. Ik durfde
hem zelfs zeggen dat de lezer er een seconde over doet
om die scène te lezen. Maar hij kon niet anders!
Het was absoluut nodig om er details aan toe te voegen.
Daarom zijn zijn albums eerder gemaakt om te bewonderen
dan om te lezen.
Ik ontmoette hem voor het eerst bij hem thuis, in Verviers,
en ik moet toegeven dat ik niet met open armen ontvangen
werd. Zijn scenario voor De Jagers van de Dageraad
was net geweigerd en ik was zo'n beetje door uitgeverij
Dupuis afgevaardigd om hem nog altijd
strips te laten tekenen door hem een van mijn scenario's
voor te stellen. Ik had het over een idee voor een verhaal
dat ik had bedacht en hij luisterde niet echt. Op een
gegeven moment stond hij recht en stelde hij me voor om
te gaan lunchen. 'We gaan veel en lang eten!', zei hij.
In De Ogre de Barbarie bestelde hij voor ons
twee een gigantische couscous royal die ik voor zijn verbaasde
ogen binnenschrokte. Toen daagde hij me uit om nog zo'n
schotel te eten. Ik nam de handschoen op. Toen hij merkte
dat het me ging lukken, zei hij me: 'Goed, wat is dat
verhaal van je?' Het was me gelukt! Ik doorstond mijn
toelatingsexamen, maar het kostte me twee dagen om me
weer beter te voelen! (lacht)
In zijn hele zijn was alles in hem heel erg oud-Belgisch,
maar hij kon heel jong van geest zijn en zich voor alles
interesseren. In zijn hoofd was hij minstens twintig jaar...
Uiteindelijk werden we heel goede vrienden en hij kwam
vaak bij me langs."
|
|
Yann schreef twee one-shots voor René Hausman die
in de collectie Vrije Vlucht van Dupuis verschenen:
Drie Grijze Haren (1993, in 1998 herdrukt met
nieuwe cover) en De Eekhoornprins (1998). Voor
het ondeugende gagalbum In Bed of Niet in Bed
(1993) leverde hij ook enkele gags.
(Bron: Frédéric
Bosser — dBD 104, mei 2016) |
|
|
|
In
mei 2016 verscheen het dertigste album van Cédric.
Zo jong is ook het stripfiguurtje waar Dupuis
aanvankelijk niet veel van verwachtte. Volgens hen zou
de tekenaar al na drie albums de serie beu zijn en het
zou zeker niet goed lopen. Tegenwoordig is Cédric
een van de best verkochte stripseries van de uitgeverij.
Enkel bij de Franse editie van deel 30 zat een extra katern
van zestien pagina's waarin werd teruggeblikt. We onthouden
het volgende voor je.
De ouders van Laudec, né Antonio
De Luca, emigreerden begin jaren 1950 van Italië
naar België. Hij was toen vijf jaar. Zijn vader kwam
in de mijnen werken. Hun eerste thuis waren naar appartementen
omgebouwde cellen in een voormalig gevangenenkamp. Dankzij
Mickey Magazine en Robbedoes kwam de
jonge Tony in contact met strips en begon er op het einde
van zijn puberteit zelf te tekenen voor diverse fanzines.
Om zijn brood te verdienen, ging hij werken als industrieel
tekenaar voor een fima die is gespecialiseerd in treinmateriaal.
Een van zijn collega's was een jeugdvriend van Raoul
Cauvin waardoor het tot een ontmoeting kwam.
Cauvin stelde hem voor om een gag voor de tekenaar te
schrijven om te zien wat hij waard was. Het raakte gepubliceerd
in een tijdschrift, maar Cauvin gaf toe dat het leek alsof
er iemand hem met een machinegeweer in de rug had gedwongen
om te tekenen. Tony laat zich niet ontmoedigen. Mittéï
nam hem onder zijn vleugels als assistent en schreef voor
hem zijn eerste stripserie Fluitefloren die in
1979 in Robbedoes startte. Laudec assisteerde
vervolgens François Walthéry
voor de decors in Natasja en Tchantchès
terwijl hij nog altijd zijn hoofdberoep behield. Hij moest
kiezen en wilde tegelijk zijn tekenstijl ernieuwen. Die
kans kreeg hij van toenmalig hoofdredacteur van Robbedoes,
Philippe Vandooren. Cauvin vogde hem
en ze ontwikkelden samen Cédric.
De lagere school sprak Laudec persoonlijk aan omdat zijn
echtgenote Nelly in die tijd zelf lerares was en 's avonds
vol verhalen zat over de kinderen aan wie ze lesgaf. Cauvin
stelde hem eerst voor om de personages die hij wilde gebruiken
te schetsen. In het begin zagen die er helemaal anders
uit dan hoe ze zouden worden. Laudec zag Cédric
aanvankelijk als een ietwat rebelse, pruilende puber,
zijn opa had nog geen uitgesproken snor (uiteindelijk
maakte Laudec van opa een karikatuur van Cauvin himself)
en Cédrics moeder zag er behoorlijk realistisch
uit. Na verder uitwerken en brainstormsessies, verjongde
Laudec het hoofdpersonage. Cauvin vond ook nog dat de
school te beperkend was, het zou beter over het familieleven
gaan, de school incluis.
Het officeel eerste kortverhaal van Cédric
stond in Robbedoes 2559 van april 1987. Vieren we zijn
verjaardag dan een jaar te vroeg? Toch niet, een oerversie
verscheen al in Robbedoes 2541 (een kerstspecial
van 23 december 1986). Het was een eerste test voor het
personage. De gag is nooit in album gepubliceerd. Cédrics
vader was daarop te zien als clown in een circus wiens
grote schoenen van pas kwamen om aan de schoorsteen te
zetten. Cédric had toen nog geen naam. Voor de
latere gags en kortverhalen koos men aanvankelijk nog
voor Stefan als vertaling voor Cédric.
Hierboven staat een coverontwerp voor het eerste album.
Uiteindelijk werd het iets compleets anders. Sommige covervoorstellen
waren bedoeld als grapje. Onderstaande illustratie was
zogezegd voor de cover van deel 11, Zwaanzin,
om aan te tonen dat zwanen geen lieve beestjes zijn. Laudec
legde het voorstel voor aan Cauvin die onmiddellijk begreep
dat het om te lachen was. Uiteraard kreeg Dupuis dit nooit
te zien.
Maar uit wraak omdat Dupuis heel dringend een cover vroeg,
stuurde hij onderstaande schets wel op naar de uitgeverij.
Opnieuw om te lachen, maar ook om stoom af te blazen omdat
men hem onder druk zette. Thierry Martens,
de toenmalige verantwoordelijke voor de albums, kon er
goed mee lachen.
Onderstaand covervoorstel is ook nooit gebruikt voor een
album.
Al snel kwam het tot een tekenfilmproject. Om economische
redenen moest de tekenstijl aangepast worden voor de tekenfilms.
Vooral de wilde haren van Cédric moesten eenvoudiger.
Er waren nog andere concessies nodig. Het accent van Chen
werd achterwege gelaten. Nochtans heeft er nooit een lezer
geklaagd over de "r" die ze in de strip als
"l" uitspreekt. Om een eventuele Amerikaanse
financierder aan boord te halen, ging men even overstag
om de decors Amerikaanser te maken en van Cédrics
vriendje Christian een zwart jongetje te maken om de raciale
diversiteit in de Verenigde Staten weer te geven. Laudec
heeft effectief enkele modelsheets gemaakt met een zwart
jongetje (zie hieronder), maar na lang nadenken vonden
ze dat ze de stripreeks beter geen geweld aandeden door
het te veramerikaniseren. Uit dit politiek correcte voorval
kwam wel Caprice voort, het atletische, zwarte meisje
op wie Christian verliefd is. Laudec en zijn uitgeefster
Laurence Van Tricht lezen elk scenario
van de animatieserie na. Cauvin heeft voldoende vertrouwen
in hen en komt niet tussenbeide.
Nog weetjes? Wel, elke keer Laudec het scenario voor een
nieuw verhaal ontvangt, belt hij Cauvin op en houdt dan
de hoorn tegen een lachkussen dat hij onbedaarlijk laat
lachen. Maar dan alleen als Laudec de grap goed vindt.
(Bron: Patrick Gaumer —
Cédric 30: Silence, Je Tourne!, Dupuis 2016) |
|
|
|
|
|
In
juli 1985 startte in het Franse stripmaandblad Circus
van Glénat de voorpublicatie van
Bernard Yslaires reeks Samber,
toen nog geschreven door Yann die voor
het pseudoniem Balac koos. Voor de cover
koos Yslaire voor het moment op het kerkhof nadat Samber
en Julie zich aan elkaar gaven in de familiegrafkelder
van de Sambers. Dat leek ook een goede keuze voor de albumcover,
zij het gespiegeld, maar dan moest er bij Julie wel een
kleedje bijgetekend worden. Dat was weliswaar doorzichtig,
maar toch nog bedekkend genoeg om minder mensen voor het
hoofd te stoten. Het eerste album verscheen in 1986. Vanaf
nummer 70 viel er op de cover van bijna elk nummer van
Circus een streepje of heel wat meer bloot te
bewonderen.
Dat er voor Circus en andere stripbladen voor
volwassenen uit die tijd iets meer mocht worden gezien,
verwoordde François Bourgeon (Kinderen
van de Wind, De Cyclus van Cyann) in 1990. Hij gaf
aan ZozoLala de volgende uitleg voor de trend
van begin jaren 1980 bij Glénat om de erotische
toer op te gaan terwijl hij dat tien jaar later nog steeds
deed: "Het was de tijd dat konten verkochten. (...)
Sommige erotische scènes teken ik gewoon voor m'n
plezier. Als de lezer daarmee aan z'n trekken komt, des
te beter! (...) Hoewel ik me er niet over schaam
dat lezers geile gedachten hebben tijdens het lezen van
mijn albums, houd ik er niet van dat andere scènes
gewelddadigheid zouden kunnen opwekken." |
Moeilijke
bevalling voor De Babysmurf |
|
|
Op
6 december 1984 verscheen in Humo 2309, met toepasselijke
Sinterklaascover, het eerste deel van De Babysmurf
als bijlage. Er werd ook een wedstrijd gelanceerd met
"wel duizend prijzen". De week erna vonden lezers
deel 2 in hun weekblad. Peyo en opgetrommelde
medewerkers haalden ternauwernood de zeer strikte deadline
om het gloednieuwe album voor Kerstmis 1984 in de winkels
te krijgen. En dat was een héél moeilijke
bevalling. Humo was toen nog een uitgave van
Dupuis, tevens de uitgever van De
Smurfen, maar zowel Humo als de in Marcinelle
gevestigde uitgeverij doorliep woelige wateren. Het zou
uitmonden in wat de pers omschreef als "Dallas
in Marcinelle". Een niet geringe rol voor de latere
verkoop van de uitgeverij was weggelegd voor het jongste
blauwe wezentje in de Smurfengemeenschap.
Na tal van familievetes, interne problemen en in een halve
crisisstemming werd de uitgeverij in 1985 overgenomen
door de Franse uitgeverij Hachette en
de investeringsgroep Groep Brussel Lambert
(GBL) van Albert Frère. Dat veroorzaakte
grote onrust bij diverse redacties zoals Humo
en Robbedoes. Terecht. Jean Van Hamme
werd in 1986 eventjes aangesteld als directeur van Dupuis
met de opdracht de stripbladen Spirou en Robbedoes,
die niet langer als rendabel werden beschouwd, te liquideren.
Hij deed het tegendeel, hij redde beide stripbladen van
de ondergang, naar eigen zeggen dankzij het goede werk
van de opeenvolgende hoofdredacteurs, en lanceerde ook
nog eens de collectie Vrije Vlucht. In 2004 deden
GBL en Hachette de onderneming weer van de hand voor 102,5
miljoen euro aan Média-Participations waardoor
een van de laatste grote Belgische uitgevers in Wallonië
in Franse handen kwam. Dat betekende opnieuw een crisis,
inclusief tekenaars die voor de poort een stakingspiket
opwierpen en een motie van wantrouwen opstelden. Voormalig
hoofdredacteur van Robbedoes, Yvan Delporte,
bewees nog een van de meest strijdvaardige medewerkers
te zijn, nota bene in een rolstoel. Er vielen ontslagen
bij het management en andere maatregelen werden getroffen.
Zo ging het weekblad Robbedoes voor de bijl,
Spirou mocht daarentegen blijven bestaan. Dergelijke
initiatieven zien aandeelhouders altijd graag. Het jaar
erop schoot de winst met 50% de hoogte in.
Maar nu terug naar 1984, het jaar waarin Humo
ook een te duchten concurrent kreeg met het nieuwe weekblad
Dag Allemaal. In oktober 1984 kregen de werknemers
van Dupuis te horen dat er een verkoop op til is. Net
in die periode brak Peyo met zijn Smurfen fenomenaal
door in de Verenigde Staten door de tekenfilmserie die
Hanna-Barbera sinds 1981 produceerde
en waarvan het uiteindelijk negen seizoenen (goed voor
256 afleveringen) zou maken. De Franse audiovisuele groep
AB Productions zag daar eveneens brood
in. De Franse tv-presentatrice Dorothée
lag bij hen onder contract en zong de Franse versie van
de soundtrack van de Amerikaanse tekenfilmserie in. AB
Productions zette het op een plaatje dat platina haalde,
goed voor een verkoop van 1 miljoen exemplaren.
Zakenman
Claude Bera (de B in AB) zag het groter
en wilde zijn activiteiten uitbreiden. Via de onderneming
Dagobert Distribution plakte hij drie
afleveringen van De Smurfen aan elkaar en liet
ze circuleren in de bioscoop, maar dat was geen succes.
Hij gaf niet op. Hij wilde tegen Kerstmis 1984 de aflevering
over de babysmurf, toen nog niet uitgezonden in Europa,
met twee andere afleveringen (waaronder De Olympische
Smurfen) in de zalen krijgen. Hij kreeg Peyo zo ver
om de aflevering over de babysmurf te verstrippen. Peyo
wilde sowieso niet dat de albums zouden lijden onder het
tekenfilmsucces. Maar in die tijd had hij al jaren geen
pagina meer van De Smurfen getekend en zijn gezondheid
was belabberd. Door zijn diabetes moest hij dagelijks
drie insulinespuitjes krijgen terwijl hij talloze keren
het vliegtuig moest nemen om onderhandelingen te voeren
over merchandising en andere zaken, nu eens in New York,
de andere dag in Bangkok, dan weer in Hongkong. Omdat
hij niet op regelmatige momenten zijn spuitjes kreeg,
viel hij soms in zwijm. Zijn vrouw Nine
wilde hem niet meer alleen laten. Peyo kreeg ook nog eens
te kampen met depressieve buien. In delegeren was hij
volgens goede vriend Jean Roba (Bollie
en Billie) geen held. De stripmaker was bijna tegen
zijn wil om een zakenman geworden.
Om de productie van de strip De Babysmurf in
een recordtijd gedaan te krijgen, schakelde Peyo voormalige
medewerkers in: François Walthéry
(Natasja) en Marc Wasterlain
(Dokter Zwitser, Sarah Spits). Op 29 oktober
1984 begonnen ze aan het verhaal van twintig pagina's.
Zes dagen later (!) waren ze klaar. Voor hen was het meer
een vriendendienst, erkentelijkheid voor de schepper van
De Smurfen, hun oude werkgever, dan een geval
van "uitbuiting" op anonieme basis voor iemand
die zelf een fortuin verdiende. Dat verwijt gaven vooral
Franse tekenaars de heren Walthéry en Wasterlain.
Door met de twee samen te werken, leefde Peyo ook weer
op. Hij vond zijn gevoel voor humor terug en dreigde bijvoorbeeld
om hen in zijn kelder op te sluiten en hen alle afleveringen
van de tekenfilmserie te laten bekijken. "Die waren
goed voor uren, een ware marteling", knipoogde Walthéry.
De Babysmurf was niettemin de laatste samenwerking
tussen Walthéry en Peyo. Voor een voorpublicatie
in Robbedoes was De Babysmurf te laat
klaar want het album moest snel in de winkel terechtkomen.
De redactie koos er dan maar voor om een ministrip met
afbeeldingen uit de tekenfilmaflevering te publiceren.
Twintig pagina's van De Babysmurf volstonden
niet voor een regulier album. Daar werden drie eerder
in Robbedoes gepubliceerde kortverhalen aan toegevoegd.
Hoewel de kwaliteit van het tekenwerk letterlijk haastwerk
was, kende het album een ongelofelijk succes. Begin december
waren er al bijna 1 miljoen albums verkocht in het Frans
en Nederlands. De lancering ging niet alleen gepaard met
de bioscoopfilm en een grote reclamecampagne, het betekende
ook de terugkeer van Peyo op het striptoneel na vier jaar
afwezigheid. De verkoop van het album was bovendien een
opsteker voor uitgeverij Dupuis die het zakencijfer zag
aanzwellen. Nadat ze het principeakkoord met Albert Frère
en Hachette in oktober 1984 hadden gesloten, veranderden
ze van mening en wilden ze het bedrijf verkopen aan uitgeverij
Mondiales, voor die gelegenheid een partner
van Dagobert Distribution. Uiteindelijk ging de verkoop
aan GBL en Hachette alsnog door als gepland.
Om het personeel in de nog steeds onzekere periode te
paaien, gaf het bestuur van Dupuis aan elke werknemer
een exemplaar van het album voor hun Sinterklaas terwijl
Peyo naar de drukkerij ging om er pluchen knuffels van
de Smurfen uit te delen aan de arbeiders die net de laatste
exemplaren van de strip drukten. Het was een charmeoffensief.
Later realiseerde Peyo zich dat zijn stripreeks de prijs
voor de verkoop van de uitgeverij hielp opdrijven. Na
deel 13 (waar hij nog contractueel toe verplicht was)
gaf hij de albums een periode zelf uit onder het label
Cartoon Creation (zie verder) naar het
voorbeeld van zijn beste vrienden André
Franquin, die de rechten op de Marsupilami en
Guust Flater aan het in 1986 opgerichte Marsu
Productions verkocht, en Jean Roba, die vanaf
1988 Bollie en Billie officieel bij uitgeverij
Dargaud publiceerde, maar dat eigenlijk
onder een eigen label deed. Vanaf deel 17 (in 1992) koos
Peyo voor Le Lombard. Dat dertiende album,
De Smurfjes, volgde eenzelfde traject als De
Babysmurf: eerst was er de tekenfilmaflevering, dan
een compilatie voor de bioscoop en vervolgens het album
in 1988.
De oplage en de auteursrechten van deel 12, De Babysmurf,
maakten het fortuin van Peyo nog groter. Ondanks zijn
verknochtheid aan zijn geboorteland noopte de gulzige
Belgische fiscus hem naar een verhuis naar Zwitserland
waar een gunstiger belastingklimaat heerst. In 1985 verlegde
hij zijn domicilie naar Lausanne waar Peyo en zijn vrouw
verschillende maanden per jaar woonden. Tot Peyo zich
verplicht zag nieuwe assistenten aan te werven en een
nieuwe studio op te richten om aan de exploderende vraag
naar illustraties voor afgeleide producten te voldoen.
Zijn zoon Thierry kwam hem voortaan ook
helpen. Thierry studeerde voor interieurarchitect, maar
in het laatste jaar gaf hij er de brui aan. Voor het nieuw
opgerichte Cartoon Creation startte hij als tekenaar.
Nadat Peyo goed bedoelde, constructieve kritiek gaf op
een plaat met geraamtes, verscheurde Thierry zijn plaat.
De kritiek van zijn vader viel hem zwaar en hij heeft
nooit meer een strip getekend. Tegenwoordig bestiert hij
de albumproductie en schrijft hij mee aan de scenario's.
Met I.M.P.S. (International Merchandising,
Promotion and Services), met dochter Véronique
aan het hoofd, kwam er een firma voor het wereldwijde
beheer van de merchandising en licenties. Over de latere
speelfilms hebben we het dan nog niet, maar in elk geval
bleven De Smurfen een wereldwijd fenomeen.
(Bron: Hugues Dayez —
Peyo L'Enchanteur, Niffle, 2003) |
Leonardo,
van 800 naar 100.000 exemplaren dankzij herkansing in
Eppo |
|
|
|
|
In
het sinds 2009 opnieuw verschijnende Eppo staat
Leonardo van Turk en Bob
de Groot sporadisch in het stripblad als een
van de weinige stripreeksen die vroeger ook al een vaste
waarde was in Eppo. Sterker zelfs, dankzij Eppo
werd de reeks in het Frans niet stopgezet en haalt het
nu een gemiddelde oplage van 75.000 exemplaren.
De in Durbuy geboren tekenaar Philippe Liégeois
gebruikte voor het eerst zijn pseudoniem Turk voor een
kortverhaal met het personage Eustache Trompe (naar trompe
d'Eustache, de buis van Eustachius) met woordspelingen
als knipoog naar Achille Talon (Olivier Blunder)
van Greg. Om in de parodiesfeer te blijven,
koos hij voor Turk. Lees Greg als Grec (Grieks, waarbij
zijn woordspeling met Achille Talon, talon
d'Achille, achilleshiel, Griekse mythologie wel heel
erg goed gevonden is) en Turk als Turc (Turks) en je begrijpt
de extra dimensie aan de woorspeling die Turk zelf omschreef
als een flauw mopje. In die tijd schoot Turk al goed op
met Tibet (de tekenaar van Rik Ringers
en Chick Bill), waardoor we in de aardrijkskunde
en de woordgrapjes blijven steken. Turk ging er niet vanuit
dat hij van strips ging kunnen leven. Toen het wel serieus
begon te worden, stelde Bob de Groot voor om het pseudoniem
Turk te behouden.
Op zijn zestiende, in 1963, stuurde Turks moeder zijn
eerste stripverhaal naar het weekblad Robbedoes
waar hij als stagiair mocht beginnen werken. Hij moest
er voornamelijk fotokopieën nemen van originele platen
van André Franquin, Jijé,
Peyo en anderen coryfeeën zodat
ze aan de hand van die kopieën zelf nog wisten waar
ze gebleven waren met hun verhaal en aan het vervolg ervan
konden werken. Turk kopieerde de platen telkens twee keer,
één keer voor de tekenaars, een tweede keer
voor zichzelf om ervan te leren. Hij letterde er ook strips
voor de Nederlandstalige editie van het weekblad. Hij
bleef er twee jaar werken voor hij naar Sabena
verkaste en zijn militaire dienstplicht moest vervullen.
Daarna trok hij opnieuw naar Dupuis om
er pagina's van bestaande strips aan te passen voor de
Franstalige collectie Gags de Poche. Voor die
strips in pocketvorm moest hij prenten bijknippen of extra
decors tekenen in verhalen van Jean Roba
of Maurice Tillieux.
|
|
Turk
kende Bob de Groot al langer. Op scenario van Fred
(Philemon) tekende hij strips voor het Franse
stripweekblad Pilote. Turk begon hem voor die
reeks een handje te helpen, maar de inkomsten waren onvoldoende
om ervan te kunnen leven. Ook het drietal miniverhalen
voor Robbedoes leverden niet veel op. Door de
film The Adventures of Robin Hood met Errol
Flynn uit 1938 — in hun ogen een ouderwetse
en lachwekkende film — kwamen ze op het idee voor
een eigen serie, een parodie op Robin Hood. Het idee beviel
Greg, toenmalig hoofdredacteur van Kuifje
die meteen gags wilde plaatsen. De reeks groeide uit tot
een waar succes. Zeven-acht jaar lang was het een van
de populairste reeksen van het blad, zo bleek uit de referendums.
De auteurs bedongen en kregen een iets betere plaatprijs,
maar er raakten nooit meer dan twintigduizend exemplaren
per album verkocht.
Voor Greg mochten Turk en de Groot ook decors tekenen
voor zijn reeks Les As die in het jongerenweekblad
Pif Gadget verscheen en Greg schreef voor Turk
een verhaal van Clifton die hij in 1972 overnam
van Jo-El Azara. Daarna schreef de Groot
nieuwe verhalen van de Britse speurder. Ze maakten samen
dertien verhalen in negen albums en enkele niet in album
gepubliceerde kortverhalen. In 2016 verscheen van Turk
opnieuw een Clifton-album, ditmaal op scenario
van Zidrou. Deze scenarist nam sinds
deel 47 in 2016 ook Leonardo over van Bob de
Groot. Greg bestelde ook een nieuwe reeks bij het duo
om die in zijn eigen Achille Talon Magazine te
publiceren. Dat werd Leonardo, een parodie op
de kunstschilder, uitvinder, architect, ingenieur, filosoof,
natuurkundige, beeldhouwer en nog tal van kunsttakken
en ambachten bedrijvende Leonardo da Vinci.
Eigenlijk bedacht de Groot eerst voor Robin Hood
een uitvinder (Methusalem) die in de entourage van Fritz
Alwill, de sheriff van Nottingham, opduikt, maar Greg
vond het personage interessant genoeg om er een hoofdpersonage
van te maken en verzocht de auteurs een testplaat te maken
(zie hierboven). Bij het zoeken naar een geschikte naam
kwamen de twee snel uit bij Leonardo da Vinci en werd
het ineens een parodie op de uitvinder, op het genie!
In 1975 en 1976 verschenen er slechts zes nummers van
het magazine bij Dargaud.
|
|
|
|
|
|
Het stopzetten van het blad zou ook het einde van Leonardo
betekend hebben, ware er niet Eppo. Het Nederlandse
stripblad heeft een jaar na het laatste nummer van Achille
Talon Magazine eerst de rechten gekocht op de bestaande
verhalen voor het nieuwe bestelde. Een opsteker voor Turk
want volgens een interview uit 2016 werd hij daar supergoed
voor betaald. Vervolgens betaalde het Franse blad Pif
(dat Leonardo in 1979 opnieuw begon te
publiceren) voor de rechten op de Franse markt en dat
maakte uitgever Georges Dargaud woedend.
Hij nam opnieuw contact op met het duo om hen te zeggen
dat ze exclusief voor hem moesten werken. Uiteindelijk
kwam er een akkoord uit de bus: Dargaud bezat voortaan
de exclusiviteit voor de hele wereld... behalve voor Nederland.
Volgens Turk konden ze daar heel wat beter van leven.
Dankzij de voorpublicaties in Pif steeg de populariteit
van de reeks in Frankrijk zienderogen en klom de oplage
naar meer dan honderdduizend exemplaren met een gemiddelde
van 75.000 exemplaren per nieuw deel. Deel 1 is al achttien
keer herdrukt. In totaal zijn er meer dan zes miljoen
albums verkocht.
Nochtans was het eerste Franse album bij Dargaud in 1977
allerminst een verkoopsucces.Op een jaar tijd raakten
er een schamele achthonderd exemplaren verkocht. Na achttien
albums verhuisde de reeks naar de Franse uitgeverij Appro.
Vanaf deel 29 nam Le Lombard de reeks
over en gaf uiteindelijk alle voorgaande albums opnieuw
uit. De Nederlandstalige albumreeks is een ingewikkeld
kluwen van hernummeringen, onvolledigheid, inhaalmanoeuvres,
synchroonvertalingen en de uiteindelijke stopzetting (zie
verder) in 2005.
Momenteel bestaan er 50 Franse albums, vertalingen in
een vijftiental landen, heel wat Franse compilaties, enkele
integrales en speciale uitvoeringen, sinds 2015 een stripmuur
in Brussel, figuurtjes en 78 afleveringen van een 3D-animatieserie
van elk zeven minuten. Niet slecht voor een reeks die
dankzij de Nederlanders een lucratieve herkansing kreeg.
Maar albums van Turk in het Nederlands, dat lijkt een
afgelopen avontuur. Van Leonardo zijn er eenentwintig
albums onvertaald gebleven, Robin Hoed stopte
in 1998 met deel 19 terwijl de Franse reeks 21 albums
telt (de laatste twee zijn niet door Turk, maar door De
Smurfen-tekenaars Miguel Díaz Vizoso
en Ludo Borecki getekend). De drie albums
van Docteur Bonheur, die van 2007 tot 2009 bij
Le Lombard verschenen op scenario van Clarke,
werden net zo min opgepikt voor een vertaling. In 2019
kwam daar verandering in dankzij vzw Arcadia die de reeks
vertaalt als Dokter Geluk.
|
|
|
|
|
|
(Bronnen: Marc Carlot — Auracan 6, juli-augustus
1994 / Frédéric Bosser — dBD 102,
april 2016)
Léonard
en Leonardo
Zoals vermeld bestaan er tot op heden 50 Franse albums
van de stripreeks. Albums verschijnen al een tijdje niet
meer in het Nederlands, hoewel Eppo niet eerder
vertaalde kortverhalen en gags blijft publiceren. Een
overzicht van de albums die wel zijn vertaald en zelfs
opnieuw zijn uitgegeven vind je hieronder, telkens verzameld
naast de Franse versie (in casu de laatste uitvoeringen
van Le Lombard).
|
|
|
|
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1977
Heruitgave Le Lombard
= 2000
Eerste druk NL
= Le Lombard, 2003 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1978
Heruitgave Le Lombard
= 1999
Eerste druk NL
als deel 1 (SC + HC)
= Oberon, 1978
Heruitgave NL
als deel 2
= Le Lombard, 2001 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1979
Heruitgave Le Lombard
= 2000
Eerste druk NL
als deel 2
= Oberon, 1979
Heruitgave NL
als deel 3
= Le Lombard, 2004 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1980
Heruitgave Le Lombard
= 2002
Eerste druk NL
als deel 3
= Oberon, 1980
Heruitgave NL
als deel 4
= Le Lombard, 2004 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1981
Heruitgave Le Lombard
= 2000
Eerste druk NL
als deel 4
= Oberon, 1981
Heruitgave NL
als deel 5
= Le Lombard, 2004 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1982
Heruitgave Le Lombard
= 2000
Eerste druk NL
als deel 6
= Oberon, 1983 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1982
Heruitgave Le Lombard
= 2000
Eerste druk NL
als deel 5
= Oberon, 1982
Heruitgave NL
als deel 7
= Le Lombard, 2003 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1982
Heruitgave Le Lombard
= 2000 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1983
Heruitgave Le Lombard
= 2000
Eerste druk NL
als deel 7
= Oberon, 1985
Heruitgave NL
als deel 9
= Le Lombard, 2003 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1983
Heruitgave Le Lombard
= 2000
Eerste druk NL
als deel 8
= Oberon, 1986 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1984
Heruitgave Le Lombard
= 2001
Eerste druk NL
als deel 11
= Le Lombard, 2003 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1985
Heruitgave Le Lombard
= 2000
Eerste druk NL
als deel 20
= Big Balloon, 1993
Heruitgave NL
als deel 12
= Le Lombard, 2003 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1986
Heruitgave Le Lombard
= 2000
Eerste druk NL
als deel 22
= Big Balloon, 1994
Heruitgave NL
als deel 13
= Le Lombard, 2003 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1986
Heruitgave Le Lombard
= 1999
Eerste druk NL
als deel 14
= Dargaud, 1987 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1987
Heruitgave Le Lombard
= 2003
Eerste druk NL
als deel 15
= Le Lombard, 2004 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1987
Heruitgave Le Lombard
= 2005
Eerste druk NL
als deel 16
= Le Lombard, 2004 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1988
Heruitgave Le Lombard
= 2003 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Dargaud, 1990
Heruitgave Le Lombard
= 2003 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Appro, 1990
Heruitgave Le Lombard
= 2000
Eerste druk NL
als deel 19
= Big Balloon, 1990
Heruitgave NL
als deel 19
= Le Lombard, 2003 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Appro, 1991
Heruitgave Le Lombard
= 2003
Eerste druk NL
als deel 21
= Big Balloon, 1994
Heruitgave NL
als deel 20
= Le Lombard, 2004 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Appro, 1992
Heruitgave Le Lombard
= 2000
Eerste druk NL
als deel 23
= Big Balloon, 1994
Heruitgave NL
als deel 21
= Le Lombard, 2003 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Appro, 1992
Heruitgave Le Lombard
= 2000
Eerste druk NL
in de collectie Strips Extra deel 3
= Big Balloon, 1998
Heruitgave NL
als deel 22
= Le Lombard, 2004 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Appro, 1993
Heruitgave Le Lombard
= 2000 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Appro, 1994
Heruitgave Le Lombard
= 2000
Eerste druk NL
als deel 24
= Le Lombard, 2004 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Appro, 1995
Heruitgave Le Lombard
= 2000 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Appro, 1996
Heruitgave Le Lombard
= 2002 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Appro, 1997
Heruitgave Le Lombard
= 2004
Eerste druk NL
als deel 27
= Le Lombard, 2004 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Appro, 1998
Heruitgave Le Lombard
= 1999 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 1999
Eerste druk NL
als deel 29
= Le Lombard, 1999 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2000
Eerste druk NL
als deel 30
= Le Lombard, 2000 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2001
Eerste druk NL
als deel 31
= Le Lombard, 2001 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2002
Eerste druk NL
als deel 32
= Le Lombard, 2002 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2003
Eerste druk NL
als deel 33
= Le Lombard, 2003 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2004
Eerste druk NL
als deel 34
= Le Lombard, 2004 |
|
|
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2005
Eerste druk NL
als deel 35
= Le Lombard, 2005 |
Vanaf deel 36 verschenen
geen vertalingen meer:
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2006 |
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2007 |
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2008 |
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2009 |
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2010 |
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2011 |
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2012 |
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2012 |
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2013 |
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2014 |
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2015 |
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2016 |
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2017 |
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2018 |
|
Eerste
druk FR
= Le Lombard, 2019 |
|
|
|
Onvoltooid
project (23): Lucky Luke
door Cyril Pedrosa en Lewis Trondheim |
|
|
|
Op
1 april (geen grap) is Matthieu Bonhommes
hommage aan Lucky Luke verschenen. Voor de vertaling
is het nog wachten tot juni. Later dit jaar staat een
hommage van Bouzard gepland. Het was
ook de bedoeling dat Cyril Pedrosa en
Lewis Trondheim een verhaal zouden maken,
maar Trondheim raakte het niet eens over een extra vergoeding
van 2.000 euro met de uitgeverij. Volgens Trondheim had
Pedrosa 18.000 euro nodig (400 euro per pagina) om het
album te maken en de inkleurder nog eens 4.000 euro terwijl
het budget niet meer dan 20.000 euro bedroeg als voorschot
op de rechten. Trondheim was zelfs bereid om zelf niet
betaald te worden voor het scenario zolang de uitgeverij
het verhoogde budget van 22.000 euro zou ophoesten, maar
die hapte niet toe. Van hun project bestaat een eerste
uitgewerkte plaat die je hierboven vindt en negen bijkomende
platen als storyboardversie, zie verder.
Oorspronkelijk was Trondheim ook betrokken bij de hommage
van Bonhomme, maar dat ging niet door. Samen maken ze
al de western Texas Cowboys waarvan nog een derde
deel komt.
|
Batman
door Marvano met de complimenten van DC Comics |
|
|
|
Spirou
nummer 4068 van 30 maart 2016 was met twee verschillende
coverafbeeldingen te koop zijn, aan de ene kant staat
Batman en als je het nummer omdraait staat op de andere
kant Superman (zie onderaan dit artikel). Dat gebeurt
uiteraard naar aanleiding van de nieuwe superheldenfilm
Batman v Superman. In 1995 plaatste het Suske
en Wiske Weekblad ook Batman op de cover. Toen kwam
Batman Forever in de zalen, de eerste Batman-film
van regisseur Joel Schumacher met Val
Kilmer in het vleermuizenpakje.
Ronald Grossey, toenmalig hoofdredacteur
van Suske en Wiske Weekblad, gaf Marvano
de opdracht om een coverillustratie te tekenen, een cover
waar Grossey nog altijd het meest trots op is. In Stripgids
45 geeft hij de volgende uitleg in een uitvoerig
dossier over de opkomst en ondergang van het weekblad:
"Als ik toen had gekozen voor een karikatuur van
de comicsheld, bijvoorbeeld een 'Batbiebel', had me dat
veel moeite bespaard, maar ik gaf de opdracht aan Marvano.
Omdat het een realistiche Batmanfiguur, en geen parodie,
zou worden, moest DC Comics, die de rechten
beheert, in elk stadium gekend worden. Ontelbare faxen
gingen naar New York en terug: de contracten, de eerste
schetsen, de uitgewerkte schetsen, de potloodtekening,
de inkttekening. De inkleuring ging per post naar Amerika.
DC Comics was zeer tevreden en stuurde een cheque naar
Marvano waarmee de rechten werden afgekocht. Op de cheque
stond 'DC Comics' en Marvano was zo verguld met die vermelding
dat hij hem nooit heeft geïnd."
Toch even nagevraagd bij Marvano en we moeten het sterke
verhaal wat ontkrachten. Die cheque heeft Marvano wel
degelijk geïnd — het ging namelijk om een bedrag
van 500 dollar. Hij had er eerst een kleurenkopie van
gemaakt want als je bij de bank een cheque int, ben je
die kwijt. In 1995 stonden computers en scanners nog niet
in elk huishouden om dat even snel digitaal te bewaren.
Helaas is hij de kopie ondertussen kwijtgespeeld. DC Comics
kocht enkel de rechten af, het origineel bleef in het
bezit van Marvano... die hij ondertussen ook ergens verloren
heeft gelegd.
(Bron: Marvano // Ronald
Grossey — Stripgids 45, maart 2016)
|
Joe
Dalton vermoordt Lucky Luke voor de film |
|
|
|
In
het hommagealbum van Matthieu Bonhomme dat
in juni verschijnt, zien we hoe Lucky Luke wordt neergeknald.
Dat is niet voor het eerst.
Midden jaren 1960 nam Morris deel aan
de opnames van de Frans-Italiaanse film Un Choix d'Assassins
van regisseur Philippe Fourastié
naar de roman A Choice of Assassins van de Amerikaanse
schrijver William P. McGivern De film
kwam in augustus 1967 in roulatie. Het hoofdpersonage
is striptekenaar Stéphane (vertolt door Bernard
Noël) van een nogal bekende stripheld: Lucky
Luke! In sommige close-ups zie je Stéphane daadwerkelijk
tekenen. In werkelijkheid ging het om Morris.
In de film wordt de tekenaar wanhopig na een auto-ongeluk
dat het leven kostte van zijn vrouw. Hij raakt aan de
drank om te vergeten en hij gaat in op het voorstel van
de baas van een gangsterbende om huurmoordenaar te worden.
Ook besluit hij zijn eigen held te vermoorden. Dat doet
hij (in werkelijkheid dus Morris, let op) door Joe Dalton
zijn vijand Lucky Luke te laten neerschieten. Speciaal
voor de film tekende Morris bovenstaande plaat en daar
had hij het behoorlijk moeilijk mee. In een interview
verklaarde hij dat de koude rillingen hem over de rug
liepen.
De bewuste plaat maakt geen deel uit van de langlopende
reeks, maar raakte wel gepubliceerd in de gespecialiseerde
pers, in Frankrijk onder meer Les Cahiers de la Bande
Dessinée, in Nederland in de derde Stripschrift-special
over Lucky Luke (Vonk Uitgevers,
1981). Die vertaalde versie zie je hieronder.
|
Heldinnennummer
van Robbedoes uit 1971 |
|
|
|
"Juffrouw
Jannie steunde de klagende lezeressen al een hele tijd:
er wordt in Robbedoes lang niet genoeg aandacht
aan de lezeressen besteed! Niets! Niets! Niets!"
opende de redactie van het weekblad Robbedoes
in het extra dikke nummer 1747 van 7 oktober 1971. En
zie, de lezeressen kregen een honderd pagina's tellend
heldinnennummer waarvan de inhoud hieronder staat besproken.
Er is de laatste tijd veel te doen over de aanwezigheid
van vrouwen in de strip(wereld), een eeuwige strijd dus.
Het voorwoord van het Robbedoes-nummer haalde
ook emancipatie aan als thema voor het spciale nummer.
De toon van het speciale nummer was wel nog altijd typisch
mannelijk. Er wordt gesproken over vrouwelijk schoon en
verleidelijkheid en in het voorwoord staat toch ook het
volgende na de openingszin: "En Guust stond voor
de volle honderd procent achter deze stelling! 'Geef de
vrouwen meer werk', was zijn strijdkreet. 'Dan krijgen
de mannen meer rust', dacht hij er achteraan." De
werkelijke emancipatie van de strip was nochtans al langer
op gang getrokken door heldinnen als Yoko Tsuno en Natasja.
De tekenaar van Natasja, François Walthéry,
tekende de cover van het speciale nummer waarvan de illustratie
doorliep op de backcover. Hij tekende een heleboel heldinnen
die in Robbedoes verschenen met enkele gastfiguren.
Eerlijkheidshalve gaat het vaak om nevenpersonages zoals
IJzerlijm uit Robbedoes en Kwabbernoot, gravin
Kiki uit Baard en Kale, Lady X uit Buck Danny,
het zeemeerminnetje Toet uit Toet en Kli-Wong,
Olijfje uit Popeye, de Smurfin uit De Smurfen,
Grenadine uit De Sliert of de mama van Bollie
uit Bollie en Billie. Maar ook Snoesje, Josientje
uit Caesar en Josientje, Isabel, Cara uit Cara
en Calebas en Sophie.
Door een gelukkige planning startten in hetzelfde nummer
nieuwe avonturen van Natasja (Natasja en
de Maharadja) en Isabel (Isabel en de
Kapitein) terwijl gravin Kiki de hoofdrol deelde
met Baard en Kale in Uit de Afgrond... Het microverhaal
van Noël Bissot voerde alleen maar
dames op.
Het nummer opende met een kortverhaal van Yoko Tsuno
(Honig voor Yoko) en bevatte andere kortverhalen
met Kersesteeltje (de secretaresse uit Guus Slim,
toen al getekend door Gos op scenario
van Maurice Tillieux), van Hobby
& Koala (door Lambil en Serge
Gennaux) met de schurk Blackie die zich als vrouwtjeskoala
verkleedt, Toet en Kli-Wong (van Lucien
De Gieter), Snoesje (Snoesje en
het Rose Stokje), Sophie en Jacques Devos'
Victor Sebastopol kreeg Fräulein Z op bezoek. In
Oom Wim werd natuurlijk ook een historische vrouw
opgevoerd.
Gags waren er van Engelientje (Carlos
Roque), De Smurfen (met de Smurfin die
aan Grote Smurf verklaart dat ze met een van de Smurfen
wil trouwen) en Bollie en Billie met Billie die
heel wat bekende meisjes en vrouwen uit andere strips
rond zich moet dulden.
|
Toen
Agent 212 nog mager was |
|
|
|
In
2015 mocht Agent 212 veertig kaarsjes uitblazen. Mocht
er integendeel voor elke kilo een kaarsje op de taart
staan, dan bezweek de verjaardagstaart onder het gewicht.
Nochtans was agent Arthur niet altijd zo corpulent. In
de allereerse gags die in Robbedoes verschenen
was hij zelfs relatief mager. Hieronder kan je het eerste
kortverhaal uit Robbedoes 1939 van 12 juni 1975
lezen (klik op de afbeelding voor een grotere versie).
Arthurs snor kreeg al snel een andere vorm terwijl zijn
neus alsmaar in omvang toenam, uiteindelijk ook zijn buik.
Hieronder een kortverhaal uit Robbedoes 1991
van 10 juni 1976, een jaar na het eerste kortverhaal dus.
Veel van de eerste gags verschenen nooit in album. Tekenaar
Daniël Kox recupereerde wel een
aantal scenario's van Raoul Cauvin om
ze opnieuw te tekenen met de dikkere en grotere versie
van Agent 212 zoals we hem kennen sinds het eerste album
uit 1981. Omdat Kox hinder ondervond om close-ups te tekenen
van de agent als er ook nog een ander personage naast
moest staan voor wie dan geen plaats was, verloor hij
weer wat gewicht in latere albums. Later kwam hij weer
bij. Hij heeft toch een beetje een jojo-gewicht.
Dankzij
Agent 212 was Kox ineens gelanceerd. Dat heeft
hij te danken aan Peyo. Begin jaren 1970
toonde Kox af en toe zijn strips aan de redactie van Robbedoes
die telkens werden geweigerd. In 1973-1974 assisteerde
hij Dino Attanasio voor wie hij potloodtekeningen
en decors tekende die Attanasio dan in inkt zette. In
1974 ontmoette hij Peyo die hem voorstelde aan een scenarist
die voor hem een paar scenario's zou kunnen schrijven:
Cauvin. het was eigenlijk de bedoeling dat Kox voor Peyo
zou gaan werken, maar de schepper van De Smurfen
had het te druk met de productie van de tekenfilm De
Fluit met Zes Smurfen. De verhaaltjes over een politieagent
vielen in de smaak, de lezers vroegen naar meer. Peyo
moedigde Kox aan om ermee door te gaan en uiteindelijk
heeft Kox nooit voor Peyo moeten werken. Hij werkte wel
een drietal maanden voor Francis (de
tekenaar van Bram Jager en Zijn Buur) in dezelfde
periode als Janry, maar de latere tekenaar
van Robbedoes en Kwabbernoot werkte thuis voor
Francis. Kox en Janry werkten specifiek aan een verhaal
dat enkel in Duitsland verscheen: Die Pichelsteiner,
over een prehistorische familie. Die reeks is een creatie
van Ricardo Rinaldi, maar ook Vlaming
Erik Vandemeulebroucke heeft er heel
wat afleveringen van getekend. Omdat het studiosysteem
Kox niet beviel, is hij er niet lang gebleven en wijdde
hij zich vervolgens volop aan Agent 212.
Het duurde dus een tijd voor Agent 212 in album
verscheen. Dat kwam door een opeenvolging van verschillende
hoofdredacteurs van Robbedoes. Een van hen hield
niet van de reeks en wilde ermee stoppen met het argument
dat het niet geschikt is voor het weekblad. Hij dacht
ook dat een album niet goed zou verkopen. Pas bij de uitslag
van het jaarlijkse referendum (een peiling bij lezers
om de populariteit van gepubliceerde reeksen te kennen)
in 1980 ging uitgeverij Dupuis overstag.
Agent 212 stond op de vijfde plaats na Guust,
Bollie en Billie, De Blauwbloezen en Yoko Tsuno.
Ze gingen er wel van uit dat het album na een halfjaar
al in promotie kon worden verkocht, maar drie maanden
later was de oplage uitverkocht. Kox: "Het is dankzij
de lezers dat er een album kwam en het is dankzij de lezers
dat ik vandaag nog altijd de agent teken".
(Bron: Laurent Lafourcade
— BD-best, 12 februari 2016) |
Springbonen
bij stripblad in een oplage van
1 miljoen exemplaren |
|
|
Mexicaanse
springbonen (jumping beans) zijn een bizar fenomeen
uit de natuur en waren te koop in feest-, fop- en speelgoedwinkels.
De larfjes van nachtvlinders parasiteren in geelbruine
bonen van de plant Spirostachys waarin ze zich vasthechten
aan zelfgesponnen zijden draden. Als de boon fel verwarmd
wordt, zoekt de larve een koelere plek op door aan de
draden te trekken. Daardoor begonnen de bonen te rollen
en te springen.
In 1971 maakte het Franse stripweekblad Pif Gadget,
dat bij elk nummer een speelgoedje of gadget uitbracht,
van de springbonen een ongelofelijk succes. Het blad doopte
de springbonen om in Pifitos en verzamelde per exemplaar
van het nummer 137 enkele springbonen in een doorzichtig
doosje.
De Pifitos vielen op in kiosken en andere verkooppunten
waardoor kinderen die natuurlijk wilden hebben. De pers
besteedde er aandacht aan en de verkoop overtrof de meest
optimistische verwachtingen. In één week
tijd raakten er 1 miljoen exemlaren verkocht. Dat was
dan voor de tweede keer in de geschiedenis van het blad
want met de Pifises bij nummer 60 in 1970 raakten er voor
het eerst een miljoen exemplaren verkocht.
Pifises waren een eigen naam voor de Artemia Salina, een
minuscuul soort garnaaltjes, die in hermetisch gesloten
zakjes werden verkocht. Als je die in het water legde,
hervatten de beestjes hun embryonale ontwikkeling en groeiden
in het beste geval tot een grootte van twee centimeter.
Pif Gadget bracht zowel de Pifitos als de Pifises
herhaaldelijk uit bij latere nummers, telkens met groot
succes. In 2005 zaten de Pifitos een laatste keer bij
een van de zoveelste herlanceringen van het tijdschrift.
Het uit communistische stripbladen voortgekomen Pif
Gadget verscheen voor het eerst in 1969 en verscheen
tot 1993 als weekblad. In 2004 begon het opnieuw te verschijnen
als maandblad tot 2008. Pif was een hond naar wie het
blad werd vernoemd. Bekende reeksen die voor het eerst
in Pif Gadget verschenen waren de prehistorische
reeks Rahan van André Chéret
en Roger Lecureux en Corto
Maltese van Hugo Pratt nadat de
hoofdredacteur in het Italiaanse Sgt Kirk het
avontuur De Ballade van de Zilte Zee had opgemerkt.
|
De
sigaret van Lucky Luke |
|
|
|
In
1983 wisselde Lucky Luke van het ene moment op het andere
zijn sigaret voor een grassprietje. Sterk om zo vlot te
kunnen stoppen met roken. De aanleiding was van commerciële
aard. Om voet aan de grond te krijgen in de Verenigde
Staten, waar een tekenfilmserie van de stripreeks zou
gemaakt worden, ontdeed Morris zich van
alle zaken die voor de brave Amerikaanse jeugd aanstootgevend
zouden zijn. Niet alleen de sigaret werd geband, ook stereotypes
als luie, slapende Mexicanen, zwarten als dienaars, gebrekkig
sprekende indianen, revuemeisjes en Chinezen die een wassalon
openhouden. Dat mocht allemaal niet in de tekenfilms komen.
Chinezen waren nu eigenaars van een restaurant en voor
de grap sprak een indiaans opperhoofd met een perfect
Oxford-Engels. Morris weerde ze voortaan ook uit zijn
strips.
Lucky
Luke was voor het eerst zonder sigaret en met grassprietje
in de mond te zien in het album Fingers. Zweden
was trouwens het eerste land dat overging tot een ban
van de sigaret in de strips, âs daarna volgden andere
landen. Morris gaf toe dat Luke in de eerste tekenfilm
van het Belgische Belvision Daisy
Town (1971) als een kettingroker werd neergezet.
Ook op de filmaffiche en de cover van het album rookt
Luke opvallend, al geven de doodskoppen wel aan dat het
niet gezond voor 'm is.
Dat Lucky Luke überhaupt een sigaret in de mond had
in het weekblad Robbedoes waarin hij in 1946
werd geboren, was een kleine tegenreactie op het voorstel
van uitgever Charles Dupuis die hem verzocht
een held zonder fouten of gebreken te creëren zodat
kinderen zich met hem konden identificeren. Morris: "Maar
ik zag snel in dat zo'n personage snel vervelend wordt,
daarom liet ik Lucky Luke roken, ik wilde hem graag tekenen
wanneer hij met één hand sigaretten rolde."
Omdat Morris Luke niet langer liet roken, kreeg hij in
Genève een medaille van de Wereldgezondheidsorganisatie.
Lucky Luke dook vervolgens meermaals op als gezicht van
campagnes tegen roken. Zelfs in recentere advertenties
toont Luke zich als een voorbeeld. Samen met de Daltons
recycleren ze lampen voor een reclamecampagne van het
Franse Recyclum (2013) of roept hij op
om een diabetestest af te leggen (2014).
|
|
Dat de cowboy vroeger vaak reclame maakte voor snoep,
frisdrank en BiFi-worstjes, daar maalde toen niemand om.
Tegenwoordig gaan advertenties voor snoep ook al gepaard
met waarschuwingen allerhande, bijvoorbeeld voor het merk
Mikado (waar effectief rechten voor zijn
betaald om te mogen verwijzen naar de Daltons). Onderaan
de Franse advertentie staat een baseline om voor je gezondheid
dagelijks minstens vijf stukken fruit en groente te eten.
|
Karel
Verschuere en zijn gebruik van carbonpapier: documentatie
of plagiaat? |
|
|
Leo
Kupers zocht bij eerdere gelegenheden voor deze
rubriek vergelijkingen bij elkaar tussen reeksen van
Studio Vandersteen met andere stripreeksen en
kwam daarbij uit op nogal wat flagrante gevallen van kopieerdrift,
zeg maar plagiaat. Journalist Geert De Weyer
vond deze vondsten zodanig frappant dat hij de info op
het laatste moment nog verwerkte voor zijn boek België
Gestript.
Door nu het werk van Karel Verschuere,
lange tijd een naaste medewerker van Willy Vandersteen,
verder uit te pluizen, vond Kupers nog heel wat meer voorbeelden
van het natekenen uit andermans strips. Uit Blake
en Mortimer bijvoorbeeld, waaruit Verschuere complete
decors natekende, en er zijn extra vergelijkingen met
Blueberry. Het nagenoeg volledige overzicht met
vooreerst een biografie van Karel Verschuere schreef Kupers
bij elkaar in een 32 pagina's tellend document (noten
incluis) dat je als pdf kan downloaden. Klik
hier voor de pdf |
De
echte meneer De Mesmaeker |
|
|
|
In
december 2015 bundelde Dupuis de beste
grappen rond contractenman Aimé De Mesmaeker uit
de gagreeks Guust in het album Het Contract
Flater. Het personage verscheen voor het eerst in
gag 109 op 17 maart 1960 in het weekblad Robbedoes.
Scenarist Greg, die André
Franquin bij concurrent Kuifje zoveel
had geholpen met het bedenken van gags voor Franquins
Ton en Tineke, speelde de tekenaar het idee door:
"Je zou een zakenman moeten uitvinden die contracten
probeert te ondertekenen en daar nooit in slaagt".
En zo geschiedde. Wat er in die fameuze contracten staat,
wist Franquin zelf niet.
Het personage stond al op papier wanneer toenmalig assistent
Jidéhem (echte naam Jean
De Mesmaeker) opmerkte dat hij erg leek op zijn
vader. Franquin vroeg Jidéhem ineens of hij de
familienaam mocht gebruiken. Over de gelijkenis kan je
zelf oordelen dankzij bovenstaande foto.
De echte De Mesmaeker zat zelf in de verkoop. Hij werkte
voor een grote winkel waar hij een belangrijke functie
bekleedde. In het begin reageerde vader De Mesmaeker gepikeerd,
uiteindelijk vond hij het allemaal heel erg leuk. Maar
naarmate Guust fenomenaal aan populariteit won,
kreeg de echte De Mesmaeker het steeds moeilijker om ernstig
genomen te worden bij het ondertekenen van zijn contracten.
Franquin werkte in zijn laatste actieve jaren een reeks
model sheets uit met verhoudingen en belangrijke hoofdkleuren
voor de hoofdpersonages uit Guust waar ontwerpers
van beeldjes zich aan dienden te houden. Hieronder het
model sheet van De Mesmaeker.
|
Topverkoop
dankzij twee sinaasappels en een courgette |
|
|
Raad
eens welk album uit de gagreeks De Kleine Robbe
het best verkochte is. Deel 10, Dat begrijp Je Wel!
Niet zozeer omdat het een jubileumalbum was, maar volgens
scenarist Tome komt het dankzij de cover.
In Brabant Strip magzine 206 legt hij het als
volgt uit: "Thema's als liefde, respect, onschuld
en verdraagzaamheid worden vaak aangesneden. We beseffen
wel dat de 'pipi-kak-gags' het langst blijven hangen,
maar dat vinden we niet erg. Het is wellicht een van de
redenen van het succes van deze reeks. Het is geen toeval
dat album 10, Dat Begrijp Je Later Wel!, met
de cover waarbij Suzanne sinaasappels gebruikt als borstjes
en Robbe een courgette in zijn broek heeft gestopt, het
best verkochte album uit de hele reeks is. Rarara... wie
dat idee van de cover heeft bedacht." (opvallende
knipoog in de richting van Janry)
(Bron: Gert Bussens en
Tom Vermeeren — Brabant Strip Magazine 206, december
2015) |
De
stoel van Emmanuelle in het atelier van Hugo Pratt |
|
|
|
In
1974 kwam de Franse softerotische film Emmanuelle
uit. Het was de debuutfilm van regisseur Just
Jaeckin en het maakte van de Nederlandse actrice
Sylvia Kristel een wereldster. Zelfs de rieten
stoel waarin ze op de filmaffiche zit, kreeg wereldfaam.
In de jaren 1970 kon je die vinden in elke bar, wellnesscentrum,
nachtclub, hotellobby of penthouses van rijkaards. Gelijkaardige
modellen worden nog steeds verkocht als Emmanuelle-stoel.
De cover van Trollen van Troy 20: De Erfenis van Waha
uit 2015 knipoogt naar de filmaffiche, compleet met stoel.
Die stoel maakt ook deel uit van de iconografie van Corto
Maltese door Hugo Pratt. In diverse
verhalen (Het Geheim van Tristan Bantam, Rendez-vous
in Bahia, Samba met Tir Fixe, De Adelaar van Brazilië),
maar ook op affiches, de Italiaanse cover van De Ballade
van de Zilte Zee en beeldjes van de held is zo'n
rieten stoel te zien. Niet om mee te doen aan de toenmalige
mode evenwel want in Azië, waar Corto zich veelvuldig
ophield, zijn zo'n stoelen algemeen verspreid. Onderstaande
foto maakt duidelijk dat Hugo Pratt zelf zo'n stoel had
staan in zijn tekenatelier.
|
Twee
ongebruikte verhaalpistes uit XIII |
|
|
|
In
oktober publiceerde het Franse weekblad L'Express
een special over XIII. Op 114 pagina's krijg
je een vrij volledig overzicht van de reeks, de oorsprong,
de makers, de spin-off, personagevoorstellingen, heel
wat illustraties, een voorsmaakje van XIII 24,
goed gestoffeerde artikels over geheugenverlies, interviews
en heel wat meer. Er worden ook een paar geheimpjes onthuld.
Het zijn twee verhaalideeën waar Jean Van
Hamme het in brieven aan tekenaar William
Vance over heeft, maar die in de uiteindelijke
uitwerking sneuvelden om plaats te maken voor betere of
toch tenminste andere ideeën.
Ben
Carrington, de verrader
Zo leren we dat Jean Van Hamme in deel 4, SPADS,
eigenlijk al alles wilde vertellen over het complot rond
XIII. Daarin zou de rol van generaal Ben Carrington uitgeklaard
worden. Van Hamme speelde in 1987 met het idee om van
hem een van de extreemrechtse samenzweerders te maken
die medeverantwoordelijk is voor de moordaanslag op president
Sheridan om daaropvolgend een rechtse dictactuur te installeren.
Daarom ook stuurde hij XIII naar de SPADS om zich van
hem te ontdoen. Twee maanden later veranderde Van Hamme
van mening bij het versturen van de laatste zestien pagina's
van het scenario. Hij laste enkele schemerzones in die
hem toelieten met de serie een ander pad te bewandelen
en er sowieso mee verder te kunnen gaan. Over Carrington
merkte Van Hamme op: "Na heel lang twijfelen, besefte
ik dat het ontgoochelend zou zijn om van die ouwe, viriele
en sympathieke generaal een verrader te maken". Van
Hamme vond dit idee te voor de hand liggend. Door deze
beslissing op het laatste moment moest hij nog wel een
andere aanleiding zoeken om XIII naar de SPADS te sturen.
Colin,
de adoptiezoon van XIII en Jones
In 1996 legde Van Hamme opnieuw via een brief aan Vance
uit wat er in de volgende aflevering van XIII
gepland stond. Door de gebeurtenissen in XIII 12:
Het Vonnis had hij een ander lot voozien voor Colin,
het natuurlijke kind van Wally Sheridan en Kim Carrington.
Colin zou later geadopteerd worden door XIII en Jones
die dus al zeker een koppel zouden vormen. Tegelijk ontvouwde
Van Hamme zijn plannen om van Frank Giordino de nieuwe,
grote tegenstander van XIII te maken nadat deze ontdekte
dat XIII in werkelijkheid zijn neef is. Giordino is de
moordenaar van zijn eigen zus, de moeder van XIII.
We wisten sowieso al dat Van Hamme in feite nog niet goed
wist hoe alles zou eindigen en wie XIII in werkelijkheid
was toen hij aan de saga over de man met geheugenverlies
begon. Dat waren allemaal ingevingen van het laatste moment. |
Geschrapte
scènes uit Asterix 36 |
|
|
|
Asterix
36: De Papyrus van Caesar is gewikt, gewogen en goedgekeurd.
De Franse versie van het album voerde in de eerste week
van verschijnen de absolute verkooplijsten (strips en
andere boeken bij elkaar) aan in Frankrijk. Ook de luxeversie
met achtergronddossier en het hele verhaal in kleur en
in potloodvorm (tegen amper 39 euro) verkoopt er als zoete
broodjes. Daarin staan twee scènes opgenomen die
Jean-Yves Ferri in zijn eigen storyboard
had voorzien, maar die uiteindelijk sneuvelden in de eindversie.
Naar een voorstel van uitgeefdirecteur Dionen
Clauteaux was de oorspronkelijke titel van het
nieuwste album lange tijd Asterix et les Paparazzix.
Omdat de ix-suffix alleen voor eigennamen wordt gebruikt
en omdat de term te veel deed denken aan fotografen, kwam
er een andere titel. In het verhaal ging het uiteindelijk
ook niet langer over paparazzi alleen als hoofdonderwerp.
Er was nog wel een scène (zie bovenaan dit artikel)
waarin een paparazzo voorkomt. Een zekere Ipermédiatix
komt in het dorpje van de Galliërs zijn eigen 'waarheid'
over de verdwenen papyrusrol uit Julius Caesars Commentaren
over de Gallische Oorlogen presenteren. Met enige
sensatie laat hij uitschijnen dat de verdwenen geschriften
geheime liefdesbrieven zijn die Caesar aan Cleopatra schreef
en die nogal schandalig van aard zijn. De Galliërs
kunnen die brieven vervolgens zelf inzien als ze er twee
sestertiën per stuk voor neertellen.
In een andere geschrapte scène duikt een historisch
personage op: de schoonvader van Julius Caesar, Lucius
Calpurnius Piso. Hij was de vader van Caesars
derde vrouw Calpurnia Pisonis. Zij huwde
met hem op haar zestiende. Ze was zeer loyaal aan Caesar
en ze beminde hem oprecht. Na zijn dood in 44 voor Christus
maakte ze al zijn erfstukken en belangrijke papieren over
aan Marcus Antonius. In bovenstaande scène leest
Caesar — te herkennen aan het groene streepje boven
zijn hoofd om zijn lauwerkrans weer te geven — voor
uit zijn Commentaren aan een select publiek.
Ook zijn schoonvader komt hem complimenteren en dat verheugt
de keizer ten zeerste. Vervolgens ontbiedt hij zijn uitgever
Promoplus om de reacties van het publiek op zijn publicaties
te peilen.
En de ontvangst ziet er goed uit:
"Enthousiast, ô Caesar! Weer twee aanvragen
voor een vertaling, in het Gotisch en het Neder-Mesopotamisch.
En je onttroonde Ovidius in het klassement van magus Ipsos!"
Ipsos is niet zomaar een Griekse naam,
het is tevens de naam voor een wereldwijd opererend marktonderzoekbureau,
met zetel in Parijs, dat onder meer de boekenverkoop bijhoudt.
"Wat onze in gegraveerde en gebundelde collectie
Commentaren over de Gallische Oorlog betreft,
die slaat aan!... Vooral sinds we als bonus een minilauwerkrans
aanbieden!" Oftewel hedendaagse verkooptechnieken
in het oude Rome.
(Bronnen: Jean-Pierre
Fuéri / Frédéric Vidal — Casemate
86, november 2015 // luxeversie Astérix 36: Le
Papyrus de César, oktober 2015) |
|
|
|
|
In
1986 raakt Pierre Seron, auteur van De
Mini-Mensjes, betrokken bij een Belgisch project
om een pretpark te bouwen dat de naam Eslapion zou krijgen.
Eslapion is de Franse benaming voor Ellendam, de woonplaats
waar de Mini-Mensjes zich terugtrokken na hun miniaturisatie
door een meteoor.
Eslapion moest een vijf hectare groot park worden met
Belgische trekpleisters in miniatuurvorm. De personages
uit De Mini-Mensjes zouden worden ingeschakeld
als animatie. Allemaal voorwaardelijke wijs want het park
kwam er dus niet. Er bestaat wel een projectbrochure waarvan
je hierboven de cover ziet staan. Drie jaar later opende
aan het Atomium wel een ander park met miniatuurgebouwen:
Mini-Europa.
Seron is ook de auteur van Aurora & Ulysses, Centauren,
een zeer mooie reeks met twee jonge centauren uit de oud-Griekse
mythologie die via een magische poort in verschillende
tijdperken belanden. Zo'n centaur leek een geschikte mascotte
voor een ander themapark waarvoor Seron eind jaren 1980
werd gesolliciteerd. Het thema van het park was opgebouwd
rond Jason (van Jason en de Argonauten) en het Gulden
Vlies (Toison d'Or). De naam van de mascotte
was Jasounet, een centaur. Seron ontwierp Jasounet en
andere personages voor het park.
Een keer het Parc de la Toison d'Or er
in 1990 effectief kwam in Dijon was er al heel wat water
naar de zee gevloeid. Mascotte Jasounet was niet meer
het werk van Seron en was nu een gouden schaap (zie afbeelding
hieronder). Het park was niet rendabel en sloot in 1993
de deuren. Het was eigenlijk al na een halfjaar failliet.
De Belgische pretparkgroep Walibi was
minderheidsaandeelhouder in deze periode waarin het wilde
uitbreiden in Frankrijk. Een ontwerpillustratie van Seron
herinnert nog aan zijn uiteindelijk niet gebruikte bijdrage
aan het park. Het is nu een groene zone met resten van
een waterpark en andere attracties.
(Bron: Vivian Lecuivre
— Les Petits Hommes 7, 1986-1989, Dupuis, oktober
2015) |
Toch
geen bikinicover voor Natasja |
|
|
In
de grote herdrukgolf van Dupuis in de
jaren 1980 hertekende François Walthéry
de covers van de eerste zes albums van zijn succesvolle
reeks Natasja die voortaan de nieuwe edities
van de albums zouden sieren.
Over
de bravere cover dan het ontwerp voor deel 1 hadden we
het hier
al. De tijden waren in de jaren 1980 veranderd, de vernieuwde
coverversie van deel 1 mocht weer wat luchtiger met wat
meer decolleté. Voor deel 2 en 4 koos Walthéry
voor een grotendeels andere coverillustratie. De delen
3 en 6 zijn niet meer dan gemoderniseerde versies met
een aangepaste Natasja. De verschillen tussen de oude
en de nieuwe versie van deel 5 zijn haast onbestaande.
Je moet haar rokje in detail bestuderen om andere plooien
te ontwaren.
Voor deel 6, De Dertiende Apostel, had Walthéry
nochtans ook een meer gewijzigde versie getekend. Op die
illustratie was Natasja in bikini te zien. De tijden waren
dan wel veranderd, maar zo'n schaarse kledij was precies
nog te vroeg om op een cover te plaatsen bij de katholieke
uitgeverij. Onderstaand ontwerp bleef dus in de archieven
van de tekenaar. Onlangs publiceerde de Waalse uitgeverij
La Vache Qui Médite in Morceaux
Choisis 3 (een reeks met alleen maar illustraties
voor zeefdrukken, posters, reclame en allerhande dédicaces
van de hand van Walthéry) dit ongebruikte coverontwerp.
In 2008 ging Walthéry alsnog voluit voor een bikinicover
voor bovenstaande, volledig nieuwe cover voor de tweede
Franstalige integrale waarin De Dertiende Apostel
is opgenomen.
|
|
|