|
|
|
|
Klik
verder naar alle eerdere updates, van Weetje 176 tot
200:
• 200
Onvoltooid project (22): Lefranc 2 door Jacques Martin
• 199
Onvoltooid project (21): Corto Maltese door Christophe
Blain en Joann Sfar
• 198
Onvoltooid project (20): La Planète Perdue door
Patrice Pellerin
• 197
Onvoltooid project (19): Bob Morane door Christophe
Bec en Tome
• 196
Het enige, unieke exemplaar van Snark, de voorloper
van Métal Hurlant
• 195
Weetjes over Jean Van Hamme
• 194
Onvoltooid project (17): Blueberry door François
Schuiten
• 193
Invaller Christian Denayer voor Rik Ringers
• 192
Onvoltooid project (16): De Maltezer door Luc Foccroulle
en Bom / Onvoltooid project (17): Trent door Olivier
TaDuc en Rodolphe
• 191
Een komedie van Tibet door een dozijn toptekenaars
• 190
De mysterieuze verdwijning van een scenarist
• 189
Onuitgegeven Chlorophyl-plaat
• 188
Op ziekenbezoek bij Peyo met vetzakkerij onder de arm
• 187
Bouncer 8.5
• 186
Bessy winkelde ook bij Matho Tonga
• 185
Onvoltooid project (15): Spaghetti door Dino Attanasio
en Yann
• 184
Afscheid van een geliefde in Bollie & Billie
• 183
Leentjebuur Bessy en De Rode Ridder bij Blueberry
• 182
Onvoltooid project (14): Chlorophyl door Pierre-Yves
Gabrion en Michel Plessix
• 181
De uitschuivers van Lucky Luke
• 180
Prettige verjaardag, Robin Hoed!
• 179
Vriendendiensten
• 178
Geweigerde strip van Ralph Meyer
• 177
Pomme, een minder gekend gagreeksje van Jean Roba
• 176
Reünie van stripfiguren op een Kuifje-poster |
|
|
|
|
|
Onvoltooid
project (22): Lefranc 2 door Jacques Martin |
|
|
|
In
juli 2015 pakte de in het werk van Jacques Martin
gespecialiseerde blog AlixMag'
uit met bovenstaande niet eerder gepubliceerde plaat van
Lefranc.
Na zijn eerste Lefranc-album Het Sein Staat
op Rood, dat hij in 1952 voor het weekblad Kuifje
creëerde, was hij van plan om verder te gaan met
de reeks. Hij begon aan een tweede verhaal waarvan hij
twee pagina's tekende en enkele potloodschetsen. Omdat
hij in 1954 in dienst ging als assistent voor Hergé
moest hij Lefranc aan de kant schuiven. Jo,
Suus en Jokko's De Najavallei en het Kuifje-verhaal
De Zaak Zonnebloem kregen voorrang.
De redactie van Kuifje was trouwens niet gewonnen
voor Lefranc nog voor het eerste verhaal van
start ging. Ze hadden liever dat hij doorging met Alex.
Martin wist toch zijn zin door te drijven. En de lezers
volgden hem want het spannende verhaal viel duidelijk
in de smaak. De redactie waaide met de wind mee en stelde
Martin voor om te stoppen met Alex en enkel met
Lefranc door te gaan. Dat ging voor Martin dan
weer te ver en opnieuw wist hij de redactie om te praten.
Alex tekende hij namelijk toch wel liever. Hij
zou in het vervolg wel beide reeksen met elkaar afwisselen.
Door zijn werkzaamheden bij Studio Hergé
had hij echter nauwelijks tijd om zich aan zijn eigen
reeksen te wijden. In deze studioperiode (van 1954 tot
1971) publiceerde hij slechts zeven albums van Alex,
van De Tiara van Oribal tot Iorix de Grote,
en twee van Lefranc, De Vlammenzee en
De Giftige Sneeuw. Tussen de Alex-verhalen
De Zwarte Klauw en De Verloren Legioenen
zaten vijf jaar waarin Martin trouw voor Hergé
werkte. In 1962 vond hij toch nog tijd om aan een nieuw
Alex-verhaal te beginnen. Het was het eerste
van wat nu zijn klassieke periode wordt genoemd.
Nadat hij de studio in 1971 verliet, slaagde Martin erin
om zijn productie te verdubbelen door Alex in
de helft van de tijd te tekenen als voorheen. Hij maakte
ook nieuwe avonturen van Lefranc die voortaan
werden getekend door Bob De Moor (die
aanvankelijk decors tekende en het volledige verhaal Het
Hol van de Wolf) en nadien door Gilles Chaillet,
Christophe Simon, Francis Carin,
André Taymans en Erwin
Drèze, Régric
en Alain Maury.
Het verhaal waar Jacques Martin na Het Sein Staat
op Rood aan begon, hebben tekenaar André Taymans
en decortekenaar Erwin Drèze op scenario van Michel
Jacquemart meer dan een halve eeuw later alsnog
uitgewerkt als De Meester van het Atoom, in 2006
verschenen als deel 17 in de reeks Lefranc. |
Onvoltooid
project (21): Corto Maltese door Christophe Blain en
Joann Sfar |
|
|
|
|
In
2013 tekende Christophe Blain op scenario
van Joann Sfar twee proefplaten van Corto
Maltese. Dat gebeurde op vraag van uitgeverij Casterman
met de bedoeling de reeks van Hugo Pratt
voort te zetten. Beide platen doken in augustus 2015 op
het internet
op waarbij werd beweerd dat Casterman het project weigerde
omdat het te sterk afweek van het origineel, te hevig
en te persoonlijk was. Sfar, een groot bewonderaar van
Pratt, kroop daarna in de pen om verduidelijking te geven.
Ten eerste baseerde Sfar zich op een uitspraak van Pratt
in een interviewboek waarin hij stelde dat als men op
een dag de reeks Corto Maltese voortzet het net
zo veranderd moet worden als Frank Miller
Batman veranderde. Toch nog uit trouwheid aan
het werk van Pratt nam Sfar enkele schetsen van Pratt
als basis (zie hieronder) voor een niet verder uitgewerkt
verhaal waarin Corto op weg naar China via Indië
reist waar hij op zijn eigen proces de jonge advocaat
Mahatma Gandhi ontmoet. Sfar maakte daarvan
dat Gandhi in 1915 Corto Maltese verdedigt voor de rechtbank.
Corto werd verraden door zijn opdrachtgevers en hij dreigt
gevonnist te worden voor smokkelarij. Een man met gasmasker
komt de boel verstoren en Corto redden. Het is niemand
minder dan Raspoetin.
Casterman was enthousiast, maar dat was buiten Pratts
weduwe en erfgename Patrizia Zanotti gerekend.
Zij had volgens Sfar al een jaar eerder twee andere auteurs
uitgekozen die veel trouwer aan het origineel een nieuw
verhaal maakten volgens het principe van Blake en
Mortimer waarbij de opvolgers van Edgar P.
Jacobs de stijl van de meester zo gelijk mogelijk
dienen te volgen. By the way, over een geweigerd
Blake en Mortimer-project van Sfar hadden we
het hier
al.
Blain ging Zanotti opzoeken, Sfar weigerde mee te gaan
omdat hij vreesde dat hij een hartig woordje over de manier
van werken zou zeggen. Zanotie weigerde het project van
Blain en Sfar te beoordelen omdat de beslissing al was
gemaakt. Ze wilde de andere auteurs niet benadelen...
althans volgens Sfar. Casterman probeerde nog te bemiddelen
door Blain en Sfar de toelating te verlenen om een parallelle
serie van Corto Maltese op te zetten, maar dat
weigerde Sfar omdat hij dat een belediging vond voor beide
auteursduo's en voor Corto Maltese. Sfar verwijt
het andere duo, de officiële opvolgers Rubèn
Pellejero en Juan Díaz Canales,
helemaal niets want ze zijn compleet onschuldig. Hij trok
daarentegen de praktijken van Casterman in twijfel.
Casterman reageerde bij monde van uitgever Benoit
Mouchard dat ze effectief aan Sfar hadden voorgesteld
om eens na te denken over een voortzetting van Corto
Maltese. Na een brief van Sfar met een voorstelling
van het verhaal en het voornemen om met Blain te werken,
stelde Casterman dat het niet geconcretiseerd kan worden
zonder de goedkeuring van de rechthebbenden. Bij een ontmoeting
tussen Mouchart en Zanotti in april 2013 legde de uitgever
het idee van Sfar voor aan de weduwe die hem daarop duidelijk
maakte dat Canales enkele jaren geleden al een synopsis
had geschreven van een nieuw verhaal dat vervolgens on
hold werd gezet omdat er nog geen geschikte tekenaar was
gevonden. Casterman liet Blain alsnog de proefplaten tekenen
die bij een volgende ontmoeting aan Zanotti konden voorgelegd
worden. Zij reageerde geschokt. Het was de eerste keer
dat ze stripplaten van Corto Maltese zag die
niet door haar overleden man waren getekend. Ze hield
van de twee pagina's, maar na wat nadenken vond ze het
moreel niet kunnen om Canales te passeren. Ondertussen
had ze ook al een tekenaar in gedachte. De weigering van
het project door Blain en Sfar kwam door een gegeven woord
en niet omwille van de artistieke of commerciële
waarde ervan. In december 2013 overtuigden de proefplaten
van Pellejero alle betrokken partijen van de gemaakte
keuze. Op dat moment waren Blain en Sfar niet langer potentiële
auteurs van Corto Maltese.
(Bron: www.2dgalleries.com) |
Onvoltooid
project (20):
La Planète Perdue door Patrice Pellerin |
|
|
|
In
2009 bekende Patrice Pellerin, nochtans
gekend van historische gesitueerde reeksen als De
Havik, Roodbaard (tekenaar van twee albums) en De
Onthoofde Arenden (scenarist van drie albums) in
een interview
met De Stripspeciaalzaak een hevig sciencefictionfan te
zijn. Tussen 1985 en 1990 tekende hij talloze schetsen
en 32 pagina's van het onafgewerkte La Planète
Perdue (De Verloren Planeet) dat voor uitgeverij
Novedi was bestemd. Novedi was in die
periode de uitgever van Roodbaard en die reeks
van Jean-Michel Charlier had ook absolute
prioriteit volgens het contract dat hij tekende. Van zodra
Charlier een nieuw gedeelte van het scenario gaf, moest
hij zich daar dus aan wijden. Voor elke plaat van zijn
sf-project werd hij ondertussen wel netjes betaald.
Maar Charlier overleed in 1989. Novedi verzocht Pellerin
met La Planète Perdue te stoppen en zich
exclusief aan Roodbaard te verbinden. Dat was
ook een verlangen van de weduwe en de zoon van Charlier.
Pellerin was al op goede weg want voor zijn derde Roodbaard-verhaal
verzamelde de tekenaar zelf de documentatie waar het Charlier
doorgaans aan ontbrak voor deze piratenserie. Pellerin
zou ook de synopsis schrijven die Charlier dan in aantal
pagina's zou verdelen en er de dialogen voor zou uitschrijven.
Al dat werk nam Pellerin na de dood van Charlier op zich.
Hij kwam tot een volledig gestoryboard verhaal van 44
pagina's waarvan hij er tien uittekende. Ondertussen trokken
verschillende uitgevers aan de serie om zich de rechten
toe te eigenen terwijl de erfgenamen van Charlier, van
de oorspronkelijke tekenaar Victor Hubinon
en van opvolger Jijé het ene na
het andere proces aanspanden om de auteursrechten. Pellerin
gooide de handdoek in de ring en zijn Roodbaard-voorstel
recupereerde hij voor zijn eigen, gloednieuwe reeks De
Havik waarin Roodbaards zoon Erik werd getransformeerd
in Yann de Kermeur, het hoofdpersonage van De Havik.
Pellerin koesterde meermaals het plan om het werk aan
La Planète Perdue te hervatten omdat hij
geen zin had om alleen maar De Havik op zijn
conto te hebben staan. Na de eerste zesdelige cyclus was
het al eens gepland, maar daarna begon hij aan de tweede
cyclus met een telkens grotere periode tussen twee albums.
De Havik kost hem veel meer tijd omdat hij ontzettend
veel historisch opzoekingswerk verricht. Aan zijn sf-strip,
waarvan hij maximaal twee of drie albums wilde maken,
zou hij veel minder tijd spenderen, maar nog steeds in
dezelfde realistische stijl getekend als De Havik.
Dat sf-project zullen we wellicht nooit te zien krijgen.
We zullen het moeten stellen met plaatjes zoals de vier
die dit artikel illustreren.
|
Onvoltooid
project (19): Bob Morane door Bernard Khattou en Christophe
Bec |
|
|
Voordat
de reboot van Bob Morane groen licht kreeg van
uitgeverij Le Lombard liep scenarist
Christophe Bec (Bunker, Carthago,
Duisternis, Heiligdom, Prometheus) in 2011 al rond
met plannen voor een eigen interpretatie van de romanfiguur
van Henri Vernes. Bec zou het schrijven
voor tekenaar Bernard Khattou. In tegenstelling
tot de reboot zou het om een "echte" Bob
Morane gaan, legde Bec uit. Hij loopt niet hoog op
met het rebootplan. Henri Vernes, de schepper van Bob
Morane, was dan weer niet te vinden voor een retroversie
en wilde liever een hedendaagsere versie.
Voor Bec zou het een mooie kans geboden hebben om zich
te meten met William Vance, de striptekenaar
die hem de zin gaf om zelf in het vak te stappen. Vance
tekende van 1969 tot 1979 de verhalen van Bob Morane.
Bovenaan dit artikel vind je ontwerpschetsen van Bob Morane
door Bec, hieronder van het personage Sophia Paramount.
Bec recupereerde vervolgens het project voor het Bob
Morane-verhaal voor een eigen nieuwe creatie: Lancaster,
getekend door Jean-Jacques Dzialowski
(Groom Lake). Daarvan verschenen twee albums
bij Glénat, maar die flopten genadeloos.
Bec gaf als excuus dat het een van zijn series is die
hij een beetje verkeerd heeft aangepakt. Het was mossel
noch vis. Hij vond dat hij er meer een parodie van heeft
moeten maken. Nu was het een zoveelste reeks met actie,
avontuur en mysterie. |
Het
enige, unieke exemplaar van Snark,
de voorloper van Métal Hurlant |
|
|
|
Op
de website
van La Cité Internationale de la Bande
Dessinée et de l'Image (zo'n beetje het
Franse Belgisch Stripcentrum in Angoulême)
was in februari 2014 een artikel te lezen over Snark,
de voorloper van het grensverlegende stripblad Métal
Hurlant waarin een hele generatie stripmakers publiceerde
dat talloze collega's, maar ook filmmakers en kunstenaars
zou beïnvloeden. Het Franse museum is in het bezit
van het 64 pagina's tellende nulnummer van Snark
waar welgeteld één exemplaar van bestaat:
de maquette van het blad dat nooit verscheen. Een aantal
strippagina's bestaat slechts uit fotokopieën van
slechte kwaliteit. De inhoud was nochtans veelbelovend.
Métal Hurlant startte in 1975. Twee jaar
tevoren werkte Jean-Pierre Dionnet (scenarist
van onder meer De Legers van de Veroveraar en
De Wraak van Arn en in Frankrijk een gezaghebbend
tv-producer en filmjournalist) aan het project Snark
voor uitgever Fernand Nathan. Het nulnummer
is gedateerd op juli 1973. In dat jaar publiceerde Jean
Giraud in het stripblad Pilote een eerste
kortverhaal waarin de kern lag voor zijn latere productie
onder het pseudoniem Mœbius. Met
dat pseudoniem ondertekende hij ook het komische stripje
op de cover van Snark.
Snark bevatte ook twee pagina's met een eerste
versie van de sf-strip Exterminator 17, gechreven
door Dionnet en getekend door Enki Bilal.
Een gewijzigde en definitieve versie vond zijn weg naar
Métal Hurlant.
Ook Jacques Tardi was van de partij in
Snark. In samenwerking met Jean-Michel
Nicollet tekende hij Hermann Watt dat
het niet verder schopte dan deze drie pagina's.
De eerste plaat van een fantasyproject, Aux Portes
des Abysses, door Loro bleef beperkt
tot de introductiepagina.
In Snark stonden ook al de eerste pagina's te
lezen van Jean-Pierre Gals De Legers
van de Veroveraar die konden worden gerecupeerd voor
Métal Hurlant. Kortverhalen, cartoons
en gags waren er ook nog van de van de hand van René
Pétillon, François Truchaud
en Annie Goetzinger, de op 31 juli 2015
overleden Loup, Jacques Lob,
Jean Anquetil en Yves Got,
Jean-Claude Forest (met een nieuw verhaal
van de erotische sf-reeks Barbarella) en Michel
Bridenne.
Het nulnummer van Snark is enkel op afspraak
in te lezen in het documentatiecentrum van museum. |
Weetjes
over Jean Van Hamme |
|
|
In
het boek Mémoires d'Écriture, uitgegeven
door Bamboo onder het label Grand
Angle, blikt Jean Van Hamme
op een drafje terug op zijn carrière. Het boek
is rijkelijk voorzien van illustraties en snel uitgelezen.
We haalden er niettemin een sliert weetjes uit die wellicht
minder tot geheel niet bekend zijn. Deze week een eerste
gedeelte, volgende week een aanvulling.
Jean Van Hamme als
stripvertaler. Op zijn vijftiende of zestiende
schreef hij zijn eerste kortverhalen van twee tot drie
pagina's. Hij zag zichzelf al als de volgende Ernest
Hemingway of Georges Simenon,
maar de teksten waren nog vrij schools. Zijn enige publiek
was zijn vader. Zijn moeder overleed op jonge leeftijd.
Enkele jaren later zag hij een van zijn teksten gepubliceerd
in een obscuur literair magazine onder het pseudoniem
René Pageant. Zijn vader had de
tekst opgestuurd naar het magazine terwijl Jean op reis
was. Bij terugkeer presenteerde vaderlief een cheque van
250 Belgische frank voor de publicatie van het verhaal.
Jean heeft zijn eerste auteursrechten nooit verzilverd
en de cheque als een talisman bewaard. Tijdens zijn universiteitsjaren
kreeg hij de kans om Amerikaanse strips te vertalen die
in het weekblad Le Moustique verschenen, de Waalse
tegenhanger van Humo, toen eveneens uitgegeven
door Dupuis. Charles M. Shulz'
Peanuts was een van die reeksen. Dit eerste stripgerelateerde
werk oefende hij verschillende jaren uit.
Jean Van Hamme als
ondergewaardeerd gagschrijver. Dankzij
Greg, met wie Van Hamme snel bevriend
raakte, kreeg de man die graag verhalen vertelde de opdracht
om enkele scenario's te vervolgen die on hold
stonden, met name Gregs eigen verhalen. Voor André
Franquin schreef hij in 1955 enkele gags van
Ton en Tineke waarvan hij er maar een paar gebruikte
(en netjes betaalde). Tussen 1968 en 1969 schreef hij
een dertigtal gags voor achtereenvolgens Dino
Attanasio en Mittéï
die Ton en Tineke hadden overgenomen. Het was
voldoende om erachter te komen dat komische strips zijn
kopje thee niet waren. Attanasio keek neer op het vak
van scenaristen. Hij vond het zelfs beledigend dat Van
Hamme om zijn centen vroeg. In een beleefde brief legde
de tekenaar uit dat Van Hamme het net een eer moest vinden
om voor zo'n groot tekenaar als Attanasio te mogen werken.
De grote tekenaar schreef niettemin een cheque uit met
een klein bedrag. Van Hamme drong niet verder aan. Hij
liet het schrijven voor wat het was na een paar laatste
gags voor Mittéï.
Jean Van Hamme als
mislukt hoofdredacteur. Behalve een diploma
van handelsingenieur, had Van Hamme ook een licentie als
journalist. Dat vond hij in 1968 sterk genoeg om Yvan
Delporte op te volgen als hoofdredacteur van
het weekblad Robbedoes. Zijn eerste zet was om
Franquin, Jean Roba, Peyo
en Morris — de "fantastic
four" — te bezoeken om hen achter zijn
kandidatuur te scharen. Hij leerde snel dat ondanks de
vriendelijke ontvangst het hen geen zier kon schelen wie
de nieuwe hoofdredacteur zou worden. Uitgever Charles
Dupuis trok zich daar wel wat van aan. Een avontuurlijk
cv, een gebrek aan ervaring op tijdschriftgebied waren
niet de doorslaggevende argumenten om hem niet aan te
nemen. Het feit dat Van Hamme enkele maanden tevoren het
softerotische Epoxy (getekend door Paul
Cuvelier) had geschreven, werd hem aangewreven.
Iemand die in staat is tot het schrijven van zulke vunzigheden
hoorde niet thuis aan het hoofd van een blad voor jongeren.
Van Hamme ging opnieuw aan de slag in de businesswereld,
nu voor Philips International terwijl
hij nog wel strips in opdracht van Greg bleef schrijven.
Jean Van Hamme als
grondlegger van het Franco-Belgische one-shot.
Het afgeronde verhaal Avontuur Zonder Helden
was een groot risico. Het weekblad Kuifje publiceerde
gags en series met weerkerende hoofdpersonages, geen éénmalige
avonturen zonder specifieke helden. Met enige reserves
raakte het toch gepubliceerd in 1975, maar het was nog
wachten tot 1977 voor het in album verscheen Volgens Van
Hamme was het het allereerste Franco-Belgische one-shot.
Voor de samenwerking werden Dany en Van
Hamme beloond want door de herdrukken raakten er meer
dan honderdduizend exemplaren van verkocht. Van Hamme
merkte op dat enkel Dany zich verzette tegen wat Van Hamme
het rechtmatig, gedeeltelijk eigendom van de originele
platen betrof en wat door een Franse gerechtelijke uitspraak
ook werd bevestigd. Ook Dany leek het werk van een scenarist
niet correct in te schatten. Voor de lay-out van een luxeversie
was er een opmerkelijk verschil in grootte tussen de namen
van de tekenaar en de scenarist op de titelpagina (zie
afbeelding). Dany was verantwoordelijk voor deze lay-out.
Maar vandaag zijn ze de beste vrienden.
Jean Van Hamme als
schrijver van Guust en De Smurfen. Ook
voor Franquins Guust mocht Van Hamme ideeën
leveren. Van het twintigtal gags hield Franquin er tien
achter die hij rijkelijk betaalde. Hij gebruikte er uiteindelijk
drie in mei 1972. Met onderstaand briefje bedankte hij
de scenarist. In die periode hengelde ook Roba naar input
van Van Hamme voor de gagreeks Bollie en Billie.
Maar de scenarist heeft nooit een gag voor die reeks kunnen
bedenken. In 1965 of 1966 had Van Hamme ook een synopsis
opgestuurd naar Yvan Delporte voor een verhaal van De
Smurfen met de titel De Avonturen van de Nieuwe
Smurf. Hij bewaarde er geen kopie van, noch ontving
hij een bericht van ontvangst. Dat verhaal moet ergens
verloren geraakt zijn.
Jean
Van Hamme in het zwart. Niet alleen door
sommige tekenaars van gagreeksen werd Jean Van Hamme beschouwd
als een noodzakelijk en liefst onderbetaald kwaad, ook
in het realistische genre werden zijn eerste producties
niet naar waarde geschat. Voor het Duitse stripblad Zack
(waarvan eventjes de Nederlandstalige variant Wham!
bestond) creëerde Édouard Aidans
(toen bekend van Toenga) de reeks Tony Stark,
een soort hedendaagse, ecologische cowboy naar een Duitse
tv-reeks. Niemand had door dat er al een Tony Stark (Iron
Man) bestond aan de overkant van de oceaan. In de
zomer van 1975 stelde Aidans aan Van Hamme voor om na
een door hemzelf geschreven eerste aflevering de reeks
te vervolgen als scenarist. Aidans werd in het zwart betaald,
in Duitse mark ook nog. Hetzelfde ging op voor Van Hamme
die Aidans onder tafel betaalde. Hij kreeg 25% van de
rechten op één voorwaarde: Van Hammes naam
mocht nergens vermeld worden. Er bestond geen ondertekende
overeenkomst. Wanneer de Franco-Belgische reeken uit Zack
door Novedi in album raakten uitgebracht,
nog steeds zonder naamsvermelding, kreeg Van Hamme af
en toe enkele centen uitbetaald door Aidans. Na vier albums
maakte Van Hamme zijn rekeningetje en presenteerde dit
aan Aidans. Die trok grote ogen. Hij beweerde dat hij
regelmatig 15% (dus 10% minder dan mondeling afgesproken)
van de rechten betaalde, wat hem voldoende leek. Het leerde
Van Hamme tenminste de waarde van geschreven contracten.
Tegenwoordig herinnert Aidans zich nog altijd niets van
de oorspronkelijke overeenkomst, althans volgens Van Hamme.
In 2015 nam de benadeelde scenarist wraak. Bij het Franse
Artège vercheen in januari 2015
een heruitgave van De Poema de een Miljoen Waard Was.
Mèt de naam van Jean Van Hamme op de cover. Hij
eiste en kreeg ook 50% van de auteursrechten! Een keer
alle vier, door Van Hamme geschreven albums zijn heruitgegeven,
kan het mogelijk nog een ongezien staartje krijgen want
er bestaat een vijfde avontuur van zijn hand met de titel
Le Tribunal des Loups, dat wel is geschreven,
maar niet getekend. Het is aan de uitgever om Van Hamme
te overhalen dit verhaal te mogen laten tekenen. Door
Aidans? Dat is nog de vraag.
Jean Van Hamme en
Largo Winch. Over de ontstaansgeschiedenis
van Largo Winch hebben we al dit
uitgebreid artikel geschreven. Een bijkomende proefplaat
van de Amerikaanse comictekenaar John Prentice
voegen we hieronder toe.
Als extra aanvulling zijn er deze eerste schetsen van
Largo Winch door Philippe Francq. Deze
schetsen kwamen later van pas om het personage van piloot
Freddy Kaplan vorm te geven.
Jean Van Hamme en
Thorgal. Ook over Thorgal hebben
we niets toe te voegen dat je al niet kon lezen in de
monografie
die Patrick Gaumer aan Grzegorz
Rosinski wijdde. Niets, behalve onderstaande
wenskaart die Rosinski in 1975 voor zijn vriend Van Hamme
tekende met een duidelijke verwijzing naar hun eerste
verhaal De IJsgodin. Hij heeft ook cijfers bijgehouden.
In de dertig jaar dat hij Thorgal schreef, raakten
er 9.613.596 albums in het Frans en 1.927.618 in het Nederlands
verkocht. En dan zijn er nog de albums in andere talen
(Thorgal is vertaald in zeventien talen). Ter
vergelijking: van De Chninkel, die andere grote
samenwerking tussen Van Hamme en Rosinski, zijn meer dan
vierhonderdduizend exemplaren verkocht, alle herdrukken
incluis. Tegen eind dit jaar zou er weer een herdruk komen
bij Casterman, deze keer met de indertijd
verdwenen 'blauwe' cover die Rosinski oorspronkelijk had
geschilderd.
Jean
Van Hamme als filmscenarist. In 1978
was er nog geen sprake van albums van Thorgal.
De geringe opbrengst van de albumverkoop van Domino,
Harlekijn en Michael Logan en de lager
dan verwachte rechten van zijn eerste roman volstonden
nauwelijks om van te leven. Zijn spaargeld was op, zijn
eerste vrouw was ervandoor met een jongere "en
sympathiekere" man, hij moest het pensionaat betalen
van zijn twee kinderen, de hypotheek op zijn huis van
14% was torenhoog (waardoor hij moest onderverhuren),
maar gelukkig was er zijn nieuwe partner sinds twee
jaar Huguette Marien die de kosten
voor het huishouden met Van Hamme deelde. Hun beider
virus om te reizen kostte een lieve cent (tot op heden
hebben ze 119 landen bezocht), ook al gebeurde dat met
een rugzak en via lokale bussen. Van Hamme moest zijn
schrijfactiviteiten diversifiëren wilde hij als
schrijver aan de bak blijven. Irène,
de echtgenote van Serge Silberman,
die de filmrechten — toen al! — op twee
romans van Largo Winch had gekocht, had zelf
de rechten gekocht van Diva, een roman uit
1979 van Delacorta, het pseudnoniem van Daniel
Odier. De uitgekozen regisseur Jean-Jacques
Beineix (de latere regisseur van Betty
Blue) slaagde er niet in het verhaal naar een filmscript
om te zetten. Irène Silberman zocht een schrijver
die Beineix kon helpen en die niet te veel zou kosten:
Jean Van Hamme. De release in 1981 brak geen potten...
tot de film vier Césars won (het Franse equivalent
van de Oscars) waarop er twee miljoen Fransen gingen
kijken en het een cultstatus verwierf. Diva
kreeg ook een BAFTA-nominatie (een Britse filmprijs)
voor beste anderstalige film. Het stilistisch meesterwerk
beïnvloedde Franse regisseurs als Luc Besson.
Van Hamme kreeg toen een in dit geval rijkelijke 2%
van de opbrengst wat hem dezer dagen nog altijd tussen
de 2.000 en 3.000 euro per jaar oplevert. Na Diva
schreef Van Hamme een andere filmbewerking: Meurtres
à Domicile naar de roman Hôtel
Meublé van Thomas Owen.
In dezelfde periode schreef hij drie televisiefilms
voor een coproductie tussen de RTBF
(Wallonië) en TF1 en A2
(Frankrijk): Jackson ou le Mnémocide, San
Francisco en Les Magiciens du Mercredi.
In andere gevalen heeft hij scenario's geschreven voor
filmprojecten die nooit werden verwezenlijkt. Sommige
bleven in de lade liggen, andere herwerkte hij soms
ettelijke jaren later naar nieuwe stripreeksen, bijvoorbeeld
S.O.S. Geluk, De Telescoop en Wayne
Shelton, maar ook De Meesters van de Gerst
dat pas veel later dan oorspronkelijk (1980) naar een
tv-reeks (1996-1998) leidde. Zijn laatste audiovisuele
productie is Rani waarvan hij acht afleveringen
schreef van elk 90 minuten met opnames in Frankrijk
en Indië met een budget van 14 miljoen euro en
met een gastrolletje voor zichzelf en zijn echtgenote.
De Franse televisiezender France 2
had het onzalige idee om de uitzendingen te programmeren
tegenover The Mentalist op TF1 dat wekelijks
meer dan 9 miljoen kijkers lokte. Rani was
op de Franse tv een flop. De stripbewerking door Alcante
met Francis Vallès als tekenaar
loopt nog.
Jean Van Hamme
en het probleem ksiii. Ook over XIII
hebben we al overvloedig geschreven, check ook deze
ReeksTop
50-pdf. Leuk om te weten is dat de verkoop van de
eerste albums per nieuw album fors steeg. Uit peilingen
van de uitgeverij bleek echter dat de bekendheid gering
was. De uitleg was eenvoudig: 90% van de respondenten
kende geen Romeinse cijfers. Wanneer ze om de nieuwe
XIII gingen, vroegen ze in boekhandels naar
"ksiii" of "X drie". Voor alle duidelijkheid
bij twijfelaars: "XIII" spreek je uit als
"dertien".
Jean Van Hamme
schreef de formule van Professor Sato. Edgar
P. Jacobs dacht in 1968, op de vernissage van
een door Greg georganiseerde tentoonstelling
over strips in de Nationale Bibliotheek in Brussel,
dat Van Hamme een ingenieur was. Jacobs vroeg hem om
een wetenschappelijke formule te schrijven die je in
drie stukken kon verdelen. Van Hamme had effectief wel
wat ervaring op dat gebied. Op de cover van het one-shot
Epoxy zijn de Griekse symbolen trouwens ook
de scheikundige omzetting van de kunststof epoxy. Zijn
bescheiden bijdrage aan De 3 Formules van Professor
Satô, het laatste tweeluik van Blake
en Mortimer door Jacobs, bleef dus beperkt tot
het schrijven van die formule die dan nog enkel fragmentarisch
is te zien op de cover van het eerste deel van het tweeluik.
Jaren later zou hij met een weergaloos succes de reeks
weer compleet op de kaart zetten. Sinds het album De
Zaak Francis Blake (1996, meer dan zeshonderdduizend
verkochte exemplaren, alleen al in het Frans), getekend
door Ted Benoit, is Blake en Mortimer
de best verkopende stripserie per nieuw album na Asterix
en Titeuf. Nog dit, ondertussen zijn er talloze
geïnteresseerden geweest die Blake en Mortimer
op het zilveren scherm probeerden te krijgen, met name
het verhaal Het Gele Teken. De eerste die de
filmrechten kocht was nota bene Irène Silberman
(de producente van Diva). Ze vroeg een jonge,
Frans-Vietnamese regisseur om een testfilmpje van drie
minuten te draaien. Ze vroeg vervolgens aan Van Hamme
om een bioscoopzaaltje in Brussel te vinden waar het
filmpje aan Jacobs kon vertoond worden. Dat gebeurde
in 1986. Er waren amper vier of vijf toeschouwers. Van
Hamme was er een van. Hij vond de keuze voor de acteurs
"opmerkelijk". Het project kreeg geen gevolg.
Enkele jaren later waagde hij zich zelf aan een poging
voor een filmscript van Het Gele Teken met
twee van zijn oud-studenten aan het IAD
(Institut des Arts de Diffusion, een
school voor multimediale opleidingen in Louvain-la-Neuve)
voor een producer waarvan hij de naam is vergeten. Andermaal
een project zonder verder gevolg.
Jean
Van Hamme en Wayne Shelton. In 1982
ontmoette Van Hamme een zekere Duval,
een zakenman in de transportsector. Hij had het goede
idee om 50% van het budget voor de kleinschalige film
Emmanuelle van regisseur Just Jaeckin
te financieren. De softerotische film kwam in 1974 uit
en het zaakje ontplofte. 45 miljoen bezoekers wereldwijd.
Een bioscoop op de Champs-Élysées draaide
de film twaalf jaar lang. Duval werd steenrijk. En met
dat geld waande hij zich nog meer een succesrijk filmproducer.
Hij opende een kantoor op de Champs-Élysées
en wilde een moderne western maken met vrachtwagens.
Onder de vele scenaristen die hij contacteerde bevond
zich ook Van Hamme dankzij de film Diva. Onder
de werktitel Trucks (verder zocht hij het niet)
had hij een naar eigen zeggen mooi verhaal geschreven
vol wendingen. Ondertussen had Duval op Ibiza een platvloerse
komedie opgenomen waar er 160.000,5 bezoekers naartoe
gingen. Van Hamme was die halve persoon omdat hij halverwege
de vertoning de zaal verliet. Duval sloot zijn kantoor,
het kostte Van Hamme twee jaar om zijn script betaald
te krijgen en hij borg het op in de lade met onvoltooide
projecten. Vijftien jaar later kreeg hij een telefoontje
van Christian Denayer. Bij Le
Lombard maakten ze een moeilijke periode door.
Verschillende opeenvolgende slechte keuzes voor het
bestuur en door marketing ingegeven keuzes om stripreeksen
te liquideren die hun quota niet haalden zonder te kijken
naar het potentieel ervan zorgden ervoor dat Denayer
zonder werk kwam te zitten. Zijn zelfgeschreven serie
High School Generation was net stopgezet. Denayer
vroeg of Van Hamme iets had liggen. Denayer was een
oude vriend en Van Hamme wilde hem helpen. Via een vorige
serie van de tekenaar, De Brokkenmakers, kwam
Van Hamme op het idee om Trucks om te werken,
nu met een vijftiger in de hoofdrol die nog altijd succes
bij de vrouwen heeft: Wayne Shelton! Hij schreef een
tweeluik dat niet bij Le Lombard zou verschijnen —
"de ondankbaren" — maar wel bij Dargaud.
Door tijdsgebrek had Van Hamme Denayer wel gewaarschuwd
dat als het tweeluik een succes wordt hij de serie voortaan
zelf zou moeten schrijven of met iemand anders. Dat
succes kwam er, ook Thierry Cailleteau
kwam, door tussenkomst van Dargaud als scenarist. Ze
maakten samen zes albums, maar de relatie tussen het
nieuw samengesteld duo was niet top, ook al verliep
de verkoop goed. Elke keer het echtpaar Denayer en de
Van Hammes elkaar zagen, bleek uit de blik van de tekenaar:
"waarom liet je me vallen?" en "kom terug,
alsjeblieft". Vanaf deel 9 nam Van Hamme de reeks
weer over. Deel 13 wordt zijn laatste.
Jean
Van Hamme en de ongerustheid van Alejandro Jodorowsky.
Na De Chninkel volgde er in 2001 nog een ander
one-shot van Van Hamme en Rosinski: Western.
Nadat Alejandro Jodorowsky meer details
vernam over het project in wording stuurde hij een berichtje
naar Van Hamme. Hij wilde weten welke arm er van zijn
hoofdpersonage in Western is geamputeerd. Het
was voor hem een opluchting om te horen dat het niet
om dezelfde arm ging als voor het westernproject dat
hij zelf voorbereidde voor François Boucq.
Dan hebben we het uiteraard over Bouncer.
Jean
Van Hamme en De Telescoop. Inspiratie
voor De Telescoop vond Van Hamme in zijn eigen
entourage. Een bekende Bruselaar verwierf from scratch
immense rijkdom. Van Hammes vrouw bezocht af en toe
luxueuze recepties omdat ze bevriend was met zijn eerste
vrouw. Die rijkaard had vele maîtresses onder
wie een erg knap, maar ook erg dom meisje dat onder
meer over een kredietkaart zonder bestedingslimiet beschikte.
Na de dood van de magnaat vond zijn weduwe er uiteraard
niets beter op dan de 22- of 23-jarige maîtresse
de deur te wijzen uit haar cadeau gekregen optrekje
en de schaar in har kredietkaart te zetten. Een gemeenschappelijke
vriend stelde het schaap voor aan Huguette met de vraag
wat er met haar moest gebeuren. Het kind had geen ouders
of vrienden en kende niets van het ware leven. Ook Huguette
had geen oplossing. Wat er van haar geworden is, weet
Van Hamme niet. Het leidde in 1984 wel naar een idee
voor een film, met de hulp van Bob De Groot
(Robin Hoed, Leonardo, Clifton) voor
de jolige dialogen, dat uiteindelijk een roman (1993,
negenhonderd verkochte exemplaren) en daarna de strip
De Telescoop (1999, zestigduizend verkochte
exmplaren) werd, getekend door Paul Teng. |
Onvoltooid
project (18):
Blueberry door François Schuiten |
|
|
|
In
Weetje
138 vertelden we je over het Blueberry-project
Blueberry 1900 dat François Boucq
zou tekenen op scenario van Jean Giraud.
Dat ging allemaal niet door en Boucq maakte uiteindelijk
een andere western: Bouncer, op scenario van
Alejandro Jodorowsky. Een ander project,
Fort Mescalero, een Blueberry-verhaal
vol magie en droomwerelden waar Giraud in 1999 zelf aan
werkte, stuitte op het veto van Jean-Michel Charliers
zoon en erfgenaam Philippe die voor de
helft mee de eigenaar is van het personage. En blijkbaar
liep Giraud in de jaren 1990 rond met nog andere plannen
omtrent Blueberry...
Uit een Frans nieuwsbericht uit 1996 leerden we dat het
na Blueberry 1900 de bedoeling was om er een
ander verhaal op te laten volgen, een one-shot waarin
Blueberry terug te vinden was in New York, een gegeven
dat effectief strookt met de biografie die Jean-Michel
Charlier over zijn westernheld schreef. De titel zou eenvoudigweg
Blueberry in New York zijn. En Giraud wilde dat
François Schuiten dat album zou
tekenen.
Schuiten kon vanaf 1977 als volslagen onbekende auteur
zijn ei kwijt in Métal Hurlant, een stripblad
waarin Giraud zijn Mœbius-kunsten
botvierde. Dat ei resulteerde later in de albums Carapaces
en De Medianen van Cymbiola.
Blueberry door Schuiten, dat ging dus niet door.
Meer zelfs, in een later interview werd Schuiten hierop
aangesproken en bleek het om een running gag te gaan tussen
beide tekenaars. Vandaar dat we dit niet passend konden
illustreren. Dan maar gekozen voor een hommage van François
Avril uit 2008 met een Blueberry in New York.
(Bron: Auracan 13, maart/april
1996) |
Invaller
Christian Denayer voor Rik Ringers |
|
|
Eind
jaren 1970 werd Tibet met spoed in het
ziekenhuis opgenomen na een hartinfarct. In 2010 overleed
hij aan een hartaanval, een vaker voorkomende doodsoorzaak
bij tekenaars. Omdat het in Kuifje voorgepubliceerde
Rik Ringers-verhaal Duel met De Beul (deel
14) net op zijn einde liep, voltooide toenmalig decortekenaar
Christian Denayer manmoedig de laatste
vier platen van het verhaal. Hij respecteerde daarbij
trouw de decoupage van scenarist André-Paul
Duchâteau. Deze pagina's verschenen in
de Kuifje-nummers van 15 en 22 december 1970.
Je vindt ze hierboven.
Een jaar later hertekende Tibet alle vier platen voor
de albumpublicatie in februari 1972. Hij permitteerde
zich gelijk een grotere vrijheid voor wat het scenario
betreft. Vergelijk de bovenstaande versie van Denayer
maar eens met onderstaande platen van Tibet. Klik erop
voor grotere afbeeldingen.
|
|
|
|
Denayer was sinds 1966 actief voor Tibet. Aan de decortekenaar
en assistent hebben we Rik Ringers' Porsche Targa 1969
te danken. Tibet was zelf geen wagenliefhebber. Die wagen
was voor het eerst te zien in Spoken in de Nacht
(deel 11). In het verhaal Grafschrift voor Rik Ringers
(deel 17) reed de journalist zijn Porsche in de prak.
Het heeft niets te maken met het vertrek van Denayer maar
dit was wel het laatste verhaal waar hij zijn medewerking
aan verleende.
Met Duchâteau volgden reeksen als De Brokkenmakers,
Alain Chevallier en Yalek. Tussendoor publiceerde
hij ook Patrick Leman in het weekblad Robbedoes,
voor de concurrentie van Kuifje dus. De invloed
van Tibet liet zich hier nog wel gelden. Vergelijk onderstaande
openingspagina uit Grafschrift voor Rik Ringers
maar eens met de ernaast afgebeelde eerste pagina uit
het kortverhaal Patrick Leman: Storm op de Weg
dat in Robbedes 1729 uit 1971 verscheen. De scenarist
van Patrick Leman (waarvan slechts twee kortverhalen
en een lang verhaal in Robbedoes verschenen)
was Michel Vasseur, een pseudoniem van...
André-Paul Duchâteau!
(Bron: Frédéric
Bosser — dBD HS15, mei 2015 — met dank
aan Ed Hengeveld voor de scans)
|
|
|
Onvoltooid
project (16):
De Maltezer door Luc Foccroulle en Bom
Onvoltooid project (17):
Trent door Olivier TaDuc en Rodolphe |
|
|
|
|
|
Tussen
1991 en 1994 verschenen bij uitgeverij Claude
Lefrancq drie albums van de amusante serie De
Maltezer, met een sympathieke oplichter in de hoofdrol.
Dit was het werkelijke stripdebuut van tekenaar
Laurent Verron nadat hij tussen 1986 en 1989
Jean Roba assisteerde voor Bollie
en Billie, de succesvolle gagreeks die hij tegenwoordig
op zijn eentje tekent. Na de drie albums van De Maltezer
ging Verron met Yann in zee voor
de reeks Govert Suurbier, waarvan Arcadia
vzw onlangs het onvertaald gebleven laatste
album alsnog in het Nederlands uitgaf. Loup Durand,
de scenarist van De Maltezer, overleed in 1995.
Met een tekenaar die voor een andere reeks koos en een
overleden scenarist leek het amen en uit voor De Maltezer,
maar daar dacht de uitgever anders voor want De Maltezer
was een opgemerkte serie.
Eind
1995 bestond het concrete plan voor een nieuw verhaal,
geschreven door Bom (gekend van Ragebol,
Chlorophyl en Julie, Klaartje, Cécile)
en getekend door nieuwkomer Luc Foccroulle.
Er was ook al een titel voor het vierde album: La
Crapule de Hong Kong. Maar zo ver kwam het dus niet.
Foccroulle, die in 1993 het Franse album Tonnerre
en Chine, had getekend, nam wel een andere serie
over. In 1997 verscheen het zevende en laatste album van
de fantasyreeks Taï-Dor, tevens het enige
album in de reeks dat nooit vertaald raakte.
Foccroulle nam deze reeks van Jean-Luc Serrano
over nadat deze laatste als lay-out artist voor de studio
van Steven Spielberg ging werken aan
de tekenfilm Balto (1995). Sindsdien bleef hij
in de tekenfilmbranche actief en zette onder meer The
Prince of Egypt, The Road to El Dorado, Spirit: Stallion
of the Cimarron, Kung Fu Panda en de tekenfilmserie
Angry Birds Stella op zijn cv. Foccroulle hield
het striptekenen voor bekeken. Hij werd leraar illustratie
en striptekenen aan het Saint-Luc in Luik en werkt daarnaast
in de reclamebusiness. Hij is ook de schrijver van kinderboeken
waaronder het in het Nederlands vertaalde Het Geheim
van de Moestuin (geïllustreerd door Annick
Masson, uitgeverij Mijade, 2012).
In bovenstaande stoelendans zouden we er ook nog Olivier
TaDuc en Rodolphe kunnen bijsleuren.
Taï-Dor was geschreven door Serge
Le Tendre en Rodolphe. Voor
Le Tendre tekende TaDuc Takuan en later Chinaman
en Witte Klauw. Rodolphe zag in hem een
geschikte kandidaat voor een nieuwe reeks die hij wilde
lanceren: Trent. Maar TaDuc had nog niet de benodigde
ervaring opgebouwd. Na een twintigtal getekende pagina's
van het eerste Trent-verhaal gaf hij forfait,
in onderling overleg met Rodolphe. Enkele maanden later
ontmoette Rodolphe de Braziliaan Léo
en was de zaak beklonken voor een eerste succesvolel samenwerking
tussen de twee. Hieronder vind je de eerste drie platen
van TaDucs versie van Trent deel 1.
(Bron: Nicolas Anspach /
Stanley Graphic — Auracan 12, november/december
2012)
|
Een
komedie van Tibet door een dozijn toptekenaars |
|
|
|
In
de boekhandeleditie van Le Géant du Rire,
een speciaal nummer over André Franquin
van het Franse literaire tijdschrift Lire, stond
bovenstaande gag van Tibet nog eens afgedrukt
omdat Franquin er de eerste prent van heeft getekend.
Deze gag verscheen in Kuifje van 25 februari
1959. Franquin tekende toen nog Ton en Tineke
voor het weekblad.
De Rol van zijn Leven was een ludiek onderdeel
van een grootscheepse wedstrijd die Kuifje organiseerde,
met duizend te winnen prijzen waaronder een Fiat 1100,
een tv-toestel, een bromfiets, radio's, fietsen, enzovoort.
Onderaan dit artikel vind je de wedstrijdpagina en alle
uitleg.
Het was dus de bedoeling dat deelnemers moesten uitvissen
welke twaalf tekenaars die aan het weekblad Kuifje
waren verbonden elk een prent voor hun rekening namen.
Omdat de deadline voor deelname al lang is verstreken,
kunnen we je hier het antwoord wel geven. Het dozijn tekenaars,
het toenmalig neusje van de zalm, is het werk van (in
volgorde van prent 1 naar 12): André Franquin,
Albert Uderzo, Raymond Reding,
Hergé, Edgar P. Jacobs,
Liliane en Fred Funcken,
Jacques Martin, Paul Cuvelier,
Tibet, Jean Graton, Albert Weinberg
en Willy Vandersteen.
(Met dank aan Ed Hengeveld
voor de afbeeldingen)
|
De
mysterieuze verdwijning van een scenarist |
|
|
Onlangs
verscheen een heruitgave van La Rimbambelle en Écosse
(De Sliert in Schotland, door Jean Roba)
in de collectie 50/60 van Niffle.
Koop de albums in deze reeks niet in het Frans want de
vertaalrechten zijn verkocht! Door de commentaren van
Hugues Dayez kwamen we ertoe om je bovenstaand
kortverhaaltje van Jo-El Azara aan te
bieden. Klik erop voor grotere afbeeldingen.
Operatie Schaar verscheen in Robbedoes 1041
van 27 maart 1958 op scenario van Marcel Denis,
een toenmalig medewerker van de studio van André
Franquin. Het was oorspronkelijk bedoeld voor
Will, maar ook Azara ging er niet mee
verder. Hij werkte al een drietal jaar voor Studios
Hergé en hij zou uiteindelijk in het weekblad
Kuifje zijn bekendste reeks publiceren: Taka
Takata, vanaf 1965 op scenario van Vicq...
Onthoud die naam.
|
|
|
Franquin wist dat zijn andere medewerker Roba graag kinderen
tekende en hij wees hem op het clubje kinderen uit Operatie
Schaar rond wie wel wat te doen viel voor een stripserie.
Bollie en Billie verscheen nog maar sinds 1959
en was nog niet een van de fenomenale pijlers van het
weekblad Robbedoes. In 1962 verscheen dan het
eerste avontuur van De Sliert (de Franse naam
La Ribambelle was een vondst van Franquin). Van
het oorspronkelijke kliekje uit Operatie Schaar
behield Roba enkel het zwarte jongetje, de trompetspeler,
van wie hij Dizzy maakte. Vanaf het tweede verhaal, De
Sliert in Schotland, kreeg Roba voor het scenario
de hulp van — heb je de naam onthouden? —
Vicq.
|
|
|
Hoewel Vicq, echte naam Antoine Raymond,
zelden tot nooit wordt vermeld in de roemruchte geschiedenis
van de Franco-Belgische strip, zijn er maar weinigen die
kunnen zeggen dat ze hebben samengewerkt met de grootsten
uit het vak: Franquin (voor wie Vicq gags van Guust
schreef)... Peyo (Jakke en Silvester)...
Will (Erik en Bezaan)... Roba
(De Sliert, Bollie en Billie)... Morris
(de eerste Lucky Luke na het overlijden van René
Goscinny)... Greg (Kees
en Klaas, Rob Robuust, Olivier Blunder)... Ook strips
van Marcel Remacle (Ouwe Niek, Hultrasson),
Jidéhem (Sophie), Marc
Wasterlain (Kereltje), Franz
(Korrigan), Bara (Max
de Ontdekkingsreiziger), Mazel (Fleurdelys),
André Benn (Tom Applepie),
Paul Deliège (Theo en Pieterjan)
en voornoemde Azara behoren tot zijn palmares. Zijn alcoholverslaving
stak stokken in de wielen van zijn carrière. Het
kostte hem ook zijn leven.
Vicq debuteerde in 1960 bij Robbedoes als tekenaar.
Tevoren publiceerde hij al talloze cartoons in heel wat
Waalse tijdschriften vanaf 1952. Voor het Franse, pas
begonnen satirische blad Hara-Kiri (een voorloper
van Charlie Hebdo) ontwikkelde hij eveneens zijn
geapprecieerde gevoel voor humor. Hij werd een specialist
in het bedenken van gags op één pagina met
een voorkeur voor visuele grappen. Hij verwierf er een
goede reputatie mee en versierde daardoor opdrachten bij
tekenaars in een periode waarin het vak van scenarist
nog niet was erkend. Vaak stond zijn naam niet eens bij
de verhalen die hij voor anderen schreef. Franquin deed
een beroep op hem voor ideeën voor Guust,
voor Bara schreef Vicq zo'n driehonderd grappen van het
internationaal gepubliceerde Max de Ontdekkingsreiziger.
Voor Jidéhems reeks Sophie zag het er
ook naar uit dat hij de vaste scenarist zou worden.
Maar hij had ook een keerzijde. Hij was altijd te laat
met zijn werk, voor zowel tekenaars van het weekblad Robbedoes
als Kuifje. Midden in het lopende verhaal De
Sliert in Schotland verdween Vicq opeens, enkele
weken lang waardoor Roba zelf het vervolg moest uitvinden.
Op de cover van de herdruk van het album in 1983 komt
Vicqs naam niet meer voor. Ook Jidéhem kon getuigen
dat hij soms zonder scenario zat zonder dat hij contact
kon opnemen met de scenarist. Weinig tekenaars bezochten
hem. Met Azara had hij een goede band, maar dat verliep
hoofdzakelijk via de telefoon en altijd communicerend
over het werk. Hoewel hij twintig jaar met hem heeft samengewerkt,
kende hij 'm net net zo min als de andere tekenaars voor
wie Vicq schreef. De meesten zijn het er wel over eens
dat hij overkwam als een sympathieke, grappige man, maar
hem echt kennen als mens was bij niemand het geval. De
foto hierboven is een van de weinige die hem portretteren.
Azara kreeg anders wel telefoontjes van Vicqs echtgenote
omdat hij er weer maar eens vandoor was zonder een spoor
na te laten. Vicq verloor constant het gevecht met de
drankduivel.
In 1987 verdween hij wel heel lang van de radar. Er rezen
vermoedens dat hij was overleden, anderen beweerden dat
hij er bewust vandoor was. Nochtans was er geen aanleiding
of een extreme situatie die hem ertoe zou nopen te moeten
vluchten. Daar bestonden precedenten van. Er zijn stripmakers
die om fiscale redenen of om te ontsnappen aan alimentatieverplichtingen
wel eens naar het buitenland durfden te verhuizen. Eén
ervan mocht België zelfs niet meer binnen of hij
dreigde door de politie opgepakt te worden. Ondertussen
werden Vicqs auteursrechten, bijvoorbeeld voor Sophie,
aan de kant gezet mocht hij alsnog weer opduiken, ondanks
de onzekerheid over zijn zoveelste verdwijning.
Yvan Delporte, toenmalig hoofdredacteur
van Robbedoes, begon op gemeentebesturen en in
ziekenhuizen in het Brusselse navraag te doen naar Vicq.
Uiteindelijk vond hij een antwoord op zijn vraag. Een
register in een ziekenhuis maakte gewag van Vicqs overlijden. |
Onuitgegeven
Chlorophyl-plaat |
|
|
|
Op
28 juni 2015 organiseert Banque
Dessinée een zoveelste stripveiling. Op veel
van die veilingen worden duizenden en duizenden euro aan
eerste drukken, zeldzame edities en originele platen verhandeld.
Een bijzonder lot is nummer 350: een originele plaat van
Chlorophyl door Raymond Macherot.
Geschatte waarde: tussen 12.000 en 15.000 euro.
Het speciale aan deze plaat is dat het uit het verhaal
Chlorophyl tegen de Zwarte Ratten komt, het allereerste
verhaal uit de reeks, maar dat het nooit werd gepubliceerd,
noch in het weekblad Kuifje noch in album. Een
liefhebber bezocht in 1954 de tekenaar en kreeg deze plaat
mee. Het lag vervolgens 61 jaar in een lade.
Op de bewuste plaat ontmoeten twee belangrijke nevenpersonages
elkaar: Torpedo de otter en de raaf. Deze plaat past tussen
de platen 9 en 10 van het verhaal. Het oorspronkelijke
verhaal van 32 pagina's telde in werkelijkheid dus 33
pagina's.
Op dezelfde veiling worden ook op slechts tien exemplaren
gedrukte reproducties van deze plaat aangeboden. Ze zijn
gesigneerd door Raymonds weduwe Marie-Rose.
De opbrengst is ten behoeve van haar bedoeld. |
Op
ziekenbezoek bij Peyo met vetzakkerij onder de arm |
|
|
|
In
de lente van 1969 kreeg kettingroker Peyo
een hartinfarct. Hij rookte zo'n drie pakjes per dag,
werkte laat in de nacht verder en hij leed aan stress
die het groeiende succes van De Smurfen, het
leiden van een eigen tekenstudio en andere zakelijke belangen
met zich meebrachten. Zijn levenskwaliteit was omzeggens
bijzonder slecht. Zijn dokter beval 'm zes weken absolute
rust.
Daar had hij het heel moeilijk mee, hij kon niet stilzitten.
En hij zou net met een nieuw avontuur van Johan en
Pirrewiet beginnen, De Hekserij van Bozerik.
Yvan Delporte, de hoofdredacteur van
Robbedoes en een goeie vriend van Peyo, wilde
de verveling van de geplaagde tekenaar wat doorbreken
en kwam op een origineel idee. Hij liet elk van zijn vrienden
een halve paginagag maken met Peyo's stripfiguren in de
hoofdrol. Elke dag zou Peyo dan bezoek krijgen met zo'n
gag als cadeautje. Omdat die niet voor publicatie bedoeld
waren, ging het de vettige toer op. Bovenstaande gag van
Jean Roba opende de reeks en maakt van
Pirrewiet een perverse dwerg die zich aan een tot vrouw
omgetoverde Johan wil vergrijpen. Ook de onderstaande
gag van Will, met de koning uit Johan
en Pirrewiet die wat warmte zoekt, konden we traceren.
We zijn ten zeerste benieuwd naar de gags van Peyo's andere
vrienden: Tibet, Jidéhem,
Maurice Tillieux, Greg,
Victor Hubinon, zelfs de anders zo preutse
en deugdzame Mitacq liet zich gaan. François
Walthéry had een naakte prinses getekend
die zich in het kasteel verbergt en André
Franquin voorwaar Smurfen met keiharde erecties.
Bij ons weten is geen van deze gags ooit gepubliceerd
geraakt en behoren ze tot de persoonlijke archieven van
de familie Culliford.
Uiteindelijk vroeg Peyo's dokter aan zijn vrienden om
het kalmer aan te doen want Peyo moest zodanig hard lachen
om zijn dagelijkse dosis getekende vetzakkerij dat er
een tweede hartinfarct dreigde. Peyo's vrouw Nine
voegde eraan toe: "Hij zou vooral een tweede infarct
gekregen hebben als zijn nieuwsgierigheid niet bedwongen
raakte! Elke dag, rond vier uur, wachtte hij ongeduldig
op een nieuwe halve pagina om te zien wat zijn kameraden
nu weer bedacht hadden."
Nadat hij drastisch stopte met roken, kreeg hij trouwens
een andere verslaving. Hij vrat zich te pletter aan gebakjes,
taartjes en snoep. Hij verdikte zienderogen. Maar als
dank voor de steun tijdens zijn vele weken ziekte organiseerde
het echtpaar Culliford een tuinfeest in hun villa om de
vrienden te bedanken. Op 24 december 1992 kostte een zoveelste
hartaanval hem het leven.
(Bron: Hugues Dayez —
Peyo L'Enchanteur, 2003) |
|
|
|
In
november 2013 verscheen de Franse editie van Bouncer
9: And Back, het vervolg van deel 8, To Hell.
De vertaling verscheen in januari 2014 bij Glénat.
Voorafgaand aan de Franse albumrelease publiceerde het
Franse L'Express
op hun website een in album onuitgegeven "ghost story",
een overgangetje tussen deel 8 en 9 met enkele scènes
die niet in de albums staan. Dit verhaal, met illustraties
van François Boucq en tekstpancartes
alsof die uit een stille film komen, begint waar deel
8 eindigt, in de hel van gevangenis Deep End. Deze Bouncer
8.5 kan je nu integraal in het Nederlands lezen,
te downloaden als pdf, als je hier
of op onderstaande afbeelding klikt.
|
Bessy
winkelde ook bij Matho Tonga |
|
|
Als
follow up van Leo Kupers' onderzoek
naar het hergebruik van prenten uit Blueberry
in Bessy (zie Weetje 183)
is er nu een gelijkaardig vergelijkend onderzoek tussen
Hans G. Kresses Matho Tonga
en Bessy. Onderstaand artikel is opnieuw het
werk van westernspecialist Leo Kupers.
In mijn eerder artikel toonde ik aan dat er in minimaal
acht Bessy-albums (en in minimaal één
De Rode Ridder) gebruik is gemaakt van tekeningen
uit Blueberry. Het doorkijken/-lezen van de diverse
Bessy-albums deed echter nog meer alarmbellen
bij mij afgaan, specifiek het personage Lone Wolf uit
De Wreker liet me niet los. Deze bleek het bijna
evenbeeld van Ramirez te zijn, het alter ego van Matho
Tonga. Nader onderzoek wees uit dat tekenaar Karel
Verschuere(1) in
elk geval in vier Bessy's gebruik heeft gemaakt
van tekeningen uit Matho Tonga. Deze westernstrips
van de Nederlander Hans G. Kresse verschenen voor het
eerst van medio 1948 tot medio 1954 in het Vlaamse blad
De Zweep.(2)
Het gebruikmaken van Kresses tekeningen loopt net als
bij het gebruiken van de tekeningen van Jean Giraud
in Bessy uiteen van als het ware van
"zeer geïnspireerd door" tot regelrecht
plagiaat.
Ook de redenen waarom een zeer bekwaam tekenaar als Verschuere
op deze wijze te werk is gegaan, lopen uiteen. Bewondering
voor andere tekenaars, gemakzucht, gebrek aan eigen ideeën
en neem daarbij nog het feit dat de tekenaars van de Bessy
Studio eind jaren 1960 aan een hels werktempo
onderworpen waren. Vanaf 3 juli 1967 moest er elke week
een Bessy-album in Duitsland verschijnen, dat
heeft er al veel mee te maken.(3)
In onderstaande tabel is te vinden welke van de onderzochte
uitgaves het eerst verschenen zijn. Bij de Bessy-albums
staan de verschijningsdatums in Duitsland.(4)
De tabel dient als basis voor de rest van het artikel.
Ook De Muiters en Het Wagengeweer komen
in de lijst voor, net als bij de genoemde Blueberry-vergelijking.
Tekenaar |
Serie |
Titel |
Duitse
titel (Bessy) |
Eerste
uitgave |
Karel
Verschuere |
Bessy |
73:
De Muiters |
107:
Feuer im Tal des Todes(5) |
1968 |
Karel
Verschuere |
Bessy |
79:
De Wreker |
146:
Ein Wolf Geht Seinen Weg zu Ende |
1969 |
Karel
Verschuere |
Bessy |
81:
Het Wagengeweer |
167:
Die Tödesfalle am Bärenfluß |
1969 |
Edward
De Rop / Karel Verschuere |
Bessy |
94:
Het Verborgen Wapen(6) |
141:
Bessy Jagt den Heckenschützen |
1969 |
Hans
G. Kresse |
Matho
Tonga |
De
Strijd in de Zwarte Bergen |
|
1948-1949
(De Zweep) |
Hans
G. Kresse |
Matho
Tonga |
Het
Geheim van Dr. Dorian (1e en 2e episode): in album
verschenen als De Laatste der Mandan's(7) |
|
1951-1954
(De Zweep) |
De prenten uit Matho Tonga heb ik gescand uit
de in de jaren 1970 bij uitgeverij Oberon
verschenen albums. De paginanummers verwijzen dan ook
naar deze uitgaves.(8) Bij
het maken van de vergelijkingen heb ik de Matho Tonga-strips,
waarin dus de originele tekeningen verschenen zijn, als
uitgangspunt genomen. Dit in chronologische volgorde van
oorspronkelijk verschijnen.
De Strijd in de
Zwarte Bergen
Lone
Wolf (rechtsboven en onder), blijkt overduidelijk gebaseerd
op Ramirez (linksboven), die zich later ontpopt als Matho
Tonga. Middellang zwart haar, Indiaans uiterlijk, leren
pak met franjes. Enige verschil is de halsdoek. (Pagina
15, prent 6 versus De Wreker pagina 10, prent
2 en in iets mindere mate pagina 1, laatste prent).
Ook
deze plaatjes laten aan duidelijkheid niets te wensen
over. Zelfs een identieke houding. (Respectievelijk pagina
15, prent 12 en De Wreker, pagina 4, prent 1).
Lone
Wolf kijkt ietsje vriendelijker, hij heeft iets langer
haar en een halsdoek. (Pagina 15, laatste prent versus
De Wreker, pagina 4, prent 3).
Wederom
identieke houding. Gezichtstrekken nagenoeg dezelfde.
Zelfs beiden een halsdoek. De hoed wijkt daarentegen op
diverse punten af. (Pagina 19, prent 12 en De Wreker
pagina 13, prent 6).
Van
achterop gezien. Zelfs de staleigenaar lijkt qua gezicht
op meneer Morsell. (Pagina 22, prent 1 versus De Wreker,
pagina 1, prent 8).
Een
identieke bespiedershouding. Links een Pawnee (pagina
23, prent 6) en rechts een Yakima (Het Verborgen Wapen,
pagina 15, prent 7). De rotspartijen lijken ook op elkaar:
twee kleine links en een grote in het midden
Let
op de aanvallende partijen en dan met name op de ruiters
links en de leiders. (Respectievelijk Oglala's en Mandans.
Pagina 23, laatste prent en Het Wagengeweer,
pagina 28, prent 1).
De
overeenkomsten zijn wederom niet te missen. Crowopperhoofd
Night Rider valt onder een aanval van de Sioux (pagina
40, prent 3) en de Mandans rijden om krijger Grijze Valk
die zojuist door opperhoofd IJzeren Pluim is neergeschoten.
(Het Wagengeweer, pagina 24, laatste prent).
Sioux
steken het Crowdorp in brand (pagina 40, prent 5) versus
Yakima's die een Paiutedorp brandschatten (Het Verborgen
Wapen, pagina 17, prent 9). Verder is er de indiaan
rechtsonder.
De Laatste der Mandan's
(met het verhaal Het Geheim van Dr. Dorian (1e en 2e episode)
Iets
minder duidelijk, maar de opzet met het tafeltje rechtsonder
met de twee mannen en de bar links heeft wat van elkaar
weg. (Respectievelijk pagina 7, prent 4 en De Muiters,
pagina 2, prent 3).
Meer
in het oog springend kan welhaast niet. Op enkele kleinigheden
na zijn ruiter en paard identiek. (Pagina 20, prent 7
en Het Verborgen Wapen, pagina 27, laatste prent).
Links
pagina 27, prent 10. Prent 1 op pagina 28 van Het
Wagengeweer (rechts) komt hier weer terug. Met name
ruiter en paard rechts lijken op dit plaatje van Matho
Tonga gebaseerd. Ook de indiaan met het geweer boven
zijn hoofd in het midden zien we terug.
Hoe
duidelijk wil je het hebben? Links Dakota-opperhoofd Black
Dog (pagina 29, prent 5) en rechts Mandanopperhoofd IJzeren
Pluim, wonderwel hersteld van de zware verwonding van
de vorige dag (Het Wagengeweer, pagina 27, laatste
prent). Beiden roepen op ten aanval. Verschillen zijn
de armband en enkele zwaaiende pluimen links en het geweer
rechts.
Opnieuw
Black Dog (pagina 30, prent 3) en IJzeren Pluim (Het
Wagengeweer, pagina 24, prent 3). Black Dog heeft
zijn ogen en mond geopend en heeft geen versierselen om
nek en borst.
|
De
postkoets uit Denver (pagina 45, prent 1) versus de
diligence, met Andy Cayoon als koetsier (De Muiters,
pagina 19, prent 10).
Noten
(1)
Meer over Karel Verschuere: www.roderidder.net/nl/bibliotheek/biografie/tekenaars/karel-verschuere
(2) Voor
de eerste publicaties zie www.ericdenoorman.nl/kresse-strips/matho-tonga/.
Meer informatie onder meer op www.juliusdegoede.nl/bestellen.htm.
De Zweep was een bijlage van Het Laatste
Nieuws.
(3)
Zie Jean Smits, De Bessystudio Deel 2: De Chaos
na Wirel..., in Brabant Strip Magazine
143, pagina 4-11. Hier specifiek pag. 8, 9 en 10.
(4)
Duitse titels en hun verschijningsdatum zijn alhier
te vinden: bessy.ophetwww.net/dui/r1/titels.php
(5)
Jean Smits, idem, pagina 10. “Het eerste verhaal
De Muiters was echter al eerder in Duitsland
verschenen als nummer 107, op 10 juni 1968.” De
voorpagina van dit verhaal, Feuer im Tal des Todes,
is echter anders. De voorpagina van het Nederlandstalige
nummer 73, De Muiters, was in de Duitse reeks
de voorpagina van Bessy nummer 109: Gold
in der Prärie. Zie bessy.ophetwww.net/dui/r1/106-120.php
(6)
Edward de Rop tekende de eerste twaalf pagina's, ofwel
48 stroken. Vanaf pagina 13 (strook 49) tekende Karel
Verschuere dit album. Zie Jean Smits, De Bessystudio
Deel 2, pagina 10.
(7)
www.ericdenoorman.nl/kresse-strips/matho-tonga/
(8)
Hans G. Kresse, De Laatste der Mandan's, Haarlem
1977. Hans G. Kresse, De Strijd in de Zwarte Bergen,
Haarlem 1977. Hierin ook het verhaal Het Arendsjong
(voor het eerst verschenen in 1950-1951 in de Nederlandse
krant Algemeen Dagblad). Aan Het Arendsjong
zijn voor zover ik heb kunnen vaststellen geen Bessy-tekeningen
ontleend. Wellicht heeft Karel Verschuere als Vlaming
Algemeen Dagblad niet onder ogen gehad. |
Onvoltooid
project (15):
Spaghetti door Dino Attanasio en Yann |
|
|
|
De
in 1925 in Milaan geboren Dino Attanasio had
het geluk om met een ware klasbak als René
Goscinny te kunnen samenwerken voor de komische
reeks Spaghetti die vanaf 1957 in Kuifje
liep. Nochtans liep hij niet hoog op met het beroep scenarist.
Hij zag het metier als een noodzakelijk kwaad. Dat ondervond
Yann die in de jaren 1980 een verhaal
voor Spaghetti schreef waarvan wel proefplaten
bestaan (hierboven vind je een fragment), maar dat nooit
gepubliceerd raakte.
In Les Cahiers de la Bande Dessinée 83
uit december 1988 noemde hij Attanasio niet bij naam,
maar door andere bronnen is er geen verwarring mogelijk.
Op de vraag of de situatie voor scenaristen is veranderd
nadat ze lange tijd beschouwd werden als de armlastige
scheppers van strips antwoordde Yann: "Financieel
gezien zijn de zaken in de goede richting veranderd. Maar
veel tekenaars blijven vasthouden aan het idee dat zij
de echte auteurs en eigenaars van de serie zijn die ze
tekenen, en dat zij iemand betalen om een scenario te
schrijven, een beetje zoals hoe men een werknemer betaalt.
Ik vind dat een scenarist van bij het begin strikt moet
zijn en zijn legitieme rechten moet laten gelden. Nu ik
bekend begin te geraken, word ik minder op de proef gesteld.
Maar in de magere jaren (en soms nog, maar niet vaak),
behandelden sommige tekenaars, wiens naam ik niet zal
noemen, me als een slaafje, ze vroegen me om hen gags
te leveren waarvoor ik nooit betaald werd en waar mijn
naam nooit bij werd vermeld. Op zijn best nodigden ze
me uit voor een etentje..."
In 1965 stopte Goscinny met Spaghetti waarop
Attanasio een beroep deed op meerdere scenaristen voor
kortverhalen en langere verhalen. In 1965 kwam Roger
Francel aan boord, de directeur van de Belgische
poot van het radio- en televisiebedrijf RTL.
Daarna volgde Lucien Meys (1966). In
1968 verliet Attanasio het weekblad Kuifje en
nam Spaghetti met zich mee om er pas in 1974
weer mee aan de slag te gaan. Andere scenaristen waren
Emmanuel de Lantsheer onder het pseudoniem
Edel (1977), Yves Duval
(1977), Greg (1982) en José-Louis
Bocquet en Jean-Luc Fromental
(1983). Op anonieme basis leverden André
Désiré Fernez en Attanasio's echtgenote
Joanna tussendoor ook verhalen. Al deze
strips verschenen lang niet allemaal in (Nederlandstalige)
albums. De Franse tijdschriftenpublicaties breidden zich
uit met Formule 1 (1974), Le Journal Illustré
(1982), Rigolo (1983) en Pif Gadget
(1991).
|
|
In
1992 doken er twee collectiefalbums op, uitgegeven door
Planète BD, met kortverhalen en
gags van Spaghetti door verschillende tekenaars
zoals Achdé (huidig tekenaar van
Lucky Luke), Michel Rodrigue
(de laatste tekenaar van Clifton) en Alain
Sikorski (de laatste tekenaar van Baard en
Kale). De albums verdwenen razendsnel uit de verkoop
na een proces dat Attanasio aangespannen had. Hij was
namelijk niet op de hoogte gebracht dat er anderen zomaar
met zijn grafische creatie aan de haal gingen. Attanasio
won het proces.
En dat er een keer een project niet doorgaat, is normaal.
Daar heeft Yann al wel ervaring mee. Zo bestaan er proefplaten
of prille ideeën van bedoelde samenwerkingen met
Steven Dupré, Frank Pé,
Luc Warnant, Will, Dany,
Stéphane Colman, Christian
Darasse en Eric Maltaite (meerbepaald
voor Spettertje). |
Afscheid
van een geliefde in Bollie & Billie |
|
|
|
Paniek
ten huize Bollie en Billie. Bollies mama is verdwenen.
Zijn vader is in alle staten. Samen doorzoeken ze het
hele huis. De hond Billie kan zijn tranen niet meer bedwingen.
Op de volgende pagina blijkt mama gelukkig op zolder te
zitten, ze was ingedommeld in een zetel.
Deze gag uit 1992, gepubliceerd in Bollie & Billie
24: Bwuffalo Billie?, is een postuum idee van Loulou
die wel vaker ideeën leverde voor gags van Bollie
& Billie. Loulou was Jean Roba's
eerste vrouw, de liefde van zijn leven. Waar halen auteurs
hun inspiratie vandaan? Soms gewoon uit hun dagelijks
leven. Loulou schonk Roba een zoon die als kind model
stond voor Bollie. Ook hun cockerspaniël schopte
het tot een stripversie als Billie.
Terwijl Bollie als eeuwig kind in de stripserie zal voorkomen,
liep het helaas fout voor Roba's echte zoon Philippe.
In juli 1999 trok Philippe Roba na een ruzie met geweld
een geladen geweer en richtte het op zijn vrouw met het
dreigement dat hij haar zou vermoorden. In april 2002
werd hij veroordeeld voor poging tot moord. Tijdens het
proces probeerde de advocaat een situatie te schetsen
die het verschil in het familiale karakter tussen de populaire
stripreeks en de realiteit moest verduidelijken. Philippe
werkte bij zijn vader en werd daarvoor betaald. Na zijn
wandaad moest hij in voorhechtenis en zijn vader ontsloeg
hem omdat hij dus niet meer kwam opdagen op zijn werk.
De advocaat vond dat een zwaar doorwegend feit om zijn
cliënt enig respijt te geven. Maar de rechters hadden
daar geen oren naar. Door de ernst van zijn criminele
daad te erkennen, raakte hij ervanaf met een jaar gevangenis
met uitstel. |
Leentjebuur
Bessy en De Rode Ridder
bij Blueberry |
|
|
Ons
westernoverzicht
riep tal van reacties op. Vooreerst kwamen er tientallen
tips van westernstripliefhebbers en -verzamelaars. Leo
Kupers, een van hen, groef wat dieper in twee
notoire stripreeksen en bokste onderstaand vergelijkend
onderzoek tussen Bessy (en De Rode Ridder)
enerzijds en Blueberry anderzijds in elkaar.
Jean Giraud baseerde zich voor zijn tekeningen
in de ultieme westernstrip Blueberry voor een
deel op speelfilms, (film)posters, tv-series, modetijdschriften
en schilderijen. Dit gold ook voor strips die hij onder
zijn pseudoniem Mœbius uitbracht.(1)
Van leentjebuur spelen bij een andere strip is bij mijn
weten nooit iets gevonden. Dat lijkt ook niet het geval
bij een vergelijking tussen Bessy en Blueberry.(2)
Over het plagiaat door Willy Vandersteen
op basis van onder meer Prins Valiant van Hal
Foster en Eric de Noorman van Hans
G. Kresse is al veel geschreven.(3)
Ook een aantal van zijn medewerkers konden er wat van.
In de reeksen Bessy en Blueberry zijn
talrijke voorbeelden te vinden, waarbij tekenaars van
Studio Vandersteen zich op Jean Girauds
werk hebben gebaseerd. De Muiters, Het Hol van Krotax
en Het Wagengeweer spannen de kroon, alle drie
van de hand van Karel Verschuere.(4)
Verder zijn ook in een Rode Ridder-album van
Karel Biddeloo tekeningen te vinden die
overduidelijk op een Blueberry-verhaal zijn gebaseerd.(5)
In onderstaande tabel is te vinden welke van de onderzochte
uitgaves het eerst verschenen zijn. Bij de Blueberry-albums
staat de verschijningsdatum in het Franse tijdschrift
Pilote, gevolgd door de Franse verschijningsdatum
in albumvorm. Deze tabel dient als basis voor de rest
van dit artikel.(6)
Tekenaar |
Serie |
Titel |
Duitse
titel (Bessy) /
Franse titel (Blueberry) |
Eerste
uitgave |
Karel
Verschuere |
Bessy |
73:
De Muiters |
107:
Feuer im Tal des Todes (7) |
1968
(Duitsland) |
Karel
Verschuere |
Bessy |
78:
Offer aan de Nacht |
|
1969 |
Karel
Verschuere |
Bessy |
80:
Het Hol van Krotax |
|
1970 |
Karel
Verschuere |
Bessy |
81:
Het Wagengeweer |
|
1970 |
Studio
Vandersteen |
Bessy |
88:
De Bron |
|
1971 |
Studio
Vandersteen |
Bessy |
91:
Corvo de Raaf |
|
1972 |
Studio
Vandersteen |
Bessy |
98:
De Degen der Vrede |
|
1972 |
Studio
Vandersteen |
Bessy |
102:
Kid, de Apache |
|
1973 |
Karel
Biddeloo |
De
Rode Ridder |
61:
In de Schaduw van de Thughs |
|
1974 |
Jean
Giraud |
Blueberry |
1:
Fort Navajo |
1:
Fort Navajo |
1963
(Pilote)
1965 (album) |
Jean
Giraud |
Blueberry |
3:
De Eenzame Adelaar |
3:
L'Aigle Solitaire |
1964
(Pilote)
1967 (album) |
Jean
Giraud |
Blueberry |
5:
Oorlog of Vrede |
5:
La Piste des Navajos |
1965
(Pilote)
1968 (album) |
Jean
Giraud |
Blueberry |
7:
Het IJzeren Paard |
7:
Le Cheval de Fer |
1966
(Pilote)
1970 (album) |
Jean
Giraud |
Blueberry |
8:
De Man met de IJzeren Vuist |
8:
L'Homme au Poing d'Acier |
1967
(Pilote)
1970 (album) |
Jean
Giraud |
Blueberry |
9:
Vlakte der Sioux |
9:
La Piste des Sioux |
1967
(Pilote)
1971 (album) |
Jean
Giraud |
Blueberry |
10:
Generaal Geelkop |
10:
Général "Tête Jaune" |
1968
(Pilote)
1971 (album) |
Bij het maken van de vergelijkingen heb ik de Blueberry-albums,
waarin dus de originele tekeningen verschenen zijn, als
uitgangspunt genomen.
Fort Navajo
Het eerste Blueberry-album vormde al meteen een
rijke bron van inspiratie voor Karel Verschuere in het
Bessy-verhaal De Muiters.(8)
Links
de aankomst van de postkoets met onder meer Blueberry
aan boord op de door Mescalero Apachen overvallen ranch
van Stanton (pagina 9, prent 5). Rechts de aankomst van
de diligence met Andy Cayoon en Ronny als menner en begeleider
op het door de muiters overvallen home station.
De overeenkomsten zijn meer dan treffend. Wat ontbreekt
zijn onder meer de lijken op de voorgrond en verder is
de rook wat minder prominent (De Muiters, pagina
15, prent 1).
Het
linkergedeelte van de prent uit Fort Navajo (pagina
10, prent 3) wordt overduidelijk in De Muiters
gebruikt (De muiters pagina 15, prent 5). Bij Blueberry
blijkt rancheigenaar Phil Stanton nog (kort) in leven,
bij Bessy is de overlevende een van de mannen
van het home station, Murphy geheten.
Wederom
overduidelijke gelijkenissen bij de ontdekking van de
respectievelijke overlevenden Phil Stanton (pagina 10,
prent 7) en Murphy (De Muiters, pagina 15, prent
6). Met name het houtwerk links en natuurlijk de laarzen
met steen ervoor en ook een beetje het houtwerk rechts.
De
overeenkomsten bij het verzorgen van de gewonde zijn wat
minder, maar toch diende Blueberry hier (pagina
10, prent 8) als inspiratiebron voor Bessy (De
Muiters, pagina 15, prent 9).
Hier
is het weer zonneklaar. De houding van de gewonden Phil
Stanton (pagina 10, prent 9) en Murphy (De Muiters,
pagina 15, prent 7) is identiek. Ze lijken hier zelfs
sterk op elkaar. Alleen de koetsier is vervangen door
Andy.
De Eenzame Adelaar
Uit dit derde Blueberry-album werden de meeste
tekeningen als uitgangspunt genomen. Voor zover ik heb
kunnen ontdekken, gebeurde dit in maar liefst vier Bessy-verhalen:
De Muiters en in mindere mate Het Wagengeweer,
De Bron en De Degen der Vrede.
Links
Fort Quitman in Blueberry (pagina 6, laatste
prent) en rechts Fort Atkinson uit Bessy (Het
Wagengeweer, pagina 11, laatste prent).
Kolonel
Birdling uit De Eenzame Adelaar (pagina 7, tweede
prent) en zijn bijna evenbeeld majoor Blowstone uit
Het Wagengeweer (pagina 11, tweede prent): houding,
scheiding in het haar, snor, brandende sigaar en olielamp.
De
Apachen onder Natchez jagen op Blueberry en zijn mannen
(pagina 27, prent 3) versus de Apachen van Dull Knife
die Andy, Ronny en hun gezelschap komen redden in de woestijn
om vervolgens tegen de muitende soldaten te gaan vechten
(De Muiters, pagina 25, prent 4).
Boven
links de krijgers van Natchez met Quanah, de Eenzame Adelaar
(pagina 28, prent 7) en boven rechts de krijgers van Dull
Knife met Andy (De Muiters, pagina 26, prent
4). Let ook op het gebergte op de achtergrond.
En
let hier op de gelijkenissen van drie ruiters. De prent
uit De Eenzame Adelaar (pagina 30, prent 1),
diende niet alleen als basis voor De Muiters
(pagina 26, prent 9), maar ook voor De Bron (pagina
12, prent 9).
Links
aanvallende Apachen, rechts Papago's (pagina 30, prent
4 en De Bron, pagina 12 prent 1).
De
aanvallen van de goede Apachen op de muiters in de Dodemansvallei
(onderaan, De Muiters, pagina 27, prent 1) lijkt
zeer sterk op de aanval van de 'slechte' Apachen op de
'goede' blauwjassen van Blueberry (bovenaan,
pagina 31, prent 3).
De
val die Blueberry en zijn mannen zetten voor de Apachen
(pagina 32, prent 1) tegenover de val van de muiters voor
de postkoets (De Muiters, pagina 21, prent 1).
Zelfs de rots is hetzelfde, net als de houding van de
soldaten en de muiters.
Eenzame
Adelaar hakt als een bezetene de door Blueberry en zijn
mannen gespannen touwen door (pagina 36, prent 7). De
vechtende Dull Knife (De Muiters. pagina 27,
prent 5) heeft exact dezelfde houding als hij zijn tomahawk
hanteert.
Brandstichting
door Apachen om een karavaan te hinderen geschiedt blijkbaar
altijd in dezelfde houding. Links door een Apache van
Eenzame Adelaar (pagina 40, prent 8) en rechts door een
Mojave Apache in De Degen der Vrede (pagina 2,
prent 4).
Let
op de houding van de ruiter en zijn paard op de voorgrond
links plus de huifkar en de ruiter daarnaast. Andy neemt
duidelijk de plaats in van de cavalerist tweede van rechts
boven. (Respectievelijk pagina 44, prent 3 en De Degen
der Vrede, pagina 2, prent 3).
Oorlog of Vrede
Het
kamp van Cochise (pagina 3, prent 1) en het dorp van Edelhert
(Kid de Apache, pagina 5, prent 1). In het dorp van Edelhert
is het een stuk minder druk, maar de wachtpost vooraan
plus de rots waar hij bij staat hebben veel van elkaar
weg. Bovendien is er in beide kampementen een waterpoel
op de voorgrond met een squaw in dezelfde houding. Ook
de vergaderaars in het midden komen in beide prents voor.
Natchez
spreekt in het kamp van Cochise (pagina 3, prent 2) versus
het prijzen van Dull Knife door indianenagent Edward Price
(De Muiters, pagina 28, prent 7). Wederom een
zeer grote gelijkenis, met name de indianen op de voorste
rij.
Het IJzeren Paard
Blueberry
en Kopernek (Het IJzeren Paard, pag 8, prent
6) zijn in twee Mojave Apachen veranderd (De Degen
der Vrede, pagina 4, prent 2).
In
spiegelbeeld. Kopernek vindt een veer van Cheyennes op
het oorlogspad (pagina 11, prent 8) en Edelhert vindt
een veer van vijandige Kiowa's (Het Hol van Krotax,
pagina 16, prent 10).
Cheyennes
hebben een klein konvooi, met daarin onder meer Jimmy
McClure, omsingeld. Het lijkt nog een kwestie van tijd
voor ze het overmeesteren (pagina 12, prent 3). Ernaast:
Kiowa's hebben een wagon train overvallen. De
pioniers staan voor een moeilijke opgave. Spiegelbeeld
en wat anders, maar toch lijkt het op de oorspronkelijke
tekening (Het Hol van Krotax, pagina 1, prent
1).
Links
de overlevenden van het konvooi na terugtrekking van de
Cheyennes met op de voorgrond Jimmy McClure en achteraan
Blueberry en Kopernek (pagina 14, prent 5). Rechts de
overlevenden van de wagon train. Haast identiek.
McClure is vervangen door een onbekende man, rechts achter
Andy en Bessy (Het Hol van Krotax, pagina 2,
prent 7).
Boven
verzamelen Sioux en Cheyennes zich op bevel van hun opperhoofden
(pagina 43, prent 1). Eronder vluchten de Kiowa's na door
Andy en Bessy met dynamiet op de vlucht te zijn gejaagd
(Het Hol van Krotax, pagina 2, prent 4).
Blueberry
blaast bomen op om zo de aanval van de Sioux en de Cheyennes
op de trein van de Union Pacific te vertragen (pagina
44, prent 4). Andy bestookt de Kiowa's met dynamiet, door
Bessy tussen de rennende paarden gelegd. De overeenkomsten
zijn weer niet te missen (Het Hol van Krotax,
pagina 2 prent 1).
De Man met de IJzeren
Vuist
Links
de daadkrachtige generaal Dodge (pagina 7, prent 9). De
weifelende majoor Bartley (rechts) lijkt wel zijn tweelingbroer
(Het Hol van Krotax, pagina 26, prent 9).
Generaal
Dodge en Blueberry (pagina 8, prent 1) zijn vervangen
door majoor Bartley en Stafford (Het Hol van Krotax,
pagina 26, prent 2).
Vlakte der Sioux
Links
op de voorgrond een bendelid van Jethro Steelfingers (pagina
22, prent 6) en rechts zijn kloon Jeffers (Het Hol
van Krotax, pagina 4, prent 1).
Jimmy
McClure, Kopernek, Sharp en enkele soldaten steken de
rivier over (pagina 23, prent 4). Rechts een cavalerieafdeling
die de Powder River oversteekt (Het Wagengeweer,
pagina 8, prent 6).
Links
het kamp van het 7e cavalerie van generaal Allister bij
Julesburg (pagina 43, prent 1). Rechts het kamp van de
cavalerie van generaal Fenimore Capote bij een farm. Minder
omvangrijk dan bij Blueberry, maar let op de
huifkarren vooraan, de tent rechts, de opstelling van
de soldaten in het midden en op de tenten rechts. Die
staan allemaal in het voorbeeld (Het Wagengeweer,
pagina 4, prent 8).
Links
de commandotent van generaal Allister (pagina 43. prent
4), rechts die van generaal Capote (Het Wagengeweer,
pagina 7 prent 1). Tentopening plus soldaat links, de
olielamp, de drie mannen en de kist rechts...
De
rituele dansen in Vlakte der Sioux (pagina 45,
prent 7) en de wilde toverdans van Crow-medicijnman Valkenklauw
(Offer aan de Nacht, pagina 26, prent 1). De
medicijnman is gespiegeld, maar er zijn diverse overeenkomsten.
De vogel op het schild is één op één
overgenomen. Let ook op de tipi en de indianen rechts.
Generaal Geelkop
De
aanval van de Cheyennes op het konvooi van Blueberry (pagina
20, prent 2) en de aanval van de Hidatsa's op de cavalerie
van generaal Fenimore Capote (Het Wagengeweer,
pagina 9 prent 2). De overeenkomsten van de indianen op
de voorgrond zijn treffend, evenals het perspectief van
de aanval.
De
aanval van de Cheyennes op het konvooi van Blueberry boven
(pagina 23, prent 7). De aanval van de Kiowa's op Jeffers
links is haast het evenbeeld (Het Hol van Krotax,
pagina 20, prent 1).
De
Cheyennes op de voorgrond (pagina 24, prent 1) komen bij
Bessy twee keer terug als Kiowa's (Het Hol
van Krotax, pagina 20, prent 3 en Corvo de Raaf,
pagina 17, prent 3).
|
Boven
gaat het dus om de onderste, grote prent van de
drie. Het slagveld van de door generaal Allister
ingehaalde Cheyenne-vluchtelingen (pagina 33, prent
8). Het slagveld van het in de pan gehakte cavalerieregiment
van generaal Fenimore Capote lijkt er heel sterk
op (Het Wagengeweer, pag 12 prent 6) |
Boven
rijden de cavaleristen onder leiding van de ambitieuze
onbenul luitenant Budinglow met Blueberry in de gelederen
op een door de Sioux, Cheyennes en Arapaho's gezette val
af (pagina 43, prent 3). Onder rijdt de ruiterij van de
hufterige heer Brakk eveneens in de val, ditmaal gezet
door het woeste krijgersvolk de Thughs (In de Schaduw
van de Thughs, pagina 29 prent 5).
|
Budinglow (pagina 43, prent 5) en Brakk (In
de Schaduw van de Thughs, pagina 29 prent
7) realiseren zich dat ze in de val zijn gelopen.
Haast schaamteloze kopiëen, westernsetting
en middeleeuwen. |
De
hopeloze strijd van de cavaleristen, nu onder leiding
van Blueberry, (pagina 45, prent 5). De doodsstrijd van
de cavaleristen van Fenimore Capote tegen de Hidatsa’s.
Opnieuw tal van overeenkomsten (Het Wagengeweer,
pagina 10, prent 5).
Dat geldt ook voor de rest van de veldslag (zie de prenten
hieronder). Als twee druppels water…
Twee keer in het nauw… (pagina 47, prent 1 versus
Het Wagengeweer, pagina 10, prent 6).
Links
de redding in aantocht (pagina 48, prent 3) en rechts
de nabije ondergang (Het Wagengeweer, pagina
10, laatste prent).
Noten
(1) http://www.stripspeciaalzaak.be/Weetje-vd-Week/Weetje-vd-Week_001-025.htm#Weetje015
http://www.stripspeciaalzaak.be/Weetje-vd-Week/Weetje-vd-Week_076-100.htm#Weetje082
http://www.stripspeciaalzaak.be/Weetje-vd-Week/Weetje-vd-Week_076-100.htm#Weetje083
http://www.familietroch.be/stripspeciaalzaak/Stripspeciaalzaak/www.stripspeciaalzaak.be/Moh_Vergezocht.html
(Vergezocht 9)
(2) Helaas beschik ik niet
over indexen van Stripschrift, Striprofiel of
ZozoLala (op internet zijn er 27 te vinden: http://issuu.com/zetel/stacks/587772944c5e40fcaadf8f055ef8397b
).
In de indexen van Brabant Strip Magazine kan
ik niets terugvinden: http://www.brabantstrip.be/brabantstrip/archief/vorigejaren.htm
Wel interessant in dit geval is Brabant Strip Magazine
(BSM) 143, oktober 2006. Hierin: De Bessy
Studio deel 2: De chaos na Wirel... Hierin
echter niets over het natekenen van strips van andere
uitgevers. Wel onder meer over het omtoveren van Karl
May- naar Bessy-strips, vooral voor de Duitse
markt. Deel 1 van De Bessy Studio verscheen in
BSM 136, deel 3 over de Duitse markt in BSM
155.
Meer over Blueberry is onder meer te vinden in:
Kees de Bree, Hans Frederiks, De Kleurrijke Helden
van Giraud/Mœbius (Stripschriftspecial), 1982.
Samenvattend kan ik in elk niets vinden over een vergelijking
tussen Bessy en Blueberry, dus ik weet niet of er al eens
eerder over geschreven is.
(3) http://www.stripspeciaalzaak.be/Interviews/WillyVandersteen.pdf
http://cobra.be/cm/cobra/boek/1.1424913
Rob Mohlmann, Prins Valiants Zwartboek over Plagiaat,
1982
http://verborgenbibliotheek.blogspot.nl/2013/12/prins-valiants-zwartboek-over-plagiaat.html
http://www.familietroch.be/stripspeciaalzaak/Stripspeciaalzaak/www.stripspeciaalzaak.be/Moh_Vergezocht.html
(Vergezocht 10)
http://www.davidsfonds.be/academie/course/detail.phtml?id=653
(4) Jean Smits, De Bessy
Studio deel 2: De Chaos na Wirel..., Brabant
Strip Magazine 143, pp. 4-11.
Op pagina 10 staat vermeld dat Karel Verschuere de volgende
albums van de tweede reeks heeft gemaakt: 73, 76, 77,
78, 79, 80 en 81. Deel 94 tekende hij vanaf strook 49.
Op http://bessy.ophetwww.net/geschiedenis.php staat echter
dat Karel Verschuere vier albums uit de tweede reeks maakte.
(5) Met dit overzicht pretendeer
ik geenszins volledig te zijn. Het is alleen wat ik zelf
bij lezing van de diverse albums heb geconstateerd.
(6) Bronnen tabel:
http://www.catawiki.nl
http://www.bdoubliees.com/journalpilote/series1/blueberry.htm
http://www.comicguide.de/php/detail.php?id=422&file=r&display=short&thisOffset=0&lineIndex=0
(7) Smits, idem, pagina 10.
“Het eerste verhaal De Muiters was echter
al eerder in Duitsland verschenen als nummer 107, op 10
juni 1968.” De voorpagina van dit verhaal, Feuer
im Tal des Todes, is echter anders. De voorpagina
van het Nederlandstalige nummer 73, De Muiters,
was in de Duitse reeks de voorpagina van Bessy
nummer 109: Gold in der Prärie. Zie hiervoor:
http://www.comicguide.de/php/detail.php?id=422&file=r&display=short&thisOffset=100&lineIndex=100
Ook de andere titels zijn in het Duits verschenen, te
vinden via bovenstaande url. Ik weet echter niet in welk
jaar, dus daarom heb ik ze niet vermeld.
(8) Deze en andere tekeningen
uit Blueberry-albums (Fort Navajo, Vlakte
der Sioux, Generaal Geelkop) gebruikte Karel Verschuere
ook in het in Het Laatste Nieuws verschenen verhaal
Arendsklauw (1971). Deel 1: Het Verraad van
Grijze Eland verscheen in 2007 als deel 49 van de
Collectie Fenix. Het betreft prenten op de pagina's
6, 14 en 47). In de delen 2 en 3 heb ik niets kunnen ontdekken.
Arendsklauw was geen uitgave van Studio Vandersteen
en valt daarom buiten de scope van dit artikel. |
Onvoltooid
project (14): Chlorophyl door Pierre-Yves Gabrion en
Michel Plessix |
|
|
|
In
2014 publiceerde Le Lombard het eerste
deel van een tweeluik van Chlorophyl door Godi
en de onvermijdelijke scenarist Zidrou.
Het betekende een comeback van het marmotje van wie sinds
1989 geen albums meer verschenen. Dat comebackalbum hebben
we besproken in de rubriek Klare
Taal. Wat we toen niet door hadden, of niet begrepen
hadden, was dat de reeks Une Aventure de Chlorophylle
een collectie moet worden naar het voorbeeld van Robbedoes
door... met afgeronde verhalen per album of per minicyclus
van twee of eventueel meerdere delen. Dat verklaart dan
het Chlorophyl-project van René
Hausman (zie afbeelding hierboven) die op scenario
van Jean-Luc Cornette aan een album werkt.
Er zou nog een derde duo aan de slag zijn, maar we kwamen
nergens te weten wie dit precies zijn.
Een comeback van Chlorophyl stond al langer in
de steigers. Een van de voorstellen die het niet haalden,
kwam van Pierre-Yves Gabrion (De
Java-Mens, Kapitein Moulin Rouge, Scott Zombi, Primal
Zone) en Michel Plessix die met
De Wind in de Wilgen zelf al een gewaardeerde
dierenstripreeks op zijn actief heeft. Le Lombard
wilde dolgraag hun project publiceren, maar de
auteurs konden zich onmogelijk vinden in de voorgestelde
plaatprijs. Gabrion hierover: "Zonder in detail te
treden, de financiële voorwaarden waren die van een
debutant van twintig jaar geleden. Dat moesten we wel
weigeren. Als 'profs' al zo'n tarieven aanvaarden, wat
blijft er dan over voor debutanten om van te overleven?
Sindsdien zijn deze onheuse werkomstandigheden helaas
de norm geworden." Er ontbreekt ons helaas beeldmateriaal
van hun Chlorophyl-voorstel om dit artikel te
illustreren.
(Bron: Frédéric
Bosser — dBD 92, april 2015) |
De
uitschuivers van Lucky Luke |
|
|
|
Door
de Franse censuurcommissie in de jaren 1950 en 1960, die
een waakzaam oog op jeugdstrips hield, hield Lucky
Luke-tekenaar Morris zich jarenlang
braafjes aan een zelfopgelegde censuur van de Belgische
uitgeverij Dupuis. De Fransen waren dubbel
zo streng voor buitenlande strips dan voor eigen publicaties.
Dupuis (met het weekblad Robbedoes) en Le
Lombard (met Kuifje) hadden dan ook
een flink deel van de markt in handen. Dupuis paste een
soort voorafcensuur toe om eventuele last bij de werkelijke
censuurcommissie te vermijden. In Lucky Luke zouden
er voortaan geen bandieten meer neergeknald worden. Alcohol
en gratuit geweld waren al helemaal uit den boze bij de
katholieke uitgeverij. En Morris besefte zelf wel dat
hij geen rondborstige saloonmeisjes met nauwelijks verhulde
lange benen moest tekenen.
Omdat het bij Morris knaagde dat zijn albums lang niet
zo'n mooie hardcoveruitvoering kregen als reeken van zijn
collega's André Franquin, Jijé
en anderen zocht hij in 1968 de concurrentie op bij Dargaud
(de toenmalige uitgever van directe concurrent Pilote)
die wel een mooie albumreeks wilde granderen. Er speelden
ook nog andere redenen mee, een investering in de eerste
tekenfilm bijvoorbeeld. Omdat Morris ineens voor een Frans
tijdschrift werkte, keek de censuurcommissie niet meer
op zijn vingers. En daar kwamen ineens karrenvrachten
saloongirls, bijvoorbeeld in Dalton City.
Morris permitteerde zich nochtans tevoren al een uitschuiver.
In 1966 maakte hij voor het Belgische studentenblad Le
Point en voor het Franse Giff Wiff een gag
met de titel Lucky Luke se Défoule. Daarin
ging hij uitgebreid te keer tegen alle vormen van censuur
die hij tot dan opgelegd kreeg. Hij portretteerde Lucky
Luke als een vloekende, drinkende en rondscharrelende
cowboy. De hoofdletter M op het briefje waar hij op schiet,
is het logo van de Melkbrigade, een initiatief
van de overheid om jongeren meer melk te laten drinken.
De weekbladen Robbedoes en Kuifje, en
met hen heel wat betrokken tekenaars, werden mee ingeschakeld
voor de campagne. Morris liet het nog na om een seksscène
in zijn eigen parodie te tekenen. Dat deden anderen jaren
later wel in zijn plaats in een paar stomende pornoparodieën.
De gag verscheen achteraf in het Frans in Stripschrift
38 1/2 (1972) op reuzeformaat
en in vertaalde vorm in Stripschriftspecial 3 (1981).
Die laatste versie staat bovenaan dit artikel afgebeeld.
Voor de rest bleef Morris decennialang keurig in het gelid
lopen. Hij was het de enorme populariteit van zijn reeks
met een navenante miljoenenverkoop wel verplicht om zo
weinig mogelijk voor het hoofd te stoten. In de jaren
1980 werden er alleen al in het Nederlands tweehonderdduizend
exemplaren per nieuw album gedrukt. Luke wisselde in 1983
zijn zelfgerolde sigaretten in voor een strootje wat hem
een compliment van de Wereldgezondheidsorganisatie
opleverde.
In 1995 waagde hij zich nogmaals aan een uitspatting voor
zijn held. Voor het Franstalige collectiefalbum Rire
C'est Rire tekende hij bovenstaande cover en onderstaande
cartoon. Dit album verscheen voor het goede doel naar
aanleiding van het vijftiende Festival International
du Rire in het Waalse Rochefort. Dertig tekenaars
leverden exclusieve strips, cartoons of illustraties.
Dany was de eregenodigde van het festival
en sommige collega's knipoogden in hun bijdrages naar
de tekenaar van het poëtisch-romantische Roze
Bottel en Duifje Vleugelslag en het erotische
Rooie Oortjes. Zo ook Morris die zijn eigen erotisch
getinte cartoon opdroeg aan Dany.
Een wellustige Lucky Luke die graag een naakte schone
wil brandmerken, zo kenden we hem nog niet... tenzij misschien
uit de eerder vermelde pornoparodieën waarin de slogan
"de man die sneller schiet dan zijn schaduw"
een andere invulling kreeg.
|
Prettige
verjaardag, Robin Hoed! |
|
|
|
In
Kuifje 36 van 4 september 1979 blies de
gagserie Robin Hoed van Turk
en Bob De Groot tien kaarsjes uit.
Hij was toen al een van de populairste stripreeksen
in het weekblad en dat resulteerde nog vaak in zeer
hoge scores in de jaarlijkse opiniepeilingen. Uiteraard
stond Robin Hoed op de cover en was er een kortverhaal
van vijf pagina's te lezen. Op de backcover stond
een gag uit de oude doos en middenin zat een poster
met daarop alle hoofd- en vaak weerkerende nevenpersonages
in de reeks. Robin en de sheriff van Nottingham
figureerden verder nog op twee spelletjespagina's,
geïllustreerd door Ferry.
Bij een knotsgek interview met de auteurs stond
nevenstaande illustratie: de eerste schets van Robin
Hood (nog niet Hoed genoemd). Scenarist De Groot
vond het ontwerp te groot. In feite wilde hij lever
een karikatuur van de flamboyante acteur Errol
Flynn die Robin Hood in de film The Adventures
of Robin Hood (1938) vertolkte. Uiteindelijk
werd het een opdondertje waarvan je hieronder het
ontwerp ziet. |
Behalve een Knipoogje van Ernst waren er verder
geen gags of kortverhalen van andere auteurs aan Robin
Hoed gewijd. Maar op een fraaie dubbelpagina (zie
bovenaan dit artikel, klik erop voor een grotere weergave)
stonden wel veertien cartoons van collega's verzameld.
Een groot aantal felicitaties kwam van bij concurrent
Robbedoes publicerende auteurs, al is dat relatief.
André Franquin (die met een weinig
bekende cartoon van Guust een hommage levert) heeft enkele
jaren Ton en Tineke voor Kuifje getekend.
Will (Baard en Kale, Isabel)
heeft nog als artistiek directeur voor het weekblad gewerkt.
Raymond Macherot (Snoesje) leverde
met Chlorophyl en Clifton twee reeksen
die nog decennialang in het weekblad aanwezig bleven in
de handen van diverse opvolgers nadat hij zijn vrienden
bij Robbedoes opzocht om voortaan daar strips
voor te maken. Marc Wasterlain (Dokter
Zwitser) debuteerde in Kuifje als inkter
voor Dino Attanasio's versie van Ton
en Tineke. Later tekende hij voor Kuifje
zijn eerste eigen stripreeks Bob Moon en Titania.
Derib (Buddy Longway) maakte
daarentegen de omgekeerde beweging door van Robbedoes
naar Kuifje over te stappen. Verder leverden
ook nog Willy Lambil (De Blauwbloezen),
François Walthéry (Natasja),
Tibet (Chick Bill), Morris
(Lucky Luke), Dany (Roze
Bottel en Duifje Vleugelslag), Ernst
en Dupa (Dommel) een bijdrage.
Zo'n verjaardag willen wij ook wel! |
|
|
|
|
"Tekeningen:
Roba en Jidéhem" staat er op de covers van
De Sliert deel 3 en 4 uit 1984. En als je een willekeurige
pagina openslaat uit de titelverhalen De Sliert op
Zoek en De Sliert in de Tegenaanval (zie
hierboven) zit je eigenlijk naar het complete tekenwerk
van Jidéhem te kijken.
Jidéhem tekende van 1957 tot 1968 de decors van
André Franquins Robbedoes
en Kwabbernoot en inktte de eerste gags van Guust.
Hey, hij tekende ze zelfs volledig uit naar een storyboard
van Franquin. Hij ontleende aan het personage uitdrukkingen
als "m'enfin" (vertaald als "nou
moe") en "bof". De fysieke verschijning
van Jidéhems vader leidde naar de bekende contractenman
De Mesmaeker in Guust. Jidéhems echte
naam is Jean De Mesmaeker. Het was Franquins
bedoeling om Guust na verloop van tijd volledig
aan Jidéhem over te dragen. Dat gunde Franquin
hem wel omdat Jidéhem toen geen eigen serie had.
Maar op een dag kwam Jidéhem 'm vertellen dat hij
weinig voeling had met de antiheld. Het personage was
te soepel getekend en hij geloofde er niet echt in. Jidéhem
tekende wat gedecideerder. Ze tekenden dan maar samen
de serie tot het moment dat Guust definitief
op één pagina werd gepubliceerd. Jidéhem
had ondertussen met Sophie zijn eigen serie en
Franquin was van Robbedoes verlost. Hij hervond
zelfs het plezier om decors te tekenen.
Nu hij op eigen benen stond met de volwaardige serie Sophie
had Jidéhem geen gebrek aan bijkomend werk. In
1969 had Jean Roba het stervensdruk met
Bollie en Billie terwijl hij nog een tweede serie,
De Sliert (naar een oorspronkelijk idee van André
Franquin voor Jo-El Azara), had lopen.
Roba had niet zoveel zin meer in De Sliert en
hield het bij het rudimentair schetsen van de pagina's
die Jidéhem in detail uitwerkte en zelf inktte.
Het is correct te stellen dat Jidéhem de werkelijke
tekenaar is van De Sliert op Zoek en De Sliert
in de Tegenaanval. Dat laat hij ook uitschijnen in
een interview voor de derde integrale van Sophie.
Een tiental jaar later hielp hij François
Walthéry voor de decors van het Natasja-dubbelverhaal
Opnamen voor Caltech en De Raadselachtige
Gedaanten. Ook deze assistentie werd netjes vermeld
in de albums.
Maar lang niet al zijn assistentenwerk is gecrediteerd.
Soms hielp hij tekenaars die te laat waren met hun eigen
werk. Zulke vriendendiensten gebeurden wel vaker bij de
kliek van het weekblad Robbedoes. Peyo
bijvoorbeeld moest regelmatig een beroep doen op extra
hulp. Er waren blijkbaar wel meer tekenaars die Peyo uit
de nood hielpen voor zijn De Smurfen. Jidéhem:
"Hoeveel keer ben ik niet samen met Roba in laatste
instantie aan platen van De Smurfen gaan tekenen?!
Hij belde ons aanvankelijk op voor een simpele depannage,
we kraakten een flesje open en het eindigde om drie uur
's nachts op weg naar Marcinelle om de platen naar de
drukkerij te brengen." Roba en Jidéhem als
occasionele Smurfen-tekenaars dus.
Ook voor Peyo's Steven Sterk kwam Jidéhem
een handje helpen. Eigenlijk kwam hij Will
vervangen die aan de decors van Steven Sterk
werkte. Hij had lang op voorhand Peyo verwittigd dat hij
op vakantie zou gaan, maar Peyo raakte toch in chronische
tijdsnood terwijl Will al was vertrokken. Peyo lokte Jidéhem
naar zich toe met de paniekerige boodschap dat Will hem
"lafhartig in de steek liet". Alles om Jidéhem
dringend te laten komen. Hij tekende de scènes
in de gevangenis van Sint-Gillis waaruit Mevrouw Adophine
ontsnapte, te lezen in Steven Sterk 2: Mevrouw Adolphine.
En ook Roba tekende enkele bandieten op die pagina's (let
op hun handjes!). Niemand kwam het ooit te weten. Will
merkte bij zijn terugkomst nog lachend op dat Jidéhem
zijn job kwam inpikken. "Maar het ging gewoon om
vriendendiensten, over geld werd niet gesproken!...",
omschreef Jidéhem die amicale periode.
Uit het kringetje van Franquin, Peyo, Roba, Will en Jidéhem
kunnen we ondertussen enkele opvallende verstrengelingen
distilleren. In een rotvaart sommen we hieronder enkele
verbanden op.
• Franquin > Peyo: ontwierp
de vogel Krwakakrwa en de naam voor Peyo's gelijknamige
Smurfen-verhaal en leverde ideeën voor het
verhaal. Hij ontwierp het personage Steven Sterk. Hij
tekende de cover van een boek met scènes uit de
Johan en Pirrewiet-tekenfilm De Fluit met
Zes Smurfen.
• Franquin > Roba: Leverde het
oorspronkelijke idee voor De Sliert.
• Franquin > Jidéhem:
Franquin was de eerste tekenaar van Starter, een figuurtje
voor de autorubriek van Robbedoes. Jidéhem
nam het van hem over en vervolgde het een paar decennia.
Uit stripverhalen van Starter kwam de strip Sophie
voort.
• Franquin > Will: schreef mee
aan de eerste verhalen van Isabel.
• Peyo > Franquin: schreef een
kortverhaal van de Marsupilami voor het weekblad Sprint,
de allereerste gag van Ton en Tineke en brainstormde
mee over de scenario's van de Robbedoes en Kwabbernoot-verhalen
QRN op Bretzelburg en Hommeles in Rommelgem.
Tijdens een zomervakantie in De Haan kwam hij met Franquin
op het woord "schtroumpf" (smurf).
• Jidéhem > Peyo: hielp
Peyo meermaals om platen af te werken van De Smurfen
en Steven Sterk.
• Jidéhem > Roba: tekende
zo goed als twee complete verhalen van De Sliert.
Ze waren samen enkele jaren lang collega's op het atelier
van Franquin
• Jidéhem > Franquin:
assisteerde Franquin jarenlang voor Robbedoes en Kwabbernoot
en Guust.
• Roba > Franquin: assisteerde
Franquin voor de decors en personages voor de Robbedoes-verhalen
die oorspronkelijk in een Franse krant verschenen: Tembo
Taboe, Robbedoes en de Bobbelmannen en De Miniatuurtjes.
• Roba > Peyo: depanneerde enkele
keren Peyo om zijn deadlines te halen voor De Smurfen
en Steven Sterk.
• Will > Peyo: tekende de decors
van de eerste Steven Sterk-verhalen. Jaren later
tekende hij jungledecors voor een tekenfilmproject van
de Marsupilami. Stond met Peyo mee aan de basis van Jakke
en Silvester. De eerste drie verhalen werden getekend
door Will en Jo-El Azara.
• Will > Franquin: tekende decors
voor Robbedoes en Kwabbernoot: Het Masker der Stilte
en van twee Marsupilami-kortverhalen.
• Will > Roba: tekende de decors
voor een onafgewerkt en nooit gepubliceerd verhaal van
De Sliert.
En we komen later op nog wel meer van zulke dienstverleningen. |
Geweigerde
strip van Ralph Meyer |
|
|
Voor
het jaar 2000 vatte de Franse uitgeverij L'Association
het idee op om een stripbundel uit te geven van tweeduizend
pagina's: Comix 2000. Elke tekenaar mocht kortverhalen
opsturen, onder de voorwaarde dat ze tekstloos en in zwart-wit
waren zodat het internationaal gelezen kon worden. Een
jury beoordeelde de ingezonden werken voor de uiteindelijke
selectie. 324 auteurs uit 29 landen zagen hun werk gepubliceerd.
Het resultaat was een gevarieerd aanbod van bekende en
(toen nog) onbekende, veelal alternatieve auteurs. De
oplage van twaalfduizend exemplaren is inmiddels uitverkocht.
De strips van nogal wat tekenaars vielen dus uit de boot.
Een van die niet-geselecteerde strips kwam van Ralph
Meyer (Asgard, XIII Mystery 1, Undertakler)
en je vindt het hieronder. Het scenario is van Denis
Lapière.
|
Pomme,
een minder gekend gagreeksje van Jean Roba |
|
|
Begin
jaren 1960 was een productieve periode voor Jean
Roba. De eind 1959 gecreëerde gagreeks Bollie
en Billie was nog niet de miljoenenbestseller en
hij kon er andere projecten bij nemen. Hij had mee aan
de wieg kunnen staan van het Franse stripblad Pilote,
waarin onder andere Asterix, Roodbaard, Ravian
en Blueberry worden geboren, maar een verschil
in beoogde doelgroep doet Roba beslissen om het te houden
bij zijn op kinderen toegespitste gags en verhalen. De
Sliert werd zijn tweede grote serie voor het weekblad
Robbedoes waar hij vrij trouw aan bleef.
In 1962tot 1965 permitteerde hij zich toch een uitstapje,
meerbepaald voor het maandblad Record van de
Franse uitgeverij Bayard voor de jeugd
van elf tot zestien jaar. Hij tekende welgeteld elf gags
van Pomme (een meisje dat in eenzelfde voorstadswijk
als die van Bollie en Billie lijkt te wonen) waarvan we
de eerste zeven konden traceren en onderaan dit artikel
presenteren.
Record hield het in eerste instantie tien jaar
vol. Er kwamen nog twee extra pogingen om het blad te
vervolgen. In 1976 verscheen het laatste van in totaal
195 nummers. Het grootste succes dat eruit voortvloeide
was Iznogoedh van Jean Tabary
en René Goscinny. Ook Will
(die er als artistiek directeur hele mooie covers voor
tekende), Marcel Gotlib, Eddy
Paape, Jean Giraud, Victor
Hubinon, Albert Uderzo, Jidéhem,
Jo-El Azara en vele anderen publiceerden
in het blad nieuwe strips. André Franquin
ontwierp eveneens een nieuwe serie met een jongetje in
de hoofdrol, maar hij hield het snel voor bekeken nog
voor er een plaat van gepubliceerd raakte.
|
Reünie
van stripfiguren op een Kuifje-poster |
|
|
Bovenstaande
poster verscheen in 1957 in de Franstalige versie van
het kerstnummer van Kuifje. De bekendste helden
van toen zijn er verzameld op een feestje. De volgende
tekenaars werkten mee aan de poster: Hergé,
Edgar P. Jacobs, Willy Vandersteen,
Jean Graton, Liliane
en Fred Funcken, Jacques
Martin, André
Franquin, François
Craenhals, Tibet, Albert
Weinberg, Maurice Maréchal,
Raymond Reding, Bob De Moor en
Raymond Macherot. |
|
|