|
|
|
|
Klik
verder naar alle eerdere updates, van Weetje 151 tot
175:
• 175
Onvoltooid project (13): Flodderstrip door Martin Lodewijk
• 174
Willy Vandersteen in Winterhulp
• 173
De afgeketste Kuifje-filmprojecten van Jaco Van Dormael
en Jean-Pierre Jeunet
• 172
I... Comme Icare en XIII
• 171
Tanguy en Laverdure door... Jean Giraud
• 170
Marcel Uderzo, de miskende van de meeste Asterix-albums
• 169
Interview met Jeroen De Coninck naar aanleiding van
nooit vertaalde prequel van De Fluit met Zes Smurfen
• 167
De echte La Malinche uit Quetzalcoatl
• 166
Franquin op bezoek bij Disney. Ook Pixar-pionier is
fan
• 165
Het masturberende aapje
• 164
Mazels Marsupilami-uitstapje bij Disney
• 163
Negen tekenaars voor laatste Corentin-verhaal
• 162
Bob De Moors tegenprestatie voor Willy Vandersteens
traktatie
• 161
Fanfilm en muziekclip De Rode Ridder
• 160
Manara did it again
• 159
De Belgische strip in de muziekgeschiedenis
• 158
Het onopgehelderde FBI-dossier over Dan Cooper
• 157
Overlijdensbericht Willy Vandersteen
• 156
Ton en Tineke op een rijtje
• 155
Onvoltooid project (12): Clifton door Alain Julié
en François Corteggiani
• 154
Het Groene Teken
• 153
Geweigerde Lucky Luke-cover kon in Nederland wel
• 152
William Vance + Jean Van Hamme = Bruno Brazil
Largo Winch Cobra XIII!
• 151
De vermiste Bollie en Billie-gag |
|
|
|
|
|
Onvoltooid
project (13):
Flodderstrip door Martin Lodewijk |
|
|
Op
verzoek van Dick Maas tekende striptekenaar
en toen veelgevraagd illustrator Martin Lodewijk
in 1986 de filmaffiche voor Flodder. De film
over een asociaal gezin dat naar een rijkeluizenwijk verhuist,
was een waar kassucces. In 1992 en 1995 volgden respectievelijk
de bioscoopfilms Flodder in Amerika en Flodder
3 waar Martin Lodewijk eveneens de affiches voor
tekende (zie verder). Van 1993 tot 1998 liepen er ook
vijf tv-seizoenen, samen goed voor 62 afleveringen.
|
|
|
|
Voor Flodder in Amerika was er sprake van een
stripversie door Martin Lodewijk. Meer dan twee stroken,
die je bovenaan dit artikel ziet afgebeeld, tekende hij
niet. Door tijdsgebrek was een compleet album geen optie.
Bij uitgeverij De Vrijbuiter verscheen
er toch een album, maar dan getekend door Marcel
Bosma. Het filmscript werd bewerkt door Wijo
Koek. Deze laatste was sowieso al de storyboardtekenaar
van de film Flodder in Amerika en daarna de hoofdschrijver
van de tv-serie.
Martin Lodewijk tekende in zijn carrière nog twee
filmaffiches. Hieronder kan je die bekijken van Theo
tegen de Rest van de Wereld (1980) en De Zeemeerman
(1996). Het
kortere Agent 327-verhaal De Rest van de
Wereld Min Eén (gebundeld in het album
Drie Avonturen) is overigens gebaseerd op de Duitse
film Theo gegen den Rest der Welt (Theo tegen
de Rest van de Wereld).
|
Willy
Vandersteen in Winterhulp |
|
|
|
Dankzij
het vorserswerk van een van onze medewerkers kunnen we
je onderstaande zeldzame illustraties uit Willy
Vandersteens prilste carrière
presenteren. Deze komen met een uitleg.
Een van de eerste officiële stapjes van Vandersteen
als tekenaar nam hij in het blad Winterhulp.
Dat was een tijdschrift dat maandelijks door de gelijknamige
organisatie werd uitgegeven door het Centraal
Uitvoerend Comité (er waren ook provinciale
en plaatselijke comités). Vanaf het julinummer
van 1941 konden we een aantal Vandersteen-tekeningen terugvinden.
Net op het ogenblik dat de jonge Vandersteen (hij is dan
27) zich verder wil ontplooien als (strip)tekenaar, breekt
de Tweede Wereldoorlog uit. Een boel wilskracht en een
stevige portie geluk zullen ervoor zorgen dat net in die
oorlog zijn schitterende carrière zal starten.
Ergens in 1940 waren al de avonturen van Kitty Inno
begonnen in Entre Nous, het bedrijfsblad van
L'Innovation, zijn toenmalige werkgever.
Vanaf maart 1941 stonden Tor de Holbewoner en
Pudifar in Wonderland, het wekelijkse
bijvoegsel van de krant De Dag. Ergens in 1941
werd hij volgens het historisch onderzoeksbureau Geheugen
Collectief* aangezocht een aantal
tekeningen te maken voor de Antwerpse afdeling van Winterhulp.
In het dossier De
Oorlogsjaren van Willy Vandersteen wordt melding
gemaakt van een uitgave uit 1942 — de brochure Een
jaar winterhulp in de stad Antwerpen — die
een twintigtal tekeningen van zijn hand zou bevatten.
Om welke tekeningen het in de brochure gaat, weten we
niet, maar wel is het zo dat Vandersteen in 1941 al tekeningen
had gepubliceerd in het maandblad Winterhulp
van het Centraal Uitvoerend Comité. Volgens de
bibliografie van Rolf De Ryck uit 1994
zouden in elk van de twaalf tijdschriften uit 1941 (en
in twee nummers uit 1942) gagplaten hebben gestaan, maar
dat blijkt niet te kloppen. In wat volgt, geven we een
overzicht van de gags die in 1941 verschenen, met een
referentie naar het nummer van het maandblad en de pagina.
* Geheugen Collectief onderzocht
op vraag van de familie Vandersteen en Standaard Uitgeverij
naar de ware identiteit van cartoonist Kaproen
die een aantal antisemitische prenten zou hebben getekend
in 1942 voor het boekje Zóó Zag Brussel
de Dietsche Militanten op tekst van Bert
Peleman en voor het dagblad Volk en Staat
van dezelfde uitgever. Uit het onderzoek bleek wat men
al jarenlang vermoedde: Kaproen was een schuilnaam van
Willy Vandersteen. Peleman en de uitgever werden na de
oorlog veroordeeld voor collaboratie, Vandersteen ontsprong
de dans.
Overzicht
van de gags die verschenen in 1941
In nummer 7, het julinummer van 1941, staan meteen drie
gags. Op pagina 9 zien we een galopperende Sint-Maarten
die door Sint-Pieter wordt nageroepen: "En denk eraan,
dit is onze laatste mantel." Op pagina 13 geeft Sint-Maarten
zijn volledige mantel weg, met de woorden "Hier zie,
neem hem maar helemaal, mijn sabel is te bot." Op
pagina 35 moet een stuk van Sint-Pieters kleed eraan geloven
want: "Ja, beste Sint, ik heb nog veel stof nodig
voor de armen." Elk van de gags wordt ondertekend
met een sobere hoofdletter W, de eerste maal gevolgd door
een punt, de volgende twee keren niet. Opvallend is ook
dat telkens tekstueel wordt aangegeven welke protagonist
aan het woord is.
Winterhulp 7, 1941 —
Pagina 9
Winterhulp 7, 1941 —
Pagina 13
Winterhulp 7, 1941 —
Pagina 35
In het augustusnummer staan geen tekeningen van Willy
Vandersteen, maar in september is hij terug aanwezig,
opnieuw met drie tekeningen. Op pagina 12 wordt Sint-Maarten,
met een halve mantel, nagewezen door enkele engeltjes:
"Kijk... Sint-Maarten is weer bij een arme geweest."
Op bladzijde 28, zien we een norse heilige wolkjes beschilderen
met een oproep tot steun voor Winterhulp. Sint-Maarten
beoordeelt zijn werk: "Prachtig, doe maar alle wolken,
Sint... Wie kan het dan nog vergeten?" Op pagina
34 zien we twee engelen op hobbelpaarden hun mantel in
twee stukken scheuren. Een derde bestudeert aandachtig
een turf over het snijden van mantels. Op de vraag van
een klein engeltje "Wat voeren zij uit, Sint-Maarten?"
antwoordt hij: "Er is zoveel nood te lenigen dat
ik besloten heb een paar helpers op te leiden." De
hoofdletter W is duidelijk groter geworden dan voorheen
en wordt in de eerste gags gevolgd door een punt, in de
laatste niet.
Winterhulp 9, 1941 —
Pagina 12
Winterhulp 9, 1941 —
Pagina 28
Winterhulp 9, 1941 —
Pagina 34
Vandersteen is goed op dreef en in de oktobereditie, nummer
10, is hij opnieuw drie keer aanwezig. In de gag op pagina
22 wordt de hulp van Cupido ingeroepen. Zijn helper schiet
pijlen af met steunoproepen en Sint-Maarten moedigt hem
aan: "Met uw hulp zal ik het hart van de mensen wel
raken." Op pagina 34 heeft hij andere heiligen overtuigd
om te doneren voor het goede doel. Terwijl hij aureolen
en vleugels verzamelt, zegt hij: "Geef maar op, beste
Sinten, Winterhulp kan alles gebruiken." Op de laatste
pagina van het blad, pagina 52, wordt hij door zijn paard
geholpen bij het scheuren van zijn mantel, want: "Omdat
ik mijn sabel vergeten ben, zal ik u de helft maar afscheuren."
Opnieuw is de signatuur van Vandersteen wat geëvolueerd.
Aan de beentjes van de hoofdletter W heeft hij telkens
twee horizontale streepjes getekend, wat de signatuur
een ietwat opvallender uitzicht geeft. Ook de punt is
verdwenen, al kan je ze met een beetje goede wil nog ontwaren
in de tweede gag, waar Vandersteen er ook voor de eerste
keer voor kiest om met een witte letter in het zwarte
vlak te ondertekenen (in plaats van omgekeerd).
Winterhulp 10, 1941 —
Pagina 22
Winterhulp 10, 1941 —
Pagina 34
Winterhulp 10, 1941 —
Pagina 52
In nummer 11 van het jaar is er opnieuw een kleine onderbreking,
zodat Vandersteen het jaar kan afsluiten in de decemberuitgave,
met — inderdaad — drie tekeningen. Op pagina
12 collecteert Sint-Maarten bij de drie wijzen. Voor het
eerst is het opschrift bij de tekening geen uitspraak
van een protagonist, maar een beschrijving: "...
en waar de sterre bleef stille staan." Op pagina
30 organiseert hij voor de heiligen een tombola om geld
in te zamelen en "... de opbrengst gaat naar Winterhulp!"
Opvallend is het overschot van mantels die nog onder de
kerstboom ligt. Op pagina 54 krijgt ook de Sint geschenken
van de Kerstman: kolen, eetwaren en — natuurlijk
— halve mantels. De bedoeling is duidelijk: "Hij
vroeg dit als zijn kerstgeschenk om het aan de armen te
kunnen uitdelen." In de eerste twee gags is de signatuur
terug wat soberder geworden, met een eenvoudige W gevolgd
door een punt. De laatste gag lijkt wel ondertekend te
zijn met WI, maar de "I" is zo gekunsteld dat
het mogelijk eerder aan het drukproces zou kunnen gerelateerd
zijn.
Winterhulp 12, 1941 —
Pagina 12
Winterhulp 12, 1941 —
Pagina 30
Winterhulp 12, 1941 —
Pagina 54
En wat nog?
Wij konden enkel de nummers van Winterhulp uit
1941 inkijken. Volgens de bibliografie door Rolf De Ryck
waren ook illustraties door Vandersteen aanwezig in de
nummers 1 en 3 van 1942. Hoeveel en welke gags, dat weten
we niet. In het derde deel uit de Vandersteen-Collectie,
geschreven door Peter Van Hooydonck,
staat alleszins een illustratie uit het maartnummer en
drie illustraties (waarschijnlijk uit de brochure waarvan
Geheugen Collectief melding maakt, ook biograaf Van Hooydonck
maakt er melding van op pagina 28 van zijn biografie)
over soep- en maaltijdbedelingen. Zowel in de bibliografie
als de biografie staan nog enkele illustraties afgebeeld
die ook in dit artikel werden hernomen (zie overzicht).
We lanceren hierbij dan ook een warme oproep om het overzicht
hieronder verder aan te vullen (scans en/of informatie
zijn meer dan welkom). De vier vermelde Winterhulp-nummers
hebben allen dezelfde cover met telkens een andere nummering
en datering in de rechterbovenhoek.
NR.
GAG |
LAATSTE
TEKST
ONDERSCHRIFT |
ORIGINELE
PUBLICATIE |
EVENTUELE
HERPUBLICATIE |
1 |
...
laatste mantel |
1941/7,
pagina 9 |
|
2 |
...
sabel is te bot |
1941/7,
pagina 13 |
•
Vandersteen-Collectie 3, pagina 9
• Vandersteen-biografie pagina 27 |
3 |
...
voor de armen |
1941/7,
pagina 35 |
•
Vandersteen-Collectie 3, pagina 9
• Vandersteen-biografie pagina 27 |
4 |
...
een arme geweest |
1941/9,
pagina 12 |
|
5 |
...
dan nog vergeten |
1941/9,
pagina 28 |
|
6 |
...
helpers op te leiden |
1941/9,
pagina 34 |
|
7 |
...
menschen wil raken |
1941/10,
pagina 22 |
|
8 |
...
kan alles gebruiken |
1941/10,
pagina 34 |
|
9 |
...
helft maar afscheuren |
1941/10,
pagina 52 |
•
Vandersteen-Collectie 3, pagina 8
• Vandersteen-biografie pagina 27 |
10 |
...
bleef stille staan |
1941/12,
pagina 12 |
•
Vandersteen-biografie pagina 133 |
11 |
...
naar Winterhulp |
1941/12,
pagina 30 |
|
12 |
...
te kunnen uitdeelen |
1941/12,
pagina 54 |
|
? |
...
ik kan helpen |
1942/3,
pagina ? |
•
Vandersteen-Collectie 3, pagina 9 |
Sint-Maarten
in Suske en Wiske
In bovenstaande illustraties en op de cover van de Winterhulp-tijdschriften
wordt Sint-Maarten als mascotte gebruikt voor het werven
van hulp. Maarten van Tours (316-397)
was de bisschop van de Franse stad Tours en een belangrijk
grondlegger van het christendom. Volgens de legende trok
de in Hongarije geboren latere heilige op vijftienjarige
leeftijd naar het toenmalige Gallië (Frankrijk) als
soldaat in dienst van het Romeinse rijk. Het was een strenge
winter. Bij een stadspoort van Amiens deelde hij de helft
van zijn mantel aan een bedelaar. De andere helft was
het eigendom van Rome en kon hij niet wegschenken. Nog
steeds volgens de legende zou de bedelaar een verschijning
van Jezus Christus zijn — of stond
hij er alleszins symbool voor — die bij het aanvaarden
van Maartens gift zou hebben gezegd: "Ik was naakt
en gij hebt mij gekleed".
Naastenliefde is een vrome deugd waar Willy Vandersteen
in zijn strips veelvuldig gebruik van maakte, zo ook in
Suske en Wiske. In het in 1951 als album verschenen
De Stalen Bloempot deelt Alowisius Blaaskop,
de stadhouder van Amoras, zijn mantel met de haveloze
Suske en Wiske. Ze krijgen elk een helft.
In Het Rijmende Paard (albumuitgave in 1963)
kent het schilderij van Sint-Maarten Zijn Mantel Delend
(1629) door Antoon Van Dyck een
hoofdrol, of meerbepaald het paard op het schilderij dat
door professor Barabas' uitvinding Teletransfor per ongeluk
tot leven is gewekt. Op het einde krijgen we nog een lesje
van Sint-Maarten.
|
De
afgeketste Kuifje-filmprojecten
van Jaco Van Dormael en Jean-Pierre Jeunet |
|
|
|
Weeral
problemen rond verdere Kuifje-verfilmingen. Dat
is een aanhoudende never ending story. Voor twee
mogelijke filmversies die er niet kwamen, zouden de Belgische
regisseur Jaco Van Dormael, bekend van
Toto le Héros en Le Huitième
Jour, en vervolgens Fransman Jean-Pierre
Jeunet (Le Fabuleux Destin d'Amélie
Poulain) instaan. Geen van hen werd het uiteindelijk
gegund.
Fanny Vlamynck, de weduwe van Hergé,
en haar huidige echtgenoot Nick Rodwell,
gingen eind jaren 1990 in zee met Van Dormael voor een
geplande verfilming. Ze blokkeerden de filmrechten een
jaar lang — gratis — zodat hij zijn kans kon
krijgen. Als een gek werkte hij aan een script, maar de
surrealistische richting beviel de rechthebbenden niet.
Omdat de meningen dusdanig verschilden, vonden Rodwell
en Vlamynck het niet nodig dat Van Dormael
nog een nieuwe versie schreef. Dat was een bittere pil
om te slikken. Het oponthoud was een van de redenen waarom
we dertien jaar moesten wachten op een nieuwe film van
Van Dormael, Mister Nobody.
Ondertussen waren er al gesprekken aan de gang met Jeunet.
Nick Rodwell was door productiefirma UCG
uitgenodigd om een voorvertoning bij te wonen van Amélie
Poulain. Het kwam in 1999 tot een afspraak tussen
de zaakvoerder van Moulinsart en de regisseur.
Als jochie was Jeunet al een fervent lezer van Kuifje.
Hij genoot nu de eer om de archieven te bezoeken. En er
werd gesproken over een mogelijke filmversie. Tegelijk
vernam hij dat Van Dormael zou ontslagen worden, maar
hij wist het nog niet. Jeunet drong er eerst op aan het
te regelen met Van Dormael voordat er kon verder onderhandeld
worden. Het belette Van Dormael niet het Jeunet kwalijk
te nemen dat hij zogezegd zijn persoonlijke Kuifje-project
de dieperik in hielp. Over het sentiment dat heerste bij
het onderhoud tussen Jeunet en Rodwell berichtte de Franse
krant Libération indertijd dat
Jeunet een onaangename ontmoeting achter de rug had en
hij niet wilde werken "met die idoten daar".
Onlangs sprak Jeunet dat tegen. Hij luchtte indertijd
wel zijn hart over de omstandigheden waarin hij niet wilde
werken, alsof er steeds iemand over zijn schouder zou
kijken, en die houding zette wellicht kwaad bloed bij
de rechthebbenden. Jeunet betwijfelt of Steven
Spielberg zou toelaten dat hij op zijn vingers
gekeken wordt.
In Jeunets visie zou Kuifje er als een gewone man uitzien
die samenwerkt met een zekere Georges Remi bij de krant
Le Petit Vingtième. Remi zou dan de verteller
zijn van Kuifjes avonturen in stripvorm. Dat zou op een
amusante, karikaturale manier gebeuren met een strip-Kuifje
als watje terwijl Remi's collega 'in werkelijkheid' in
trek was bij vrouwen. Aanvankelijk leek Jeunets versie
meer op Indiana Jones and the Raiders of the Lost
Ark dan op de stripverhalen van Kuifje,
wat niet iedereen zou bevallen.
De tijd verstreek, Jeunet regisseerde Un Long Dimanche
de Fiançailles en plots kwam Steven
Spielberg weer op het toneel, de man die in de
jaren 1980 al in the picture kwam als mogelijke
regisseur voor een verfilming.
Latere filmprojecten met Jacques Tardi
en omtrent Corto Maltese vielen eveneens in het
water. Jeunet kende Corto Maltese niet eens.
Bij het lezen van de albums vergewiste hij er zich van
dat de verfilming te duur zou zijn. Met Tardi deelde Jeunet
een passie voor de Eerste Wereldoorlog. Hij beschouwt
de striptekenaar ook als iemand die het dichtst bij hem
staat. Ze hebben elkaar vele keren gesproken. Maar tegenwoordig
is de relatie bekoeld omdat Tardi Jeunet verwijt dat hij
decors uit zijn werk stal voor Un Long Dimanche de
Fiançailles... wat Jeunet trouwens ruiterlijk
toegeeft. Maar Jeunet voegt er tegelijk aan toe dat hij
bij het herlezen van Tardi's albums zelf wel eens opmerkt:
"Ho, de smeerlap, hij gebruikte hetzelfde decor als
ik op dezelfde plaats!" Beide heren werkten trouwens
een tijdje samen voor Un Long Dimanche de Fiançailles.
Tardi gedroeg zich volgens Jeunet koppig en vervelend.
Bij het bekijken van een maquette van een te gebruiken
Renault-tank beweerde Tardi dat het niet om het juiste
model ging. Jeunet is dol op Tardi, maar een samenwerking
zag hij ineens minder zitten omdat hij het de filmmakers
te lastig zou maken.
Ook
wanneer er sprake was van een verfilming van Isabelle
Avondrood, dook Jeunet weer op. Uiteindelijk vond
hij het te dicht aanleunen bij zijn eigen oorlogsfilm
(het hoofdpersonage Mathilde heeft ook wel wat weg van
Isabelle) en hij liet het aanslepen. Uiteindelijk regisseerde
producer Luc Besson de film zelf.
Soit, de illustraties die dit artikel opsmukken, zijn
van de hand van storyboarder en designer Sylvain
Despretz in opdracht van Jeunet. Voor het aanslepende
project Hannibal the Conqueror, de Hannibal-verfilming
van Vin Diesel tekende Despretz in 2004
enkele ontwerpen. Toen Tim Burton nog
genoemd werd als regisseur van het filmproject Superman
Reborn was Despretz ook van de partij. Andere samenwerkingen
gebeurden met Ridley Scott voor Gladiator,
opnieuw Jean-Pierre Jeunet voor Alien: Resurrection
en Stanley Kubrick voor Eyes Wide
Shut (meerbepaald de avond waarin de prostituees
aan de bezoekers werden voorgesteld).
(Bron: Damien Perez —
Casemate 76, december 2014) |
|
|
|
Lezer
Carlo maakte ons opmerkzaam op de filmaffiche
van de Franse film I... Comme Icare uit 1979,
geregisseerd door Henri Verneuil met
Yves Montand in de hoofdrol. Dat beeld
doet elke rechtgeaarde XIII-fan van het eerste
uur denken aan een iconisch geworden beeld uit de stripreeks.
In deel 1, Zwarte Vrijdag, wordt XIII geconfronteerd
met een beeld uit een film waarop hij te herkennen is
als de schutter die president Sheridan neerschoot. Een
filmstrook met een geschilderde versie sierde ook de backcover
van de delen 1 tot 5.
Weet je nog dat Jean Van Hamme het idee
had om de stripreeks in een fictief land te situeren dat
wel doet denken aan de Verenigde Staten, maar het bij
naam niet was? Pas later noemde hij het beestje dan maar
bij naam. Het verhaal van I... Comme Icare lijkt
ons bijgevolg ook wel interessant om de vergelijking met
XIII door te trekken. In een fictief land wordt
de net herkozen president neergeschoten. Henry Volney
(Yves Montand), een van de vier betrokken speurders, weigert
het eindonderzoek te ondertekenen en wordt opgedragen
nog een laatste keer de aanslag te onderzoeken. Het dunne
dossier bevat een stukje film van amper zeven seconden
waarop de schutter is te zien. Tijdens zijn speurtocht
en klopjacht vindt hij bewijzen die de resultaten van
het onderzoek in vraag stellen. Hij zet de theorie van
een aanslag door slechts één man op de helling.
Maar bij elke piste vindt hij een lijk op zijn weg. Zeven
mannen, twee vrouwen, negen lijken van getuigen die iets
meer zagen dan de rest.
Zowel in de film als het album Zwarte Vrijdag toont
het filmfragentje hoe er wordt ingezoomd op een raam waarachter
de schutter staat.
Niet alleen lezer Carlo merkte de gelijkenissen op, ook
schrijver en documentairemaker Guillaume Lebeau
was ermee weg. Voor de 52 minuten durende documentaire
La Conspiration dans la Peau, die gewijd is aan
de stripreeks XIII, liet hij dertien specialisten
het succes van de reeks XIII uitleggen met uitweidingen
over de inspiratiebronnen en invloeden. Behalve een paar
andere politieke thrillers uit de jaren 1970 kwam hij
ook bij I... Comme Icare terecht. Lebeau wilde
Didier Decoin, de co-scenarist van de
film en literair schrijver, interviewen om de gelijkenissen
tussen de film en de strip uit te spitten. Decoin vroeg
bij het verzoek of ook Majoor Jones erbij zou zijn. Het
ijs was gebroken en het geheel werd gereconstrueerd tot
de sniper in het flatgebouw toe. Voor het tonen van een
fragment wisten Lebeau en uitgeverij Dargaud
dat het hen veel geld zou kosten. Gelukkig bleek de rechthebbende
een grote fan van XIII te zijn. In ruil voor
een originele plaat van XIII mochten er fragmenten
vertoond worden zondre bijkomende betaling.
|
Tanguy
en Laverdure door... Jean Giraud |
|
|
Tanguy
en Laverdure 8: Luchtpiraten is een album dat zowel
in het Nederlands als het Frans wordt toegewezen aan Albert
Uderzo en Jean-Michel Charlier
die de luchtvaartserie samen creëerden voor het Franse
stripblad Pilote. Eigenblijk was dit het verhaal
te veel voor Uderzo die al een avontuur eerder wilde stoppen.
Luchtpiraten veroorzaakte een kleine stoelendans
en leverde gekrente ego's en ontgoochelingen op.
Uderzo werkte toen tegelijk aan de reeksen Asterix,
Tanguy en Laverdure en ook nog aan Hoempa Pa
voor het weekblad Kuifje. Te veel voor één
man, maar uit ons vorig Weetje
weten we nog dat zijn broer Marcel meer
dan zomaar een handje hielp. Marcel Uderzo hielp sinds
1964 mee aan Tanguy en Laverdure voor het inkten
van de pagina's van Geheime Basis (deel 7 in
de reeks). Albert wilde er toen al mee ophouden. De reeks
Asterix won aan succes, het realistische genre
lag hem niet en hij begon last te krijgen van stijfheid
in zijn hand nadat hij voor het eerst een maand vakantie
nam zonder te tekenen. De kwaal maakte René
Goscinny ongerust. Uderzo nam alvast zijn voorzorgen
door Charlier in te lichten dat hij wenste te stoppen
met Tanguy en Laverdure. Hoewel de redenen te
begrijpen zijn, pikte Charlier dit niet en riep hij Uderzo
toe: "Dat recht heb je niet!" De scenarist moest
er zich evenwel bij neerleggen, maar eiste wel dat Uderzo
een andere tekenaar zou vinden. Albert dacht meteen aan
zijn broer Marcel. We schrijven de zomer van 1965 en Geheime
Basis liep op zijn eind in Pilote. Zonder
onderbreking vatten de Uderzo's het volgende avontuur
aan: Luchtpiraten.
Albert tekende zelf de eerste twee platen van Luchtpiraten
alvorens het inkten van plaat 3 ervan aan Marcel toe te
vertrouwen en plaat 4 helemaal door zijn broer te laten
tekenen en inkten. Charlier was niet overtuigd van het
resultaat. Hij vond Marcel te jong voor het vak en vond
hem niet sterk genoeg om de reeks op zijn eentje op zijn
schouders te dragen. Voor plaat 5 schakelde Charlier zelf
een tekenaar in die hij zeer goed kende: Jean
Giraud, met wie hij net De Lange Weg naar
Cochise van Blueberry maakte. Giraud stemde
toe en tekende op zijn eentje onderstaande plaat 5.
Maar het resultaat beviel Giraud niet. Hij had trouwens
al werk genoeg aan Blueberry die hem veel tijd
kostte. Bovendien moest Jijé,
zijn oude leermeester, hem al eens komen depanneren toen
hij eventjes onderdook in Mexico. Giraud had een hekel
aan technische tekeningen zoals militaire vliegtuigen.
Plaat 5 blijft zijn enige bijdrage aan de reeks Tanguy
en Laverdure. En nu? Albert Uderzo zag het probleem
in en wijdde zich zonder al te veel enthousiasme aan de
poltloodtekeningen van het vervolg die opnieuw door Marcel
werden geïnkt.
In het eerste semester van 1966 ontmoette Albert Jijé
tijdens een samenkomst van de auteurs die voor Pilote
werken. Goed wetend dat Jijé heel wat tekenaars
heeft opgeleid of onder zijn vleugels nam, onder wie Eddy
Paape, Will, Morris,
André Farnquin en Jean Giraud,
vroeg Albert of hij geen geschikte tekenaar kende om Tanguy
en Laverdure over te nemen. Jijés antwoord
kwam snel: "Ja, ik!", tot grote verbazing en
opluchting van Albert. Drie jaar tevoren koppelde Jijé
al zijn poulain Giraud aan Charlier om de nieuwe western
Blueberry te maken. Achteraf gezien een domme
zet want hij had die kans zelf kunnen grijpen om een western
te maken die uiteindelijk populairder werd dan zijn eigen
western Jerry Spring. Deze keer zou hij zich
niet opnieuw laten passeren en meldde zich onmiddellijk
aan als tekenaar voor Tanguy en Laverdure. In
die periode had Dupuis trouwens laten weten dat Jerry
Spring niet goed verkocht en dat er een einde zou
komen aan de albumpublicaties. Tanguy en Laverdure
kwam dus meer dan welgekomen voor Jijé. Albert
bezorgde hem alle documentatie, foto's en tijdschriften
over vliegtuigen. Hij was er vanaf. Ook Charlier was opgetogen.
Jijé werd toen door vele collega's erkend als een
grote tekenaar. Charlier had Jijé zelf nooit durven
voorstellen om de reeks over te nemen.
In tegenstelling tot wat veel boeken, tijdschriften en
websites beweren, kwam Albert vanaf dan niet meer tussen
in de verhalen van Tanguy en Laverdure. Hij wilde
een oudere en meer ervaren tekenaar dan hemzelf niet voor
de voeten lopen. Albert heeft dus geen potloodtekeningen
meer gemaakt. Maar Jijé stond er nu wel alleen
voor.
Op
6 oktober 1966 startte het verhaal Speciale Opdracht
door Jijé en Charlier. Het ging de tekenaar niet
goed af. Hij kende niets van vliegtuigen of de (militaire)
luchtvaart. De Mirage III, een toenmalig pronkstuk van
de luchtvaart, was een hele opgave en hij maakte heel
wat detail- en perspectieffouten. Zelfs in correctifease,
bij de albumpublicatie na de voorpublicatie in Pilote,
maakte hij fouten door afwezige letters op vliegtuigen
er in spiegelbeeld bij te tekenen. Bovendien had hij ook
last met de personages. Hij voelde ze niet aan en vond
er niets beter op dan eerder door Uderzo getekende poses
en gezichten na te tekenen. Uit erkentelijkheid —
of uit schaamte — liet Jijé daarom de naam
van Albert Uderzo als co-tekenaar toevoegen in de hoofding
van de voorpublicatie.
Gelukkig bracht een tv-serie van Tanguy en Laverdure
soelaas. Jijé ontmoette de acteurs tijdens een
avant-première en besliste hun trekken gaandeweg
te gebruiken voor nieuwe avonturen van de stripreeks.
Voor de vliegtuigen schakelde hij vanaf begin 1967 twee
jonge tekenaars in die erin gespecialiseerd waren: Francis
Jouet en Daniel Chauvin. Zij
tekenden alle vliegtuigen in het verhaal De Zwarte
Engelen.
Jijés desinteresse en nalatigheid beviel Charlier
uiteraard niet. Charlier was zelf een gediplomeerd piloot
die nog voor Sabena had gevlogen. Ondanks
zijn legendarische diplomatie hield hij zich in privé-omstandigheden
niet in. Week na week kwam Chauvin de nieuwe oogst platen
bij Pilote afleveren en moest er vernietigende
commentaren aanhoren in de trant van: "Dit is Jijé
onwaardig! Dit is Jijé onwaardig!" Maar zolang
het verhaal op gang bleef in het weekblad Pilote,
was er geen vuiltje aan de lucht. Sommige lezers toonden
zich ontgoocheld in het werk van Jijé, anderen
hielden nog meer van de reeks. Tanguy en Laverdure
groeide uit tot een van de best verkochte luchtvaartseries,
was een directe concurrent voor Buck Danny (die
in Robbedoes verscheen) en Dan Cooper
(die in Kuifje rondlvoog) en loopt nog steeds.
Jijés debuutalbum Speciale Opdracht, verscheen
als deel 10 in de reeks terwijl zijn tweede verhaal, De
Zwarte Engelen, als deel 9 werd gepubliceerd. Chronologisch
klopt dat dus niet. Zijn laatste album was deel 22, De
Stoorzender, dat in 1982 verscheen. Hij heeft het
bijgevolg langer dan Uderzo volgehouden, allen op scenario
van Jean-Michel Charlier.
(Bron: Jean-Yves Brouard
— dBD 89, december 2014) |
Marcel
Uderzo, de miskende inkter van de meeste Asterix-albums |
|
|
Dan
mag je nog een van de rijkste stripmakers ter wereld zijn
en een verzameling
Ferrari's bezitten om U tegen te zeggen, het maakt
een mens daarom nog niet gelukkig. Ruzies met de familie
domineren de laatste jaren berichtgevingen over Albert
Uderzo, de tekenaar van Asterix. Na
een reeks aanklachten en rechtzaken met zijn dochter Sylvie,
over de rechten van de lucratieve reeks, is alles inmiddels
in der minne geregeld en is de ruzie officieel bijgelegd.
Met Sylvie ja, maar nog niet met zijn broer Marcel
Uderzo. En wat blijkt? Albert heeft wel héél
erg veel te danken aan zijn broer.
Onlangs klapte Marcel op een Frans stripforum
uit de biecht. Hij zette enkele puntjes op de i in verband
met de inkting van de Asterix-albums. Naar eigen
zeggen werkte hij aan zestien albums mee, en lang niet
van de minste. Je ziet de covers van alle albums die hij
inktte in dit artikel afgebeeld. Meer zelfs, een van de
prenten waarom Albert het meest bewonderd wordt, is compleet
het werk van Marcel. Lees snel verder.
Nadat hij twintig jaar had gewerkt in het familiebedrijfje
van zijn vader als gitaarbouwer, wilde Marcel ermee ophouden.
Hij uitte zijn wens om met zijn broer te werken. Terwijl
hij nog halftijds werkte voor zijn vader oefende hij een
jaar lang op eigen houtje technieken om Albert te kunnen
helpen. Hij kon beginnen met het inkten van drie albums
van Tanguy en Laverdure en enkele platen van
Asterix. Deze laatste won aan belang bij het
publiek waarop Albert zijn broer verzocht enkel nog Asterix-albums
te inkten. Marcel verzorgde ook de lettering en de inkleuring
en tekende zelf illustraties voor merchandising zoals
leesboekjes, mosterdglazen, enzovoort. Ondertussen ging
het familiebedrijfje van zijn vader op de fles en kon
Marcel zich sowieso ten volle toeleggen op het helpen
van zijn broer.
Zijn
eerste inktwerk presteerde hij voor Asterix en Cleopatra
in 1965. De hnd- en spandiensten duurden tot De Lauwerkrans
van Caesar. Na een pauze van twee jaar (tussen 1972
en 1974) hervatte hij zijn inktwerk vanaf De Grote
Oversteek. Zijn laatste album was Asterix en
de Belgen. Het befaamde banket op de voorlaatste
pagina, dat gebaseerd is op het schilderij Boerenbruiloft
van Pieter Brueghel, maakte hij op zijn
eentje, zonder tussenkomst van Albert. Het kostte hem
een dag om de hele prent te tekenen en te schilderen.
In totaal hielp hij mee aan zestien albums, goed voor
honderden platen. Hij klopt zich op de borst door te wijzen
op de verhoogde frequentie van twee albums per jaar in
plaats van één zoals in het begin. Dat kwam
uitgeverij Dargaud goed uit. Albert heeft
zijn broer nooit bedankt met het schenken van een originele
plaat terwijl anderen wel werden beloond met een plaat.
Ook voor het allereerste Asterix-album sprong
Marcel bij. Plaat 35 ging verloren of werd gestolen (dat
laat Marcel in het midden). René Goscinny
vroeg hem of hij de plaat kon hertekenen want
de drukker bediende zich van een gedrukte pagina die uiteindelijk
lichtjes te vaag was om te kunnen gebruiken. Aan de oorspronkelijke,
Franse lettering kan je aan de dikte van de letters zien
dat het nieuw werk is. Achteraf werd de lettering geharmoniseerd
voor latere drukken. Albert was met Goscinny overeengekomen
om zijn broer zoveel mogelijk te verzwijgen. Diverse advocaten
meenden dat de reden hiervoor wellicht angst was. Angst
voor de dag waarop Marcel om auteursrechten zou komen
vragen. Maar dat kwam indertijd niet bij Marcel op. Hij
wilde gewoon het vak leren en telkens beter doen. Hij
zou het wel op prijs gesteld hebben als de twee auteurs,
wiens werk hij bewonderde, zijn eigen werk zouden erkend
hebben.
De samenwerking bleef niet duren. Marcel wilde op eigen
benen staan en dat kon Albert niet verdragen. Hij heeft
het Marcel nooit vergeven. Niet dat Marcel achteraf doorbrak
als striptekenaar trouwens. Sindsdien zien de broers elkaar
niet meer, behalve op begrafenissen van familieleden.
Dan kan er nog een groet vanaf.
Marcel ziet Aberts dochter Sylvie bij gelegenheid. Sinds
ze in onmin leefde met haar ouders, had ze integendeel
een goed contact met haar oom. Veel contacten met naaste
familie heeft Marcel niet meer, behalve met zijn zus Rina...
met wie Albert ook niet meer kan opschieten. |
Interview
met Jeroen De Coninck
naar aanleiding van nooit vertaalde prequel
van De Fluit met Zes Smurfen |
|
|
In
oktober 2008 verscheen het speciale album Les Schtroumpfeurs
de Flûte bij Le Lombard in
een eenmalige oplage van vijftigduizend exemplaren. Dit
verjaardagsalbum herdacht de vijftigste verjaardag van
de Johan en Pirrewiet-klassieker De Fluit
met Zes Smurfen en bijgevolg een halve eeuw De
Smurfen. Het album is een prequel op het Johan
en Pirrewiet-verhaal waarin beide middeleeuwse helden
van Peyo ook in voorkomen, in feite voor
het laatst. Het eigenlijke stripverhaal telt 28 pagina's
en vertelt waarom de Smurfen die toverfluit maakten en
hoe ze de fluit weer op het spoor kwamen nadat die in
handen kwam van de koopman die het kasteel waar Johan
en Pirrewiet huizen komt bezoeken. Een geïllustreerde
cursus om zonder veel moeite het Smurfs te leren, is een
bonus om het album dikker te maken.
Het scenario kwam van Thierry Culliford
en Luc Parthoens en werd getekend door
Vlaming Jeroen De Coninck. Indertijd
gingen we ervanuit dat het ook wel in vertaling zou verschijnen,
maar na de verhuis van de reeks De Smurfen van
Le Lombard naar Standaard Uitgeverij bleek dat geen optie
te zijn. Ook in het Frans bleef het bij deze ene editie.
Het album is nooit herdrukt en haalt inmiddels prijzen
die tot maar liefst véértig maal hoger liggen
dan de oorspronkelijke prijs. Er verscheen wel een vertaling
in het Duits.
In
afwachting van de verschijning van het album interviewden
we Jeroen De Coninck in 2008 over zijn carrière
en het dan nog te verschijnen, speciale album. De verwachte
vertaling verscheen dus nooit, het interview publiceren
we hieronder voor het eerst. Hiernaast staat een niet
gebruikte coverillustratie afgebeeld.
Dag Jeroen, ik vermoed dat jouw naam bij onze
lezers niet veel belletjes zal doen rinkelen. Misschien
kennen ze jou wel van de kortverhalen die je voor Standaard
Uitgeverij maakte of van je debuutalbum De Ark van
Noë uit 1984. Hoe ben je als Vlaming bij De
Smurfen terechtgekomen?
Jeroen De Coninck: "In
een advertentie in Imago van het Centrum
voor het Belgisch Beeldverhaal vroeg Cartoon
Creation een tekenaar voor De Smurfen.
Ik ben toen daarheen getrokken (toen was de studio nog
in Brussel) met een aantal tekeningen. Van de veertig
kandidaturen werd enkel de mijne weerhouden (ondanks mijn
zware handicap: mijn Frans was beneden alle peil!)."
Je hebt zelfs nog op vraag van Bob De Moor gewerkt
voor het tijdschrift Jet. Hoe ging dat te werk?
De Coninck: "In
oktober 1989 stuurde ik een kortverhaal van dertien platen
naar Kuifje. In november 1989 werd ik uitgenodigd
door Bob De Moor, die mijn werk wel goed vond en voorstelde
een verhaal van zes platen te tekenen, dat hij dan zou
publiceren in het tijdschrift Jet. Het verhaal
zou klaar moeten zijn tegen eind
december van dat jaar. Ik bedankte vriendelijk maar zo'n
deadline was voor mij onmogelijk, daar ik in het bedrijf
waar ik toen werkte (gespecialiseerd in publiciteitsbladen)
bijna nooit voor 22 uur naar huis kon komen. Jammer maar
helaas... Op 27 december kreeg mijn echtgenote telefoon
van de uitgeverij met de vraag waar de tekeningen blijven.
Ze legde uit dat het om een misverstand gaat, maar dat
ik nog wel enkele korte verhalen (een van vier en een
van acht platen) heb. Mijn echtgenote bracht ze stante
pede naar Brussel en de uitgeverij koos voor het verhaal
van acht platen. Er werd gevraagd een biografie en foto
op te sturen. De biografie werd vertaald naar het Frans
en later van het Frans naar het Nederlands (!), wat een
zeer eigenaardige tekst geeft in het Nederlandstalige
nummer van Jet (nummer 3 van maart 1990)."
Woon je nog steeds in Gent?
De Coninck: "Ik
ben geboren en enkele jaren getogen in Gent. Via enkele
omwegen woon ik sinds 1990 in Zele."
De jaren 1990 en daarna he je vooral anoniem meegewerkt
aan De Smurfen. Wat betekent het voor jou om
nu je naam te zien staan in de Smurfen-albums?
De Coninck: "Dit
is niet helemaal correct: in de eerste drie jaargangen
van het Smurfen-magazine (Franstalige editie)
staan de namen van de medewerkers in het colofon. Na de
dood van Peyo in december 1992 hebben we zelf beslist
onze naam niet in de albums met ééngagplaten
te zetten (Smurfenstreken 1, 2, 3 en 4). We vonden
het nogal veel om zes tekenaars te citeren voor één
enkel album. Komt daar nog bij dat niemand er iets aan
heeft als men ook niet zegt welke plaat van wie is. Voor
Alles Gaat Vanzelf, De Reportersmurf en De
Goksmurf heb ik vervolgens niet enkel de covers getekend,
maar ook nog achtergronden en dieren."
Werk je in studioverband of maken de verschillende
tekenaars hun strips thuis? Hoe is het om te werken in
teamverband? Hoeveel medewerkers telt het tekenaarsbestand
van studio Peyo?
De Coninck: "Op
dit moment (in 2008, red.) werken we met drie
tekenaars (Pascal Garray, Ludo
Borecki en ikzelf) en twee scenaristen (Miguel
Diaz en Luc Parthoens). Elke
tekenaar werkt zijn verhaal af van begin tot einde. Tenzij
hij in tijdnood komt, dan wordt er door een collega bijgesprongen.
In dit geval wordt ervoor gezorgd dat de twee naast elkaar
liggende platen van dezelfde tekenaar zijn. Er wordt zowel
in de studio als thuis aan gewerkt. Het voordeel van in
de studio te werken is dat er bij een probleem er met
de collega's kan overlegd worden."
Was je als kind al een fan van De Smurfen?
Had je ooit gedacht dat je nog Smurfen zou tekenen?
De Coninck: "De
hype van De Smurfen in de jaren 1980 is volledig
aan mij voorbijgegaan, vooral omdat ik er toen al te oud
voor was. Toen ik als twaalfjarige De Rode Taxi's
van Steven Sterk las, een sterk verhaal en prachtig
getekend, was ik heel erg onder de indruk. Zoiets had
ik nog nooit gezien."
Heb je Peyo ooit zelf ontmoet?
De Coninck: "Ik
ben in mei 1991 begonnen bij Studio Peyo. Peyo kwam toen
bijna dagelijks over de vloer. Hij nam geregeld onze tekeningen
mee naar huis om correcties aan te brengen. Soms veranderde
hij volledig de bladschikking. Deze veranderingen waren
inderdaad een effectieve verbetering van het verhaal!"
Er bestaat het misverstand dat een Smurf makkelijk
te tekenen is omdat hij er zo simpel uitziet. Kan je aan
onze lezers eens uitleggen dat niets minder waar is.
De Coninck: "Dat
is inderdaad een veel voorkomende misvatting. Het beste
bewijs hiervoor is dat sommige tekenaars, zoals André
Franquin en François Walthéry
(toch niet de minsten), het zelf moeilijk hadden om deze
kleine wezentjes op papier te zetten. Precies omdat de
Smurfen zo eenvoudig lijken, valt de minste afwijking
heel erg op. Alle verhoudingen moeten kloppen."
Wat vind je het leukst aan het tekenen van Smurfen
en wat is het moeilijkst?
De Coninck: "Ik
vind Smurfen het gemakkelijkst te tekenen als ze heel
expressief zijn, zowel in bewegingen als in mimiek. Het
moeilijkste vind ik ze om te tekenen als ze enkel als
figurant fungeren: als je bijvoorbeeld drie Smurfen op
de achtergrond hebt, kan je ze niet alle drie identiek
maken. Je moet ze evengoed elk de juiste interactie geven.
Hoe meer Smurfen, hoe moeilijker natuurlijk."
Welke is jouw favoriete Smurf, al of niet om te
tekenen? En welke niet?
De Coninck: "Mijn
favoriete Smurf is de Grote Smurf. Mijn minste voorkeur
gaat naar de Moppersmurf (ik kan mij er moeilijk mee identificeren)."
Heb je inspraak in het scenario of lever je eigen
ideeën?
De Coninck: "Als
tekenaar heb je niet alleen het recht, maar ook de plicht
de scenarist te wijzen op mogelijke onvolkomenheden in
het scenario. Dagelijks is er contact met de scenarist
en alles wordt grondig besproken. In wezen wordt er weinig
aan het verhaal gewijzigd. Het gaat hem vooral over details
die ertoe bijdragen het verhaal zo duidelijk mogelijk
te vertellen."
En wat voor de strookjes en gags?
De Coninck: "Voor
de meeste gags en strookjes kreeg ik scenario's. Soms
enkel een idee, dat ik dan verder uitwerkte. Een tiental
gags schreef ik zelf, ook voor Poesie schreef
ik er enkele. Het is echter niet echt mijn ding, het vraagt
me te veel tijd."
Hoeveel Smurfen zijn er nu eigenlijk? Er zijn
er in de loop van de jaren bijgekomen waardoor iedereen
de tel is kwijtgeraakt terwijl men vasthoudt aan het verhaal
De Honderdste Smurf.
De Coninck: "Er
zijn een honderdtal Smurfen. De enige die erbij gekomen
zijn Babysmurf, de Smurfin en Sassette."
Er zijn enorm veel kortverhalen en gags gemaakt
voor de tijdschriften en spelletjesboeken. Worden die
ooit nog verzameld voor stripalbums?
De Coninck: "Wie
weet!* Enkele van die kortverhalen zijn enkel in het Frans
verschenen bij Dupuis in de Collection Pirate.
Waar Is Brilsmurf?, Waar Is Potige Smurf? en
Waar is Babysmurf? wordt kortelings uitgegeven
bij Standaard Uitgeverij. Spelletjes zijn in het Nederlands
verschenen in het De Smurfen Vakantieboek en
Winterboek bij uitgeverij Big Balloon."
*Inmiddels verschenen bij
Le Lombard in het Frans alle strookjes in vijf delen en
twee integrales. Sinds 2011 worden oudere kortverhalen
thematisch gebundeld in de reeks L'Univers des Schtroumpfs.
Hier verschenen al vijf albums van.
2008 is een belangrijk feestjaar voor De Smurfen.
Op welke manier vier je zelf mee? Betekent dit feestjaar
ook extra werk?
De Coninck: "Ik
vier mee door heel hard te werken Ik werk momenteel immers
aan het verjaardagsalbum van De Smurfen dat moet
verschijnen in oktober 2008. Veel van de voorbereidingen
van het verjaardagsfeest is natuurlijk al in 2007 gebeurd."
Kijk
je met even veel nieuwsgierigheid uit naar de eerste Smurfen-tekenfilm
in 3D? Komt de Belgische tekenfilm De Fluit met Zes
Smurfen uit 1976 trouwens ooit nog uit op dvd?
De Coninck: "Uiteraard
ben ik heel nieuwsgierig naar de eerste Smurfen-tekenfilm
in 3D! Het is een project waar we al jaren mee bezig waren
en waarbij ik ook meegeholpen heb aan de voorbereiding.
De Belgische tekenfilm De Fluit met Zes Smurfen
is enkel in Griekenland te krijgen op dvd (maar sinds
2011 ook in het Nederlands, red.)."
Wat staat er voor jou nog aan te komen bij De
Smurfen? En ernaast? Heb je ook nog persoonlijke
strip- of illustratieprojecten?
De Coninck: "Zoals
gezegd ben ik nog een paar maanden zoet met het verjaardagsalbum.
Uiteraard speel ik met de idee om zelf een strip te maken,
maar dat zit echt nog in een embryonaal stadium! De
Smurfen eisen nog steeds al mijn tijd op!" |
De
echte La Malinche uit Quetzalcoatl |
|
|
|
Nu
het vertaalde vervolg van Jean-Yves Mittons
Quetzalcoatl bij Saga Uitgaven
verzekerd is, leek het ons goed om ons eens te buigen
over de echte Maïana alias La
Malinche. De enige andere strip waarin ze voorkomt
en die we ons kunnen herinneren, is het Buths
Thomas Pips-verhaal De Papegaai van Montezuma.
Daarin komen Thomas en zijn vriend Lange Lo in het oude
Mexico van 1519 terecht. Aan de zijde van de Spaanse veroveraar
Hernan Cortés reizen ze naar Tenochtitlan, de hoofdstad
van het Azteekse keizerrijk waar Montezuma de plak zwaait.
Hun tolk is doña Marina die in slechts één
prent voorkomt (zie hierboven).
In Quetzalcoatl gaat Maïana Xochitla door
voor La Malinche. In de stripreeks tolkt ze effectief
voor Cortés en deelt ze ook het bed met hem. Hoe
zij precies doña Marina opzij zette, dien je te
ontdekken in de strip. Maar we willen het dus even hebben
over die Marina. Ook zij was Cortés' geliefde en
tolk. Ze baarde zelfs een zoon, Martin.
Haar echte naam was Malinalli Tenepal
of Malintzin, in het Spaans verbasterd
naar Marina. Ze werd in 1502 geboren in Coatzacoalcos
en stierf in 1529 in Mexico-Stad. De jaartallen zijn vermoedens.
Net zoals de fictieve Maïana werd ze als slavin verhandeld
door de Azteken en kwam ze bij een Maya-hoofdman terecht.
Hij schonk haar in 1519 aan Hernan Cortés,
samen met negentien andere vrouwen. Omdat ze meerdere
inheemse talen kende en snel het Spaans oppikte, kon Cortés
haar gebruiken als tolk bij zijn ontmoetingen en onderhandelingen
met keizer Montezuma. Er kwam een verwarring
toen de Azteken Cortés Malintzé
leken te noemen, maar eigenlijk bedoelden ze daarmee zijn
metgezellin Malinalli. Cortés beschouwde haar na
God de belangrijkste reden voor zijn succes. Na de geboorte
van hun zoon Martin vergezelde ze Cortés nog tijdens
zijn expeditie in Honduras. Onderweg trouwde ze met Juan
Jaramillo om daarna uit de geschiedenis te verdwijnen.
De aanspreektitel "Malintzin" betekent tegenwoordig
"verraadster" want zo wordt La Malinche in veel
Mexicaanse middens beschouwd. Nochtans zijn historici
het erover eens dat de Spanjaarden wellicht nog destructiever
te werk zouden zijn gegaan zonder de bemiddelingen van
Cortés met Montezuma, verwoord door La Malinche
die ook Cortés raadgeefster was. Bovendien stond
Martin aan de basis van het huidige Mexicaans volk dat
voor 60% uit mestiezen bestaat. Het zijn slechts een paar
uiteenlopende intrpretaties van haar legendarische rol
in de geschiedenis van het land. Een groot œuvre
aan boeken, films, toneelstukken en diverse meer is aan
haar gewijd. Een Mexicaanse schrijver bedacht zelfs de
USS Malinche, een ruimteschip dat in de tv-reeks Star
Trek opduikt. Neil Young vermeldde
haar dan weer in zijn song Cortez The Killer.
Dat weet je dan ook weer.
(Bron: Wikipedia) |
Franquin
op bezoek bij Disney
Ook Pixar-pionier is fan |
|
|
|
De
in Polen geboren Duits-Amerikaanse tekenaar Andreas
Deja werkt sinds 1980 voor de Walt Disney
Animation Studios waar hij instaat voor de vormgeving
van personages in de Disney-animatiefilms. Hij bepaalde
onder meer het uitzicht van Jafar (Aladdin),
Scar (The Lion King), Roger Rabbit (Who Framed
Roger Rabbit?), Hercules, Lilo (Lilo & Stitch)
en heel wat anderen. Sinds 2011 houdt hij ook de blog
Deja View bij met herinneringen aan het vroegere
tekenfilmwerk. Op 5
oktober 2013 vertelde hij over het bezoek van André
Franquin aan de studio toen er eind jaren 1980
sprake was van een tekenfilmserie van de Marsupilami.
Deja kende het werk van Franquin al als kind. Hij beweert
dat zijn unieke tekenstijl tot de dag van vandaag ontelbare
striptekenaars over heel de wereld beïnvloedt. In
1990 kreeg Deja een telefoontje van het management met
de vraag of hij een artiest met de naam André Franquin
kende die net een rondleiding kreeg in het gebouw. Toevallig
had Deja net een Duitse editie van Zwartkijken
in zijn kantoor. Franquin was verlegen, sprak zachtjes
en zag er verbaasd uit dat een Disney-tekenaar zijn werk
kende. Franquin signeerde graag Deja's album. Die tekening
vind je hierboven. Onderstaande schetsen gaf Deja als
voorbeelden uit Franquins schetsboek.
Vele jaren later noemde nog een tekenfilmmaker Franquin
als voorbeeld voor hun eigen tekenfilms. Hij noemde Franquin
(of tenminste zijn creatie de Marsupilami) samen met Albert
Uderzo als inspiratiebron. We hebben het over
John Lasseter, de pionier van Pixar.
In Humo 3435 van 4 juli 2006 liet hij het volgende
optekenen: "Ik ben altijd een zeer grote fan geweest
van Belgische strips. Ik denk dat ik alle albums van Asterix
heb (nochtans een Franse strip, red.). Ik hou ook van
Kuifje en van de Marsupilami, maar Asterix
is toch mijn favoriet. Uderzo is altijd een grote bron
van inspiratie geweest voor Pixar. De nachtscènes
in Cars zijn trouwens gebaseerd op de manier
waarop Uderzo zijn personages in het donker tekende."
|
|
|
|
Lezers
van Dokter Zwitser waren tot deel 7, Het
Rare Aapje (1984), al gewoon geraakt aan de fantasie
van Marc Wasterlain. Vlindermensen, planeten
met elkaar bestrijdende katten, honden en gevogelte, een
blauwe vos en tal van andere creatieve vondsten schudde
de tekenaar uit zijn mouwen. Voor het ongemanierde aapje
uit Het Rare Aapje baseerde hij zich echter op
een ware gebeurtenis.
Aanvankelijk was de strip bedoeld als kortverhaal van
acht pagina's dat Wasterlain al improviserend maakte.
Nadat hij het project aan toenmalig Robbedoes-hoofdredacteur
Philippe Vandooren toonde, lachte deze
honderduit met de grappen. Het kortverhaal werd een compleet
verhaal van 44 pagina's. Op de eerste pagina wordt de
arm der wet geridiculiseerd wanneer het aapje zijn blote
billen aan een agent toont waarop hij aanbelt bij Dokter
Zwitser om hem te confronteren met de ongemanierdheid
van het aapje. Zo staat het in de strip, zo gebeurde het
ongeveer ook in realiteit.
Wasterlain was goed bevriend met scenarist Vicq
(echte naam Antoine Raymond) met wie
hij enkele strips had gemaakt, Kereltje onder
andere. Vicq woonde toen met zijn moeder op het gelijkvloers
van een huis. Op een dag verwelkomde hij zijn neef die
uit Zaïre terugkwam na een missie die hij er als
paracommando uitvoerde. De neef had een aapje meegesmokkeld
en vroeg aan Vicq om hem en zijn aapje enkele dagen onderdak
te verlenen. In die tijd zou de soldaat de juiste vergunningen
regelen. Nauwelijk had de soldaat zich geïnstalleerd
of hij werd met dringendheid opgeroepen door zijn eenheid.
Het aapje bleef bij Vicq, en hij was niet erg opgezet
met het gezelschap.
Het aapje, in de strip Beberke genoemd, gedroeg zich gelukkig
als een huisdier en hield zich koest. Maar op een ochtend
belde de wijkagent aan. Hij kwam poolshoogte nemen omdat
er klachten kwamen van buurtbewoners. Twee leden van een
geloofsgemeenschap die in de straat woonden en enkele
dames kloegen over een beest dat zich aan het raam masturbeerde
terwijl er voetgangers passeerden. De agent wilde het
aapje zien. Bij het naar binnen komen, werd het aapje
wild, greep de kepie van de agent en vluchtte op een kast
om er het eigendom van de agent met zijn tanden te verscheuren.
De furieuze agent eiste zijn kepie terug of hij dreigde
ermee te schieten. Hij trok zijn wapen en schoot effectief.
Het schot alarmeerde een vreedzaam oud vrouwtje bij de
buren die de politie belde.
Dankzij de flater van de agent ging voor Vicq de spons
over de in de lucht hangende beschuldiging voor het illegaal
importeren van wilde dieren. Niemand weet wat er nadien
met het aapje is gebeurd... noch met Vicq overigens want
hij verdween op een dag ook ineens. Maar dat is een ander,
triest verhaal.
(Bron: Didier Pasamonik
— Docteur Poche: L'Intégrale 3, Dupuis,
2012) |
Mazels
Marsupilami-uitstapje bij Disney |
|
|
|
Tekenaar
Mazel is lang niet de enige bewonderaar
van André Franquin, maar lang
niet iedereen had de eer en het genoegen met de meester
samen te kunnen werken. In 2010 tekende hij bovenstaande
hommagetekening van Franquin omringd door zijn personages.
Eentje ervan had Mazel al langer in de vingers zitten:
de Marsupilami!
Nadat Jean-Claude Fournier met de reeks
Robbedoes en Kwabbernoot stopte, kwam er een
woelige periode in het weekblad Robbedoes waarbij
Robbedoes-verhalen van Nic Broca
en Raoul Cauvin, Tome
en Janry en Yves Chaland
elkaar afwisselden. Net voor deze doorstart sloeg Jean
Roba (Bollie en Billie) het aanbod af
om de stripreeks verder te tekenen. Roba was een tijd
lang de assistent van Franquin wat van hem een ideale
kandidaat maakte. In dezelfde periode werden ook Didier
Conrad en Yann, Paul
Deliège (Jaap) en Stéphane
Colman (Billy the Cat, huidig scenarist
van Marsupilami) gepolst. Deze laatste leverde
een prachtplaat af, maar hij tekende bijzonder traag.
Volgens Yann zou het zes jaar geduurd
hebben om een album te tekenen, maar het zou wel magnifiek
geweest zijn. Tot voor kort was het niet geweten dat ook
Mazel in de running was als tekenaar van Robbedoes
en Kwabbernoot. De opdracht bestond erin de reeks
te moderniseren en nieuwe personages te bedenken.
Mazel moest om meerdere redenen het aanbod afslaan. Ten
eerste zou hij zijn lopende productie moeten onderbreken
of opgeven om exclusief aan Robbedoes en Kwabbernoot
te kunnen werken. Een telefoontje met Franquin leerde
Mazel dat het overnemen van andermans serie zwaar was
omte dragen en hij kon het weten! Mazel kreeg de raad
om zijn toenmalige reeksen niet te laten vallen. Bovendien
vond Franquin zelf dat Tome en Janry de meest geschikte
kandidaten waren. Aan hen wilde hij zijn eigen creaties,
zoals de graaf van Rommelgem en IJzerlijm, overdragen.
Tegenwoordig verbijt Mazel af en toe wel eens zijn spijt.
"Mocht ik ja gezegd hebben, was ik vandaag misschien
rijker en was het leven makkelijker, maar goed, het is
nu zo. Spijt dient tot niets. Ondanks alles kon ik mijn
eigen series vervolgen, zoals Cara en Calebas..."
Toch zouden Franquins creaties nog het pad kruisen van
Mazel. Eind jaren 1980 had de tekenaar tijd op overschot.
De laatste verhalen van Verloren Jungle verschenen
in het weekblad en er was nog geen sprake van een reanimatie
van Cara en Calebas als De Musketiers.
Hij stelde zijn diensten op een vrijdag voor aan de Belgische
poot van Disney dat gespecialiseerd was
in merchandising. Daar moest hij wel een test afleggen:
illustraties voor twee puzzels... tegen maandag. Hij slaagde
in zijn proef en tekende vervolgens vier jaar lang Mickey
en Minnie Mouse, Donald Duck, Roger Rabbit (zonder Jessica
evenwel want hij slaagde er nooit in haar zoals het origineel
te tekenen) en anderen. Het Disney-avontuur duurde tot
Didier Vanneste het roer van zijn vader
André als directeur overnam en
tabula rasa maakte van alles wat zijn vader bewerkstelligde.
Intussen was er al een contract getekend tussen Franquin
en de Amerikaanse Disney-afdeling Walt Disney
Television Animation in Burbank, Californië,
voor een animatieserie van de Marsupilami. Maar de Amerikanen
snapten niets van het dier: niets van zijn fysionomie,
niets van zijn eigenschappen. De staart werd ingekort
omdat het te moeilijk was om te animeren en het aantal
vlekken werd om dezelfde redenen verminderd. Ze begrepen
ook niet dat het dier van het ene moment in een charmant,
liefdevol wezen kon veranderen in een razende furie. Voor
de Amerikanen moest het het ene of het andere worden,
niet allebei, en ze maakten er een braaf, babbelziek schepsel
van. In opdracht van Disney — en niet van Franquin
— tekende Mazel een viertal pagina's om het persoinage
te introduceren en sommige andere testen te corrigeren.
Mazel sprak er wel over met Batem, die
net was begonnen aan de stripreeks Marsupilami.
Voor nog een andere hommage tekende Mazel onderstaande
gag met de Marsupilami, Franquin en agent Vondelaar uit
Guust die in de laatste twee prenten ook opduikt.
Onderstaande Disney-schetsen maakte Mazel trouwens naar
de kortfilm The Prince and the Pauper uit 1990
waar Nederlander Daan Jippes aan heeft
meegewerkt. Over Jippes en Disney en ook nog over een
bezoek van Franquin aan de Disney-studio in Burbank hebben
we het in een volgende update.
(Bron: Patrick Gaumer —
Caline & Calebasse: L'Intégrale 3, Dupuis,
september 2014)
|
Negen
tekenaars
voor laatste Corentin-verhaal |
|
|
Eind
september 2014 kondigden we aan dat er in 2015 een nieuw
album van Corentin verschijnt. Hiervoor bewerkt
voormalig Alex-tekenaar Christophe Simon
een leesverhaal van Jean Van Hamme dat
in Kuifje Pocket 11 uit 1973 verscheen. Als we
er een andere bewerking op naslaan, zal Simon zijn versie
moeten rekken want Yves Duval klaarde
de klus al in 1983 voor een zestien pagina's tellende
hommage aan de in 1978 overleden Corentin-bedenker
Paul Cuvelier. Dit stripverhaal verscheen
enkel in het weekblad Kuifje en was getekend
door achtereenvolgens Magda, Vink,
Crisse, Michel Pierret,
Christian Gine, Gilles Chaillet,
Didier Convard, Michel Weyland en
Ferry die elk één of twee pagina's
voor hun rekening namen. Hun samenwerking, De Drie
Parels van Sa-Skyia, kan je nu integraal als pdf
downloaden. Klik op de afbeelding hierboven of hier.
(Met dank aan Peter D'Herdt
voor de scans) |
Bob
De Moors tegenprestatie
voor Willy Vandersteens traktatie |
|
|
De
in het boek Vlaamse Reuzen gebundelde Stripgids-interviews
met Vlaamse striptekenaars leveren een schat aan anekdotes
op. Zo dist Merho, voormalig studiotekenaar
bij Studio Vandersteen, een verhaal op
over een cover van Tijl Uilenspiegel, Willy
Vandersteens klassieker die hij voor het weekblad
Kuifje maakte. Nevenstaande Kuifje-cover
van 8 januari 1953 werd namelijk geïnkt door Bob
De Moor. Merho: "De Moor en Vandersteen
waren op kerstdag samen op zwier geweest, en Vandersteen
— die toen al was doorgebroken — had alles
betaald. Als tegenprestatie vroeg Vandersteen dat Bob
De Moor de cover, die de volgende dag klaar moest zijn,
in inkt zou zetten. En dat heeft Bob toen, zonder morren
en waarschijnlijk met een zware kater, ook gedaan."
Vandersteen en De Moor waren beste maatjes. De Moor was
zelfs peter van Vandersteens zoon. Er circuleren heel
wat verhalen over hun beider escapades in de jaren 1950
in Antwerpen waarvan er enkele straffe in een andere publicatie
staan opgetekend: Ronald Grosseys boek
over Studio Vandersteen. Hec Leemans merkte
in hetzelfde Stripgids-interview met Merho het
volgende op: "Ze deden alles toen er niks mocht.
En nu mag alles en wij doen niks".
Door het succes van De Opstand der Geuzen, het
eerste verhaal van Tijl Uilenspiegel, vroeg Kuifje-uitgever
Raymond Leblanc een vervolg. Dat werd
Fort Oranje dat in 1953 begon. Het was moeilijk
te combineren met zijn andere productie: dagelijks Suske
en Wiske voor de krant en daarbovenop nog eens wekelijks
voor Kuifje. Vandersteen vroeg hulp aan Bob De
Moor en ook aan Tibet (Rik Ringers)
voor het inkten van zijn potloodtekeningen en het uitwerken
van de decors. Her en der wordt beweerd dat Karel
Verschuere eveneens de hand had in Fort Oranje,
maar die zekerheid is onderuit gehaald door Grosseys boek
dat Verschuere niet aan Tijl Uilenspiegel
bindt. Wie uiteindelijk wat deed, valt amper te achterhalen.
De Engelstalige Bob
De Moor-site beweert eveneens met zekerheid dat Bob
De Moor de Kuifje-cover voor de voorpublicatie
van Fort Oranje voor zijn rekening nam. De latere
albumcover uit 1955 (zie hieronder) was daarentegen volledig
het werk van Vandersteen.
Hier houdt het niet bij op. 38 jaar na het inkten van
de Kuifje-cover voor Tijl Uilenspiegel: Fort
Oranje tekende Bob De Moor ook nog eens de albumcover
van Tijl Uilenspiegel: Opstand der Geuzen.
In 1991 wilde Standaard Uitgeverij beide
albums van Tijl Uilenspiegel heruitgeven. Helaas
waren de pagina's 39 en 40 en ook het artwork voor de
cover van deel 1 verloren gegaan. Studio Vandersteen vond
er niets van terug en Willy Vandeersteen was al in 1990
overleden. Bob De Moor werd daarom ingeschakeld om de
pagina's en de cover (zie hierboven) te hertekenen. Hij
voerde terstond wat correcties uit in prent 2 en 5 van
pagina 40. Voor de rest bleef hij trouw aan de eerder
gedrukte voorbeelden. Alleen een geoefend oog herkent
De Moors inbreng. Voor een herpublicatie van het verhaal
in Kuifje werd eveneens Bob De Moors nieuwe coverillustratie
gebruikt (zie hieronder).
Vergelijk gerust met de oorspronkelijke albumcover uit
1954 hieronder.
Willy Vandersteen was eind jaren 1980 trouwens van plan
om nog meer albums van Tijl Uilenspiegel te tekenen.
Ook hier weet Merho het fijne van: "Vandersteen was
de laatste zes maanden van zijn leven zwaar ziek. Hij
lag in het ziekenhuis, maar in het weekend werd hij niet
behandeld en kwam hij naar huis. Hij trok zich dan terug
in zijn bureau, waar hij, na De Geuzen, nog aan
een nieuwe reeks wou beginnen. Er was sprake van om de
Tijl Uilenspiegel-albums opnieuw uit te geven.
Maar er waren maar twee albums en dat vond hij toch wat
weing. 'Ik heb nog tijd over', zei hij 'ik zal nog wel
iets doen.' En hij was potverdoie doodziek."
(Bronnen: Jan Smet / Toon
Horsten — Vlaamse Reuzen, Uitgeverij Vrijdag, september
2014 // www.bobdemoor.info) |
Fanfilm
en muziekclip De Rode Ridder |
|
|
Op
24 september laatstleden zette Filip Hellemans
bovenstaande, persoonlijke fanfilm van De Rode Ridder
online waarin hij zelf de hoofdrol vertolkt. De voorbereidingen
startten in 2010 en het kostte hem drie jaar voorbereidingen
en drie draaidagen verspreid over twee jaar. Het verzamelen
van middeleeuwse attributen en kledij en het afstemmen
van de agenda's van de vier acteurs bemoeilijkten de opnames.
"Het is geen Hollywoodspektakel", zo vergoelijkt
Hellemans het resultaat, maar alle sympathie voor deze
fanfilm die hij financierde uit eigen zak.
Behalve Johan zien we ook nog Demoniah die een hinderlaag
voor hem spande en twee rabauwen. De ruigste van de twee
is Martin Hofman, jarenlang een grote
bezieler van diverse websites over De Rode Ridder
en een goeie vriend van de overleden Karel Biddeloo.
Hij leverde het idee voor Biddeloos verhaal Olavinlinna
(deel 195). Je kan hem ook herkennen als het personage
Martin in De Vedelaar van Sint-Pauwels (deel
220).
Enkele jaren geleden liep er trouwens iemand met concrete
plannen rond voor een daadwerkelijke verfilming van De
Rode Ridder. Al zijn ambities werden afgeketst door
Standaard Uitgeverij die duidelijk niet
wilde meewerken.
Wat nog het dichtst een film benaderde, was een muziekclip
die in 1984 door de toenmalige BRT werd
uitgezonden. Bart Peeters vertolkte Johan,
de gevechtsscènes werden door zijn jongere broer
Stijn uitgevoerd. Met de muziek noch
de zang had Bart Peeters iets te maken. Joseph
Aldenzee was verantwoordelijk voor de tekst en
de muziek, zong het lied en speelde gitaar. Het liedje
werd oorspronkelijk uitgebracht als flexidisc als gratis
presentje bij De Overlevenden (deel 108). Deze
flexidisc kwam ook in een Franse uitvoering. Daarnaast
werd er een single uitgebracht waarvoor Karel Biddeloo
onderstaand hoesje tekende. Bij de schrijvers van het
lied staan Deckmijn/Dortmunder
vermeld maar dat waren fictieve namen om auteursrechtenorganisatie
SABAM te ontwijken. Andere muzikanten
waren Pip van Steen (picolo en dwarsfluit),
Marius Kwaks (toetsen en piano), Hans
Peeters (bas) en Karel Koepier
(percussie).
(Bron: Het
Verzameloord)
|
|
|
|
|
In
november lanceert Marvel een nieuwe reeks
van Spider-Woman door Greg Land
en Dennis Hopeless. In afwachting lanceerde
de uitgeverij alvast een variantcover die Milo
Manara tekende. Er volgde prompt een golf van
kritiek. Enerzijds werd hem de te seksistische pose verweten
en anderzijds zijn anatomische miskleun. Voor een spandexpakje
volgt haar outfit wel héél nauw de curves
van haar lichaam. Sommigen stipten aan dat het gewoon
een gebodypaint naakt vrouwenlichaam is.
Manara liet het zich niet aan de reet roesten. Geïnterpelleerd
over zijn dichterlijke vrijheid beroepte Manara zich op
zijn veertig jaar ervaring, maar was niet te beroerd om
toe te geven dat ook hij fouten kon maken. Toch leverde
hij onderstaande illustratie om de keuze voor zijn standje
te verantwoorden.
Ondanks Manara's bovenstaande uitleg, toog er iemand aan
het werk om een lichaam in 3D te renderen en naar Manara's
illustratie te plooien. De onmogelijkheid ervan werd nogmaals
aangeduid, zie hieronder. Greg Land, de tekenaar van de
eigenlijke Spider-Woman-strip is er trouwens
voor gekend dat hij zich wel eens van pornomateriaal bedient
om posities na te tekenen. In elk geval genereerde de
heisa inmiddels zodanig veel onbetaalbare aandacht dat
de ass kickende lancering van Spider-Woman
alvast met een schop onder de kont is begonnen.
Nochtans keerde Marvel op hun stappen terug door twee
andere geplande variantcovers door Manara te annuleren.
Onderstaande cover voor Thor 2 en een andere
voor Avengers and X-Men: AXIS 1 gaan niet door.
Er werd aan andere tekenaars gevraagd een variantcover
te tekenen.
|
De
Belgische strip in de muziekgeschiedenis |
|
|
In
Humo loopt al vele maanden de reeks Humo's
Belpop Woordenboek met wekelijks een thematisch overzichtje
van feiten, begrippen en anekdotes uit de Belgische muziekgeschiedenis.
Op 12 augustus kwam de S van 'Strips' voorbij waarin de
inbreng van Belgische strips of stripauteurs in muziek
wordt opgelijst. Je ziet het hierboven afgebeeld. |
Het
onopgehelderde FBI-dossier
over Dan Cooper |
|
|
|
De
in 2011 overleden Belgische striptekenaar Albert
Weinberg had er al een interessante carrière
opzitten bij Victor Hubinon, Will,
Hergé, Edgar-Pierre Jacobs
en Paul Cuvelier voordat hij
furore maakte met de avonturen van de Canadese piloot
Dan Cooper. Diens roem oversteeg de fantasie en gaf aanleiding
tot een van de meest roemruchte vliegtuigkapingen uit
de vorige eeuw... tevens de enige geslaagde vliegtuigkaping
vóór 9/11.
Loopbaan start bij
Buck Danny
Albert Weinberg werd geboren op 9 april 1922 in Luik.
Zijn familie kwam oorspronkelijk uit Duitsland en Luxemburg.
Hij studeerde rechten en had een carrière als internationaal
jurist in het vooruitzicht, maar de Tweede Wereldoorlog
stak daar een stokje voor. Na de oorlog begon hij te tekenen,
in 1947 voor Robbedoes en Le Moustique
(een weekblad vergelijkbaar met het oude Humoradio).
Zijn ouders zagen met lede ogen aan dat hij tekende. Dankzij
ontmoetingen met Buck Danny-auteurs Victor Hubinon,
Jean-Michel Charlier en Georges Troisfontaines
verhuisde hij naar Brussel met wie hij hij een tijdlang
samenhokte in een huis. Troisfontaines stond aan het hoofd
van World Press en leverde strips aan
vooral Dupuis. Hij zette Weinberg in
op de serie Buck Danny en Tarawa, het Bloedige
Atol waarvoor hij nevenfiguren en decors tekende
als assistent van Hubinon. De samenwerking was ook van
tel voor Hubinons kortstondige overname van Jijés
Blondie en Blinkie. Voor het stripblad Bimbo
voltooide hij solo een verhaal van Tiger Joe
dat al was begonnen door Hubinon.
Samenwerken met
Hergé, Jacobs, Cuvelier en Will
Bij Robbedoes en Kuifje sloot de aimabele
man vriendschap met André Franquin,
Raymond Macherot en Will voor wie hij
Het Mysterie van de Bambochal schreef dat in
2009 in album verscheen in de Collectie Fenix van
Brabant Strip. Voor het stripblad
Héroïc-Album maakte hij de avonturenserie
Luc Condor dat in vertaling ook in het blad Signaal
verscheen. Van deze archeoloog verschenen een vijftigtal
kortverhalen van een dozijn pagina's. Voor hetzelfde blad
tekende hij Roc Meteor, zes sf-verhalen van een
tiental pagina's in de trant van Flash Gordon.
Hergé merkte de technologische
begaafdheid op en vroeg 'm om mee te werken aan het scenario
van het technisch uitdagende Kuifje-verhaal Mannen
op de Maan. Weinberg bedacht het personage Wolf.
Dat leidde ook naar wat tekenassistentie voor Edgar-Pierre
Jacobs aan diens Het Geheim van de Grote Piramide,
vooral in de scènes die zich afspelen in het museum
van Caïro. Dat hij ook het scenario scheef voor Corentin
bij de Roodhuiden van Paul Cuvelier
is eveneens een niet tot zelden vermelde bijdrage aan
een topauteur uit deze periode.
Het grote eigen
succes met Dan Cooper
Hoe dan ook lag voor hem de weg open naar eigen creaties.
Net zoals elke beginnende realistische tekenaar doorliep
hij vanaf 1950 een leerproces door losse illustraties
en waargebeurde verhalen te tekenen voor het weekblad
Kuifje (als tegenwicht voor Oom Wim
uit Robbedoes). Zijn uitgever Raymond
Leblanc en toenmalig hoofdredacteur André
Fernez stuwden 'm in de richting van een luchtvaartstrip
om de concurrentie aan te gaan met Buck Danny.
Dat werd de Canadese piloot Dan Cooper. In de eerste verhalen
kenden de verhalen nog een grote sf-inslag met ruimtebasissen
en zo. In 1954 rolde een eerste album van de band: De
Blauwe Driehoek. Omdat Weinberg zich met de technologische
hoogstandjes vast schreef, kwam Charlier 'm uit de nood
helpen met meer realistische scenario's tussen 1959 en
1961 voor de albums Duel in de Wolken, Het Waagstuk
en Het Escadrille van de Jaguars. In 1959
startte Charlier weer een nieuwe luchtvaartserie voor
een derde stripweekblad dat in het Frans de concurrentie
aanging met Robbedoes en Kuifje. Behalve
Buck Danny in Robbedoes en Dan Cooper
in Kuifje beslechtten Tanguy en Laverdure
in Pilote vanaf dan welke de populairste luchtvaartstrip
was. Ook nog voor Kuifje creëerde Weinberg
in 1962 de serie Tom Landen waarvan bij stripwinkel
Atlantis twee albums verschenen. In 1969
zag Vicky het licht, een spin-off van Dan
Cooper die het niet langer dan zes kortverhalen uitzong.
Nieuwe reeksen
Voor we overgaan naar het smakelijke vliegtuigkapingverhaal
vervolledigen we Weinbergs biografie. In 1973 kwam er
nog een stripblad bij dat zich wilde meten met de grote
drie Europese striptijdschriften. In verschillende landen
gaf de Duitse groep Springer onder meer
Zack (Duitsland), Super-As (Frankrijk)
en Wham! (Nederland en Vlaanderen) uit. Albums
van reeksen verschenen bij Novedi. Omdat
het niet klikte met Kuifje-hoofdredacteur Greg
koos Weinberg voor deze nieuwe speler waar hij een tiental
jaar Dan Cooper bij onderbracht. Ondertussen
creëerde hij voor andere bladen nieuwe reeksen zoals
de luchtvaartstrip Aquila en de James Bond-achtige
serie Giovanni di Celli voor het Italiaanse Corriere
dei Ragazzi. Uit deze periode dateren ook De
Aquanauten en Barracuda waarvoor Weinberg
het voor de verandering eens in de diepte zocht, meerbepaald
onder water met diepzeeduikers. In het Franse Pif
en het Nederlandse Pep publiceerde hij in 1971
de sf-serie Knut Andersen. Zijn stripcarrière
eindigde in 1992 met het laatste album van Dan Cooper
en het weinig succesvolle spionageverhaal Agent Spécial.
En of het nu in de lucht hing (pun intended)
of niet, na de comebacks van Buck Danny en Tanguy
en Laverdure zag het ernaaruit dat ook Dan Cooper
weer in het zwerk zou vliegen. Weinberg werkte namelijk
aan een gloednieuw album. Het zou over gevechtsdrones
gaan, de onbemande vliegtuigjes die in onder meer Irak
werden ingezet en volgens de stripauteur veel piloten
werkloos maakt. De laatste 25 jaar woonde Weinberg in
Zwitserland bij zijn dochter. Zij oefent het beroep uit
waarvoor hij zelf was voorbestemd: internationaal juriste.
Van Dan Cooper verschenen tot 1992 41 albums
die goed zijn voor een totale verkoop van zo'n 22 miljoen
exemplaren in zeventien talen. Documentatie vergaarde
Weinberg op diverse luchtmachtbasissen. Naar aanleiding
van de vijftigste verjaardag van Dan Cooper raakte
het in Canada zeer populaire, volslagen fictieve personage
gepromoveerd tot majoor van het Canadese leger me teen
permanente aanwezigheid in het Canadese luchtvaartmuseum.
Weinberg zelf hield er als allereerste stripauteur een
erediploma van de Royal Canadian Air Force
aan over. Ook nog in 2004 eerde het stripfestval van Middelkerke
de auteur met het Gouden Potlood, een
bekroning voor zijn gehele carrière.
Dan Cooper-strips
in onopgehelderd FBI-dossier
Een
kleine hint van het internationale succes ontwaarde het
Amerikaanse FBI in een nog steeds onopgeloste zaak. Op
24 november 1971 dreigde een zekere Dan Cooper aan boord
van een Amerikaans vliegtuig alles op te blazen als hij
geen losgeld van 200.000 dollar en vier parachutes kreeg.
Bij een landing in Seattle kreeg de keurig geklede man
wat hij wilde en liet alle 36 passagiers vrij. Met alleen
nog het cabinepersoneel aan boord dwong hij koers te zetten
naar Mexico. Tussen Seattle en Reno sprong hij met het
geld en zijn parachutes van boord. Hij werd nooit gesnapt.
Het lijkt het scenario van een strip, maar het was realiteit.
In 2007 heropende het FBI een dossier waarin ook de strips
van Dan Cooper onderdeel van uitmaakten. Lees
hier
het volledige, verbijsterende — en ook wel wat opgeklopte
— verhaal met de link naar de stripreeks, bijvoorbeeld
naar het album De Zaak Minos. En hier
vind je een oproep van een wanhopig naar extra informatie
zoekende FBI. In de laatste veertig jaar waren er meer
dan duizend verdachten.
In 2013 leek het er even op dat er een doorbraak kwam.
Een vrouw uit Oregon beweerde dat haar oom de bewuste
kaper was. Na meer dan veertig jaar wilde Marla
Cooper een oud familiegeheim opbiechten die haar
oom Lynn Doyle Cooper buiten schot hield.
Ze beweerde dat ze op haar achtste haar oom zwaargewond
zag thuiskomen op Thanksgiving 1971, de dag na de kaping.
Hij schreef de wonden toe aan een auto-ongeluk. Na de
feestdag zag ze haar oom nooit meer terug. Hij stierf
in 1999. Ze overhandigde de FBI een gitaarriem waar de
vingerafdrukken van haar oom op stonden die konden vergeleken
worden met het DNA van de kaper. Bovendien voegde ze eraan
toe dat haar oom geobsedeerd was door een strippersonage
met de naam Dan Cooper. Uit dit onderzoek kwam weinig
concreets voor.
Dan Cooper in Mad
Men?
De zaak bood op zich weer inspiratie voor tal van scrhijvers
van boeken en tv-series. In Prison Break was
een medegevangene van Michael Scofield niemand minder
dan Cooper. In Renegade krijgt het hoofdpersonage
aanwijzingen over Coopers huidige verblijfplaats en gaat
naar hem op zoek. In Numb3rs mag een voormalig
FBI-agent, die indertijd bij de zaak-Cooper betrokken
was, opnieuw opdraven voor een onderzoek naar een mislukte
overval. En in Leverage was een reconstructie
van de vliegtuigkaping en het daaropvolgende politieonderzoek
te zien. De sterkste verwijzing in een tv-serie is voorlopig
nog een vermoeden. Voor het laatste seizoen van de successerie
Mad Men is het gerucht gelanceerd dat Don Draper
wel eens in staat kon zijn om een vliegtuig te kapen onder
de naam Dan Cooper. De familienaam zou hij dan ontleend
hebben aan zijn voormalige baas Bert Cooper terwijl er
ook een verband wordt gelegd met Dons vrouw die Frans-Canadees
is en in theorie vertrouwd zou kunnen zijn met Weinbergs
stripreeks. In elk geval blijft de naam Dan Cooper ongetwijfeld
nog lange tijd hangen. Wij houden het in een stripcontext. |
Overlijdensbericht
Willy Vandersteen |
|
|
Onlangs
vonden we in ons archief nevenstaand overlijdensbericht
uit Het Nieuwsblad terug. Op 28 augustus 2014
is het 24 jaar geleden dat Willy Vandersteen
overleed. Het zijn er slechts weinigen gegeven om bij
overlijden zowel als echtgenoot en als "geestelijke
vader" herdacht te worden. |
Ton
en Tineke op een rijtje |
|
|
In
2015 zou er een integrale van Ton en Tineke in
het Frans moeten verschijnen. Het valt te verwachten dat
het wederom enkel om de gags van André
Franquin gaat. Het is alleszins een zoveelste
heruitgave van de gagreeks die Franquin in 1955 voor het
weekblad Kuifje creëerde. Waarom hij plots
bij de grote concurrent van Robbedoes opdook,
kwam door een valse belofte van een financieel verantwoordelijke
bij Dupuis, de uitgever van Robbedoes.
Hoe Ton en Tineke begon en wat de gevolgen waren,
sommen we in dit artikel voor je op.
Met Franquin onder de gelederen, had Dupuis zich van een
belangrijk tekenaar verzekerd. Begin jaren 1950 was hij
sowieso de belangrijkste man. Wekelijks tekende hij anderhalve
pagina van de avonturen van Robbedoes en Kwabbernoot,
bijkomende illustraties, voorstudies voor advertenties,
enzovoort. Er werd hem schriftelijk een betere betaling
voor de albumverkoop beloofd. Franquin verloor helaas
dat document. Niet alleen constateerde hij later dat de
belofte niet was ingelost, er werd ook in alle toonaarden
ontkend dat er een belofte was gemaakt! Franquin was furieus.
Hij kende een tekenaar bij Kuifje en sprak er
met hem over. Deze tekenaar belde naar de redactie van
Kuifje met de boodschap dat hij Franquin kon
overtuigen voor hen te werken. Kwatongen beweerden achteraf
dat diezelfde man zijn headhuntersdaad te gelde wilde
maken.
Het kwam snel tot een afspraak met toenmalig hoofdredacteur
André Fernez en Eugène
Van Nijverseel, beter bekend onder zijn pseudoniem
Evany, een belangijk figuur uit de entourage
van Hergé. Met hen discussieerde
hij over de naam van de serie die hij voor hen zou tekenen.
De naam van het meisje, Pompom (Tineke, of eigenlijk Tinneke
zoals ze aanvankelijk genoemd wordt), was al gekozen.
Die naam amuseerde Franquin. Voor het mannelijke hoofdpersonage
had hij geen idee. Evany haalde er een agenda bij en las
alle voornamen op de kalender voor. Er kwam een algemeen
akkoord bij Modeste (Ton).
Het karakter van Ton en Tineke werd meebepaald door het
doelplubliek van Kuifje. Robbedoes werd
door Fernez en Evany aanzien als een verzamelplaats van
op het randje af slechte smaak, waarbij elk middel goed
is om de lezer te laten lachen, hoe laag ook. Natuurlijk
wilden ze dat een talent als Franquin voor hen kwam werken,
maar liever niet met iets dat te kwajongensachtig of te
vulgair zou zijn. Nochtans kende Robbedoes in
dezer dagen een groter succes dan Kuifje. Bij
Kuifje ontbrak het dan weer aan komische iconen.
Hij kwam op een geschikt moment. Door deze samenloop van
omstandigheden kregen Ton en Tineke een bourgeois en nette
uitstraling aangemeten.
Franquin stelde zelf voor om wekelijks een gag te tekenen.
Die formule kende hij nog uit de stripbladen Mickey,
Robinson en Hopla die hij in zijn jeugd
las. Hij dacht dat een wekelijkse gag makkelijker te bolwerken
viel dan vervolgverhalen. Hij vergiste zich.
Franquin kwam slechts één keer langs op
de redactie van Kuifje waar hij zich door uitgever
Raymond Leblanc aan de redactieleden
liet voorstellen. Dat gebeurde nogal opzichtig met de
uitspraak: "Heren, ik stel u Franquin voor, het genie!"
De redactieleden kregen een licht gegeneerde man te zien
die zich duidelijk niet op zijn gemak voelde. Tibet
was er ook bij. Hij was de benjamin en hij bewonderde
net zoals zijn collega's alle tekeningen die Franquin
maakte. Hij kende Franquins tekeningen nog uit het scoutsblad
Plein Jeu. Dat zijn stijl navolging kreeg, liet
Tibet eens aan Leblanc opmerken dat Kuifje iemand
als Franquin miste. Die wens werd dus ingewilligd. Die
eerste ontmoeting tussen Franquin en Leblanc werd trouwens
uitgesteld door deze laatste. Er moest een andere datum
gekozen worden omdat Leblancs horoscoop die dag niet gunstig
bleek.
Bij Dupuis heeft Franquin tot dan nooit een contract moeten
tekenen. Alles gebeurde in een vorm van gentlemen's
agreement, in vertrouwen. Bij Kuifje had
hij ineens een contract van vijf jaar ondertekend. Uitgever
Charles Dupuis was zwaar ongelukkig door
Franquins beslissing om naar de concurrentie te gaan.
Hij vroeg of hij terug wilde komen om exclusief voor Robbedoes
te tekenen. Franquin durfde hem aanvankelijk niet zeggen
dat er al een ondertekend contract was. Volgens de versie
van Leblanc zou Dupuis gehuild hebben om Franquin terug
te krijgen. Vogens Dupuis zelf vertelde Franquin tijdens
een etentje, waar Dupuis hem voor had uitgenodigd, hem
dat hij wilde terugkomen omdat hij de sfeer bij Robbedoes
beter vond dan bij Kuifje. Hoe dan ook, er kwam
een overeenkomst. Franquin mocht na vier in plaats van
vijf jaar beschikken, na 183 gags van Ton en Tineke.
Ondertussen werkte hij dus voor zowel Kuifje
als Robbedoes. De rechten op de personages Ton
en Tineke kocht Leblanc van hem af voor wat Franquin later
een bespottelijk bedrag vond. Leblanc betaalde Franquin
gewoon twee jaar door en dat was het. Hij leidde nog zelf
zijn opvolger Dino Attanasio op.
Voor de albums bij Le Lombard kwam er
ook een regeling, zij het niet gemakkelijk. De uitgeverij
had geleerd dat het ene succes het andere niet is. De
albums van Kuifje bijvoorbeeld verkochten als
zoete broodjes, maar dat ging in veel mindere mate op
voor Hergés Quick en Flupke.
Er was maar één besluit: albums met grappen
op één of enkele pagina's marcheerden niet.
Men geloofde er niet in. Het duurde een paar jaar, tot
1958 en 1959, voordat er twee albums van Ton en Tineke
verschenen met een selectie van de gags in volslagen
willekeurige volgorde. Franquin moest nog zelf aandringen
op een derde album dat pas in 1973 verscheen. Hij stond
er toen op dat Le Lombard ermee ophield om de naam van
de scenarist, die Franquin op elke pagina voorzag, zomaar
te wissen in de albums. De politiek van Le Lombard bestond
erin om maar met één auteur af te rekenen
om complicaties te vermijden.
En die schriftelijke belofte die het vertrek van Franquin
bij Robbedoes veroorzaakte? Twee maanden nadat
hij zich door Kuifje liet inlijven, vond hij
het document terug. Het probleem regelde zichzelf.
Uit de erfenis van Ton en Tineke, die in handen
van andere tekenaars verder liep tot 1988, stippen we
enkele zaken aan:
• Zowel Ton als het latere nevenpersonage Felix
hebben uitvindersbloed door hun aderen stromen. Let erop
dat Franquin pas in 1957 Guust Flater creëerde voor
het weekblad Robbedoes.
• Met een van Felix' uitnodigingen was Franquin
zijn tijd vooruit. Hij vond een draadloze, elektronische
afstandsbediening uit om het kanaal van de televisie te
veranderen zonder er telkens naartoe te moeten lopen.
In 1956 vond de Amerikaanse Robert Adler
de draadloze afstandsbediening uit met ultrasoon geluid.
Hij wilde er een einde aan vervelende televisiereclames
mee bekomen, maar het kijkgedrag van televisiekijkers
veranderde integendeel drastisch doordat ze begonnen te
zappen. Pas in 1969 kwam de afstandsbediening met ultrasoon
geluid op de Europese markt. Tegenwoordig gebeurt dat
met infraroodsignalen. Franquin was dus al op de hoogte
van het bestaan van de Amerikaanse uitvinding, maar Europeanen
leerden het apparaat pas een twintigtal jaar na de aanwezigheid
ervan in een gag van Ton en Tineke kennen.
• Om het zich zo gemakkelijk mogelijk te maken,
wilde Franquin niet met te veel documentatie werken. Liever
vond hij zelf wagens uit dan ze na te tekenen van bestaande
modellen. Hij ondervond snel dat het zelf vormgeven van
wagens hem net méér werk kostte.
• De drie neefjes van Felix, die meer tijd bij Ton
doorbrengen dan bij Felix, waren aanvankelijk met vijf.
In Franquins periode waren ze naamloos.
• Voor de scenario's kreeg Franquin hulp van collega's
en occasioneel zelfs zijn schoonmoeder! Peyo
schreef voor hem de allereerste gag. Greg
en in mindere mate René Goscinny
namen het leeuwendeel van de andere gags op zich. Ze voegden
elk een irritante buurman aan het wereldje van Ton toe.
Een ervan lijkt sterk op het latere nevenpersonage Van
Gestel uit Guust. De samenwerking met Greg herhaalde
Franquin voor avonturen van Robbedoes en Kwabbernoot.
Greg had tijdens de Ton en Tineke-periode geleerd
dat het beter was om Franquin telkens niet meer dan één
idee voor een gag te leveren in plaats van telkens een
zestal. In het laatste geval gooide Franquin er toch twee
derde van weg. Hoe langer hij de ideeën liet liggen,
hoe meer ze hem verveelden en ze liever niet tekende,
hoewel het nog wel om goeie grappen ging waarmee Franquin
aanvankelijk smakelijk kon lachen. De relatie buurman
versus buurman ontwikkelde Greg later nog voor zijn eigen
gagserie Olivier Blunder. Bij Goscinny merkte
Franquin dat hij liever langere verhalen vertelde dan
gags. Hij had telkens de neiging om de grap te stofferen
met extra elementen. Asterix moest nog geboren
worden.
• Ook bewonderaar Tibet leverde Franquin ideeën.
Eigenlijk zocht de jongeling aanleidingen om zijn idool
te bezoeken en hem zijn platen te komen tonen. De debutant
had nog een en ander te leren en kwam net om de hoek piepen
met Chick Bill. Om bij volgende gelegenheden
niet met lege handen te komen, schreef Tibet gags voor
Franquin.
• Het idee van de zogezegde vleesetende monsterplant
maakte school. In zowel Guust (gag 717) als het
Robbedoes en Kwabbernoot-verhaal Tembo Taboe
kwam er een grote vleesetende plant voor. De Guust-gag
was geschreven door Jean Van Hamme. In
De Smurfen en de Krwakakrwa komt er ook zo'n
levensbedreigende plant voor. Het idee voor dit verhaal
kwam van... Franquin!
• Franquin hield van het personage Spaghetti door
Dino Attanasio. Door het groeiende succes van Guust
en de overeenkomst om het contract niet volledig uit te
doen, vroeg Franquin Attanasio tijdens een receptie bij
deze laatste om Ton en Tineke over te nemen.
Een jaar lang verscheen Ton en Tineke in Kuifje
zondar Attanasio's naam erbij. Met zijn studio maakte
hij tien jaar lang in totaal 480 gags. Greg schreef er
een aantal van, Lucien Meys heel wat
meer en later kwam een zekere Hao (een
pseudoniem van Mittéï) helpen.
Ook Jean Van Hamme schreef in Attanasio's laatste jaar
een tiental gags.
• Mittéï en Christian Godard
namen het vanaf 1969 van Attanasio over, Foal
(Pierre Seron) assiteerde Mittéï
zeer regelmatig. In 1975 volgde Vlaming Griffo
met scenario's van vooral Noirret. Nog
geen jaar later nam Bertrand Dupont (veelal
op scenario van Bob de Groot) en een
enkele keer Dupa de honneurs waar. Zijn
overname duurde tot 1980 waarop het duo Walli
en Bom de reeks naar allerbest vermogen
vervolgden tot de reeks er definitief mee ophield in 1988.
Wil men Ton en Tineke echt integraal uitgeven,
dan moet er eens werk gemaakt worden van chronologische
albumuitgaven van bovenstaande auteurs. Een Frans- en
Nederlandstalig albumoverzicht levert alvast het volgende
op:
Ton en Tin(n)eke
in het Nederlands
Albums
van André Franquin + diverse scenaristen:
• 60 Avonturen van Ton en Tinneke (Le Lombard
- De Lombardcollectie, 1958)
• Ton de Pechvogel: 60 Avonturen van Ton en Tinneke
(Le Lombard - De Lombardcollectie, 1959)
• 60 Avonturen van Ton en Tinneke (Le Lombard /
Helmond, 1973)
• Ton de Pechvogel: 60 Avonturen van Ton en Tinneke
(Le Lombard / Helmond, 1973)
• Ton en Tinneke 3: Boordevol Grappen (Le Lombard
/ Helmond, 1973)
• Ton en Tinneke 1 (Le Lombard - Côte d'Or
Stripalbums Collectie, 1987)
• Ton en Tinneke 2 (Le Lombard - Côte d'Or
Stripalbums Collectie, 1987)
• Ton en Tineke 1: Kalm Blijven, Ton! (Loempia,
1989)
• Ton en Tineke 2: Ik Maak Me Niet Druk! (Loempia,
1989)
• Ton en Tineke 3: Kop Op, Tineke! (Loempia, 1990)
•
Ton en Tineke 4: Niet Zeuren, Ton! (Loempia, 1990)
• De Jaren Ton en Tineke door Franquin (Loempia,
1989) (luxe) = deel 1 Loempia + 24 p + stofomslag
• De Droom van een Designer (Loempia, 1989)
(luxe) = deel 2-3 Loempia + 26 p + stofomslag
• Franquin het Schetsboek (Loempia, 1991) (luxe)
= deel 4 Loempia + 30 p + stofomslag + schuifdoos
Albums
van Dino Attanasio / Studio Attanasio + diverse scenaristen:
• De Avonturen van Ton en Tinneke: Ha!
Ha! Ha! Ha! Ha! (Le Lombard - De Lombardcollectie, 1964)
• De Avonturen van Ton & Tinneke 1 (CentriPress,
1979)
• De Avonturen van Ton & Tinneke 2 (CentriPress,
1979)
• De Avonturen van Ton & Tinneke 3 (CentriPress,
1980)
• De Avonturen van Ton & Tinneke 4 (CentriPress,
1980)
• De Avonturen van Ton & Tinneke 5 (CentriPress,
1981)
Albums
van Walli + Bom:
• Een Avontuur van Ton en Tinneke in Walibi:
Het Tamme Geheugen (Walibi Productions, 1984)
• Ton en Tinneke 1: Geinige, Gave Grappen en Grollen
(Le Lombard, 1985)
• Ton en Tinneke 2: Lachen Geblazen (Le Lombard,
1986)
• Ton en Tinneke 3: De Tienkoppige Chinees (Le Lombard,
1987)
• Ton en Tinneke 4: In Goede en Vrolijke Dagen!
(Le Lombard, 1987)
Modeste et Pompon
in het Frans
Albums
van André Franquin + diverse scenaristen:
• 60 Aventures de Modeste et Pompon (Le
Lombard - Collection du Lombard, 1958)
• Bonjour Modeste: 60 Aventures de Modeste et Pompon
(Le Lombard - Collection du Lombard, 1959)
• 60 Aventures de Modeste et Pompon (Dargaud / Le
Lombard - Des Histoires du Journal Tintin, 1973)
• Bonjour Modeste: 60 Aventures de Modeste et Pompon
(Dargaud / Le Lombard - Des Histoires du Journal Tintin,
1973)
• Modeste et Pompon: Tout Plein de Gags (Dargaud
/ Le Lombard, 1973)
• Modeste et Pompon (Glénat - BDecouvertes,
1975)
• Modeste et Pompon R1 (Magic Strip, 1980)
• Modeste et Pompon R2 (Magic Strip, 1981)
• Modeste et Pompon R3 (Magic Strip, 1983)
• Modeste et Pompon R4 (Magic Strip, 1981)
• Intégrale Franquin: Modeste et Pompon (Rombaldi,
1987)
• Modeste et Pompon 1 (Le Lombard - Les BD d'Or,
1987)
• Modeste et Pompon 2 (Le Lombard - Les BD d'Or,
1987)
• Modeste et Pompon R1: Sois Bien Calme, Modeste!
(Himalaya, 1988)
• Modeste et Pompon R2: Non! Je Ne M'Énerve
Pas! (Himalaya, 1989)
• Modeste et Pompon R3: Souris, Pompon! (Himalaya,
1990)
• Modeste et Pompon R4: Tais-Toi, Modeste! (Himalaya,
1990)
• Les Années Modeste et Pompon de Franquin
(Magic Strip, 1989) (luxe)
• Un Rêve de Designer (Magic Strip, 1989)
(luxe)
• Le Carnet de Croquis de Franquin (Magic Strip,
1991) (luxe)
• Modeste et Pompon (Le Lombard - Les Classiques
du Rire, 1996)
• 60 Aventures de Modeste et Pompon (Le Lombard
- Millésimes, 2006)
Albums
van Dino Attanasio / Studio Attanasio + diverse scenaristen:
• Les Mésaventures de Modeste et
Pompon: Ha! Ha! Ha! Ha! Ha! (Dargaud, 1964)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon 1
(Magic Strip, 1980)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon 2
(Magic Strip, 1980)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon 3
(Magic Strip, 1980)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon 4
(Magic Strip, 1980)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon 5
(Magic Strip, 1980)
• Modeste et Pompon R5: T'En Fais Pas, Modeste!
(Himalaya, 1991)
• Modeste et Pompon R6: Pas de Panique, Pompon!
(Himalaya, 1991)
• Modeste et Pompon R7: Ça Suffit, Modeste!
(Himalaya, 1992)
• Modeste et Pompon R8: Mais Enfin, Modeste! (Himalaya,
1992)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon:
Ha! Ha! Ha! Ha! Ha! (Loup, 1999)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon:
Ha! Ha! Ha! Ha! Ha! (Loup, 1999) (luxe)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon:
Plus Vite Modeste! (Loup, 2000)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon:
Plus Vite Modeste! (Loup, 2000) (luxe)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon:
Descends, Modeste! (Loup, 2000)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon:
Descends, Modeste! (Loup, 2000) (luxe 1)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon:
Descends, Modeste! (Loup, 2000) (luxe 2)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon:
Et Que Ça Saute, Modeste! (Loup, 2001)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon:
Et Que Ça Saute, Modeste! (Loup, 2001) (luxe)
• Modeste & Pompon (Hibou - Traits d'Humour,
2005)
• Modeste & Pompon (Hibou - Traits d'Humour,
2005) (luxe)
Albums
van Mittéï + Christian Godard:
• Les Mésaventures de Modeste et
Pompon 1 (Horus, 1979)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon 2
(Horus, 1979)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon 3
(Horus, 1979)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon 4
(Horus, 1979)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon 5
(Horus, 1979)
• Les Mésaventures de Modeste et Pompon 6
(Horus, 1979)
Albums
van Walli + Bom:
• Une Aventure de Modeste et Pompon à
Walibi: La Mémoire Volatile (Productions Walibi,
1984)
• Modeste et Pompon 1: Fin Festin de Fines Facéties
(Le Lombard - Bédé Chouette, 1985)
• Modeste et Pompon 2: Ah! Ça Rira, Ça
Rira! (Le Lombard - Bédé Chouette, 1986)
• Modeste et Pompon 3: Le Chinois à Dix Têtes
(Le Lombard - Bédé Chouette, 1987)
• Modeste et Pompon 4: Pour le Meilleur et Pour
le Rire! (Le Lombard - Bédé Chouette, 1987) |
Onvoltooid
project (12): Clifton
door Alain Julié en François Corteggiani |
|
|
In
2005 startte liefhebbersuitgeverij Flouzemaker
met het (her)uitgeven van strips van Raymond Macherot
en de publicatie van — alleen in het Frans
— gloednieuwe avonturen van Snoesje door
André Taymans en Minnolt
door Erwin Drèze. Blijkbaar bestond
er ook een project om een van Macherots andere creaties
nieuw leven in te blazen: Clifton.
Flouzemaker bleek echter niet levensvatbaar en de uitgeverij
werd opgedoekt. Het Clifton-project van scenarist
François Corteggiani bleef dus
dode letter. Voor de tekeningen zou hij in zee gaan met
Alain Julié wiens werk we in vertaling
kennen door de gagreeks Wielergek! die bij Ballon
Comics verschijnt. Corteggiani's verhaal heette
Clifton et la Momie (Clifton en de Mummie).
De hierbij afgebeelde schetsen en proefplaten vind je
ook terug op zijn blog,
aangevuld met zijn zelfgetekende storyboards.
|
|
|
|
In
1988 kreeg Bob De Moor het vervolg van
het Blake en Mortimer-tweeluik De 3 Formules
van Professor Satô als tekenaar toevertrouwd
na het overlijden van Edgar P. Jacobs.
Al meteen werd hij ook gevraagd voor een van de oudste
publicitaire strips van de klassieke stripreeks. Voor
de Franse stad Montreuil tekende hij in 1988 een kortverhaal
met de titel La Marque Verte (Het Groene
Teken) om de schoonmaakdienst van de stad te promoten.
De campagne kwam ook met een tekenwedstrijd waarbij de
beste honderd deelnemers een album van Blake en Mortimer
wonnen. De winnaar mocht met zijn klagenoten naar
het stripfestival van Angoulême. Johan De
Moor hielp mee aan dit verhaaltje, voornamelijk
voor de achtergronden. De strip verscheen als een brochure
van vier pagina's op A4-formaat.
(Bron: blog
La Marque Jaune, 19 oktober 2008)
|
Geweigerde
Lucky Luke-cover
kon wel in Nederland |
|
|
|
Volgens
een anekdote waar weinig over geweten is omdat het moeilijk
valt op te sporen in bronnenmateriaal nam Lucky Luke-tekenaar
Morris ooit de uitdaging aan om een compleet
verhaal in amper één maand te tekenen, net
zolang als René Goscinny erover
deed om het ganse verhaal te schrijven. Hij won. Dat gebeurde
met Naijver in Painful Gulch, toevallig ook een
van de beste albums in de langlopende reeks. Het verscheen
in 1961 in voorpublicatie in Robbedoes.
Over de coverillustratie voor de albumpublicatie in 1962
bestaat dan weer wel concrete informatie. Yvan
Delporte, de toenmalige hoofdredacteur van Robbedoes,
liet Morris de albumcover drie keer hertekenen. Uit zelfcensuur
om de Franse censuurcommissie niet voor het hoofd te stoten.
Oorspronkelijk wilde Morris een telg van de rivaliserende
clans O'Hara en O'Timmins naar elkaar laten schieten met
Lucky Luke en Jolly Jumper in het vuurgevecht tussen hen
in. Zoiets strookte niet met wat de Franse censuurcommissie
duldde. Met het oog op de publicatie voor de jeugd keurde
de commissie vooral buitenlandse strips en sloeg het wapens,
bloot of kritiek op het gezag en politiek in de ban. Uit
het verhaal Billy the Kid verdween voor de albumversie
een scène met Billy die als baby op een revolver
zuigt. Morris kreeg voor het covervoorstel van Naijver
in Painful Gulch bovendien commentaar op de fles
op de voorgrond. Een fles met een kurk op, dat moest wel
alcohol zijn en dat was een slecht voorbeeld voor de jeugd.
Een verbod betekende dat het album niet in Frankrijk zou
mogen worden verkocht, zoals met een aantal albums van
Dupuis effectief gebeurde. Een streep
door de rekening van de uitgeverij, al voeren winkels
nabij de Belgische grens er wel bij door dergelijke verboden
strips onder de toonbank te verkopen, bijvoorbeeld Sammy
8: Lijfwachten en Koning Dollar. Redacties van weekbladen
en stripmakers gingen daarom liever over tot zelfcensuur
voordat de commissie er zich over boog.
Maar wat in het geval van Naijver in Painful Gulch
niet kon in Frankrijk, en daarom tegelijk in België,
kon wel in Nederland. Voor de herpublicatie van Naijver
in Painful Gulch in 1967 — onder de titel Rivalen
in Painful Gulch — in het stripweekblad Pep
gebruikte Morris gewoon zijn oorspronkelijke idee.
Dat brengt ons meteen bij de vele covers die Morris exclusief
voor Pep schilderde. Per jaar soms tot negen
toe! Lucky Luke dook in de jaargang 1965 op en
was een regelmatig terugkerende vedette tot de laatste
snik in 1975. In de latere jaargangen waren de covers
niet meer dan uitvergrote plaatjes of close-ups. Hieronder
vind je een overzicht van àlle vijftig unieke Lucky
Luke-covers die het weekblad Pep sierden.
Ger Apeldoorn besteedde hier ruime aandacht
aan in zijn voortreffelijke overzichtsboek De Jaren
Pep. Let
ook op de covers van een rokende Lucky Luke en zelfs eentje
met Jolly Jumper met een sigaret in de mond. Toen kon
dat wel, tegenwoordig is zoiets ondenkbaar.
|
William
Vance + Jean Van Hamme
= Bruno Brazil Largo Winch Cobra
XIII! |
|
|
De
dood van Big Boy Lafayette in het Bruno Brazil-verhaal
Kaaimannen in het Rijstveld (in album verschenen
in 1975 als deel 7) bezorgde de lezertjes van het weekblad
Kuifje en Tintin een trauma. Uitgeverij
Le Lombard ontving talloze kwade brieven,
zelfs met prompte beledigingen. Sommigen vroegen zich
af of scenarist Greg niet het voornemen
had om nog meer leden van het speciale commando om te
leggen. En o boy, kregen zij gelijk!
In 1976 startte de aflevering Quitte of Dubbel voor
Alak 6 (deel 9 uit 1977). Big Boy Lafayette was in
het vorige verhaal, Storm op de Aleoten (deel
8 uit 1976) vervangen door Tony Nomade, een hippie. Tussen
pagina 43 en 45 werd het commando gedecimeerd tijdens
een gevaarlijke missie. Vaarwel Bruno's broertje Billy
en Texas Bronco. Zij kwamen om terwijl Whip Rafale en
Tony in hun benen werden geschoten. Einde carrière
voor hen. Enkel Bruno en oude rot Gaucho Moralès
kwamen ongeschonden uit het pleit. Nu ja, ongeschonden.
Op het einde van het verhaal is het duidelijk dat Bruno
geestelijk gebroken is. Opnieuw kropen lezers in de pen,
furieuzer dan tevoren. Tientallen bedreigingen belandden
op de redactie van het weekblad. Ze zouden hun abonnement
opzeggen! Greg had niet lang geleden zelf al een precedent
gecreëerd door lezers te choqueren toen hij in het
Comanche-verhaal De Hemel Is Rood Boven Laramie
moordenaar Russ Dobbs zonder de minste mededogen
door Red Dust af te laten knallen. Nochtans beweerde
William Vance, de tekenaar van Bruno Brazil,
dat hij zelf het idee aanbracht om een personage te laten
verdwijnen. Hij had alleen niet verwacht dat Greg er vier
zou uitschakelen.
Toen Vance het scenario ontving, trok hij in het verweer.
Vance probeerde Greg van gedacht te laten veranderen.
Tevergeefs. De scenarist nam zijn verantwoordelijkheden
op en ging voor de beslissing die eigen was aan de tijd.
De door Amerikaanse films gepassioneerde schrijver zag
hoe gewelddadige scènes explicieter werden op het
zilveren scherm. Tegelijk was hij ervan overtuigd dat
het eeuwige leven voor een stripheld een voorbijgestreefd
idaal is. De lezers waren aanvankelijk een andere mening
toegedaan. Voor hen was het een uitgemaakte zaak: de serie
was veroordeeld, het einde was een feit. Ze verweten Greg
dat hij Bruno Brazil als reeks zelfdoding opdrong.
Hoewel de negen tot dan verschenen albums veelbelovend
waren, vertaalde zich dat niet in een stevig verkoopscucces.
Een jaar later, in 1977, kwam Bruno Brazil als
albumreeks terug. Dossier Bruno Brazil bestond
uit eerder in het weekblad verschenen kortverhalen. Een
omkaderend verhaal lastte de kortverhalen aan elkaar.
Daarin leren we dat Bruno Brazil aan een depressie lijdt.
Gaucho Moralès wordt gevraagd een nieuw Kaaimancommando
te leiden en er moet beslist worden of Bruno is afgeschreven.
Het komt zelfs tot een praktisch herexamen waarvoor Bruno
glansrijk slaagt. Ook deel 11 in de reeks, Het Einde...!?!,
dat pas in 1995 verscheen als afsluiter van de complete
herlancering van de albumreeks, bestaat uit eerder verschenen
kortverhalen, nu aangevuld met de eerste zes platen van
De Rode Ketting waar Vance en Greg in 1980 mee
begonnen. Greg wilde de reeks nieuw leven inblazen door
een nieuw commando te vormen rond het trio Bruno, Gaucho
en nieuwkomer Cheree Lamour. Haar eerste missie werd meteen
ook haar laatste want de auteurs werkten De Rode Ketting
nooit af.
In 1978 trok Greg naar de Verenigde Staten in opdracht
van uitgever Georges Dargaud om er de
markt te verkennen voor de uitgave van Fanco-Belgische
strips (lees er hier
meer over). Voordat hij Parijs verliet gaf hij nog snel
het scenario van de eerste twintig pagina's van De
Rode Ketting aan Vance. De tekenaar begon er wel
mee, maar stelde het tekenen van het vervolg uit omdat
hij zich ongerust maakte over het verdere vervolg dat
Greg nog niet had geschreven. Hij had het donkerbruine
vermoeden dat het lang op zich zou laten wachten. En inderdaad,
Greg vond niet de minste tijd om nog een letter op papier
te zetten om Bruno een comeback te laten beleven. Vance
zat ondertussen niet om werk verlegen. Hij had nog Bob
Morane, Ramiro en Bruce J. Hawker.
Twee jaar later was er nog niets aan de patstelling veranderd.
Uitgeverij Le Lombard speelde met het
idee om het verhaal te laten afwerken door een andere
scenarist en eventueel ineens de reeks aan hem over te
laten. Dit had Jean Van Hamme moeten
worden. Volgens journalist Jacques Pessis*
weigerde Greg en beloofde werk te maken van het vervolg.
Na enkele briefwisselingen zat alles muurvast. Er kwam
geen enkele overeenkomst uit de bus omdat er sowieso al
niets op papier stond voor de reeks van start ging. Zelfs
een doorstart door alleen Vance zou juridisch onmogelijk
zijn. En voor een overname door Van Hamme was een handtekening
van Greg nodig. Een handtekening die er niet kwam.
In
1968 schreef Jean Van Hamme voor Paul Cuvelier
(bekend van Corentin) het erotische one-shot
Epoxy. Van Hammes toenmalige vriendinnetje was
het buurmeisje van Cuvelier. Wanneer Cuvelier op een dag
een pintje kwam drinken bij het jonge koppeltje beloofde
Van Hamme aan Cuvelier om een verhaal te schrijven waarvan
de tekenaar droomde: vol naakte lichamen die hij zo graag
tekende zonder in de pornografie te vervallen. Na drie
vodka oranges stemde Cuvelier toe. Twee weken later kreeg
hij van Van Hamme het scenario. Het moment van de release
was slecht gekozen. In april en mei 1968 hadden de Fransen
wel iets anders aan hun hoofd. Maar recensenten onthaalden
de strip hartelijk. Helaas werd Van hamme nooit betaald
voor zijn werk. De uitgever betaalde de tekenaar de volledige
som uit zonder dat Cuvelier eraan dacht Van Hamme te betalen.
Op datzelfde moment mikte de uitgever van Dupuis
de kandidatuur van Van Hamme voor een job als hoofdredacteur
van Robbedoes in de prullenmand nadat hij ontdekte
dat de scenarist in spe het weinig katholieke Epoxy
had geschreven. Tien jaar aanmodderen viel hem daarna
te beurt. Tijdens een receptie van Dargaud Benelux
op 4 juli 1978 ontmoette Van Hamme Vance met wie hij het
goed kon vinden. Greg had de jonge scenarist aan de tekenaar
voorgesteld. Op diezelfde receptie liet hij Vance ook
weten dat hij naar de States trok. Volgens journalist
Jean-Pierre Fuéri** had Greg Jean
Van Hamme aan Vance voorgesteld als diens opvolger voor
Bruno Brazil.
Hoewel het klaarblijkelijk de bedoeling was dat William
Vance en Jean Van Hamme Bruno Brazil zouden vervolgen,
kozen ze uiteindelijk voor een nieuwe held: XIII. In december
1981 typte Van Hamme de eerste letters van het scenario
van het eerste verhaal Zwarte Vrijdag. Tijdens
de contractonderhandelingen voor alvast drie albums verlangde
William Vance — die zich geen tweede keer aan dezelfde
steen wilde stoten — om te preciseren dat hij de
mogelijkheid behoudt om, wanneer de scenarist de handdoek
in de ring mocht gooien, hij het recht had om de reeks
te vervolgen met iemand anders. Dat contract werd in augustus
1983 beklonken.
De
eigenlijke voorpublicatie van Zwarte Vrijdag
begon op 7 juni 1984, nota bene in Robbedoes,
bij de concurrent want Le Lombard presteerde het om het
scenario anderhalf jaar in de lade te laten liggen waarop
Van Hamme andere uitgeverijen aanschreef. De keuze viel
tussen Novedi en Dargaud Frankrijk
bij wie Vance al Ramiro en Bob Morane
had gepubliceerd. Om financiële redenen zou het Dargaud
Benelux worden. XIII was hun eerste
reeks. Maar toen Le Lombard-uitgever Guy Leblanc
daar lucht van kreeg, stelde hij de auteurs een nieuw
weekblad voor vol actie- en avonturenverhalen. Hun nieuwe
held zou de naam van het weekblad krijgen: Cobra.
Vance moest Van Hamme verdedigen en beloofde Leblanc vijf
nieuwe Bruce J. Hawker-albums te tekenen om processen
te vermijden. Een lang, bijkomend gesprek kalmeerde de
uitgever, maar het zou hem altijd blijven steken.
27 jaar na de voorpublicatie van het eerste XIII-verhaal
lag deel 20 in de winkel, geschreven door Van Hammes opvolger
Yves Sente. De nieuwe cyclus zou Vance
tekenen, maar om gezondheidsredenen moest hij zijn carrière
als striptekenaar voorgoed beëindigen.
* XIII Intégrale Volume 1, Dargaud maart 2014
** Bruno Brazil Intégrale 3, Le Lombard, februari
2014
In
bovenstaande, recente Franse bronnen lopen de versies
uiteen over Gregs voornemen om de reeks Bruno Brazil
wel of niet aan Jean Van Hamme over te laten. De
waarheid laten we liever over aan William Vance die in
2005 door Geert De Weyer werd geïnterviewd
voor de Stripschrift-special over de carrière
van de Vlaamse tekenaar. Wij citeren:
GDW: "Laten we meteen even enkele onwaarheden
de kop indrukken: Van Hamme heeft je weliswaar gevraagd
om Largo Winch te tekenen, maar jij hebt hem
gevraagd een scenario te maken dat uitmondde in XIII.
Waar of niet waar?"
Vance: "Van Hamme is aan me voorgesteld door Guy
Leblanc, directeur van uitgeverij Le Lombard. Hij wilde
per se een vervolg op Bruno Brazil hebben, maar
door het feit dat Greg me geen scenario gaf, moest ik
hem melden dat dat op korte termijn onmogelijk was. Aan
Leblanc heb ik gevraagd of hij me niet aan een scenarist
kon helpen. Hij stelde Jean Van Hamme en Bob De
Groot voor. Die laatste kende ik al, dus was
hij de aangewezen persoon om als eerste te worden gepolst.
Hij had echter te weinig tijd, want werkte toen al onafgebroken
aan Robin Hoed en Leonardo. Daarop heb
ik getelefoneerd met Van Hamme, iemand die ik in het gezelschap
van Greg ooit één keer had gsproken. Greg
had hem toen voorgesteld als 'de nieuwe scenarist van
Bruno Brazil'. Maar dat plan is kort daarop in
het water gevallen. Ik heb Van Hamme daarna nooit meer
gezien. Toen ik hem echter jaren later telefoneerde met
de vraag of hij voor mij een reeks wilde maken, ging hij
onmiddelljk akkoord. Meteen daarop heb ik hem opgezocht.
Ik spreek nu over begin jaren 1980."
GDW: "Niet veel mensen weten overigens dat
Van Hamme je heeft gevraagd Largo Winch te tekenen."
Vance: "Dat heeft hij me eerder terloops gevraagd.
Meteen toen hij het vroeg, concludeerde hij zelf al dat
ik dat niet zou doen. Hij wist dat ik niet tegen hetzelfde
probleem wilde aanlopen als ten tijde van Bob Morane.
Toen werkte ik met een schrijver die zijn personage allen
maar onder bepaalde voorwaarden afstond. Henri
Vernes bleef te allen tijde eigenaar en rechthebbende
van zijn eigen personage. Dat heeft voor de tekenaar van
dienst verregaande gevolgen, ook financieel. Vernes koos
zelf zijn tekenaar. Je was bijna afhankelijk van hem.
Dat zou ook met Largo Winch zo zijn, want het
was al een roman van Van Hamme. Dat zou betekenen dat
het automatisch zijn eigen personage werd dat niet gedeeld
kon worden Voor XIII lag dat anders. Dat personage
is van ons beiden."
Vervolgens liet Vance optekenen dat Greg mondeling had
toegestemd om Bruno Brazil door Van Hamme te
laten vervolgen, maar niet schriftelijk. Vance had de
indruk dat Greg Bruno Brazil in feite toch niet
wilde afgeven. In een later interview vroeg men Greg uit
over het succes van XIII en waarom hij Bruno
Brazil had laten vallen. Gregs antwoord: "Ik
heb iets gedaan wat ik niet had moeten doen, maar ik wens
Vance wel veel succes." |
De
vermiste Bollie en Billie-gag |
|
|
Begin
jaren 1960 verscheen bovenstaande gag van Bolle en
Billie in het weekblad Robbedoes en achteraf
in het eerste album van de stripreeks. De gag kreeg nummer
14 mee. Oorspronkelijk bestond er echter een compleet
andere gag met het nummer 14. Alleen Jean Roba
en enkele verzamelaars hebben die onder ogen gezien...
En jij nu dus ook! Je vindt hem onderaan dit bericht.
De orignele plaat van gag nummer 14 raakte nooit bij Dupuis,
de uitgeverij van Robbedoes, om in te scannen
en te laten inkleuren. De plaat zou zoek zijn geraakt
om pas veel later weer op te duiken. Ondertussen had Roba
al een nieuwe gag nummer 14 getekend, maar dan met een
compleet andere grap. De vermiste plaat is momenteel het
bezit van een Vlaamse verzamelaar. Hij sprak er ooit over
tegen Roba, maar de tekenaar herinnerde zich er niets
meer van. Onderstaande gag werd alleszins nooit gepubliceerd
en is een van de enige (of zelfs dé enige) uit
Roba's beginperiode die in verzamelaarskringen circuleert.
|
|
|