|
|
|
|
Klik
verder naar alle eerdere updates, van Weetje 126 tot
150:
• 149
Marvano's De Zeven Dwergen in miniatuur
• 148
Schunniger eerste versie van Titia en Pijpelijn
• 147
Vertaling Chinese straatreclame in Kuifjes De Blauwe
Lotus
• 146
Het beetje Mézières in Blueberry
• 145
De onvoltooide Guust-gags
• 144
Blufpoker voor Bollie en Billie
• 143
Verloren notities nekten Na de Incal
• 142
Onvoltooid project (11): hertekening van Johan en Pirrewiet
3
• 141
Largo Winch passeert XIII voor parfumreclame
• 140
Een berooide Philippe Delaby in zak en as, en toen kwam
Murena
• 139
Het werk van André Franquin geplunderd door Spanjaard
Francisco Ibañez
• 138
Onvoltooid project (10): Blueberry 1900 door François
Boucq en Jean Giraud
• 137
Henk Kuijpers in Baberiba
• 136
Franquin à gogo
• 135
Boycot De Blauwbloezen
• 134
Bange kindjes voeren Rik Ringers-film af
• 133
Marvin Gayes Sexual Healing met dank aan een erotische
strip in Oostende
• 132
Onvoltooid project (9): Asterix in Caledonië door
François Corteggiani
• 131
Onvoltooid project (8): Advocatenserie van bijna-Sammy-tekenaar
Bédu
• 130
Onvoltooid project (7): Asterix door Daan Jippes en
Lo Hartog van Banda
• 129
Onvoltooid project (6): Parallelle Alex-reeks door André
Taymans en Jacques Martin
• 128
Model sheet van Jerom-personage Ingelein
• 127
De indiaanse roots van Olga Lawina
• 126
Goedele censureert Manara |
|
|
|
|
|
Marvano's
De Zeven Dwergen in miniatuur |
|
|
Wat
doe je dan als vliegtuigmodelbouwer én stripfan?
Dan bouw je toch gewoon een vliegtuig uit een strip na,
compleet met miniatuuruitvoeringen van personages op schaal
1:72! In april 2014 voltooide een Duitse lezer van Marvano's
De Zeven Dwergen (oorspronkelijk verschenen in
de collectie Vrije Vlucht en daarna heruitgegeven
als eerste deel van de trilogie Berlijn) een
getrouwe kopie van een Avro Lancaster Mk.III. In de strip
komen voldoende verschillende standpunten voor om het
vliegtuig tot in de kleinste details na te bouwen. Hoe
waanzinnig meticuleus de Duitser te werk ging, kan je
op de foto's hieronder zien. Hij besteedde zelfs aandacht
aan de klaprozen!
Het monnikenwerk dat hij er veil voor had, is een pluim
op de hoed van Marvano want de Duitser verklaarde ten
zeerste door het verhaal ontroerd te zijn.
|
Schunniger
eerste versie van Titia en Pijpelijn |
|
|
Niet
elke pagina staat er bij de eerste aanval van een striptekenaar
op het papier. André Franquin gooide
eerste versies of andere aanzetjes gewoon in de prullenmand.
Andere tekenaars houden ze bij. Zo ook Marc Hardy
die in zijn archief dook en bovenstaande eerste versie
van een gag uit het eerste album van Titia en Pijpelijn
(een eerste keer door Farao uitgegeven
als Lolo en Suzette) haalde. Voor de uiteindelijke
versie, die je hieronder kan zien, herschikte hij de plaatjes,
verschafte een minder expliciete inkijk op de tweede prent
van de tweede strook en liet het derde plaatje vallen.
Een beetje minder bloot dus voor de komische stripserie
over twee stoephoeren.
|
Vertaling
Chinese straatreclame
in Kuifjes De Blauwe Lotus |
|
|
Om
zijn waardering voor onze site uit te drukken, werkte
lezer Ton van Sligter spontaan onderstaand
overzicht voor ons uit. Het zijn vertalingen van Chinese
straatreclames in een prent van het Kuifje-album
De Blauwe Lotus. Voor deze slogans kreeg Hergé
de hulp van Tchang Tchong-Jen, die aan
de Brusselse kunstacademie studeerde en met wie Hergé
in 1934 bevriend raakte. In andere scènes waagde
de Chinees zich aan meer politiek beladen slogans in plaats
van knipoogjes naar de job van zijn vrouw Germaine
Kiekens of naar Brusselse straatnamen.
Tijdens de creatie van het verhaal woedde de Chinees-Japanse
oorlog in alle hevigheid. Authentieke feitelijke elementen
en gebeurtenissen vonden hun weg naar De Blauwe Lotus.
De westerse pers stond aan de kant van Japan, maar door
gesprekken met Tchang en duidelijke inzichten in de Chinese
situatie was Hergé een andere mening toegedaan.
Het resulteerde in een negatieve voorstelling van de Japanse
bezetter. Tchangs gekalligrafeerde, Chinese boodschappen
riepen in andere scènes op tot een boycot van Japanse
producten, ze vielen het imperialisme aan of wezen op
de grondbeginselen van de regering van Soen Yat-sen.
De Japanse ambassade in Brussel las het verhaal in voorpublicatie
en tekende protest aan. Een Belgische generaal, die de
Belgisch-Chinese verstandhouding nochtans toegenegen was,
verzoekt de directeur van Le XXe Siècle
de publicatie van het verhaal stop te zetten. De Chinese
leiders waren dan weer vol lof en nodigden Hergé
in 1939 officieel uit in hun land. Vijfendertig jaar later
bezocht hij effectief het dan communistische land.
|
Het
beetje Mézières in Blueberry |
|
|
|
Voordat
Jean-Claude Mézières zijn
leven zag veranderen dankzij de stripreeks Ravian
en Laureline werkte hij als cowboy voor de Dugout-ranch
in de Amerikaanse staat Utah. In dezelfde staat werkte
zijn jeugdvriend Pierre Christin aan
de universiteit van Salt Lake City om er colleges Franse
literatuur te onderwijzen. Mézières trok
naar de VS om er anderhalf jaar rond te reizen, vooral
om te fotograferen. Mézières kon toen twee
maanden lang bij Christin logeren. Verder deed hij er
niet veel. Om wat geld te verdienen, maakte hij in 1966
op scenario van Christin een strip van zes pagina's, Le
Rhum du Punch, die ze naar hun vriend Jean
Giraud opstuurden. Giraud maakte voor het Franse
striptijdschrift Pilote toen al Blueberry.
Hij legde de platen van Mézières en Christin
voor aan hoofdredacteur René Goscinny
en die wilde ze wel plaatsen. Ze stuurden bijkomende,
losse experimenten en probeersels naar Pilote.
Goscinny zag dat het goed was en publiceerde ze. Met de
inkomsten kon het duo een ticket huiswaarts bekostigen.
Bij zijn terugkeer in Frankrijk hertekende Mézières
drie verhaaltjes en na ongeveer een jaar besloten hij
en Christin om met Ravian te beginnen.
Van Giraud is al wel langer geweten dat hij gretig gebruik
maakt van foto's om ze na te tekenen voor zijn strips,
voor affiches, portfolio's en andere soorten illustraties.
Vele voorbeelden passeerden al in deze rubriek. Een foto
van Mézières kwam ook van pas. Bovenstaand
portret van Mézières op zijn paard in Utah
gebruikte Giraud voor de schutbladen van de eerste (Franse)
hardcoveralbums van Blueberry. Op basis hiervan
maakte Mézières de conclusie: "Blueberry,
dat ben ik!" |
De
onvoltooide Guust-gags |
|
|
|
In
1999 gaf Marsu Productions een laatste
album van Guust uit met daarin de laatste restjes
die niet eerder in album verschenen, toch niet in de reguliere
albumreeks. Het ging om cartoons, losse illustraties,
redactiestripjes uit het weekblad Robbedoes,
publicitaire gags en de allerlaatste gags die André
Franquin er in zijn laatste levensjaren nog wist
uit te persen voor Robbedoes. Ook een onafgewerkte
gag kon je in het album vinden. Die staat hierboven afgebeeld.
Twee plaatjes tekende Franquin niet, de inkting is half
uitgevoerd. Maar er bestaat nog een andere onvoltooide
gag.
In 2013 gaf Dupuis in het Frans een integrale
editie uit van Guust met vier bundels in een
verzamelbox. Daarin werden alle gags chronologisch opgenomen.
Verzamelaars merkten op dat Dupuis haar huiswerk niet
goed had gedaan. In de integrale editie ontbraken vijftien
gags. Een deel van deze blunder is op Franquin himself
te verhalen want hij beging al eens een fout bij het nummeren
van de gags. Wie als koper van de verzamelbox Dupuis aanschreef,
kreeg gratis een annexuitgave opgestuurd met daarin alle
ontbrekende gags... en enkele verrassingen. Een van die
extra's was een nog andere onvoltooide gag die je hierboven
ziet staan. Hieronder staan de kleurindicaties. Dit is
gag 908 die werd gerapporteerd als een ontbrekende pagina,
maar in feite nooit werd gepubliceerd. Franquin had die
abusievelijk nummer 907 gegeven.
|
Blufpoker
voor Bollie en Billie |
|
|
|
|
In
1958 publiceerde Jean Roba zijn eerste
stripverhalen in het weekblad Robbedoes. Het
ging om twee realistisch getekende Oom Wim-verhalen
die in inkt werden gezet door Eddy Paape.
Roba kwam uit de reclamesector waar toen nog veel vraag
was naar goede tekenaars. Voor Studio Creas
leidde hij een studio van vier en later zes werknemers.
De uitgever van Robbedoes, Charles Dupuis,
liep niet hoog op met reclametekenaars. Hij vond ze te
weinig artiest. Roba moest dus van goeden huize komen,
wilde hij zijn eigen strips geplaatst zien in het weekblad.
Terwijl hij zijn dagtaak had opgezegd om voor André
Franquin aan Robbedoes en Kwabbernoot
mee te werken (meerbepaald voor de verhalen Tembo
Taboe, Robbedoes en de Bobbelmannen en De Miniatuurtjes),
ontwikkelde hij eigen stripverhalen op scenario van Yvan
Delporte: Jo de Dokter voor het eerste
en enige nummer van het weekblad Junior, De
Gebroeders Fratelli (bedoeld voor het tweede nummer
van Junior dat er dus nooit kwam) en op eigen
scenario Tioe de Kleine Sioux.
Maar het was allemaal niet zijn kopje thee. Bovendien
bleven zijn voorstellen systematisch geweigerd worden
door Charles Dupuis. Roba was het zat en wilde naar Kuifje
overstappen om daar eventueel wèl gepubliceerd
te worden. Maurice Rosy, de creatieve
decision maker van het weekblad en de artistieke
rechterhand van hoofdredacteur Delporte, was integendeel
wel overtuigd van Roba's kwaliteiten en wilde hem bij
Robbedoes houden. Voor zijn nieuwe voorstel zocht
Roba naarstig naar een held waar hij als debutant mee
kon uitpakken. Hij wist dat hij graag kinderen tekende
en dieren, voornamelijk honden. Hij zocht het niet te
ver en bedacht een microkosmos met een papa, een mama,
een zoon en een hond. Bollie baseerde hij op zijn zoon
Philippe, bijgenaamd Boule (de Franse
naam van Bollie), en Billie op de cocker spaniël
des huizes. Rosy was overtuigd, nu Dupuis nog. Hij schreef
voor Roba een gag voor Bollie en Billie die Roba
tekende. Rosy liet de plaat verkleinen tot het formaat
van het weekblad, inkleuren en bewerken alsof het een
gedrukte pagina betrof. Hij gleed de pagina zonder Roba's
handtekening bij proefdrukken van het Robbedoes-nummer
waar de redactie net aan werkte. Rosy stond op Charles
Dupuis' vingers te kijken terwijl hij door de drukproeven
bladerde. Bij de gag van Bollie en Billie riep
de uitgever in extase uit: "Van wie is dit?"
En Rosy antwoordde: "Hij staat in de gang...Mag ik
hem halen?" Roba kwam binnen. Het staaltje blufpoker
werkte. Rosy mocht een plaatsje zoeken voor Bollie
en Billie in het blad.
Ondertussen broedde Delporte op een concept om miniboekjes
in het midden van het weekblad te voegen die lezers zelf
moesten vouwen en nieten om er een mini-album van te maken.
Debuterende tekenaars konden zo een kans krijgen en er
kon al eens gefreewheeld worden. Met De Smurfen
bijvoorbeeld, die hun eerste avonturen buiten de reeks
Johan en Pirrewiet in microverhalen beleefden.
Op
24 december 1959, in Spirou nummer 1132, kwam
Bollie en Billie aan de beurt met het verhaal
Boule Contre les Mini-Requins. De microverhaaltjes
liepen in het Nederlands pas vanaf nummer 1135 waardoor
het allereerste verhaal van Bollie en Billie
aan de Nederlandstaligen verloren ging. Maurice Rosy
hielp Roba met de decoupage en het verhaal. Pas
veertien weken later verwelkomde het weekblad op de eigen
pagina's het eerste kortverhaaltje van Bollie en Billie:
Alle Visjes Vliegen, ook in vertaling. En daarna
duurde het nog eens 23 weken voor de volgende gag. Van
dan af werd Bollie en Billie een vaste waarde,
een graag gelezen, populaire gagserie en een albumreeks
waar meer dan 25 miljoen exemplaren van verkocht raakten.
In 1985 gaf Dupuis met een hertekende cover het microverhaal
van Bollie en Billie opnieuw uit in de collectie
Pareltjes uit de Microverhalen. Het verscheen
meteen ook voor het eerst in het Nederlands. De collectie
schopte het niet verder dan dit eerste gepubliceerde albumpje.
Eind april 2014 gaf Dupuis een Franse herdruk uit met
het complete microverhaal, de opnieuw ingekleurde, oorspronkelijke
cover en een altijd weer interessant achtergronddossier.
O ja, wat is er dan gebeurd met die eerste gag waarmee
Rosy Dupuis over de streep trok? Helaas verdween de pagina
spoorloos zonder dat het gepubliceerd raakte. Roba, Rosy
en meneer Dupuis waren de enige lezers van die gag. |
Verloren
notities nekten Na de Incal |
|
|
|
|
De
werkwijze voor de sf-klassieker De Incal verliep
onorthodox. Bedenker Alejandro Jodorowsky
en uitvoerder Mœbius ontmoetten
elkaar. Terwijl de tekenaar notities nam en paginaopzetten
in sneltempo schetste, vertelde Jodorowsky het verhaal
aan hem en beeldde het voor hem uit. Mœbius hield
er niet van als Jodo op een klassieke manier het scenario
voor hem schreef. Daarna tekende Mœbius de platen
en stuurde ze naar Jodo op. Hij kwam nagenoeg aan één
getekende plaat per dag. Jodo ging vervolgens aan de slag
om de teksten te finaliseren. Dat ging zes albums, de
lengte van de complete Incal-cyclus goed, maar
bij de vervolgcyclus Na de Incal liep het grandioos
mis.
Als vanouds had Jodo het verhaal gedicteerd waarop Mœbius
het scenario bij de uitwerking ervan kwijtspeelde. Hij
herwerkte het verhaal op zijn eigen manier en overhandigde
Jodo de pagina's zonder dialogen of teksten. Jodo voegde
vervolgens teksten toe aan het verhaal dat soms wel, soms
niet leek op wat hij oorspronkelijk had bedacht. Uiteindelijk
schaamde Jodo zich voor de aanwezigeid van sommige elementen
zoals de vier John Difools, maar ook door het wraakroepend
idee te lanceren dat de hele De Incal-cyclus
'maar' een droom was. Het duo besloot om ermee te stoppen.
Jaren later hernam Jodo het sequelidee en werkte het uit
voor de Mexicaanse tekenaar José Ladrönn.
Hij excuseerde zich ineens voor het droomidee. Final
Incal kon beginnen. Maar de 'gevaarlijke werkwijze
behield hij. Ook Ladrönn noteert en schetst terwijl
Jodo het verhaal honderduit aan hem vertelt en lals een
acteur de rolletjes vertolkt. De methode werkt omdat beide
heren volgens Ladrönn op dezelfde artistieke golflengte
zitten. En effectief, van Final Incal bestaan
ondertussen drie albums (deel 3 moet nog vertaald worden)
die een afgerond geheel vormen. Het verhaal gaat verder
in nog eens drie albums waardoor ook Final Incal,
net zoals De Incal en de prequelcyclus De
Jeugd van John Difool (getekend door Zoran
Janjetov), zes delen zal tellen. En nu duimen
dat Ladrönn zijn notities niet verliest!
Dit
feit doet wat denken aan een ander roemrucht scenarioverlies.
Na het Bernard Voorzichtig-verhaal
Twee voor Thee was er sprake van een vervolg,
hoewel een poll in Pep, waarin het verhaal voorgepubliceerd
werd, en de verkoop van het album enigszins tegenvielen
en tekenaar Daan Jippes zelf met verhaalvoorstellen
rondliep. Twee in Tibet (Thee voor Tibet
volgens andere bronnen) zou Bernard naar een monnikenklooster
in de Himalaya voeren. De Deense uitgever van het album
vroeg begin jaren 1980 om met een eigen scenarist en tekenaar
de serie verder te zetten, maar Martin Lodewijk
weigerde: "Het was echt niks". De buitenlandse
belangstelling moedigde het duo wel aan om het te proberen
met een andere, jonge tekenaar. In overleg met Jippes
zette Rob Phiellix zich aan het werk.
Het project strandde snel. Het heilige vuur ontbrak. Later
ging de map met het volledig uitgeschreven scenario van
Twee in Tibet met wat adressen en aantekeningen
verloren, vermoedelijk in een telefooncel aan de Theems
vlakbij Cleopatra's Needle. Toen Lodewijk het verlies
bemerkte, keerde hij met een taxi terug, maar de map was
verdwenen. Een tweede versie van het scenario bleef een
'spookverhaal' want het lukte hem niet enkele essentiële
onderdelen van de plot te reconstrueren. Lodewijk beweerde
later dat er voldoende elementen inzaten voor een langlopende
reeks. We zouden Bernard en Contance ouder zien worden
terwijl het verhaal kon voortduren tot de Eerste Wereldoorlog
en nog verder tot in de jaren 1930.
(Bron: Damien Perez —
Casemate 69, april 2014) |
Onvoltooid
project (11): hertekening van Johan en Pirrewiet 3 |
|
|
|
Mocht
je een exemplaar hebben van het album Johan en Pirrewiet
3: De Dwerg in het Rotsbos, haal het er dan eens
bij. Vergelijk vervolgens de eerste zes pagina's met de
versies die je onderaan dit artikel kan bekijken door
op de afbeeldingen te klikken. Het gaat inderdaad om compleet
hertekende platen.
De eerste druk van het album verscheen in 1955, zowel
in het Frans als in het Nederlands als softcover. Voor
een latere herdruk had Peyo het plan
opgevat een van zijn grootste succesnummers, het verhaal
waarin Johan (de schildknaap van de koning) de dwerg Pirrewiet
leert kennen, te hertekenen voor een geplande herdruk
van het album in 1967 — in het Frans voor het eerst
in gekartonneerde vorm. Zo kon het aansluiten bij zijn
toenmalige tekenstijl die ronder oogde. Oudere verhalen
van De Smurfen, die als microboekjes in het weekblad
Robbedoes verschenen, begon Peyo met zijn studiomedewerkers
in de jaren 1960 ook te herkenenen voor de albumuitgaven.
Bovendien hermaakte de door Peyo zo bewonderde Hergé
en zijn studio ook systematisch oudere Kuifje-verhalen.
Als test mocht de jonge studiomedewerker François
Walthéry een paar halve platen tekenen
naar het oorspronkelijke voorbeeld. Hij was er zelf niet
van overtuigd, Peyo net zo min. De schepper van Johan
en Pirrewiet vertrouwde het hertekenwerk achteraf
nog toe aan zijn andere studiomedewerker Derib.
Meer dan zes platen raakten er niet hertekend. Een nieuwe
coverillustratie was wel een optie. Sindsdien verschenen
alle herdrukken met de gemoderniseerde coverversie. De
inhoud was dezelfde zoals in 1955. Walthéry's versie
vind je onder de zes platen.
(Bron: Hugues Dayez / Alain
De Kuyssche — Johan et Pirlouit L'Intégrale
1, december 2013)
|
|
|
|
|
|
|
Largo
Winch passeert XIII voor parfumreclame |
|
|
|
William
Vance startte zijn carrière als illustrator
voor reclamebureaus. Pas na zes jaar waagde hij zich aan
strips. Een illustratie voor een reclamecampagne van Christian
Dior, voor het mannenparfum Eau Sauvage,
had in 2001 dus een kolfje naar zijn hand moeten zijn.
Vance werd specifiek gevraagd om de populaire stripheld
XIII te gebruiken. Maar uiteindelijk viel de keuze op
een ander strippersonage voor het campagnebeeld: Largo
Winch.
Het niet-gebruikte originele schilderij van XIII
dook later op op een stripveiling van Millon &
Associés. Volgens schatting had het tussen
de 4.500 en 5.000 euro moeten opbrengen, maar de illustratie
raakte niet verkocht. Bij Artcurial vond
het wel een koper. De verwachtingen lagen lager, tussen
2.500 en 3.500 euro, en een koper had er 4.337 euro voor
over.
Het Franse Dior heeft een traditie opgebouwd om bekende
koppen in te zetten voor de promotie van het parfum. Acteur
Alain Delon, voetballer Zinédine
Zidane, zanger Johnny Hallyday,
allen met een zwarte trui met grote rolkraag waar het
parfum in is doordrongen. En ook Corto Maltese van de
Italiaanse tekenaar Hugo Pratt achtte
Dior cool genoeg voor de promotie van Eau Sauvage, een
van de best verkochte mannenparfums.
|
Een
berooide Philippe Delaby in zak en as, en toen kwam
Murena |
|
|
Philippe
Delaby en Jean Dufaux als Romeinse generaal en senator,
getekend door Delaby
Bij het ophalen van herinneringen aan de op 29 januari
2014 overleden tekenaar Philippe Delaby
raakten ook minder fraaie passages in zijn carrière
bekend. Over hoe hij na het stopzetten van De Poolster
op zwart zaad zat, op straat kwam te staan en bij zijn
uitgever moest logeren. Die uitgever, Yves Schlirf,
getuigt:
"Philippe Delaby nam deel aan het avontuur Dargaud
Benelux vanaf het oprichten ervan, of toch ongeveer.
Het was een periode dat we nog zelf de parlofoon beantwoordden.
Op een winteravond belde Delaby om ons te vertellen dat
hij in de buurt is en dat hij geen geld meer heeft om
te leven. We onthaalden hem natuurlijk om zijn moraal
op te krikken. Tot zijn grote verbazing stelden we hem
voor dat hij kon overnachten op de zetel die we in de
gang hadden geplaatst. We hebben hem enkele weken lang
te eten en te slapen gegeven, totdat er een oplossing
was gevonden. En omdat hij in die periode last had om
te kunnen werken, liet ik hem achter mijn bureau plaatsnemen.
Bijna twee jaar lang tekende hij Murena aan het
bureau achter mij. Toen de situatie verbeterde, vonden
we voor hem een hotel dichtbij het Noordstation voordat
we hem hielpen te verhuizen naar een appartelent in het
Kuifje-gebouw. Zo kon hij beetje bij beetje uit
het dal klimmen."
Om die reden bleef Delaby uitgeverij Dargaud trouw, zo
vertelde Schlirf nog verder, hoewel andere uitgeverijen
hem gouden bergen beloofden. Ook de band met Jean
Dufaux was zeer sterk. Aan hem en dankzij het
voorstel om Murena te tekenen, raakte de tekenaar
pas goed gelanceerd. Na het voltooien van elk album bood
Delaby zijn uitgever een originele plaat aan, uit erkentelijkheid
voor de geboden hulp.
Delaby's laatste album in de tweede cyclus van De
Klaagzang van de Verloren Gewesten was nog niet afgewerkt.
In eerste instantie werd zijn voormalige assistent Jérémy
Petiqueux gevraagd om de laatste 21 platen te
tekenen. Nadat hij weigerde kwam Dargaud terecht bij Grzegorz
Rosinski, de tekenaar van de eerste cyclus. Hij
liet de kelk eveneens aan zich voorbijgaan omwille van
tijdsgebrek voor zijn eigen stripreeks Thorgal.
Het zag er vervolgens even naar uit dat Mohamed
Aouamri de uitverkoren tekenaar zou worden, tot
Jérémy uiteindelijk toch toezegde.
Wat Murena betreft, willen zowel Delaby's echtgenote
Valérie als Dufaux de reeks voortzetten
en beëindigen. Maar een beslissing tot een overname
is er nog niet genomen.
(Bron: Frédéric
Bosser — dBD 82, april 2014) |
Het
werk van André Franquin geplunderd door Spanjaard
Francisco Ibañez |
|
|
|
|
In
de jaren 1970 en 1980 konden we in vertaling kennismaken
met de albums van de Spaanse auteur Francisco
Ibañez. Tientallen albums van het slapstickdetectiveduo
Paling en Ko en enkele van Tom Tiger + Co
kwamen op de markt terecht. Dat Ibañez zich toetste
aan het werk van André Franquin
viel flagrant op in de figuur van het luie kantoorhulpje
Tom Tiger die eruitziet als Guust Flater in het pakje
van Robbedoes.
Maar de 'hommage' gaat verder, veel vedrer. Ibañez
schroomde zich niet om tientallen gags van Guust,
grappen uit Robbedoes en Kwabbernoot, personages,
wagens, trams, decors en andere zaken uit beide reeksen
van Franquin klakkeloos over te nemen in zijn eigen strips.
Op deze
website hield een Fransmande plundertocht bij.
Ibañez kon er in eigen land makkelijk mee weglopen.
Onder de dictatuur van generaal Franco,
die regeerde tot zijn dood in 1975, werden er bitter weinig
buitenlandse tijdschriften in de Spaanse kranten of in
album gepubliceerd. Kuifje, Asterix en Lucky
Luke waren uitzonderingen. Pas later volgden Robbedoes
en Kwabbernoot en Guust.
Maar wat vond Franquin zelf van deze imitatie? In De
F van Flater liet hij in 1982 optekenen: "Ja,
Tom Tiger, dat vind ik erg leuk. Ik ben een keer
in Spanje geweest en toen heb ik die strip dar gezien.
Ik moest er erg om lachen, de grappen zijn goed, geloof
ik. Ik heb zelfs eens aan de hoofdredacteur van Robbedoes
voorgesteld een aflevering van Tom Tiger in Robbedoes
te laten publiceren, met als onderschrift dat Guust een
neef heeft in Spanje."
Een laconieke reactie dus, en je kon hem er niet kwaad
mee krijgen. Franquin was zelfs begripvol en nam het sportief
op. De interviewer probeerde het nog met de vraag "Het
is toch pure imitatie?": "Ja, maar de tekenaar
heeft een eigen persoonlijkheid en zijn tekenstijl is
heel anders. Dat maakt een groot verschil. Waarschijnlijk
heeft zijn uitgever tegen hem gezegd: 'Kijk, dit is Guust,
kun je voor mij niet iets dergelijks maken?' En dat heeft
hij toen gedaan, in zijn eigen stijl. In het Frans wordt
Tom Tiger niet gepubliceerd, dus veel heb ik
er niet van gezien. Het gekste vind ik wel dat de hoofdfiguur
het gezicht heeft van Guust, maar dan zonder zijn haar,
en het kostuum van Robbedoes. Het zou een goede grap zijn
als ik op mijn beurt een van de grappen uit die strip
in Guust zou verwerken!"
|
|
|
Onvoltooid
project (10): Blueberry 1900 door François Boucq
en Jean Giraud |
|
|
|
Op
een expo van Jean-Claude Mézières
in Brussel ontmoetten François Boucq en Jean Giraud
elkaar. Boucq kwam net terug van een reis naar Arizona
waarover hij honderduit vertelde en er ter plaatse gemaakte
aquarellen van liet tonen. Giraud op zijn beurt vertelde
over een ideetje dat hij had voor een spin-off van Blueberry
die Blueberry 1900 zou heten. Het idee vloeide
voort uit een dagdroom die Giraud had in 1981 toen hij
nog in de Pyreneeën woonde ten tijde van De Lange
Mars dat hij met Michel Rouge maakte.
In Blueberry 1900 was er sprake sprake van de
zoon van Blueberry (die geen grote rol zou spelen) en
er kwamen gewelddadige, sjamanistische hallucinaties in
voor. Maar dat stootte tegen de borst van Philippe
Charlier, de zoon van Blueberry-bedenker
Jean-Michel Charlier die erover waakt
dat de westernreeks van zijn vader zijn down to earth-karakter
behoudt. Hij stelde zijn veto tegen Blueberry 1900.
Philippe Charlier had ook iets tegen het scenario van
Fort Mescalero, een Blueberry-verhaal
vol magie en droomwerelden waar Giraud in 1999 aan werkte.
Er mocht van rechtswege geen enkel Blueberry-verhaal
verschijnen zonder dat Philippe daar ook zijn zegen over
heeft gegeven. Hij is voor vijftig procent eigenaar van
het personage en moet om die reden over alle beslissingen
in verband met het personage, de reeks en de nevenpersonages
worden ingelicht. Als voorbeeld voor de weigering van
Blueberry 1900 gaf hij aan dat hij niet houdt
van een totaal passieve, mediterende Blueberry en een
president die onder de bezwering staat van Hopi-indianen
en begint te leviteren in het Witte Huis (het ging over
de moord op president William McKinley).
Dit was niet naar de geest van zijn vader, vond Philippe.
Boucq had wel al voorbereidende schetsen gemaakt waarvan
je er hier twee ziet staan.
Boucqs
Blueberry in het jaar 1900 kreeg het uiterlijk van de
hiernaast afgebeelde Franse zeiler Eric Tabarly
op het eind van zijn leven. Hij verdween op zee verdween
en werd vijf weken later dood teruggevonden nabij Ierland.
De bedoeling was om Blueberry 1900 in vijf albums
te vertellen. Voor Boucq waren er dat te veel, liever
in drie. Kort daarop was het tijd voor een nieuw album
van Maankop op scenario van Alejandro
Jodorowsky, maar er waren moeilijkheden met uitgeverij
Casterman. Na het Maankop-album
verhuisden ze naar Les Humanoïdes Associés
om er de westernreeks Bouncer voor te
stellen... Het werd dus aangenomen. Of hoe Blueberry
Boucq alsnog in de richting van het westerngenre duwde.
|
Henk
Kuijpers in Baberiba |
|
|
|
In
1974 gaf uitgeverij Oberon een proefnummer
uit van het stripblad Baberiba dat een maandblad
moest worden. Het bleef bij dit ene nummer. Fred
Julsing ontwierp een meisje dat het gezicht van
het blad was. Zij introduceerde elk van de kortverhalen
in een toegevoegd plaatje boven, in of radicaal op de
eerste strippagina van elk verhaal. Julsing tekende ook
een kortverhaal, net zoals Don Lawrence (met
het verhaal De Zoon van de Jager), die toen bekend
was van Trigië, Jos Looman
en Henk Kuijpers. Kortverhalen van buitenlandse
tekenaars haalde Baberiba uit onder meer het
Franse Pilote. Het zijn verhalen of gags van
Alexis, Claire Bretécher,
Fred, Marcel Gotlib,
Florenci Clavé, Benito
Jacovitti en de verdwaalde Amerikaan Dik
Browne met ene gag van Hägar.
Henk Kuijpers' vier pagina's tellende verhaal Talentenjacht
maakte hij op scenario van redacteur Jan van Erp.
Hij tekende het tussendoor terwijl hij aan zijn eerste
vervolgverhaal voor Pep werkte. Pas een jaar
voordien, in 1973, klopte de autodidact bij de redactie
van Pep aan. Drie kortverhalen verschenen vervolgens
in het weekblad. En in 1974 startte Het Misdaad Museum
met Franka als nevenpersonage. Het basisidee van Talentenjacht,
over een vermommingskunstenaar en imitator, kwam later
nog van pas voor het verhaal Circus Santekraam,
deel 5 in de reeks Franka. In de luxe-editie
van Circus Santekraam werd Talentenjacht
opgenomen. Klik op de afbeeldingen hieronder en lees het
complete kortverhaal zoals het in Baberiba verscheen.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In
1969 liep op de Waalse openbare omroep RTBF
het tv-programma Comics à Gogo, een amusementsprogramma
met muziekclipjes die in een stripthema werden geforceerd.
Zo werd de geboorte en ontwikkeling van een strip uitgelegd,
van het ontwerp van een figuurtje over het drukken van
een strip tot het verspreiden ervan in boekenwinkels.
Voor elk van deze etappes kwamen zangers, zangeressen
of groepjes het verhaal achter een strip opluisteren.
Yves Duval, de veelschrijver die meer
dan duizendvijfhonderd verhalen schreef voor onder meer
William Vance, Berck,
Édouard Aidans, Dino Attanasio,
Eddy Paape, Philippe Delaby
en vele andere tekenaars die voor Kuifje werkten,
was verantwoordelijk voor het script van het tv-programma.
Niemand minder dan André Franquin
verzorgde de illustraties voor de openingssequenties en
de aftiteling. Zo werden onder meer The Flirtations,
Sadi, Wallis, Les
Clodettes (de danseressen van Claude
François), The Blossom Toes,
Jacques Dutronc, Virginia Vee
en Marie Laforêt aangekondigd.
De tekeningen werden ook ingeschakeld voor clipjes. Bekijk
hier
eens het clipje van Marie Laforêt. Het liedje wordt
voorafgegaan door André Franquin die in een futuristisch
decor een originele tekening van het voor het programma
ontworpen figuurtje aan een jongetje geeft. Vervolgens
zie je dat figuurtje als decor voor het clipje in interactie
met de zangeres. |
|
|
|
"Je
mag lachen met alles, maar niet met iedereen", is
een uitspraak van de Franse komiek Pierre Desproges
(1939-1988) die gekend stond om zijn zwarte humor en heel
wat gevallen van censuur. Niet iedereen lustte zijn uitlatingen.
Ook stripscenarist Raoul Cauvin diende
in zijn lange schrijfcarrière enig weerwerk te
slikken. In De Blauwbloezen 20: Black Face nam
hij resoluut standpunt in tegen de behandeling van zwarten
tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog door zowel de Zuidelijken
(die zwarten als slaven hielden) en de Noordelijken (die
heus geen oorlog begonnen om de zwarten te bevrijden).
In het album waren de zwarte soldaten in het Noordelijke
leger maar goed genoeg om graven te delven. Het album
verscheen in 1983 en veroorzaakte geen deining.
Polemiek
Anders was het gesteld met De Blauwbloezen 35: Kapitein
Nepel dat exact tien jaar later verscheen, in 1993.
Cauvin schreef het verhaal over een racistische kapitein
om zich te amuseren. Tekenaar Willy Lambil
kreeg echter schrik want de Franse televisie kwam hem
en ook Cauvin interviewen over het vileine personage dat
deed denken aan Jean-Marie Le Pen, de
frontman van het Front National, de Franse
extreemrechtse partij. Een verwijzing naar het zwarte
ooglapje lag er dik op. Le Pen verloor in 1957 zijn linkeroog
in een gevecht met een politiek tegenstander en droeg
lange tijd een ooglapje. Cauvin ontving enkele brieven
waarin zijn keuze om Le Pen ten tonele te voeren als strippersonage
werd betreurd en hij kreeg ook enkele artikels uit extremistische
kranten onder ogen waarin werd opgeroepen om de aanschaf
van al zijn series te boycotten. Ook het Waalse Front
National wilde De Blauwbloezen in de ban slaan.
Dat de verkoop er drastisch onder leed was niet bepaald
het geval. Een rechtstreeks gevolg was wel dat de auteurs
zich sindsdien gedeisd hielden om verdere polemieken te
vermijden.
|
|
Cauvin
racist!
Cauvin kreeg zelf ook ooit het verwijt naar zijn hoofd
geslingerd als zou hij een vuile racist en een afgrijselijke
vrouwenhater zijn. In een verhaal van Vrouwen in 't
Wit liet hij een patiënt sterven waarop een
dokter tegen de verpleegster zegt zijn vrouw erbij te
halen zodat ze hem in zijn laatste momenten kan bijstaan.
Daarop stormt een tiental vrouwen de kamer binnen want
de stervende is een emir.
Met
dank aan de Zuidelijken
Voor het album Duel in het Kanaal blokkeerde
Lambil compleet toen hij de schepen Alabama en Kearsarge
moest tekenen. Cauvin maakte er zich in zijn scenario
vanaf door Lambil erop te wijzen gewone schepen te tekenen,
maar voor Lambil moest het kloppen. Hij wordt er immers
op afgerekend als historische details niet kloppen. Beide
schepen leken op elkaar, maar op welke manier onderscheidden
ze zich van elkaar? Hij slaagde er niet in om enkele platen
af te werken todat hij hulp kreeg... van een Waalse club
gepassioneerden voor het Zuidelijke leger. De CHAB,
The Confederate Historical Association of Belgium,
kwam de tekenaar te hulp. De voorzitter leende hem een
maquette uit en hij kon gebruik maken van een gedetailleerd
strategieplan voor een beter begrip van de slag tussen
beide schepen. Uiteindelijk koos Lambil toch voor het
scenario van Cauvin, enkele fouten incluis. Voor latere
albums kwam ook de Franse club van Geconfedereerden en
Federalen van pas om documentatie op te vragen.
Diefstal
Een crimineel, maar in feite ook wel duidelijk eerbetoon
aan het werk van Lambil uitte zich in een diefstal. In
zijn woonplaats Sambreville, in de provincie Namen, verwelkomen
diverse plakkaten met De Blauwbloezen de bezoekers
van het stadje. Dat was een ideetje van toenmalig prins
Filip. Tijdens een bezoek werd de prins
voorgesteld aan Lambil en Cauvin. Hij suggereerde aan
de burgemeester om een welkomstbord aan de ingang van
de stad te plaatsen. Er kwam een dozijn plakkaten. Een
maand later rukte een 'verzamelaar' er een uit. Daarna
werden de andere borden vastgelast.
|
Bange
kindjes voeren Rik Ringers-film af |
|
|
|
Nadat
Rik Ringers in 1955 voor het eerst in het weekblad
Kuifje verscheen, won de detectivereeks stormenderhand
de gunst van het publiek. In een eerste referendum bereikte
Rik Ringers de vierde plaats, op slechts één
puntje van Kuifje van tienduizend getelde punten.
Jaar na jaar klom de held van Tibet en
André-Paul Duchâteau op
om uiteindelijk de meest geliefde reeks van het weekblad
te worden. En fier dat de auteurs waren!
Het succes ontging natuurlijk ook de uitgever niet. Al
behoorlijk vroeg, in 1967, zag Raymond Leblanc,
de zaakvoerder van Le Lombard, uitgever
van het weekblad Kuifje, en de grote baas van
animatiebedrijf Belvision, een cinematografisch
leven in Rik Ringers. Om het realisme van Tibet
alle eer aan te doen, leek een film met acteurs meer aan
de orde dan een tekenfilm. De jonge Patrick Ledoux,
gespecialiseerd in films voor televisie, blikte een kortfilm
van 26 minuten in, zwart-wit, bestemd voor televisie.
Jacques Lippe, die in die tijd enige
bekendheid genoot in Wallonië, vertolkte Baardemakers
terwijl de jonge Daniel Vigo als Rik
Ringers ten eerste al zijn gelijkenis meehad met het strippersonage.
Het verhaal van Signé Caméléon
was gebaseerd op een ouder verhaal, De Ontvoering,
waarin commissaris Baardemakers wordt bestolen. Er is
een topsecretdossier uit zijn appartement ontvreemd. Baardemakers
herkent het werk van Otto Nader, maar dat heerschap overleed
drie jaar geleden in de gevangenis. Rik zet zijn tanden
in de zaak en ontmaskert na een avontuur vol suspens de
dief alias de Kameleon. De film moest televisiezenders
ervan overtuigen dat er een langere televisiereeks in
zat. Daar was hun steun voor nodig als coproducer. Maar
de zenders zagen er integendeel geen potentieel in. Het
bleef bij deze ene televisiefilm.
Uiteindelijk belandde de kortfilm in de cinema als voorfilm
van de succesvolle tekenfilmadaptatie van Asterix
en Celopatra, een andere productie van Belvision.
Helaas maakte een close-up van het enge masker van de
Kameleon de jeugdige toeschouwers bang. Ook de dreigende
muziek zorgde ervoor dat de film onmiddellijk uit roulatie
werd genomen.
Rechts bovenaan dit artikel zie je een illustratie van
Tibet die hij speciaal voor het storyboard van de film
maakte. Op de linkse foto hieronder flankeren Tibet (links)
en André-Paul Duchâteau (rechts) als figuranten
Mireille Baert, de actrice die Nadine,
het nichtje van Baardemakers, speelde.
(Bron: Daniel Couvreur —
Belvision "Le Hollywood Européen du Dessin
Animé", 2013)
|
Marvin
Gayes Sexual Healing met dank aan een erotische strip
in Oostende |
|
|
Sexual
Healing, een song van Marvin Gaye
uit 1982, is een van de beste liedjes aller tijden. Neem
het niet van ons aan, het gezaghebbende muziekmagazine
Rolling Stone nam het meermaals op in een overzicht
van de vijfhonderd "greatest songs of all time".
Laatst zagen we de clip ook nog passeren in een Duits
muziekprogramma over de honderd meest invloedrijke muziekvideo's
aller tijden. En wat blijkt? Er zou een erotische strip
aan de basis liggen voor de titelkeuze.
Zoals de muziekgeschiedenis je leert, bleef Marvin Gaye
in de winter van 1981 in Oostende hangen na een Europese
tournee, moeilijkhednen met de IRS en het einde van zijn
tweede huwelijk. Hij worstelde met een depressie en een
cocaïneverslaving. In Oostende raakte hij van er
weer bovenop en brak met platenlabel Motown.
Na een kleine tournee in Engeland en twee optredens in
het Casino Kursaal van Oostende bleven twee van Gayes
muzikanten, Gordon Banks en Odell
Brown, eveneens in Oostende plakken. Gaye had
nieuwe plannen na het beluisteren van reggaemuziek in
Engeland. Terwijl hij werkte aan een lied kwam Rolling
Stone-journalist David Ritz hem bezoeken.
Ritz
beweerde later dat hij een verzameling sadomasochistische
strips zag die Marvin Gaye verzamelde. Het ging om onder
meer Paulette van Georges Pichard
op scenario van Georges Wolinski. Paulette
was eind jaren 1970, begin jaren 1980 hot. Ook
in vertaling verschenen alle zeven albums bij Loeb.
In 1986 draaide Claude Confortès er
een filmversie van: Paulette, la Pauvre Petite Milliardaire.
Ritz adviseerde Gaye na het bekijken van de strips, die
welig tierden van bondage, sm en ander liederlijk vertier,
"sexual healing". Toen Ritz aan Gaye
verder uitlegde wat hij daarmee bedoelde, vroeg Gaye hem
er een gedicht over te schrijven. Hij bedacht er een melodie
bij.
Mooie claim van Ritz, maar in een interview uit 1994 met
Oostendenaar Freddy Cousaert, part-time
concertpromotor die Gaye onder zijn hoede nam, luidt
het enigszins anders. Gaye en Odell Brown schreven
gewoon de lyrics. Ritz' bijdrage bleef beperkt tot de
titel. In een interview in 2012 vertelde Gordon Banks
dan weer dat Gayes stripverzameling niet het onderwerp
was voor het gesprek tussen de zanger en de journalist,
maar wel zijn fascinatie voor de Amsterdamse Walletjes.
Hoe dan ook gaf Gaye de credits voor de titelkeuze aan
Ritz. Deze laatste wilde die erkenning ook graag in geld
uitbetaald zien. Hij kloeg Marvin Gaye aan voor 15 miljoen
dollar voor de gedeeltelijke credits op de song. Een regeling
kwam er pas na Gayes dood, hoewel zijn aanklacht onontvankelijk
werd verklaard in 1983 wegens gebrek aan bewijs.
In elk geval betekende Sexual Healing en het
in België opgenomen album Midgnight Love
zijn comeback... zijn immense comeback zeg maar. Sexual
Healing won twee Grammy's (de enige die Gaye in zijn
carrière won!) en haalde platina in de States voor
de verkoop van meer dan twee miljoen exemplaren. Het werd
opgenomen in de Rock and Roll Hall of Fame.
Van het album Midnight Love gingen wereldwijd
meer dan zes miljoen exemplaren over de toonbank. De clip
van Sexual Healing werd trouwens opgenomen in
het Casino Kursaal. |
Onvoltooid
project (9): Asterix in Caledonië door François
Corteggiani |
|
|
In
2010 kregen diverse scenaristen het voorstel om een nieuw
verhaal van Asterix te schrijven. Acht gingen
op het voorstel in. Onder hen Christophe Arleston,
Julien Berjeaut (die onder het pseudoniem
Jul cartoons voor de pers en komische
reeksen als Silex and the City publiceert) en
dus ook Jean-Yves Ferri die het van de
anderen won. Ook François Corteggiani waagde
zijn kans. Van de drie voorstellen die hij uitwerkte,
was er eentje waarin hij Asterix liet reizen naar Caledonië,
de naam die de Romeinen gaven aan het gebied in het hedendaagse
Schotland. Op datzelfde idee kwam dus ook Ferri met zijn
Asterix bij de Picten.
Corteggiani stelde op zijn blog
het gedetailleerde synopsis van zijn Asterix in Caledonië
voor met daarbij de eerste acht pagina's van het scenario
met alle dialogen waarvan hij de eerste twee ook als storyboard
uitschetste. Er komt een zwaard in voor dat later bekend
zal worden als Excalibur. |
Onvoltooid
project (8): Advocatenserie van bijna-Sammy-tekenaar
Bédu |
|
|
|
In
een eerdere
update hadden we het over Mischa, een 'geheime'
serie van Berck die hij exclusief voor
de Duitse markt maakte. Tegelijk tekende de noeste Vlaamse
tekenaar ook nog de reeksen Sammy voor Robbedoes,
De Donderpadjes en Lowietje voor Sjors
en diverse verhalen voor Zonneland. Te veel voor
één tekenaar, dus kwam er een soort Berck-studio.
Een van zijn assistenten was Bédu,
en hij getuigt hierover: "Berck verdeelde het werk
en elk maakte het bij zich thuis. Er heerste een beetje
een omerta bij hem. We zagen elkaar niet, we kenden elkaar
zelfs niet. Er waren in feite veel Vlaamse tekenaars die
met hem werkten. Ik was quasi de enige Franstalige."
Dat laatste klopt niet. Hurey was een
van die Vlaamse tekenaars. Jean-Pol werd
meermaals gevraagd, maar dat heeft hij steeds geweigerd
want hij had zelf al genoeg eigen series lopen. Guy
Bollen, Francis Bertrand, Armand
Sorret, Lucien De Gieter, Léo
Loedts, Willy Ophalvens en anderen
doorliepen ook assistentenrolletjes bij Berck.
Dat assistentenwerk bestond voornamelijk uit het inkten
van de door Berck geschetste personages en het toevoegen
van het decor. Op een blauwe maandag hielp François
Walthéry een enkele keer Berck uit de
nood voor een aflevering van Lowietje in Eppo.
In februari 2013 raakte bekend dat ook Yann
en Conrad eventjes insprongen voor Lowietje.
In 1979-1980 maakten ze bovendien enkele testpagina's
voor Sammy. Een langduriger samenwerking was
dus weggelegd voor Bédu. Vier jaar lang om precies
te zijn, te beginnen met Mischa (waarmee hij
zijn plan moest treken op basis van het scenario dat hij
van Berck kreeg doorgespeeld) en daarna De Donderpadjes
en Lowietje.
Lowietje was geschreven door Raoul Cauvin,
maar om contractuele redenen mocht dat niet bekend zijn.
Cauvins naam stond er dus niet bij vermeld. Bédu
herkende al wel de manier hoe Cauvin scenario's aan zijn
tekenaars leverde want die kwamen overeen met de scenario's
van Mischa die Cauvin anoniem voor Berck schreef.
Assistenten moesten sowieso niet rekenen op een naamsvermelding.
Bédu: "Berck gebruikte zijn tekenaars. Ik
weet niet meer wie me voorafging. Op een keer vroeg hij
me om op korte termijn de reeks Sammy over te
nemen. Ik begon meerbepaald op plaat 28 van Lijfwachten
en Koning Dollar. Ik tekende de decors en deed het
inktwerk. Datzelfde werk deed ik voor Lijfwacht in
de Kostschool en Heibel in de Woestijn.
Onze samenwerking stopte bij het daaropvolgende deel omdat
ik erin geslaagd was een project bij het weekblad Kuifje
te lanceren." Dat project was Wakkie de Wasbeer
in 1975.
Na achtereenvolgens de lanceringen van Proffie
(1977), Ali Bamba (1979) en Hugo (1981)
volgde Bédu in 1983 Turk op als
tekenaar van Clifton op scenario van Bob
de Groot. Tot 1989 maakten ze vier verhalen alvorens
Bédu het zeel volledig naar zich toetrok tot 1993
voor nog eens drie verhalen. Tussendoor kwam er iets nieuws
voor de tekenaar aangewaaid: De Psy. Die gagreeks
kwam er op voorspraak van Philippe Vandooren,
hoofdredacteur bij Robbedoes, na een ontmoeting
op een stripfestival. Vandooren wilde Bédu best
verwelkomen in het weekblad Robbedoes, maar Bédu
zei dat hij zich niet onderlegd genoeg voelde om de techniek
van gags van één pagina te beheersen. Vandooren
stelde voor om samen te werken met Cauvin, maar Bédu
was er niet te happig op om opnieuw met een scenarist
in zee te gaan. De veranderingen bij het weekblad Kuifje
in de jaren 1990, zeg maar de aankomende stopzetting ervan,
bespoedigde Bédu's beslissing om te kijken of het
gras aan de overkant groener is. Clifton tekende
hij nog wel verder voor uitgeverij Le Lombard.
Bij hun eerste werkelijke ontmoeting keek Cauvin ervan
op dat Bédu jaren tevoren al Sammy had
getekend. Dat wist hij niet! Berck hield veel voor Cauvin
verborgen wat de taakverdeling voor diens reeksen betrof.
In het verlengde van Vrouwen in 't Wit en G.
Raf Zerk wilde Cauvin een nieuwe komische serie maken
voor adolescenten en volwassenen. Waarom niet over advocaten?
Bédu maakte daar enkele ontwerpschetsen van (zie
afbeelding bovenaan dit artikel) naar Cauvins suggesties.
Hij documenteerde zich op toga's en andere kledij. Bij
hun volgende ontmoeting was Cauvin niet meer overtuigd
van zijn voorstel, Bédu net zo min. De scenarist
zocht het nu meer in de richting van de psychologische
experten die soms tijdens een proces worden ingeschakeld.
Daar had hij al enkele gags over bedacht. Dat nieuwe idee
werd uiteindelijk uitgewerkt als De Psy en van
dan af ging het allemaal wel snel voor de reeks. Op 1
januari 1992 stond in Robbedoes de eerste aflevering.
Cauvin had tussendoor ook voorgesteld om de scenario's
van Hugo voor Bédu te schrijven, maar
dat was geen optie voor de ambitieuze tekenaar.
En dan, in 1994, ging Berck met pensioen. Dupuis kocht
de grafische rechten op de reeks en mocht bijgevolg zelf
beslissen wie de nieuwe tekenaar zou worden, in samenspraak
met Cauvin. Toen Bédu op een dag zijn platen van
De Psy kwam afgeven op de redactie van Robbedoes,
stelde Vandooren hem voor om Sammy over te nemen
als volwaardig tekenaar. Berck was het idee genegen, meer
zelfs: hij had de verantwoordelijken gezegd dat alleen
Bédu de personages kon overnemen. Maar Bédu
zag dat niet zitten. Hij tekende tegelijk de series Clifton
en De Psy en wilde niet nog eens herbeginnen
met een reeks. Datzelfde jaar verscheen het eerste album
van De Psy en hij wist als geen ander dat hij
zijn aandacht niet over te veel verschillende reeksen
mocht verdelen wilde De Psy als bij voorkeur
regelmatig verschijnende albumreeks een succes worden.
Ook Cauvin had liever dat Bédu zich concentreerde
op De Psy. Sammy ging naar Jean-Pol,
eveneens een logische keuze gezien de gelijkaardige tekenstijl.
Later werkte Cauvin zijn advocatengagserie alsnog uit,
maar nu voor Arthur Piroton, de realistische
tekenaar van Jess Long, die om werk verlegen
zat. De eerste aflevering van twee gagplaten waren in
1996 ook meteen de laatste. Piroton overleed in januari
1996. De twee platen verschenen postuum op 28 februari
1998. |
Onvoltooid
project (7): Asterix door Daan Jippes en Lo Hartog van
Banda |
|
|
|
Sinds
6 december 2013 is in het Nederlandse Museum Meermanno
een belangrijke vondst van stripjournalist en -all rounder
Ger Apeldoorn terug te vinden. Hij ontdekte
de scripts van Lo Hartog van Banda die
bij het door Daan Jippes begonnen Asterix-verhaal
De Lucullus Maaltijden horen. Apeldoorn vond
die in het archief van Frits van der Heide,
voormalig hoofdredacteur van Eppo nadat de stripbladen
Pep en Sjors samengingen in Eppo.
Apeldoorn schreef namelijk een boek over Pep
dat in 2014 zal verschijnen.
De Lucullus Maaltijden, dat 32 pagina's moest
tellen, bestaat als synopsis in drie pagina's. Vier pagina's
schreef Lo ervan uit in dialogen. De eerste pagina tekende
Daan Jippes in 1981, pagina 2 bestaat alleen in potloodvorm
(zie hieronder). Hierboven zie je een reproductie van
zijn geïnkte pagina die Daan Jippes eerder dit jaar
als een gezeefdrukte poster uitgaf op slechts tien genummerde
exemplaren. Lo schreef ook nog vijf gags van één
pagina.
Begin jaren 1980 was het de bedoeling dat bij Dargaud
het stripmaandblad Astérix Mensuel zou
verschijnen om nog meer garen te spinnen uit de populariteit
van de stripheld. Lo zag hierin een kans en bedacht losse
gags en een verhaal waarin de Romeinen proberen de Galliërs
uit hun dorp te verdrijven door een kunstmatige everzwijnenschaarste
te creëren. Maar Astérix Mensuel
kwam niet van de grond, bijgevolg bleef ook het Asterix-verhaal
van Daan Jippes en Lo Hartog van Banda onafgewerkt. Hoe
het ook kan uitgelegd worden, staat hier
vermeld. Daar lees je ook hoe Lo Hartog van Banda van
Asterix bij Lucky Luke verzeilde...
In het boek over Pep zullen trouwens heel wat
covers staan die Daan Jippes van Asterix schilderde.
Hieronder zie je de originele tekening voor de voorpublicatie
van Asterix en het 1ste Legioen.
|
Onvoltooid
project (6): Parallelle Alex-reeks door André
Taymans en Jacques Martin |
|
|
Op
zijn blog
trok André Taymans zijn archief
open om uitleg te geven over zijn naar eigen zeggen kortstondige
en tumultueuze samenwerking met Jacques Martin.
In eerste instantie werd de tekenara van Caroline
Baldwin benaderd om Alex te tekenen, en
niet Lefranc waar het uiteindelijk op zou uitdraaien.
Het zou meerbepaald draaien om een parallelle reeks van
Alex die naast de door Rafael Moralès
reeks zou lopen, allebei op scenario van Jacques Martin.
De Verdwenen Stad was bedoeld als eerste deel
van die tweede reeks met Taymans als tekenaar. Het idee
voor twee reeksen door twee verschillende tekenaars kwam
van uitgeverij Casterman om het oponthoud
tussen twee Alex-albums in te korten. Jacques
Martin volgde aanvankelijk, maar bedacht zich later. Jaren
nadien verscheen het album gewoon als deel 28 in de reeks,
maar dan wel getekend oor Ferry en uitgeschreven
door Patrick Weber. Behalve de titel
bleef er niet veel over van het originele verhaal. Hierboven
zie je achtereenvolgens de decoupage van Jacques Martin
van de eerste twee platen, de in potlood uitgewerkte versies
van André Taymans en tot slot de eerste plaat in
inkt. Klik erop voor groter versies.
Enkele jaren later kwam men opnieuw aankloppen bij Taymans,
maar deze keer voor Lefranc, die andere grote serie van
Jacques Martin. Opnieuw bestond het voorstel uit een nieuwe
reeks naast de bestaande, getekend door Francis
Carin, met verhalen die zijn gesitueerd in de
jaren 1950. Voor het eerste album wilde men gebruikmaken
van een ongebruikt scenario van Jacques Martin uit 1952:
De Meester van het Atoom. Dit scenario werd verder
uitgeschreven door Michel Jacquemart.
Hieronder vind je achtereenvolgens een testpagina van
André Taymans, een in potlood opgezette plaat van
Jacques Martin, een eerste geïnkte versie van Taymans
en tot slot de definitieve versie met extra decors van
Erwin Drèze. Taymans beweert dat zijn De Meester
van het Atoom het best verkochte jaren 1950-album
is na die van Jacques Martin.
|
|
|
|
|
Model
sheet van Jerom-personage Ingelein |
|
|
In
november kon er op Catawiki.nl op een speciale Vandersteen-veiling
geboden worden op bovenstaande originele tekening uit
de jaren 1970. De illustratie in aquarel behaalde 340
euro. Volgens de info betrof het een voorstudie voor wat
een spin-off moest worden van Jerom in zijn Gouden
Stuntman-periode, dus zelf al een spin-off van de
reeks Suske en Wiske. Ingelein is een nevenpersnage
uit de reeks en is een zelfbewuste vrouw met enkele zwakheden
(bang voor muizen is er dus een van). Paul Geerts
is er de tekenaar van. Hij was toen al actief
bij Studio Vandersteen, te beginnen met
de Duitse productie van Jerom. Maar wat verkeerdelijk
als spin-off werd voorgesteld, is niet meer dan een model
sheet van het personage Ingelein als geheugensteuntje
voor de andere studiotekenaars. Merho
bijvoorbeeld heeft deze tekeningen meermaals in handen
gehad. |
De
indiaanse roots van Olga Lawina |
|
|
Dat
de naam van de Zwitserse Olga Lawina, de rondborstige
sidekick van Agent 327, is gebaseerd op een jodelzangeres
uit de jaren 1950 is genoegzaam bekend. Maar wist je ook
dat Martin Lodewijk even overwoog van
het boomlange personage een indiaanse te maken? Op de
eerste ontwerpschetsen tekende hij een knappe indiaanse
in seventiesoutfit, al net zo behendig omspringend met
een geweer en eveneens behept met een fraai voorsteven
als het uiteindelijke personage. Lodewijk noteerde er
de namen Indian Summer en Indian Lovecall bij. |
Goedele
censureert Manara |
|
|
Bij
een nummer van het inmiddels ter ziele gegane maandblad
Goedele kon je in juli 2011 een "unieke,
luxueuze heruitgave" kopen van "de beste erotische
strip aller tijden". Het ging om deel 1 van Het
Spel van Mino Manara, beter gekend
als De Schakelaar. In deze specifieke hardcovereditie
verscheen het verhaal nog niet in het Nederlands. De inkleuring
en ook de cover waren volledig nieuw. Het album was geen
coproductie met Sombrero of MaXima,
twee eerdere uitgevers van het album. Het betrof een eigen
uitgave van Sanoma, het immense bedrijf
dat onder meer Goedele uitgaf.
Het erotische verhaal wordt halverwege onderbroken met
een pagina waarop wordt uitgelegd dat er drie pagina's
uit het originele verhaal niet zijn gepubliceerd "vanwege
de gevoelige aard". De beslissing werd gemaakt in
overleg met Manara en de uitgever. In de plaats kreeg
de lezer twee bijkomende pagina's met los artwork van
Manara. Deze beslissing viel te begrijpen want in de gewraakte
of gecensureerde pagina's wordt een balorig jongetje door
zijn moeder aangemaand te kalmeren door zich te masturberen.
Omdat de opvarenden van het schip, waarop ook het hoofdpersonage
Claudia een passagierster is, dit moeilijk kunnen geloven,
dwingt de moeder haar zoontje dit te demonstreren. Maar
omdat het niet wil lukken — ook niet nadat de moeder
een handje helpt — springt Claudia in door
haar mond te gebruiken. Het meneertje met de schakelaar,
waarmee Claudia's seksuele driften worden opgevoerd, kijkt
geamuseerd toe in de struiken van het strand waar de passagiers
een pauze nemen. Voor de moeder gaat Claudia's lippendienst
toch te ver.
Deze scène kwam in vertaling wel voor in de zwart-witversies
van Blue Circle uit 1984 en Sombrero
uit 1987 en de ingekleurde editie van Loempia
uit 1993, maar niet meer in de zwart-witheruitgave van
MaXima in de Lambada-collectie uit 2004 en de
Manara-collectie uit 2008. Deze laatste heruitgaven
kenden nog een paar andere afwijkingen van het origineel.
De censuur in Goedeles heruitgave was dus zeker
niet nieuw.
Hieronder vind je de bewuste, gecensureerde scène
uit De Schakelaar tussen de pagina's uit Het
Spel. Je kan de pagina's in het groot zien door erop
te klikken. Hier past een waarschuwing bij die we bij
monde van toenmalig Goedele-hoofdredacteur Danny
Ilegems kopiëren uit een artikel van De
Morgen door journalist Geert De Weyer:
"Tja, het is een scène met pedofiele en incestueuze
taferelen, en dat konden we niet maken. Vreemd genoeg
lijken die beelden nu schokkender dan toen het werk in
1983 uitkwam. We hebben deze herdruk met instemming van
Manara uitgebracht. Hij vertelde ons dat de Lage Landen
zonder al te veel ophef reageerden bij de eerste editie
ervan in 1984, maar dat het in Italië (waar het
album een jaar eerder officieel gepubliceerd werd, GDW)
wel negatieve reacties veroorzaakte. We hebben er dus
niet lang over moeten nadenken."
Inmiddels zijn zowel Goedele als opvolger GDL
door tegenvallende advertentie-inkomsten van de markt
gehaald.
Het
Spel |
Gecensureerde
versie uit De Schakelaar |
Het
Spel |
Na de publicatie van dit artikel, schreef lezer Rob
Minnes ons met de volgende aanvulling:
"Goedele was niet de eerste die De Schakelaar
1 heeft gecensureerd. Twintig jaar eerder was het
album ook al aan de beurt toen het in de VS werd gepubliceerd.
Nou is dat in dat behoorlijk puriteinse — Goedele
zou waarschijnlijk de term "seksueel gefrusteerde"
gebruiken — land niet
verwonderlijk. Het is eerder verwonderlijk dat in een
land waar Janet Jacksons blote boobie
een grotere crisis heeft veroorzaakt dan Obamacare
dat het boek überhaupt is gepubliceerd. Des te opmerkelijker
is het dat bij de eerste zwart-witpublicatie de censuur
blijkbaar heeft lopen pitten. De eerst uitgave van Catalan
Communications in 1985 is in zijn geheel uitgegeven,
maar acht jaar later, in 1992, was het album aan de beurt.
Vanaf toen misten de Amerikaanse uitgaven de gewraakte
pagina's, te beginnen met de kleurenuitgave van Eurotica
(= NBM). De Amerikanen gingen één
stapje verder door ook de direct voorgaande pagina, waarin
de moeder het balorig ventje tot bedaren bracht, weg te
laten. In tegenstelling tot Goedeles uitgave
werden de vier pagina's zonder opgaaf van redenen weggelaten." |
|
|