Klik
verder naar alle eerdere updates, van Weetje 101 tot
125:
• 125
Het Zwarte Kerst-schandaal en de Het Geheim van Stalin-miserie
• 124
Guust Flater door Tome & Janry
• 123
Alternatieve Blake en Mortimer in Portugal
• 122
Overzicht De 7 Levens van de Sperwer
• 121
Onvoltooide projecten (5) van Steven Dupré
• 120
Superman in zijn blootje
• 119
Onvoltooid project (4): Bennurke door Willy Vandersteen
• 118
Onvoltooid project (3): Prequelspin-off De Dolle Musketiers
door Charel Cambré en Ronald Grossey
• 117
Het macabere in Marc Hardy
• 116
Een half miljard tv-kijkers voor Belgische strips
• 115
Hoe Natasja bij Walter in bed belandde
• 114
Walthéry's wedstrijddeelname voor een doos kleurpotloden
• 113
Onvoltooid project (2): Rooie Doortje door Dirk Stallaert
en Merho
• 112
Onvoltooid project (1): Fleur door Eric Heuvel
• 111
Gérald Fortons klim naar de top, van Oom Wim
tot Toy Story... and beyond!
• 110
Inspiratiebronnen voor Blueberry
• 109
Afgekeurd Jerry Spring-voorstel
• 108
De echte Bernard Prince
• 107
Inserts verboden in Alex
• 106
Making of-filmpjes van fotoshoots voor pin-upboek van
Romain Hugault
• 105
Albert Uderzo en zijn Ferrari's
• 104
Dubbele voorgeschiedenis voor Billy the Cat
• 103
15 Vlaamse striptekenaars in artbook voor Europees congres
• 102
Oerversie Mooie Navels
• 101
De echte Natasja's
Het
Zwarte Kerst-schandaal en
de Het Geheim van Stalin-miserie
Op
10 mei 2010 schreef tekenaar Régric
een inmiddels van het internet verdwenen pagina bij elkaar
waarin hij met tekst en beeld staafde waarom hij de totstandkoming
van Lefranc 20: Zwarte Kerst een schandaal noemde.
Kop van jut was volgens hem scenarist Michel Jacquemart
die hij onder meer amateurisme verweet. Tot vijf keer
toe zou hij dialogen hebben herschreven. Jacquemart zou
eigenhandig tekeningen hebben veranderd, de lay-out van
prenten hebben gewijzigd, inkleuringen hebben aangepast,
Régric kloeg over het uitblijven van het vervolg
van het scenario en ga zo maar door.
Het
was een waslijst van opmerkingen en verwijten die één
grote aanfluiting aan het adres van de scenarist waren.
Op een bepaald moment zou Jacquemart een halfjaar lang
niets van zich hebben laten horen. Régric noemde
het de slechtste werkervaring van zijn leven. Aan het
album spendeerde hij anderhalf jaar. Op de koop toe dreigde
Jacquemart na afronding van het album met een proces om
Régric alle correcties te laten uitvoeren. Casterman,
die bang geworden was dat een mogelijk proces de verschijning
van het album zou doen uitstellen, koos eieren voor zijn
geld en maande Régric aan om op de eisen van Jacquemart
in te gaan... wat hij dan ook deed. Maar achteraf volgden
nog extra correcties waar Régric geen weet van
had. Nog steeds bang voor een proces, liet Casterman betijen.
Jacquemart mocht zijn gang gaan... wat hij dan ook deed!
Michel
Jacquemart liet zich eerder dan Régric op diverse
stripforums laatdunkend uit over "de grote boze uitgever"
en "de incompetente tekenaar".
Hoe dan ook kwamen beide auteurs terug op de planning
van te verschijnen albums, zij het niet als duo. TRussen
die twee komt het nooit meer goed. Voor Lefranc 22:
De Kinderen van de Bunker (2011) ging Jacquemart
in zee met tekenaar Alain Maury, in 2012
volgde Lefranc 23: De Eeuwige Shogun door Régric
en Thierry Robberecht. Datzelfde team
publiceerde in oktober 2013 Lefranc 24: Het Geheim
van Stalin want Régric kan met gemak jaarlijks
een Lefranc-album afwerken. Als men hem niet
corrigeert tenminste. En wat bleek nu? Voor dit verhaal
werd Christophe Bec door uitgeverij Casterman
gevraagd om het scenario van Robberecht na te kijken.
Volgens hen bevatte het een aantal fouten. Uit gezondheidsredenen
kon Robberecht zijn eigen verhaal niet herwerken. Na het
lezen van het verhaal verlangde Bec dat hij voldoende
bewegingsruimte zou krijgen voor het herwerken ven het
verhaal. Vervolgens herschreef hij meer dan de helft van
het scenario, de dialogen, de algemene structuur en moderniseerde
waar hij kon. De basis vond hij wel goed, de algemene
uitwerking duidelijk niet. Hij gaf het ook enkele eigen
ideeën mee zoals het futuristische wetenschapscentrum.
Na het indienen van zijn versie kwamen het comité
van Casterman en de erven Jacques Martin en Régric
met enkele veranderingen aandraven. Bec paste het allemaal
aan en ontwikkelde nog wat meer de achtervolging op het
einde van het verhaal dat nu in het album staat.
Alles goed, maar het comité liet niets meer van
zich horen. Ondertussen was Bec al begonnen aan een nieuw
verhaal, Le Sanctuaire des Hérétiques,
dat op zijn vraag getekend moest worden Patrick
Dumas (zie proefplaat hieronder). Het contact
ging echter een negatieve richting op. Het boterde niet
meer met Casterman, noch met Régric. In die mate
zelfs dat Bec eiste dat zijn naam uit het album Het
Geheim van Stalin werd verwijderd waarin hij anders
als script doctor of iets gelijkssoortigs zou vermeld
staan. Zonder zijn medeweten is ook het einde veranderd.
Niet verder lezen als je het album nog moet lezen, maar
Bec wilde de intelligentie van de vermeende kloon van
Jozef Stalin niet verwaarlozen. Hij voorzag voor hem een
veelbelovende carrière als politicus in de Verenigde
Staten. Régric maakte er een minder logisch einde
van door van het personage een eenvoudige pompbediende
te maken.
Régric is tegenwoordig de enige tekenaar van Lefranc
waarvan de verhalen zich afspelen in de jaren 1950 en
1960. Exit André Taymans,
Francis Carin en Maury dus. Een volgend verhaal
wordt geschreven door François Corteggiani.
Het volgt in de chronologie op Lefranc 17: De Meester
van het Atoom.
Op
5 mei 1987 startte de voorpublicatie van Robbedoes
en Kwabbernoot in New York in het weekblad
Robbedoes, het nummer 2560. De cover was
uiteraard gewijd aan de terugkeer van het stripduo
dat al een tijdje werd gemaakt door Tome
& Janry. Dat gold toch voor de Nederlandstalige
editie. De Franstalige versie van het weekblad werd
eigenlijk als bijlage verkocht bij Le Journal de
Gastin, een eenmalig speciaal nummer met Guust in
de hoofdrol. Deze feitelijke bijlage verscheen niet
in het Nederlands. Jammer, Le Journal de Gaston
was gevuld met hommages van André
Franquins collega's waaronder een reeks
Guust-gags van Tome & Janry. Nu ja,
Guust? Het ging eigenlijk om gags met nevenpersonages
in een hoofdrol, zijnde agent Vondelaar, Pruimpit
(of eigenlijk diens kenau van een zus), hoofdboekhouder
meneer Van Gestel en de onfortuinlijke contractenman
De Mesmaeker. De vier gags vind je hieronder.
Hierboven
staat de definitieve cover van Blake en Mortimer 22:
De Septimus-Golf. Voor een speciale editie die bedoeld
is voor de Portugese tak van winkelketen FNAC ontwierp
tekenaar Antoine Aubin een alternatieve
cover. Vijf coverstudies hiervan vind je hieronder.
En
scrol maar verder voor nog meer alternatieve, Portugese
covers.
Ook van het tweeluik De Dertig Zilverlingen liet
de Portugese FNAC een gelimiteerde editie met alternatieve
cover maken. Hieronder vind je beide covers van het tweeluik.
In
januari 2014 verschijnt bij Dargaud een
nieuw album van De 7 Levens van de Sperwer, opnieuw
door André Juillard en Patrick
Cothias die tevoren al twee cyclussen maakten.
In dat nieuwe album keert Ariane de Troïl in het
jaar 1642 en na haar belevenissen in Canada (zie Wuivende
Veder) terug naar Parijs om er haar dochter te zoeken.
De zoektocht naar haar zoon wordt verteld in het daaropvolgende
album. Ondertussen zijn de verwikkelingen omtrent Ariane
en meer nog de overvloed aan niet eens allemaal vertaalde
nevenreeksen zo complex geworden dat we je onderstaand
overzicht willen presenteren.
Bij de Franse uitgeverij Fleurus, waar
André Juillard zijn publicatiecarrière startte,
verdwenen nogal wat bladen. Hij zocht daarom zijn heil
bij Pif-Gadget waar ze juist een tekenaar zochten
die een scenario van Cothias kon uittekenen. Het was een
strip over een vrouwelijke Robin Hood, Roodmasker, die
zich in de tijd van Lodewijk XIII afspeelde.
De redactie gaf dit concept als opdracht aan Cothias,
maar stelde aanvankelijk de middeleeuwen als tijdperk
voor. Om het in de formule van Pif-Gadget te
doen passen, mochten de verhalen niet langer zijn dan
tien of twaalf pagina's, niet meer en niet minder. Te
weinig om enige ontwikkeling door te voeren, maar toch
hebben de auteurs tussen juni 1980 en april 1982 vijftien
episodes weten te maken. Het waren simpele mantel- en
degenhistories bedoeld voor jongere lezers. Daarna veranderde
Pif van formule en werd de reeks gestopt. De
auteurs verkregen wel het recht om Roodmasker
elders voort te zetten. Bij uitgeverij Glénat
konden ze de reeks in een gewijzigde vorm en onder de
nieuwe titel De 7 Levens van de Sperwer vanaf
oktober 1982 onderbrengen in het stripblad Vécu
(gespecialiseerd in historische verhalen). De albums volgden
spoedig. De meeste Roodmasker-episodes uit Pif
werden later herwerkt voor de drie eerste albums van Roodmasker.
Door de Roodmasker-episode Le Chevalier Condor
(niet opgenomen in de albums) rijpte het idee voor De
7 Levens van de Sperwer.
De spin-offs en nevenreeksen werden vaak kunstmatig aan
het oorspronkelijke gegeven gekoppeld. Die reeksen (Het
IJzermasker en het niet-vertaalde Ninon Secrète)
kunnen net zo goed op elkaar staan. De andere series zijn
wel nauw aan elkaar verbonden en zijn een kluwen van fictieve
en historische personages, data en gebeurtenissen. Samen
geven alle reeksen een historisch overzicht van de volledige
Franse zeventiende eeuw en van de eerste regeringsjaren
van Hendrik IV tot de troonsbestijging
van Lodewijk XIV, aangevuld met enorm
veel gefantaseerde intriges. De centrale figuur in de
hele saga is barones Ariane de Troïl.
Ondanks Cothias' geloofwaardige optekening van de geschiedenis
beging hij vaak fouten en gebruikte anachronismen. Meestal
zette hij de geschiedenis naar zijn hand voor een beter
verhaalverloop. Nadat De 7 Levens van de Sperwer
aan de basis lag voor de Belgische universiteitsthesis
Analyse Sémiologique des 7 Vies de l'Épervier
door Marc Descornet begonnen steeds meer
brieven binnen te sijpelen om hem op de gemaakte fouten
te wijzen.
Dat brengt ons tot een overzicht van alle 53 verschenen
albums tot nu toe, onderverdeeld in elf (sub)reeksen.
Let op, het overzicht is chronologisch volgens het verhaalverloop,
niet volgens de verschijning van de albums.
Navarra
Albums:
2 (verschenen in 1999 en 2001, voortijdig gestopt) Tekenaar: Pierre Wachs Chronologie:
start in 1554 Onderwerp: De jeugd van de toekomstige
koning Hendrik IV, vader van Lodewijk XIII (de vader van
Arianes zoon).
Le Chevalier, la
Mort et le Diable
Albums:
2 (verschenen in 1999 en 2000, voortijdig gestopt, niet
vertaald) Tekenaar: Alain Robet Chronologie: start in 1572 Onderwerp: De jeugd van de broers Yvon
en Gabriël de Troïl, respectievelijk de officiële
en de officieuze vader van Ariane.
De 7 Levens van
de Sperwer
Albums:
7 (verschenen tussen 1986 en 1991) Tekenaar: André Juillard Chronologie: start in 1601 Onderwerp: Ariane wordt in 1601 geboren
als de dochter van Gabriël de Troïl, een roemruchte
kapitein in dienst van de koning, die Blanche, de echtgenote
van zijn oudere broer Yvon, bezwangerde. Blanche sterft
bij de geboorte van Ariane die voor de woede van Yvon
vluchtte. Acht jaar later wordt Gabriël de eerste
Roodmasker/Sperwer, een gemaskerde onrechtbestrijder in
gezelschap van een sperwer. Ariane volgt in zijn spoor
na de mislukte poging van haar broer om de rol over te
nemen, daarin gedwongen door Ariane. Zij wordt in haar
zelfopgelegde taak bijgestaan door Germain Grandpin, een
voormalig wachter van koning Hendrik IV die een dodelijke
aanslag door Ravaillac niet kon verhinderen. Hij werd
opgeleid door zijn vroegere kapitein Gabriël. Deze
cyclus eindigt in 1625 met de vermeende dood van Ariane
door Condor, een huumoordenaar die door de op dezelfde
dag als Ariane geboren Lodewijk XIII werd ingeschakeld
om Roodmasker uit te schakelen. Condor is niemand minder
dan de uit Amerika teruggekeerde Gabriël de Troy.
Roodmasker (tweede
periode)
Albums:
3 (verschenen tussen 1985 en 1986) Tekenaar: André Juillard Chronologie: start in 1620, tussen De
7 Levens van de Sperwer deel 6 en 7 Onderwerp: Kortverhalen over Roodmasker
(zijnde Ariane) die de basis vormden voor het gehele universum
van alle reeksen.
De Dwaas van de
Koning
Albums:
9 (verschenen tussen 1995 en 2004) Tekenaar: Goepfert Chronologie: start in 1622 Onderwerp: Het parcours van Jean-Baptiste
Poquelin, de eigenlijke zoon van Ariane en Lodewijk XIII.
De werkelijke zoon van het gezin Poquelin stierf bij de
geboorte door de schuld van de voedster, maar de baby
werd omgewisseld met Arianes zoon. Wordt de Franse toneelschrijver
Molière.
Roodmasker (eerste
periode)
Albums:
7 (Roodmasker deel 4 tot 10, verschenen tussen
1992 en 2004) Tekenaar: Marco Venanzi Chronologie: start in 1624 Onderwerp: Het leven van Ariane als onrechtbestrijdster
in Parijs. Is de geliefde van Lodewijk XIII. Ze krijgt
het aan de stok met de zonen van hertog de Bruantfou die
rivaliseerde met de familie de Troïl. De zonen zijn
leden van de sekte van de Spin, een genootschap waar Ariane
regelmatig mee te maken krijgt. In deel 6 duikt d'Artagnan
op.
Cœur Brûlé
Albums:
7 (verschenen tussen 1991 en 2000, niet vertaald) Tekenaar: Jean-Paul Dethorey (deel 1-2)
/ Michel Méral (deel 3-7) Chronologie: start in 1625 Onderwerp: Germain Grandpin zit Condor,
de echte vader van Ariane, achterna in het Canadese indianengebied
om de vermeende dood van Ariane te wreken. Daar kreeg
Gabriël de Troïl de totemnaam Cœur Brûlé.
Wuivende Veder
Albums:
4 (verschenen tussen 1995 en 2002) Tekenaar: André Juillard Chronologie: start in 1626 Onderwerp: Na het verloren duel tegen
Condor bleef Ariane zwaargewond achter en verloor haar
geheugen. Ze bevalt van een meisje van wie Germain Grandpin
de vader is. Men vertelt haar dat haar dochter bij de
bevalling overleed hoewel het als vondeling werd achtergelaten
in een woud waar het werd gered door Lenclos. Met een
jaar achterstand op Grandpin vertrekt ze naar Canada op
zoek naar haar vader waar ze wordt opgevangen door een
Canadese indianenstam. Ze huwt er met een homoseksuele
indiaan.
De 7 Levens van
de Sperwer cyclus 3 deel 1: Vijftien Jaar Later
Albums:
1 (te verschijnen in 2014) Tekenaar: André Juillard Chronologie: start in 1642 Onderwerp: Ariane keert terug naar Parijs
om er haar doodgewaande dochter te zoeken. In het daaropvolgende
deel zal ze naar haar eveneens doodgewaande zoon zoeken.
Ninon Secrète
Albums:
6 (verschenen tussen 1992 en 2004, niet vertaald) Tekenaar: David Prudhomme Chronologie: start in 1648 Onderwerp: De net zo moedige als intelligente
Ninon de Lenclos is de dochter van Ariane en Grandpin.
Ze is de historische courtisane die in haar Parijse salon
de groten van het koninkrijk ontvangt.
Het IJzermasker
Albums:
6 (verschenen tussen 1991 en 2001) Tekenaar: Marc-Renier Chronologie: start in 1658 Onderwerp: Het lot van Jean-Baptiste
Donjon, een middelmatig toneelspeler en -schrijver die
zijn hele leven verlangt Molières plaats in te
nemen. Hij is bevriend met Ninon.
(Bron: Casemate 61, juli/augustus 2013
/ Hugo Landuyt, Stripschrift 302, augustus 1997)
In
onze reeks onvoltooide projecten van striptekenaars dook
Steven Dupré op onze vraag in
zijn archieven. Hij maakte een selectie van de vele proefplaten
die hij doorheen de jaren heeft getekend. Enkele niet
geselecteerde zijn "projecten in samenwerking met
Marvano, uiteindelijk door Magda
getekend en verschenen als Het Kleine Afscheid,
met Daniel Hulet en Yann
en de Robbedoes-platen op scenario van Fabien
Vehlmann".
Wat er dan wel bij zit:
De Pioniers van de Nieuwe Wereld. Jean-François
en Maryse Charles waren op zoek naar
een nieuwe tekenaar die deze reeks van Jean-François
zou kunnen overnemen. Via Paul Herman
(de voormalig uitgever van Glénat,
red.) en in diens BMW kwam ik bij deze hartelijke mensen
terecht. Na een vrij copieuze maaltijd heb ik bij hen
thuis en na vertoon van deze proefplaat nog een hele dag
zitten tekenen om bepaalde dingetjes goed te krijgen.
Uiteindelijk moest ik me toch in vele bochten wringen
om meer in zijn stijl te werken en bleek Ersel
daar beter voor geschikt.
Later heeft dezelfde Paul Herman me nog voorgesteld om
de reeks Het Land van Langvergeten, met Makyo
aan het scenario, verder te zetten. Maar daar heb ik zelfs
nooit proefplaten van gemaakt.
Ook een van de Samber-projecten met Bernard
Yslaire liep op een sisser af.
Een project met Virginie Van Holme, die
toen ook de reeks Doodsbang voor Alain
Mauricet schreef, werd bij Dupuis
voorgesteld, maar daar geweigerd. Ik hetrinner me de titel
van het verhaal niet meer, net zo min als de reden waarom
Dupuis het weigerde. De samenwerking met Van Holme resulteerde
wel in het kortverhaaltje Jarvis, Détective
de l'Occulte dat in Spirou werd gepubliceerd.
Ik wilde graag een verhaal maken dat zich in Mongolië
zou afspelen en tekende er een proefplaat van. Dat project
werd bij Dargaud aangeboden, maar geweigerd
met de laconieke opmerking "dat er in Mongolië
geen striplezers zijn te vinden". De plaat sierde
nadien wel een tijd de muur van het bureau van de laconieke
uitgever in kwestie. Mogelijk komt het er in de toekomst
toch nog eens van.
Tinker Belle was ook een eigen project, een kinderstrip
met zowel historische als fantasy-elementen. Naast enkele
figuurontwerpen en deze ene plaat is er nooit meer aan
verder gewerkt. De plaat in kwestie is wel de enige die
ik ooit helemaal zelf in Photoshop heb ingekleurd, waarna
ik tot de jammerlijke conclusie kwam dat de inkleuring
me wegens totaal gebrek aan ervaring en kennis van het
programma me dubbel zo veel tijd vergde als het tekenen
ervan.
Ook is er ooit sprake van geweest dat ik in de reeks Classix
van Standaard uitgeverij het album Romeo
en Julia zou gaan tekenen, op scenario van Tom
Bouden. De reden waarom dat uiteindelijk niet
is doorgegaan, herinner ik me nog wel heel goed. De voorwaarden
die Standaard Uitgeverij me bood waren zo armzalig dat
ik liever iets wilde maken waarmee ik wel mijn rekeningen
zou kunnen betalen en ik liet het project vallen (uiteindelijk
tekende Claus D. Scholz het album, red.).
En toen kwam het voorstel om enkele proefplaten te tekenen
voor Kaamelott van uitgeverij Casterman.
Omdat ik net een hele tijd bijna niks anders dan proefplaten
voor allerhande projecten die toch niet doorgingen had
getekend, had ik daar echt geen zin meer in. Casterman
drong aan, en bood aan mijn proefplaten te betalen, dus
gaf ik toe. En deze keer wèl met resultaat.
Omdat ik niet het hele jaar bezig ben met het tekenen
aan Kaamelott zocht ik nog iets om daarnaast
te gaan doen. Dat zou een mogelijk sf-project worden naar
het scenario van een gereputeerde scenarist. Een hele
maand voorbereidende schetsen maken, deed me tot het inzicht
komen dat geloofwaardige sf werkelijk niet mijn dada is
en deed me uiteindelijk de handdoek in de ring gooien."
Nu
de nieuwste Superman-film dezer dagen potten
breekt, vonden we het geschikt om even terug te keren
naar hoe het de oorspronkelijke tekenaar Joe Shuster
verder verging na het eerste nummer van Action Comics
uit juni 1938, het nummer waarin Superman voor
het eerst verscheen.
Het is een van die trieste verhalen in de stripgeschiedenis
dat Shuster en scenarist Jerry Siegel
hun creatie voor een appel en een ei (nu ja, toch nog
voor 130 dollar) verkochten aan National Allied
Publications, de voorloper van uitgeverij DC
Comics, wilde het duo hun eerste Superman-verhaal
gepubliceerd krijgen. Met die deal verloren ze ook alle
rechten op het personage en waren ze ook nog eens verplicht
om regelmatig nieuw werk van hun reeks, die zienderogen
aan populariteit en commercieel belang won, aan te bieden.
In 1946, bijna aan het einde van hun contract, kwam het
tot een rechtszaak. Shuster en Siegel wilden beter betaald
worden terwijl de uitgeverij erop hamerde dat ze geen
rechten meer konden laten gelden op het personage. Uiteindelijk
accepteerde het onfortuinlijke duo 94.000 dollar als ze
verder zouden afzien van gerechtelijke stappen. Siegel
bleef strips schrijven voor verschillende uitgeverijen.
Shuster koos een ander pad...
"Aanmodderen" is het juiste woord om Shusters
verdere carrière te omschrijven. Op anonieme basis
tekende hij in de jaren 1950 'horrorstrips'. In 2009 verscheen
het boek Secret Identity:
The Fetish Art of Superman's Co-creator Joe Shuster
waarin dieper werd ingegaan op het specifiek soort horrorstrips.
Archivist Craig Yoe, "de Indiana
Jones van de comics", beschreef in het boek van honderdzestig
pagina's de toenmalige recente ontdekking van Shusters
erotische sm- en fetisjillustraties die hij voor het obscure
tijdschrift Nights of Horror maakte. Dat vunzige
blaadje, eigenlijk een uitgave van de maffia, werd onder
de toonbank verkocht in de vroege jaren 1950 tot het door
het Amerikaanse hooggerechtshof in de ban werd geslagen.
De oorzaak voor het verkoopverbod kwam door een moordzaak.
Een bende jeugdige, Joodse neonazidelinquenten onder de
naam The Brooklyn Thrill Killers speelden
in 1954 enkele scènes uit de boekjes na. Ze sloegen
vrouwen met zwepen en vermoordden twee zwervers, de een
door hem dood te slaan, de ander door hem te verdrinken.
Dr. Fredric Wertham gebruikte deze zaak
als een voorbeeld om comics aan te wijzen als slechte
invloed op tieners. In 1954 publiceerde hij het boek Seduction
of the Innocent en kwam het tot de Comics Code, een
(zelf)censuurmaatregel voor comics. De uitgever van Nights
of Horror, maffioso Ed (Edward of
Eddie) Mishkin, werd veroordeeld tot
twee jaar gevangenis terwijl Nights of Horror van
rechtswege ophield te bestaan. Het was een precedent in
de Amerikaanse rechtsspraak inzake seksuitgaven en zelfs
de vrijheid van spreken.
Shuster leverde voor Nights of Horror een resem
tekeningen met schaarsgeklede dames en heren die elkaar
bewerken met zwepen of de vlakke hand. Eigen aan zijn
realistische stijl, die hij gewoon was, doen de fysieke
vergelijkingen met Superman/Clark Kent, Lois Lane en andere
Lex Luthors of Jimmy Olsens niet vreemd.
Yoes boek geldt eveneens als een biografie van Shuster,
barstensvol onthullingen en anekdotes die tegelijk grappig
als intens triest zijn daar waar het de ondergang en de
armoede van Shuster betreft. Zo moest hij in de jaren
1960 noodgedwongen het tekenen laten en een baantje aannemen
als bezorger. In die functie kwam hij nog eens op het
kantoor van DC Comics terecht waar de werknemers zich
in zijn plaats voor schaamden. De CEO ontving hem en gaf
'm 100 dollar om hem een nieuwe jas te kopen en de raad
om een andere job te kiezen. In 1976 was Shuster nagenoeg
volledig blind en woonde hij in een tehuis.
Siegel en Shuster zouden nog verscheidene malen proberen
om de rechtenkwestie aan te vechten. In 1975 lanceerde
Siegel, met medewerking van Shuster, een gemediatiseerde
protestcampagne om de onheuse behandeling van DC Comics
aan de kaak te stellen. Warner Communications,
het moederbedrijf van DC, vreesde alle negatieve publiciteit
die het best kon missen met de komst van de eerste Superman-film
met Christopher Reeve. De twee heren
kregen voortaan een jaarlijkse pensioentoelage van 20.000
dollar plus voordelen. Shuster overleed in 1992, Siegel
vier jaar later.
Onvoltooid
project (4):
Bennurke door Willy Vandersteen
Hoe
bekend een stripmaker ook kan worden, ook hij heeft zijn
leerproces moeten doorspartelen. Op het pad van Willy
Vandersteen slingeren her en der onvoltooide
projecten. Bennurke bijvoorbeeld schopte het
niet verder dan slechts één ekele gag die
herboven staat afgebeeld.
De gagstrip had over een gladiator moeten gaan die allerlei
avontuurtjes beleeft. Door de naam en de uitwerking naar
de nog steeds weergaloze wagenmennersrace uit Ben
Hur weten we wel waar Vandersteen de mosterd haalde.
Nochtans vond Vandersteen vast geen inspiratie uit de
bekende film van Cecil B. DeMille uit
1959 die in 1925 al een stille filmversie regisseerde.
De gag, die met het pseudoniem Wil is
gesigneerd, dateert van vermoedelijk de eerste maanden
na de Bevrijding in 1944. Van Ben Hur bestonden
natuurlijk al wel verschillende adaptaties van de oorspronkelijke
roman uit 1880. De eerste verfilming gebeurde in 1907.
Onvoltooid
project (3):
Prequelspin-off De Dolle Musketiers
door Charel Cambré en Ronald Grossey
Voordat
er sprake was van Amoras, de instantsuccesreeks
van Charel Cambré en Marc
Legendre, speelden Cambré en Ronald
Grossey al met het idee om de reeks Suske
en Wiske vanuit een andere invalshoek te benaderen.
Rechtstreeks uit Cambrés schetsboeken komen deze
schetsen en een eerste uitgewerkte pagina. De volgende
toelichting is eveneens van de tekenaar.
"In 2008 trokken we met wat schetsen en één
afgewerkte plaat naar de familie Vandersteen.
Aanvankelijk waren ze zeer enthousiast, maar nadat er
binnenskamers en ook met Standaard Uitgeverij
verder werd overlegd, besloten ze toch om er verder niets
mee te doen, de tijd was toen blijkbaar nog niet rijp.
Het zou een drieluik worden over Jerom. Wie is die figuur
eigenlijk? Waar komt hij vandaan? En hoe geraakt hij in
dat hok met die dikke stalen tralies in De Dolle Musketiers.
De afgewerkte plaat is geïnkt door Stedho
van wie ik een enorme fan ben."
In
2013 is het dertig jaar en 29 albums geleden dat G.
Raf Zerk uit de grond werd gestampt door tekenaar
Marc Hardy en Raoul Cauvin.
Het idee om deze twee heren aan elkaar te koppelen, kwam
van Philippe Vandooren, toenmalig hoofdredacteur
van Robbedoes. Hardy liet zich met zijn nerveuze
tekenstijl in het weekblad opmerken door reeksen als Badminton,
Gaffel en Gitaar en de sublieme fantasy- en sf-reeks
Arkel. Daarvóór nog assisteerde
hij Mittéï (voor Ton
en Tineke) en Pierre Seron (voor
De Mini-Mensjes). Dat assistentenwerk dateerde
uit de vruchtbare tijd van de studio's waarbij veel tekenaars
assistenten kwamen rekruteren op de schoolbanken van kunstacademies.
Cauvin was dus wel vertrouwd met Hardy's afwijkende tekenstijl...
en hij hield er niet van. Toch wilde hij het erop wagen
om een nieuwe gagserie te bedenken. Voor een geschikt
hoofdpersonage verzocht hij Hardy om veel, heel veel schetsen
te maken van personages om Hardy's wensen voor een nieuwe
gagreeks te ontdekken. Daaruit kwam G. Raf Zerk voort,
een figuurtje met een beroep dat allerminst voor de hand
lag voor een jeugdweekblad: een doodgraver. Een oorzaak
voor het macabere beroep komt misschien door Hardy's achtergrond.
Op jonge leeftijd verloor hij niet minder dan drie broers
terwijl zijn vrouw op amper 38-jarige leeftijd overleed
waardoor hij plots alleen voor de opvoeding van zijn drie
kinderen moest instaan. G. Raf Zerk had een heilzaam
effect op hem, zo vertrouwde hij een paar jaar geleden
toe aan het weekblad Spirou: "Elke nacht
kwam ik meerdere keren wakker, badend in het zweet, doordrenkt
van angst. Mijn angsten verdwenen van zodra ik G.
Raf Zerk begon te tekenen."
Het onderwerp was niet evident. Zelfs Cauvin twijfelde
aan het potentiële succes wanneer de eerste gags
in het weekblad verschenen. Meer dan enkele verhaaltjes
zou het niet duren, toch? Enkel de hoofdredacteur geloofde
erin, niemand van de uitgeverij deelde zijn mening. Uitgever
Charles Dupuis was categoriek tégen
de reeks. De dood was voor hem een taboe voor zijn optimistische
jeugdblad. Cauvin en al de rest kregen ongelijk, de serie
raakte goed uit de startblokken, ook de eerste albums
kenden een behoorlijk succes dankzij het enthousiasme
van de lezers. De aanpak was er ook wel een waarin bittere
ernst gemeden werd.
Oplettende lezers zullen wel de talloze namen van bekende
stripmakers, journalisten en talloze onbekenden op de
zerken en kruisen merken. In een van de eerste gags lag
Hardy begraven met de achterliggende gedachte dat men
hem niet langer zou lastigvallen. Op een dag, nog steeds
in de beginperiode van G. Raf Zerk, kwam een
oude dame die voor Dupuis werkt, met
de boodschap: "Ze hebben het nooit over me gehad
terwijl ik nog leef. Zou u me daarom willen begraven of
enkel mijn naam op een kruis zetten?" Hardy was die
vraag niet gewoon en reageerde verbaasd waarop de dame
eraan toevoegde: "Als u wil, kan ik u er een beetje
geld voor geven..." Maar dat was niet nodig, Hardy
begraaft enkel personen die hij graag heeft of die hij
waardeert omwille van wat ze doen.
Dergelijke hommages leverde hij ook in afzonderlijke illustraties
zoals bovenstaande knipoog naar Suske en Wiske.
Tussen zijn tweede en veertiende levensjaar woonde Hardy
in Congo, aanvankelijk nog een Belgische kolonie. In Katanga
ontving de boekhandelaar één keer per jaar
een vracht strips waar Hardy leesvoer vond. En er was
ook een vriend van Hardy's vader die definitief terugkeerde
naar België. Hij liet een kartonnen doos met strips
achter. Daarin zaten strips van Le Lombard,
van Dupuis en ook heel wat Suske en Wiskes. Hardy's
vader hield ze voor zijn zoon achter en gaf hem één
Suske en Wiske-album per maand om te lezen. Sommige
albums die hij van vrienden leende, tekende hij dan weer
na om ze te kunnen herlezen wanneer hij het maar wilde.
Hardy herinnerde zich dat hij een volledig album van Buck
Danny had nagetekend.
Wil je nog meer psychologisch soelaas dankzij strips?
Begin jaren 1980 zat Hardy een jaar zonder werk, het somberste
jaar van zijn carrière. Dupuis moest 'm niet meer
hebben. Bij geen enkele andere uitgeverij vond hij werk.
Dankzij Stephen Desberg (Arkel)
en kort daarop Cauvin (G. Raf Zerk) krabbelde
hij terug. Voor alle zekerheid publiceerde hij bij Glénat
ook nog de sarcastische serie La Patrouille des Libellules
(waaruit Titia en Pijpelijn, een gagreeks over
twee stoephoeren, voortkwam) op scenario van Yann
want hem gelukte het wel om series te slijten. In zijn
zwartste periode tekende Hardy een hele reeks covers van
klassieke Suske en Wiske-verhalen identiek na.
Het verlies van zijn werk deed hem vluchten naar de veilige
cocon die zijn kindertijd was door in zijn oude strips
te duiken. Nostalgie is voor sommigen echt wel meer dan
zomaar een romantisch, vertekend verlangen naar betere
tijden.
Komende week gaat het Eurovisiesongcircus weer van start
om zoals gewoonlijk te ontaarden in oeverloze discussies
over vriendjespolitiek. In 1986 won België de grootste
zangwedstrijd ter wereld met het liedje J'Aime la
Vie van Sandra Kim. Op 9 mei 1987
mocht ons landje dus het Eurovisiesongfestival organiseren.
Daar ging heel wat communautair gedoe aan vooraf. De Vlaamse
en Waalse staatszenders sturen beurtelings een kandidaat
naar het festival. Het jaar waarin de Waalse Sandra Kim
won, moest dus opgevolgd worden door een Vlaams jaar.
De toenmalige BRT wilde het in Oostende organiseren. Er
werd heel wat heen en weer getrokken. Uiteindelijk organiseerde
de RTBF het festival op de Heizel in Brussel.
Nu goed, de bijzonder verrukkelijke Frans-Belgische Viktor
Lazlo praatte de uitzending aan elkaar. En zoals
bij elk editie de traditie is, neemt het organiserend
land de kans te baat om de inheemse troeven uit te spelen
en aan het publiek te presenteren. In tussenfilmpjes,
waarin elk deelnemend land werd voorgesteld, kwamen onder
meer de Belgische mode, gastronomie, diverse steden en
andere toeristische trekpleisters aan bod. Eén
specifiek thema vormde de rode draad in élk van
de filmpjes: strips. Dat begon al met het computergeanimeerde
introductiefilmpje met de raket van Kuifje in de eerste
seconden van de uitzending.
Alle deelnemende zangers, zangeressen en groepen dienden
mee te spelen in een geanimeerd filmpje waarin telkens
een Belgische stripreeks figureerde. Daarbij hoorden uiteraard
internationaal bekende reeksen als Kuifje, Quick en
Flupke, De Blauwbloezen, De Smurfen, Lucky Luke,Robbedoes en Kwabbernoot en Bollie en Billie.
Ook Suske en Wiske (waarbij zelfs een tekenende
Willy Vandersteen was te zien in een
filmpje dat de stad Antwerpen moest promoten), Nero,
De Kat, Dommel en Clifton passeerden de
revue. Verrassender waren meer op volwassenen gerichte
reeksen als Canardo, De Duistere Steden, De Dorpsgek
van Schoonvergeten en Samber. Een half miljard
televisiekijkers bekeek het spektakel. Wie per se de hele
rit van drie uur wil uitzitten, kan de complete uitzending
(met Nederlands commentaar) via het YouTube-filmpje bekijken.
Vandersteen en zijn speciaal voor het Eurosongfestival
gemaakte illustratie (afgewerkt door Paul Geerts)
is te zien vanaf 0:35:46.
O ja, de Ierse zanger Johnny Logan won
voor de tweede keer het festival met het lied Hold
Me Now. Van zijn zoontje kreeg hij een geluksbrenger
mee... een poppetje van Garfield.
In
1985 en 1986 verscheen het Natasja-tweeluik De
Weddenschap en De Brute Broekjes waarin
Natasja een avontuur over haar grootmoeder vertelt. Terwijl
Walter naar haar luistert, valt hij in slaap, een geschikt
moment voor een pauze tussen de twee albums. In het begin
van het vervolgalbum ontwaakt Walter met een houten kop.
Hij heeft nog niet door dat Natasja de hele nacht naast
hem lag in zijn eigen bed. Voor een Waalse dialectversie
van het verhaal, in 2006 als dubbelalbum uitgegeven door
Noir Dessin, laste François
Walthéry een extra pagina in die tussen
beide albums past. In deze overgangsscène komen
we te weten hoe Natasja slaapkop Walter naar zijn eigen
nest sleept. Die plaat kan je hieronder zien in de Waalse
versie en daaronder in schetsvorm in de allicht meer begrijpbare
Franse versie.
Walthéry's
wedstrijddeelname
voor een doos kleurpotloden
Bovenstaand
stripje maakte Natasja-tekenaar François
Walthéry ooit voor de dochter van een
vriend. Daarmee kon ze deelnemen aan een tekenwedstrijd
voor het bedrijf Materne, gekend van
de confituur. Walthéry verwerkte er nog een taalgrapje
in door te spelen met de bedrijfsnaam: Materne > materner
= bemoederen. Walthéry was toen al lang gevestigd
als striptekenaar. Het bevoordeelde meisje won... niet
minder dan een doos kleurpotloden!
Onvoltooid
project (2):
Rooie Doortje door Dirk Stallaert en Merho
In
onze nieuwe reeks onvoltooide stripprojecten komt deze
keer Rooie Doortje aan bod. Onderstaande uitleg
komt van bedenker Merho, alle ontwerpschetsen
zijn van de hand van Dirk Stallaert.
"Ooit speelde ik met de gedachte voor een komisch
erotische strip. Het was de tijd dat Rooie Oortjes
begon te boomen. Dat kwam Dirk Stallaert ter ore en hij
stelde zich onmiddellijk kandidaat als tekenaar. Het leek
me zeer aanlokkelijk iets te doen waarbij ik me volledig
op het scenario kon concentreren, zonder te hoeven omzien
naar de grafische uitwerking.
Het basisidee was het volgende. Een studente seksuologie
uit een gegoed milieu komt plots zonder financiële
middelen te staan. Haar vader, directeur van een bankfiliaal
in een kleine stad, heeft zijn klanten opgelicht door
hen zeer lucratieve beleggingen voor te spiegelen. Tot
alles dreigt te ontploffen en hij met het geld naar het
buitenland vlucht. Haar moeder raakt in een depressie
en het meisje moet bijklussen als rekkenvulster in een
supermarkt. Haar chef kan zijn handen niet thuis houden
en probeert ze in het magazijn te pakken. Als mannen dan
toch alleen maar dat willen, zal ze zich er voor laten
betalen. Door haar thesis rond prostitutie heeft ze contacten
in dat milieu en ze besluit op die manier geld te verdienen.
De theorielessen aan de praktijk toetsen. Ze werkt onder
de naam Rooie Doortje (een duidelijke verwijzing naar...),
vanwege een rosse pruik waarmee ze zich onherkenbaar wil
maken.
Als nevenpersonages krijg je een parade van kleurrijke
klanten. Grappige en minder grappige typetjes uit totaal
verschillende milieus. Zelfs haar prof wordt klant en
heeft niet door dat hij voor een van zijn studentes staat.
Dit in elke betekenis van het woord. Haar ervaringen staan
in schril contrast met de droge technische cursussen.
Ze heeft een vriendje die condoomautomaten vult en niet
vermoedt wat zijn liefje voor de kost doet. Haar beste
vriendin is een mollig, wat naïef meisje uit een
rijke famille. Ik had een scène in gedachten waarbij
ze haar vriendin inwijdt in de wereld van de wiet. Wat
eindigt in een onbedaarlijke giechelpartij.
Voor de locatie had ik een grote stad in gedachten. Een
stad waarin regelmatig gekende gebouwen en monumenten
uit verschillende wereldsteden opdoken. Bij wijze van
spreken passeren ze zowel de Eiffeltoren als het Parthenon.
Het eerste album zou heten: Tussen het Bedrijven Door.
Buiten een reeks mooie schetsen van Dirk Stallaert is
dit project nooit verder uitgewerkt. Toen ik jaren later
met het idee speelde om een mulatje aan de cast van De
Kiekeboes toe te voegen, wilde ik haar een duister
kant geven. Toen kwam dit project me weer in gedachte.
Voor Tomboy heb ik er toen onbeschaamd alle bruikbare
elementen uit gehaald. Zoals de moeilijke relatie met
haar vader. Zo zou de totaal berooide vader van Rooie
Doortje in het tweede album weer opduiken en zijn dochter
geld aftroggelen. Ook de scène uit Code E,
waarin Tomboy haar rijbewijs haalt en sputterend rondrijdt
in een Fiat 500. "Met horten en stoten", zoals
Fanny opmerkt. Dat zou de titel worden van deel 2. Ook
het vriendje dat condoomautomaten vult, duikt later op
in Geld Terug.
Zoals zoveel projecten is het nooit iets geworden. En
nu Tomboy een stuk van Rooie Doortjes identiteit heeft
ingepikt, zal het er zeker nooit van komen."
Een
uitgave met alleen maar proefprojecten en onafgewerkte
strips van bekende striptekenaars, zou een meerdelige
reeks kunnen worden. Vaak zou je je zelfs afvragen waarom
een uitgever of de auteur in kwestie er geen brood in
zag. Een mooi voorbeeld is Fleur van Eric
Heuvel.
Onlangs postte Heuvel op Facebook de eerste en enige gag
van Fleur die je hierboven ziet staan. De pagina
was bedoeld voor een nieuw op te starten damesblad. In
1990 probeerde Heuvel met Robert Kopuit
een strip te ontwikkelen waarvan het hoofdpersonage ook
de naam droeg van het blad. Maar Fleur schopte het noch
tot strip, laat staan tot tijdschrift. Jammer voor Heuvel
want hij werd er ook niet voor betaald: "Het was
no cure-no pay. De enige keer dat we (Jacqie
kleurde toen nog voor me in... niet op de computer dus...
dat werd nooit haar ding) niet betaald werden. De grap
is, als ik me goed herinner, van Evert Gerards."
Heuvel legde aan ons verder uit dat Fleur een
weekblad moest worden. Over het strippersonage Fleur zei
hij: "Fleur zou een manusje van alles zijn in de
tv-wereld... dan zou ze dus niet zo worden vastgepind
op alleen presentatrice, maar van alles kunnen doen voor
en achter de schermen... Jammer dat het niet van de grond
kwam... niet dan?" Kopuit voegde er nog aan toe dat
het als parodie was bedoeld op Linda De Mol,
een allroundtelevisiemaakster.
Fleur had ons inziens vandaag best interessant
kunnen zijn met een satirische inslag en commentaar op
bekende persoonlijkheden. Sinds 1990 is de cultus rond
celebrities namelijk alleen maar groter geworden. Wij
vroegen daarom waarom Heuvel de strip niet aan anderen
heeft aangeboden. Heuvel: "Acquisitie was niet mijn
sterkste kant... Ik was wat dat betreft een beetje verwend...
en misschien lui. Mijn debuutje January Jones
liep toen al als een trein met vertalingen in vele landen."
Voor hetzelfde geld had Fleur zo'n beetje een
concurrent kunnen zijn van Robert van der Krofts
Claire uit het Vlaamse weekblad Flair.
Volgens lezersonderzoeken is Claire verreweg
de populairste en derhalve meest gelezen 'rubriek' van
Flair. De lezeressen starten het vaakst met het
lezen van hun wekelijkse dosis Claire. En die
lezeressen zullen misschien de grap van Fleur
herkennen want die werd hergebruikt voor gag 175, verschenen
in het album Claire 5: Bekend van TV.
Gérald
Fortons klim naar de top,
van Oom Wim tot Toy Story... and beyond!
Als
we hier de naam van de in Brussel geboren Gérald
Forton droppen, zal hij alleen bij oudere striplezers
een belletje doen rinkelen. Nochtans is de kans immens
dat het eindresultaat van zijn voorbereidende werk bij
zowel oud als jong is bekend, net zoals bij miljoenen
anderen over de hele wereld. Lees snel verder.
Gérald Forton werd in Brussel geboren op 10 april
1931. Hij is de kleinzoon van Louis Forton,
een pionier van het Franse beeldverhaal die in 1908 Les
Pieds Nickelés creëerde. Sinds 2008 behoort
die reeks tot het publieke domein waardoor verschillende
auteurs er hun gang mee kunnen gaan zonder aan iemand
auteursrechten te hoeven betalen. Zelfs Ptiluc
(Pacush Blues) wierp zich voor tekenaar Luz
op als coscenarist met Richard Malka
(van de advocatenserie De Orde van Cicero) voor
eigen komische avonturen van de drie kruimeldieven die
maar geen job kunnen houden. Eind maart 2013 verscheen
er weer een nieuw album, alleen in het Frans bij het uitgeverijtje
L'Âpart Editions. Het speciale
eraan is dat Gérald Forton, kleinzoon vàn
dus, er de tekenaar van is op scenario van Moca.
Gérald Forton debuteerde in 1950 als striptekenaar.
Hij was een veeltekenaar. Al vlug deed scenarist Jean-Michel
Charlier een beroep op hem voor de verhalen van
Oom Wim, de reeksen Kim Devil en
Kapitein Morgan en verder nog Cyril Cinclair
en Alain Cardan. Voor Greg
tekende hij zeven afleveringen van Tiger Joe
die de krant La Libre Junior publiceerde. In
1962 nam hij de reeks Bob Morane van Dino
Attanasio over voor diverse publicaties waaronder
Het Laatste Nieuws. Veertien verhalen verschenen
van zijn hand tot een zekere William Vance
het stokje overnam. In 1966 vroeg Edgar P. Jacobs
hem om een handje te helpen bij de potloodtekeningen van
Blake en Mortimer: Het Halssnoer van de Koningin.
De eerste achttien pagina's tekende hij in potlood. Jacobs
veranderde die compleet en werkte het verhaal alleen af.
In de jaren 1970 publiceerde hij in diverse tijdschriften.
Vanaf 1977 kwam daar een comichoofdstuk bij door voor
de Franse markt gemaakte kortverhalen van Spider-Man,
Fantastic Four, Captain America, Thor, Hulk en Submariner
te tekenen. Voor zijn eigen tekenstijl stond hij sowieso
al onder de invloed van comicreeksen als Terry and
the Pirates, Flash Gordon, Dick Tracy en andere klassiekers,
maar vooral van Fred Harmans Red
Ryder. In 1980 stootte hij door naar het grotere
werk, rechtstreeks voor Marvel en DC
in de Verenigde Staten waar hij naartoe verhuisde.
Daar tekende hij vier jaar lang mee aan Arak, Jonah
Hex, Black Lightning (zie voorbeeld hieronder),
John Sable, Nexus, enzovoort en zette voor andere
series de potloodtekeningen van andere tekenaars in inkt.
Eens dat dominosteentje viel, volgde de rest. Hollywood
wenkte. Hij verhuisde naar Californië en kon er medio
jaren 1980 aan de slag als storyboardtekenaar voor reclamespots,
tekenfilmseries, muziekclips, televisiereeksen en films.
Niet voor de minste trouwens. Hij participeerde aan de
storyboards van de tv- en tekenfilmseries The Legend
of Prince Valiant, X-Men, Street Fighter, Extreme Ghostbusters,
Men in Black, RoboCop,... Voor He-Man and the
Masters of the Universe, She-Ra: Princess of Power, James
Bond Jr., Swamp Thing, The Real Ghost Busters, Tiny Toon
Adventures, Teenage Mutant Ninja Turtles, enzovoort
stond hij mee in voor het ontwerp van de personages, decors
en algemene lay-out.
Als storyboardtekenaar voor films liet hij zich evenmin
onbetuigd. Coyote Ugly (zie voorbeeld hierboven),
Inspector Gadget, Starship Troopers, Waterworld, Mulan,
Conan the Barbarian, de biopic Ali,... zijn
films die op zijn cv prijken 't Kan nog bekender want
Forton raakte ook op de payroll van Pixar
als storyboardtekenaar van de eerste Toy Story-film.
Forton leeft nog steeds en woont op een eigen ranch in
de Verenigde Staten. Hieronder zie je een foto die dateert
van eind 2011. 't Maakt eigenlijk niet uit of je Forton
kent of niet, die vent heeft het gemààkt!
Respect!
Het
is niet de eerste keer dat we aan de hand van filmaffiches
of foto's uit films en magazines aantonen waar de betreurde
Jean Giraud de mosterd haalde. Vaak tekende
hij deze beelden na om covers of prenten mee op te bouwen.
Van lezer Martijn Lofvers, een enorme
fan van Girauds werk, kregen we onderstaand reeksje dat
nogmaals aantoont hoe ver Giraud het soms ging zoeken
want lang niet alle films behoren tot het collectief geheugen.
We tonen telkens eerst het stripplaatje met daaronder
het voorbeeld uit een westernfilm. Het gaat om de volgende
voorbeelden:
• Blueberry: De Laatste Kaart (1983) > Film:
The Halliday Brand (1957)
• Henry Fonda door Giraud > Film: My Darling
Clementine (1946)
• Blueberry: Ballade voor een Doodskist (1974) >
Film: The Searchers (1956)
• Blueberry: De Ongrijpbare Navajo's (1974) >
Film: Calamity Jane and Sam Bass (1949)
• Blueberry: De Lange Mars (1980) > Film: Cheyenne
Automne (1964)
Mochten
er boeken bestaan met alleen maar afgekeurde projecten,
proefplaten en andere voortijdig afgebroken, nooit gepubliceerde
stripverhalen zou men nogal grote ogen opentrekken. Elke
tekenaar of scenarist heeft wel wat in zijn archiefkast
liggen of tekenmap zitten dat het nooit tot een concrete
strip schopte. Op zijn blog
diept scenarist François Corteggiani
af en toe van die projecten op. Een ervan was een overname
van de reeks Jerry Srping nadat Franz
in 1990 één extra album aan de reeks mocht
toevoegen. Corteggiani kon rekenen op het realistische
tekentalent van Frédéric Garcia.
Maar een van de zonen van Jijé
(de bedenker van de westernstripreeks) hield alles tegen,
eensklaps, zonder verdere uitleg. In een compleet ander
register was Garcia al vertrouwd met het westerngenre.
Hij was ooit een assistent van Morris
voor de reeks Lucky Luke! Op scenario van Rodolphe
tekende hij de eerste twee albums van de avonturenreeks
Cliff Burton.
Nu goed, vergaap je in stilte aan onderstaande proeftekeningen
want hier bleef het bij.
In
Weetje
040 vertelden we je nog dat Hermann
voor de personages Barney Jordan en Kurdy inspiratie putte
uit strips van collega's om hun uiterlijk op te baseren.
Barney Jordan loopt als nevenpersonage rond in een Blueberry-album
terwijl een personage uit een verhaal van Claude
Auclair de weg voorbereidde voor Kurdy. Ook voor
Bernard Prince, zijn eerste grote held, baseerde Hermann
zich op een bestaand iemand. Nu eens geen strippersonage,
maar wel een acteur: Peter van Eyck.
Peter van Eyck werd onder de naam Götz von Eick geboren op 16 juli 1911 in een toen nog Duitse streek die tegenwoordig tot Polen behoort. Hij stierf op 15 juli 1969 in Zwitserland. Na zijn middelbare school volgde hij muzieklessen. In 1931 verliet hij Duitsland om achtereenvolgens naar Parijs, Londen, Tunis, Algiers, Cuba en New York te verhuizen. In The Big Apple settelde hij zich. Hij kwam rond door piano te spelen in bars terwijl hij revues schreef voor cabarets. Via het theatercircuit kwam hij in Hollywood terecht... waar hij begon als vrachtwagenchauffeur. Aan regiseur Billy Wilder heeft hij zijn eerste radiojobs te danken en zijn eerste filmrolletjes. Hij werd vaak gecast als nazi-officier of voor andere onsympathieke rollen. In 1943 werd hij officieel een Amerikaans staatsburger. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog keerde hij terug naar Duitsland om er te acteren en te regisseren. In Duitsland vergaarde hij populariteit in uiteenlopende genres. Hij was vaak te zien in de thrillerserie Doctor Mabuse. Veel extra uitleg is er niet nodig.
Greg wilde een held met witte haren en Hermann dacht aan
Peter van Eyck die hij fysiek interessant vond.
Ook voor Jeremiah zocht Hermann het in de filmsfeer. Aanvankelijk
dacht hij aan Hardy Krüger, ook al een Duitse acteur, en
Steve McQueen. Het werd een eigen variant.
Hierboven
staat een fragment uit Alex 31: De Schaduw van Sarapis.
Oorspronkelijk voorzag tekenaar Marco Venanzi
op pagina 8 een strook met een insert (een kleinere prent
op een grotere prent), maar dat werd hem verboden door
het comité dat zich over de reeksen van Jacques
Martin buigt. In geen enkel album in gelijk welke
reeks van Martin gebruikte hij inserts. Daarom mogen zijn
opvolgers er ook geen gebruiken.
Een ander regeltje is dat er geen expliciete seks te zien
mag zijn. Er was geen bezwaar tegen de strelingen en aanrakingen
tussen Alex en Cleopatra in hetzelfde album en er bestaat
een beruchte scène in O, Alexandrië
waar Cleopatra aanstalten maakt om bij Alex in bad te
kruipen, maar de eigenlijke daad kreeg je nooit te zien.
Het comité is daar ontzettend waakzaam over. In
een van de vele, maar niet gespecificeerde Reizen-albums
liet een tekenaar in zijn potloodschets een monnik zijn
gang gaan met een nonnetje ergens op de achtergrond. Die
scène moest de schalkse tekenaar weggommen.
Sinds 2005 bestaat er een comité van vier personen
bestaande uit twee kinderen van Martin (dochter Frédérique
en zoon Bruno) en twee afgevaardigden
van uitgeverij Casterman, zijnde Simon
Casterman en Jimmy Van Den Hautte.
Zij waken erover dat de reeksen van Jacques Martin vervolgen.
Jacques Martin en zijn zoon Bruno hadden hiervoor een
charter opgesteld die bepaalde inhoudelijke zaken vastlegt.
Maar het gaat er vooral om dat de geest van zijn reeksen
hetzelfde blijft en hoe de karakters en de psychologie
van de personages zijn. Voorts houdt het een beperking
van geweld en erotiek in. Het comité komt tweewekelijks
samen.
Een recentere beslissing is om het aantal tekenaars aan
de diverse reeksen te beperken. Aan de wisseling van tekenaars
komt een einde. Marco Venanzi en Marc
Jailloux (die Orion 4 tekende) zullen
elkaar afwisselen zodat er elk jaar een nieuw album kan
verschijnen. Het is dus afgelopen voor Rafaël
Moralès, Christophe Simon
en Ferry. Voor Lefranc zijn
de zaken nog duidelijker: Régric,
wiens regelmaat een jaarlijks album mogelijk maakt, is
de enige tekenaar. Exit André Taymans
en Francis Carin. De situering van de
Lefranc-verhalen is definitief vastgelegd in
de jaren 1950 en 1960, geen moderne verhalen meer.
Inspiratie voor nieuwe verhalen vormde aanvankelijk geen
probleem. Martin liet een dertigtal synopsissen van één
tot vier pagina's na met min of meer uitgewerkte verhaalideeën.
Daar zitten verhalen tussen die zich zullen afspelen in
Groenland, Engeland, Zwitserland, Jeruzalem en Judea,
de Zwarte Zee en zelfs Amerika. Er was geen verplichting
voor de nieuwe scenaristen om deze strikt na te volgen.
Sinds de laatste beslissingen van het comité is
het de bedoeling dat scenaristen met hun eigen verhalen
op de proppen komen. De opzetjes van Martin belanden op
de reservebank of dienen als startpunt voor een andere
uitwerking. Voor de levering van scenario's verklaart
het comité open te staan voor alle mogelijke voorstellen,
ook van bijvoorbeeld Jean Van Hamme,
verklaarde Jimmy Van Den Hautte.
Kortom, de kwaliteit moet omhoog. Dat hield al in dat
een project dat al was gestart, werd beëindigd. Ietwat
omzichtig zei Bruno Martin in een interview dat er ook
problemen waren met het ego van bepaalde auteurs. In een
ander interview was hij niet te beroerd om de houding
van zijn vader terecht te wijzen. Jacques Martin kon echt
niet tegen kritiek. Niemand durfde hem tegen te spreken,
behalve Bruno en dat had-ie dikwijls geweten! Met kritiek
rekening houden, deed hij sowieso niet. Bruno en Frédérique
tekenden bijvoorbeeld verzet aan tegen de hagedissenmensen
in De Groene Rivier, een rotslecht album, maar
Martin wilde niet luisteren. Om die reden zag ook een
reeks van hem nooit het licht. Hij had het scenario geschreven
van een Belgische vrouwelijke piloot tijdens de Eerste
Wereldoorlog. De tekenares was net zo'n keikop als Martin.
Het hele project is afgesprongen omwille van de kleur
van de lippen van de pilote. Beide auteurs hielden voet
bij stuk. En dan hebben we het nog niet over de legendarische,
soms vernietigende commentaren op het werk van zijn tekenaars,
hoewel hij meteen daarna constructief de zaken herstelde.
Maar de periode van jaknikkerij is voorgoed voorbij. Het
blad Casemate legde in deze context de vinger
op de zere wonde. Toen Jacques Martin nog leefde, kon
het comité weinig manoeuvreren door de stugge houding
van de meester. Volgens Bruno had zijn vader trouwens
nooit de spin-off Alex Senator toegelaten. Hij
zou luidop "verraad!" hebben geroepen.
Making
of-filmpjes van fotoshoots
voor pin-upboek van Romain Hugault
Romain
Hugault, de gewaardeerde tekenaar van de populaire
luchtvaartreeksen Boven de Wolken, De Nachtuil
(dat ondertussen een Japanse editie kent) en Edelweiss,
werkt aan het derde deel van Pin-Up Wings waar
Silvester deel 2 van uitgaf als gratis
presentje voor een zomeractie uit 2010. Dat boek met vliegtuigen
en schaars geklede dames zal deze keer zo'n speciale aandacht
verlenen aan modellen (zowel vliegtuigen als pin-ups)
uit de Tweede Wereldoorlog.
Om het zichzelf makkelijk te maken, kon Hugault een beroep
doen op zestien fotoshoots die werden georganiseerd. Daar
bestaan making of-filmpjes van die we bij deze gaarne
aanbevelen. De making of met model Caitlin Litzinger
kan je hieronder bekijken. Het resulteerde in bovenstaande
pin-uptekening. O ja, het vliegtuig is een B17. Andere
filmpjes zijn eveneens op YouTube te vinden.
Sommigen
verzamelen luciferdoosjes, anderen postkaarten en jij
bent een stripverzamelaar. Albert Uderzo speelt
mee in een andere categorie. Als kapitaalkrachtig medemens
verzamelt hij Ferrari's. Als kind van Italiaanse ouders
kruipt het bloed waar het immers niet gaan kan. In totaal
heeft hij naar verluidt vijftien wagens gekocht en verkocht.
In 1975 kocht hij zijn eerste Ferrari, een 365 GT/4 BB.
Tweedehands, dat wel. In 1978 werd hij de voorzitter van
de in 1968 opgerichte Club Ferrari France, een van de
oudste Ferrariclubs ter wereld. Hierboven poseert hij
bij een 365 P2/3, zijn toenmalig nieuwste aanwinst. Het
jaar is 1977. Twee jaar later, we zijn dan al 1979, blijkt
hij volgens onderstaande cartoon zijn 365 P2/3 van de
hand te doen. Aan deze Ferrari kleeft een trieste anekdote.
De dag dat hij de wagen ontving, vernam hij de dood van
René Goscinny. Maandenlang raakte
Uderzo de wagen niet aan. Zijn vrienden van de club hielpen
'm ook het afscheid van zijn vriend en scenarist verwerken.
Voor de Club Ferrari France tekende Uderzo wel eens een
cartoon. Onderstaande tekening uit 1980 illustreert de
fascinatie van Ferrari-rijders. De afgebeelde carrosserie
(dan hebben we het over de wagen) komt van een 365 California.
Hieronder poseert Uderzo met zijn helden Asterix en Obelix
bij een 308 Michelotto en een 412. Deze laatste kocht
hij rechtstreeks van Charles Pozzi, de
officiële importeur van Ferrari en Maserati in Frankrijk.
Uderzo
met zijn 288 GTO. Van zijn model zouden er maar
twee exemplaren zijn met een specifieke uitlaat.
Een ander model dat hij bezat, was een prototype van de
P2. Daar bestonden slechts drie exemplaren van... en in
drie seconden reed hij de wagen in de vernieling. Hij
ging wel eens racen op een circuit (een enkele keer met
een doodsbenauwde René Goscinny naast 'm) want
hij kickt op snelheid. Die bloedhete avond reed hij vermoeid
van de baan en raakte de benzinemotor een stel banden
die in het gras verborgen lagen. De wagen vloog in de
fik.
Nog modellen? Op een gegeven moment had hij vier supercars
en een 550 Titanium tegelijk in zijn vijfde garage. En
verder was er nog een F50 en een van de slechts zeventien
F40 LM uit 1991, opnieuw verkocht in 1993 aan een Britse
verzamelaar. Het was het laatste model dat onder toezicht
van Enzo Ferrari werd gebouwd. Op een
exclusieve veiling in het Zwitserse Gstaad werd diezelfde
wagen verkocht voor 540.000 euro, een record want amper
een jaar voordien betaalde Clint Eastwood
nog 365.365 euro aan een Italiaanse verzamelaar voor een
275 GTB. Tegenwoordig zou Uderzo in zijn privémuseum
de volgende modellen hebben: 288 GTO, F40, F50, Enzo,
360 Modena en 550 Maranello. Onderstaande foto dateert
van 2007.
Hieronder staat hij links in beeld zijn 512 M met een
1024-chassis te bewonderen. Met deze wagen reed hij op
een treffen in 1988 als tweede over de meet bij de eerste
manche van een liefhebbersrace.
In een Duits artikel verscheen een toepasselijke cartoon
die Uderzo in 1977 maakte voor een lithografie.
In 2008 kwam de film Asterix en de Olympische Spelen
uit met daarin een gastrolletje van Michael
Schumacher, de welbekende en inmiddels gepensioneerde
F1-piloot voor Ferrari. Bij de bekendmaking van Schumachers
toezegging voor de film verscheen onderstaande illustratie
in de pers.
In
1990 verscheen bij Dupuis het eerste
album van de reeks Billy the Cat over een stout
jongetje dat reïncarneert in de huid van een katje.
In zijn nieuwe bestaan vond hij vriendschap bij Meneer
Hubert, een zwerfkat die het reilen en zeilen van de straat
kende en hem voor de meeste gevaren en stommiteiten behoede.
In de aan zijn oog verminkte, gemene kater Valsifer kwam
Billy een aartsvijand tegen. Stéphane Colman
en Stephen Desberg waren verantwoordelijk
voor het zielenheil van hun creatie. Op een gegeven moment
werden ze elk afzonderlijk (of samen?) gevraagd om proefpagina's
te maken voor de reeks Robbedoes en Kwabbernoot nadat
Jean-Claude Fournier ermee stopte. Van
alle kandidaten was de kwaliteit van Colmans tekenwerk
het beste, maar de redactie en de uitgeverij vreesden
voor zijn tempo zodat andere kandidaten, in casu Nic
Broca, Yves Chaland en Tome
& Janry, een tijd lang naast elkaar
de reeks mochten voortzetten.
Nu goed, Billy the Cat was een voor de jeugd
en zich jong voelende volwassenen gemaakte serie waarvan
elf albums verschenen. Deel 7 werd getekend door Marco,
vanaf deel 8 nam Peral de serie over.
Scenarist Desberg op zijn beurt hielp het verhaal van
deel 9 op poten zetten voor coscenarist Jean-Louis
Janssens die vervolgens op zijn eentje deel 10
en 11 schreef. En toen werd de serie stopgezet, in 2007.
Die laatste twee delen werden zelfs niet meer vertaald,
ondanks de 52-delige tekenfilmserie die al vroeg in 1994
uit de stripserie werd gepuurd, maar er weliswaar van
afweek.
Wie
het weekblad Robbedoes nooit las, weet niet dat
Billy the Cat een dubbele voorgeschiedenis kende
die nooit in album verscheen. Ten eerste maakten Colman
en Desberg de pagina Zomaar 'n Verhaaltje...
dat in nummer 2379 van 17 december 1981 verscheen. Daarin
namen de auteurs vivisectie (proefnemeningen op dieren)
op de korrel via een door Billy the Cat verteld, aangrijpend
verhaaltje. Hier was nog geen sprake van het feit dat
Billy eigenlijk een jongetje was. Tien nummers later,
vanaf 2288 (25 februari 1982) startte een langer verhaal
van Billy the Cat, de oorspronkelijke versie
die later werd herwerkt voor de reeks die wel in album
verscheen. Dat verhaal liep vijf nummers lang, goed voor
twintig pagina's. Daarin beleefde Billy the Cat zijn eerste
grote avontuur. De oudere Professor Luter ging Meneer
Hubert vooraf terwijl Kat Zandt en zijn bende straatkatten
terreur zaaiden in de buurt. Kat Zandt is een schoongelikt
poesje in vergelijking met de latere schurk Valsifer.
Wie die eerste pagina en het complete eerste verhaal wil
lezen, moet hierzo
klikken om de pdf te downloaden. Let trouwens op de cameo's
van Yvan Delporte (oud-hoofdredacteur
van Robbedoes) op pagina 9 en Natasja-tekenaar
François Walthéry op pagina
12. Eric Maltaite, een goeie kameraad
van Colman en Desberg, hielp mee aan het tekenwerk.
15
Vlaamse striptekenaars in artbook voor Europees congres
Van
28 tot 30 september 2012 vond in de Poolse stad Krakau
een congres plaats voor Europese bouwproducenten en -handelaars.
De organisatie en hget initiatief hiervoor lag in handen
van het Belgische Ufemat, de Europese federatie van bouwhandelaars
(www.ufemat.eu).
Dit congres gaat jaarlijks door in telkens een andere
Europese stad en elke keer treedt de organisatie op als
een mecenas voor internationale kunstenaars. Dit jaar
werd er gekozen voor stripmakers, meerbepaald Vlaamse
stripmakers. En daarvoor kwam Ufemat bij ons terecht om
het project in goede banen te leiden.
De bedoeling was dat elke tekenaar een pagina zou tekenen
met het thema Building Bridges in Europe. Een
voorwaarde was dat er op elke plaat een logo diende voor
te komen van een van de sponsors. Voor de rest genoten
de auteurs van een zeer grote creatieve vrijheid. Dat
leidde naar een extra groot en dik uitgevoerd artbook
op mooi, glanzend papier met een voorwoord van Europees
president Herman Van Rompuy die het initiatief
ondersteunde.
Sommigen onder de tekenaars bouwen zelf aan een internationale
carrière terwijl anderen zich laten voorstaan als
felgewaardeerde studiotekenaars op wie hun opdrachtgevers
steeds kunnen bouwen. De keuze was gevarieerd, zowel in
stijl als aanpak, wars van het aantal publicaties, de
verkochte oplages of de bekendheid van de auteurs in kwestie.
Dat leverde een interessante, zeg maar ronkende lijst
op met bijdrages van Reinhart Croon,
Ward De Graeve, Pieter De Poortere,
Maarten De Saeger, Lode Devroe,
Steven Dhondt, Thomas Du Caju,
Brecht Evens, Jeroen Janssen,
Wauter Mannaert, Philip Paquet,
Simon Spruyt, Dirk Stallaert,
Steve Van Bael en Maarten Vande
Wiele.
In
de plaat van Dirk Stallaert komt het Europagebouw in Brussel
voor. Deze nieuwe thuis voor de Europese Commissie, bijgenaamd
het Lantaarngebouw, is in volle aanbouw. De toestemming
voor het gebruik van de uiteindelijke uitvoering in de
stripplaat werd verkregen via het ontwerpbureau. De afsluitende
en toepasselijke
haiku is van Stallaerts hand... met instemming van Herman
Van Rompuy die de hoofdrol vertolkt in Stallaerts strippagina.
Het volledig Engelstalig artbook verscheen in een strikt
gelimiteerde oplage van vijfhonderd exemplaren en was
bedoeld als een gratis hebbeding voor de aanwezigen op
het congres. Omdat het sowieso niet in de handel terechtkwam,
maar we jou dit unieke project niet wilden ontzeggen,
publiceren we met de toestemming van Ufemat het integrale
artbook als pdf. Klik op de cover hierboven of hier
om de pdf te downloaden. Als dat niet rechtstreeks lukt,
klik dan met de rechtermuisknop op de link en bewaar de
pdf naar je bureaublad of een andere zelfgekozen locatie
op je computer. Ga vervolgens naar die locatie en klik
op de pdf om die correct te kunnen openen. Veel plezier
ermee!
Hieronder: een voorsmaakje op piepklein formaat van alle
overige illustraties en strippagina's.
Mooie
Navels is een van de jongste verkoopsuccessen van
Dupuis en dat vertaalt zich zelfs naar steeds hogere verkoopcijfers
per nieuw album. Hierboven zie je de allereerste gag die
Marc Delafontaine alias Delaf
en Maryse Dubuc in 2004 maakten. Deze
verscheen in het Canadese stripblad Safarir.
Dat de Europese uitgeverij Dupuis later
de rechten verwierf, gebeurde via een omweg.
Delaf en Dubuc zijn zelf afkomstig van Canada, meerbepaald
de provincie Québec waar nog grotendeels Frans
wordt gesproken. Toen de twee elkaar voor het eerst ontmoetten,
hadden ze het al over een strip die ze samen wilden maken.
Omdat de stripmarkt in Québec piepklein is, duurde
het een tijd tot die wens uitkwam. Enkele jaren geleden
stelden ze een dossier samen en liepen daarmee verschillende
Europese uitgeverijen af. Zonder succes. Uiteindelijk
hapte er toch een lokale uitgever in Québec toe.
Veel moesten ze daar niet van verwachten. Met een voorschot
van amper 500 dollar en een oplage van zo'n duizend exemplaren
konden ze daar niet van leven. En ze lieten het project
vallen.
Vervolgens trokken ze de animatie- en illustratiesector
in. Dubuc schreef twee kinderboeken. Uit al die activiteiten
vloeide Mooie Navels. Vooreerst werd de reeksnaam
bedacht, en dan pas de thematiek. Het was ook de bedoeling
om voor een jong mannelijk publiek te werken want het
maandelijkse tijdschrift Safarir wilde een strip
van het duo plaatsen. Jonge, sexy meiden, dat moest het
volgens hen wel doen. Safarir liet betijen, de
redactie legde hen geen restricties op. Uiteindelijk verschenen
er zes gags in het maandblad. Hun collega Marc
Cuadrado (van de gagserie Parker & Badger
die al in het weekblad Spirou liep) tipte hen
om de reeks voor te stellen aan Spirou. Daar
stonden ze weigerachtig tegenover. Ze gingen ervanuit
dat, mocht de reeks geaccepteerd worden, ze een heleboel
concessies moesten doen om gepubliceerd te raken: de personages
verjongen, een lichtere en vriendelijke toon aanslaan,...
Maar Spirou verzekerde hen dat er geen censuur
aan te pas zou komen.
Aanvankelijk zou Mooie Navels alleen rond de
twee pestkoppen Jenny en Vicky draaien. Karin kwam pas
later ter sprake en zij mocht absoluut geen kleine dikkerd
worden zoals het cliché het wil. Voor de stijl,
met de ondertussen bekende spaghetti-armen vonden ze inspiratie
bij onder meer Dupuy en Berberian,
maar de stijl kwam er toch vooral doordat Delaf iets compleet
anders wilde beogen dan de vele stijlen die hij voor de
gevarieerde tekenfilmprojecten moest hanteren. Mooie
Navels wordt trouwens vanaf de potloodschets volledig
op de computer gemaakt. Dubuc is niet alleen de coscenarist,
ze kleurt de gags ook in. Bekijk in onderstaand fascinerend
making of-filmpje hoe Delaf stap voor stap te werk gaat.
De voorpublicatie in Spirou kent zo zijn voordelen,
maar zijn een nachtmerrie voor de albumverzamelaars. Als
een grap achteraf gezien niet werkt of niet past in de
rode draad van het verhaal dat elk album kent, dan wordt
de gag niet gepubliceerd in het album. Zo zijn er al tientallen
gags achterwege gelaten (een voorbeeld stata hieronder)
of in gewijzigde vorm verschenen. Die zullen samen wast
wel eens een extra album vormen, maar dat zijn enkel speculaties
van onze kant.
Nog
tot 24 februari 2013 kan je in het Belgisch Stripcentrum
een overzichtsexpo van François Walthéry
bezoeken omdat hij vijftig jaar in het vak zit. Op deze
expo hangt onder andere bovenstaand coverontwerp van het
allereerste Natasja-album. Ernaast hangt een
sterk uitvergrote brief van uitgever Charles Dupuis
die het ontwerp afkeurt omwille van de "seksuele
agressiviteit" die van de coverafbeelding uitgaat.
Een deel van het publiek ("het cliënteel")
zou er aanstoot aan kunnen nemen. Met andere woorden:
de boobies van luchtstewardess Natasja dienden
afgedekt te worden. Dat gebeurde door een flauw opgetild
handje voor de boezem.
Hieronder zie je de huidige cover... met daarnaast een
uniek exemplaar met aangebrachte tepelafdruk. Het zogenoemde
"tepelexemplaar" was een geintje van technici
in de drukkerij die zich amuseerden door de borst van
Natasja een beetje te bewerken door er een detail aan
toe te voegen. Van deze oplage bestaat welgeteld één
exemplaar, eveneens te bewonderen op de expo. Het verschil
tussen beide, onderstaande covers van verschillende drukversies
in de loop van de jaren is ook een hertekening van Natasja.
Tegenwoordig staat ze er wat wulpser op met verder opengesperd
mondje en een embleem van luchtvaartmaatschappij Bardaf
op de ook nog eens in omvang toegenomen borsten.
Omdat het in deze rubriek wéér over blote
toestanden dreigt te gaan, verleggen we onze focus snel
naar de échte Natasja's die inspiratie boden voor
Walthéry's stripheldin. De eerste schetsen dateren
van 1967 toen Walthéry nog op de studio van Peyo
werkte. Toenmalig hoofdredacteur van het weekblad Robbedoes,
Yvan Delporte, en Gos,
allebei werkzaam voor Peyo, zagen wel wat in Walthéry's
krabbels. Delporte vond dat er een stripheldin op de cover
van zijn weekblad ontbrak en stelde Walthéry voor
een stripserie uit te dokteren. Gos wierp zich op als
scenarist. Een beroep voor haar was snel gekozen, Delporte
had twee charmante buurmeisjes die de wereld rondreisden
als luchtstewardess. Maar hoe moest ze eruitzien?
We weten dat Natasja's looks bestaan uit elementen die
hij links en rechts oppikte bij bestaande vrouwen. Een
ervan was Céline (links op de
fotocollage hieronder, compleet met de toen zeer modieuze
mini-jurk), Walthéry's buurmeisje dat Linette
werd genoemd. De jonge Walthéry mocht dikwijls
in haar poëziealbum tekenen om illustraties te verzorgen
bij Célines gedichten, herinneringen, indrukken,
tekstfragmenten en confidentiële zaken. Als het te
privé was, mocht François de tekst niet
lezen en moest hij maar een tekening met Céline
verzinnen op basis van wat zij hem wel wilde toevertrouwen.
Ook tijdens zijn militaire dienst dacht hij dikwijls aan
haar als hij weer eens meisjes tekende. Céline
zat in zijn potlood. Uit gewoonte kwam ze weer tevoorschijn
bij de creatie van Natasja. Tegelijk baseerde hij zich
op twee Franse actrices waar Walthéry voor viel:
Mireille Darc (rechtsboven op de collage)
en Dany Carrel. Let vooral op hun kapsels!
En zoek zelf maar hun naaktfoto's op het net.