|
Dit
is archiefpagina 2 van de rubriek Weetje
v/d Week.
Klik verder naar alle eerdere updates,
van Weetje 026 tot 050:
• 050
Alles van William Vance?
• 049
Geen blauwe reeksalbum van Het Gouden Paard
• 048
Reclame-Craenhals
• 047
Atalante naar Egyptisch-Amerikaans en Grieks-Brits
voorbeeld
• 046
Dan Cooper in de ruimte
• 045
Senta Berger door Karel Biddeloo en Manara
• 044
Kolonel Crickett Clifton
• 043
Eric de Noorman inspireert kunstwerk
• 042
Onbekende comic van Jijé
• 040
Nevenpersonage uit Blueberry wordt hoofdpersonage
in Bernard Prince
• 037
Per vergissing vervolgd
• 034
Brandweerman Étienne Schréder,
van clochard naar topassistent |
|
|
Nu
Willam Vance heeft laten
weten dat hij om gezondheidsredenen zijn
tekenpen aan de wilgen hangt (toch voor
wat XIII betreft want er zit
nog een Bruce J. Hawker in de
pijplijn), zullen we het moeten doen met
zijn œuvre zoals dat op dit moment
bestaat. In zijn lange loopbaan heeft
de man uit Anderlecht vele duizenden strippagina's
volgetekend van goedlopende reeksen als
Bruno Brazil, Bruce J. Hawker en
natuurlijk XIII. Allemaal klassieke
avonturenverhalen die in de betere stripspeciaalzaak
volop verkrijgbaar zijn.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Voor werk dat wat moeilijker te vinden
is, bestaat sinds een aantal jaren de
fraaie verzamelreeks Alles van W.
Vance. Daarin zijn strips als Roderik,
Howard Flynn, Ringo en Ramiro
gebundeld naast een eindeloze reeks kortverhalen
die in de jaren 1960 in het weekblad Kuifje
werd gepubliceerd. Bovendien zijn in deze
bundelingen ook alle illustraties opgenomen
die Vance in diezelfde periode maakte
bij tekstverhalen, een verschijnsel dat
je vandaag de dag nog maar zelden tegenkomt.
In alle Vance-bibliografieën kunnen
we lezen dat hij zijn debuut in het weekblad
Kuifje maakte in nummer 15 van
1962 met een illustratie bij het tekstverhaal
De Grote prijs, geschreven door
Step (Pierre
Stephany). Slechts weinigen zullen
weten dat dit eigenlijk niet de eerste
tekening is die Vance in het weekblad
publiceerde.
In 1961 werkte William van Cutsem,
zoals hij in werkelijkheid heet, voor
het reclamebureau Publicem,
dat zijn opdrachten kreeg van Philips
België. En in Kuifje
nummer 46 van dat jaar verscheen een advertentie
voor Philips-bandopnemers waarin we duidelijk
de tekenstijl herkennen van de latere
schepper van XIII. Voor de kenners
zal het niet nodig zijn, maar Vance zelf
heeft desgevraagd bevestigd dat het hier
gaat om werk dat hij als jonge reclametekenaar
heeft gemaakt. Omdat in de bibliografieën
het reclamewerk van Vance doorgaans buiten
beschouwing wordt gelaten, kunnen we 1962
blijven zien als het officiële startpunt
van zijn stripcarrière. Maar die
kleine vingeroefening uit 1961 wilden
we niet onvermeld laten.
Hoewel menig striptekenaar zou wensen
dat zijn werk werd uitgegeven op een even
fraaie en complete manier als Alles
van W. Vance, zijn er toch wel wat
kanttekeningen te plaatsen bij deze reeks.
Ten eerste zijn er nogal wat redactionele
slordigheden. Zo is in deel 6, Howard
Flynn Compleet, de inhoudsopgave
een rommeltje. De titel van het verhaal
De Verrader Slaat toe om Middernacht
is abusievelijk over twee regels verdeeld
waardoor de paginanummering niet meer
klopt. En het verhaal met de verminkte
titel In Opdracht voor heet in
werkelijkheid Een Opdracht voor Kapitein
Flynn.
Iets soortgelijks treffen we aan in deel
10, Ramiro Integraal 1, waar
de verhaaltitels die in de inhoudsopgave
worden vermeld voor een deel afwijken
van de titels aan het begin van ieder
hoofdstuk. Bovendien vermeldt de rug van
het album bij vergissing de Franse reekstitel
Tout W. Vance. In de delen 10
en 11 wordt keurig opgesomd waar en wanneer
de diverse Ramiro-verhalen eerder
zijn voorgepubliceerd. Het is wat slordig
dat daar melding wordt gemaakt van het
weekblad Femmes d'Aujourd'hui
terwijl er ook een Nederlandse versie
was die Het Rijk der Vrouw heette.
Dit is waarschijnlijk te wijten aan een
ondeskundige vertaler. Overigens werd
dat in deel 7 met Roderik wel
correct vertaald.
Maar naast deze kleine tekortkomingen
moeten we ook constateren dat Alles
van W. Vance niet helemaal compleet
is. In de reeks kortverhalen, die is verdeeld
over de bundels 1 tot 4, ontbreken Voor
de Eerste Maal de Waarheid over Attila
uit Kuifje 39 uit 1964 en We
Halen de Zonnekoning uit het Duister
dat in Kuifje 50 uit 1964 werd
gepubliceerd. Mogelijk is dat een bewuste
keuze geweest omdat het hier gaat om twee
strips die Vance tekende in een voor zijn
doen ongebruikelijke, want karikaturale
tekenstijl. Juist daarom zijn ze zo opmerkelijk
en zouden ze een plekje verdienen tussen
al het andere, meer serieuze werk. Gelukkig
zijn beide verhalen wel beschikbaar in
het fraaie boek William Vance
van Uitgeverij Stripstift
dat in 2005 werd gepubliceerd.
Daarnaast verschenen er ook nog eens zes
kortverhalen van zijn hand in andere publicaties
dan het weekblad Kuifje. Het
vijf pagina's lange Bandieten: De
Man van Dieppe is te vinden in Super
Kuifje 36 uit 1987. Super Kuifje
was een dikkere kwartaaluitgave van het
weekblad met thematische strips. In het
Franstalige tijdschrift Record verschenen
vijf kortverhalen van elk vier pagina's:
Charles de Baatz-Castelarmore d'Artagnan
(nummer 26 uit 1964), Demain c'est
Noël (nummer 36 uit 1964), Robin
des Bois (nummer 41 uit 1965), Verdun
(nummer 57 uit 1966) en Opération
Girafe (nummer 69 uit 1967). Wellicht
doordat de rechten van deze kortverhalen
het eigendom zijn van de uitgever van
Record werden ze niet opgenomen
in de integrale reeks Alles van W.
Vance staan
Daarnaast is ook Alles van W. Vance
5: Illustraties 1962-1967 niet geheel
volledig want ook hier ontbreken twee
afbeeldingen. Uit Kuifje 45 uit
1964 is dat de, opnieuw karikaturale tekening
die Vance maakte bij het tekstverhaal
Jonas van Jacques Acar.
In het tweede geval gaat het om een illustratie
in Kuifje 15 uit 1967 bij het
verhaal De Vriend van Miel van
Pierre Perier. Of het
nu een bewuste keuze is geweest of slordigheid,
feit is dat de reekstitel "alles"
van William Vance belooft en die belofte
niet helemaal waarmaakt.
Maar genoeg gemuggenzift. Voor de ware
Vance-fans is Alles van W. Vance
een prachtige reeks. Het is daarom des
te meer te betreuren dat de uitgever vanwege
tegenvallende verkoopcijfers* niet meer
de moeite heeft genomen om deel 12 en
ongetwijfeld ook het nog te verschijnen
deel 13, het laatste in de reeks, in het
Nederlands uit te brengen. Vooral omdat
het hier gaat om Ramiro-verhalen
die nog niet eerder in Nederlandstalige
albums waren gepubliceerd. Nochtans bestaan
die verhalen wel in het Nederlands dankzij
hun voorpublicatie in Het Rijk der
Vrouw... Strips verzamelen is leren
omgaan met frustraties.
* De tweede Ramiro-bundel
verzamelde zelfs geruime tijd stof in
het magazijn van de uitgever. Men was
het album 'vergeten' in de handel te brengen.
Pas nadat De Stripspeciaalzaak eens navroeg
waar die bundel bleef, kwam het na een
heraanbieding bij stripwinkeliers alsnog
in circulatie, bijna een jaar na het gedrukte
resultaat.
(bijdrage van Ed
Hengeveld) |
|
|
|
Geen
blauwe reeksalbum van
Het Gouden Paard |
Eigenlijk
hoeven we er deze keer zelf niet veel
bij te schrijven. Waarom verscheen het
Suske en Wiske-verhaal Het
Gouden Paard na de voorpublicatie
in Kuifje nooit in de befaamde
blauwe reeks? En waarom moest er tien
jaar gewacht worden vooraleer het alsnog
— in verkorte versie dan nog —
in album verscheen? Een uitleg lees je
in het artikel uit De Tuf Tuf Club
nummer 7 (2011) hierboven. |
|
|
Regelmatig
worden striptekenaars benaderd voor het
maken van een tekening of een strip voor
een reclamecampagne, al dan niet met hun
eigen stripfiguren in de hoofdrol. Grote
namen als Jean Graton,
Tibet, Eddy Paape,
Albert Weinberg en Edouard
Aidans hebben daar in de loop
der jaren aan meegewerkt. En niet zelden
leverde dit ook leuke resultaten op, zoals
de platen die zijn te vinden in de eerste
nummers van 1975 van het weekblad Eppo.
Hoewel de maker niet wordt vermeld, is
deze strip gemaakt door François
Craenhals die toen al een aantal
jaar veel succes had met zijn reeks De
Koene Ridder.
Craenhals tekende de strips als onderdeel
van een reclamecampagne voor de Matchbox
Fighting Furies. Dat was een
serie van zes verschillende piratenpoppen
die in 1973-1974 werd vervaardigd door
de firma Matchbox/Lesney Products
en in speelgoedwinkels in de VS en Europa
verkocht werd. De hoofdfiguren waren Hook
en Captain Peg-Leg en alle figuren hadden
een 'geheime gevechtsknop' waarmee de
pop een zwaaiende beweging met een zwaard
of een mes kon maken. Iedere verpakking
bevatte allerlei piratenaccesoires zoals
wapens, munten, hoofddeksels, een schatkist
en ook een strip waarin te zien was welke
avonturen Hook en Peg-Leg zoal beleefden
en hoe de diverse accesoires daarin een
rol speelden. Zo had Peg-Leg een houten
been waarin een schatkaart verborgen was.
Er was ook nog een decorset verkrijgbaar,
Sea Fury genaamd die bestond uit een kartonnen
versie van een piratenschip en die ook
als opbergdoos gebruikt kon worden. Overigens
was er ook nog een minder bekende westernvariant
van de Fighting Furies, bestaande
uit dezelfde poppen maar dan gekleed als
cowboys.
De Fighting Furies was geen lang leven
beschoren omdat de markt voor actiefiguren
al gedomineerd werd door Hasbro's GI Joe
en anderen. De poppen zijn dus maar enkele
jaren te koop geweest. Craenhals maakte
in totaal zes strips, eentje voor iedere
pop uit de reeks:
Eppo 1975-01: Piraten Worden Vrienden
Eppo 1975-02: De Kung Fu Krijger
Eppo 1975-03: Eenoog de Zeeman
Eppo 1975-05: De Piraat van de Antillen
Eppo 1975-07: De Woestijnvalk
Eppo 1975-08: Kapitein Blood
Al deze strips vind je ook hieronder,
klik erop voor een grotere weergave.
|
|
|
|
|
|
De geestelijk vader van De Koene Ridder
had wel meer van dit soort werk op
zijn naam staan. In de jaren 1950 tekende
hij onder meer reclamestripjes voor Victoria-chocolade
en voor Governor-kampeerbenodigdheden.
In 1970 maakte hij een drietal reclamestrips
voor VIP, een van oorsprong
Brits benzinemerk dat in die periode werd
overgenomen door de Amerikaanse firma
Occidental Petroleum.
Om de naamsverandering naar OXY
te promoten tekende Craenhals drie pagina's,
die werden gepubliceerd in weekblad Kuifje.
In nummer 29 van 1970 slaagde iemand voor
zijn rijbewijs door op het juiste moment
bij een VIP-benzinepomp te stoppen. In
nummer 37 werd een rally gewonnen doordat
de wagen een stuk sneller reed op VIP-benzine.
De derde aflevering verscheen in Kuifje
nummer 48 en daarin liep Steve-de-dief
tegen de lamp. Hij had als alibi opgegeven
dat hij bij zijn vaste VIP-pomp had getankt,
maar hij wist niet dat de naam inmiddels
was veranderd in OXY. Craenhals tekende
deze strips in een stijl die doet denken
aan die van zijn reeks De 4 Helden.
Samen vormen deze reclamestrips een weinig
bekend aspect van het werk van deze tekenaar
en als zodanig is het interessant om ze
uit de archieven op te diepen.
|
|
|
In Kuifje nummer 5 van 1971 volgde
overigens nog een vierde reclamestrip
voor OXY, ditmaal getekend door Jean
Pleyers. In 1975 werden alle
OXY-benzinestations verkocht aan de Franse
firma Elf.
(bijdrage
van Ed Hengeveld)
|
|
|
|
Atalante
naar Egyptisch-Amerikaans en
Grieks-Brits voorbeeld |
Zouden
de artdirector van de film Young Sherlock
Holmes (uit 1985) van Rain Man-regisseur
Barry Levinson en Crisse
heus identiek hetzelfde Egyptische afgodsbeeld
als voorbeeld genomen hebben? We betwijfelen
dat sterk. Feit is dat het beeld uit de
film klakkeloos is overgenomen in Atalante
3: De Geheimen van Samothracië
uit 2003.
In het Griekser getinte Atalante 2:
Nautiliaa uit 2002 vonden we eveneens
een toepasselijk voorbeeld waarbij Crisse
zich liet inspireren door een andere kunsttak.
Vergelijk onderstaande tekening maar eens
met de schilderijen Expectations
(1885) en Sappho and Alcaeus (1881) van de Brits-Nederlandse kunstenaar Lawrence
Alma-Tadema (die in Antwerpen kunstacademie volgde). Kicken! Paul
Teng nam ze trouwens ook al eens
als voorbeeld voor zijn
illustratie die hij exclusief voor
ons maakte.
|
|
|
De
astronautencarrière van Dan Cooper
vertoont een merkwaardig verloop. Deze
sympathieke piloot bij de Canadese luchtmacht,
een creatie van Albert Weinberg,
beleefde tussen 1954 en 1992 een reeks
avonturen die zich voornamelijk in kringen
van de luchtvaart afspeelde. Maar reeds
in het tweede verhaal liet hij de dampkring
achter zich en begaf hij zich in de ruimte,
twee jaar vûûr de lancering van de eerste
satelliet in 1957. Later volgden nog meer
afleveringen waarin de ruimtevaart een
belangrijke rol speelde.
In De Meester van de Zon uit
1955 komt Dan Cooper op het spoor van
een geheim ruimtestation dat is ontworpen
door een zekere professor Scheffer. Wanneer
hij de gevangene is van deze geleerde
krijgt hij de kans om met een raket naar
dat station te reizen waar hij vervolgens
een confrontatie beleeft met zijn aartsvijand
Sanders. Dat ruimtestation, toen nog verre
toekomstmuziek, beantwoordde geheel aan
het beeld dat in de jaren 1950 bestond
van dit soort constructies. Dat was voornamelijk
te danken aan een reeks artikelen in het
Amerikaanse tijdschrift Collier's
aan het begin van dat decennium, gepubliceerd
onder redactie van de befaamde en toen
nog niet omstreden raketdeskundige Wernher
von Braun. Die artikels trokken
vooral de aandacht door de realistische
illustraties van onder meer Chesley
Bonestell en schetsten hoe de
ruimtevaart er volgens de toen bestaande
plannen uit zou gaan zien. De afbeeldingen
van gevleugelde raketten en ruimtestations
in de vorm van gigantische wielen toonden
een toekomstbeeld dat nog vele jaren lang
in de sciencefictionlectuur zou blijven
bestaan.
In Dan Coopers vijfde avontuur,
Richting Mars, wordt gepoogd
een bezoek aan de Rode Planeet te brengen,
opnieuw met een ruimteschip dat zo uit
de pagina's van Collier's lijkt
te zijn weggevlogen. Zelfs vandaag de
dag nog lijkt zo'n reis een zeer ambitieus
plan met veel haken en ogen, maar zeker
in de jaren 1950 moet dat een onmogelijke
opgave hebben geleken. Het leek er dus
op dat Albert Weinberg zijn creatie steeds
verder het zonnestelsel in zou sturen.
Maar in de jaren 1960 werden de verhalen
langzamerhand wat realistischer en kregen
ze meer raakvlakken met de technische
mogelijkheden van dat moment. En dus doet
zich het vreemde feit voor dat Dan Cooper
in 3 Kosmonauten uit 1963 wat
baantjes om de aarde draait aan boord
van een Mercury-capsule zoals die op dat
moment werd gebruikt bij de eerste primitieve
Amerikaanse ruimtevluchten. Weliswaar
worden er in de strip drie naamloze capsules
tegelijk gelanceerd vanaf een lanceerbasis
in Zwitserland, maar niettemin zien de
ruimtescheepjes er precies zo uit als
de zeer kleine eenpersoons-Mercury waarmee
Alan Shepard in 1961
de eerste Amerikaan in de ruimte werd.
Een vreemde degradatie voor een astronaut
die al naar de planeet Mars is gereisd!
Vanaf dat moment houden de avonturen van
Dan Cooper min of meer gelijke tred met
de werkelijkheid. In Paniek op Cape
Kennedy laat Albert Weinberg zijn
held trainen voor een ruimtevlucht aan
boord van een tweepersoons-Gemini-capsule,
waarmee de Amerikanen in 1965 en 1966
twaalf succesvolle vluchten maakten. En
in SOS in de Ruimte gaat hij
samen met zijn astronautenmaatje Kid Dereika
ook daadwerkelijk de ruimte in aan boord
van Gemini-13. Om zich te documenteren
werd Weinberg onder meer op de lanceerbasis
Cape Kennedy rondgeleid en aan de illustraties
onderaan dit artikel is goed te zien dat
hij gretig gebruik wist te maken van het
aan hem verstrekte fotomateriaal.
Tijdens het hoogtepunt van de Apollo-maanlandingen
in 1969 volgde dan nog Apollo roept
Soyoez waarin Dan Cooper naar de
maan reist samen met opnieuw Kid Dereika
en het derde bemanningslid Frank Lorman.
Die laatste naam werd overigens zonder
al te veel fantasie 'geleend' van de destijds
zeer bekende Amerikaanse astronaut Frank
Borman. Het verhaal vertoonde
nogal wat onwaarschijnlijkheden en Weinbergs
tekenwerk maakte meer en meer een ongeïnspireerde
indruk, maar toch was het voor de jonge
lezertjes van die tijd een boeiend avontuur.
Weinberg wist als vaste medewerker van
het weekblad Kuifje zijn grote
kennis over lucht- en ruimtevaart op kundige
wijze in zijn strips te verwerken. Het
is daarom interessant om te zien hoe hij
in de loop der jaren steeds meer gebruik
ging maken van documentatie om de werkelijkheid
zo getrouw mogelijk weer te geven.
(bijdrage van Ed
Hengeveld)
|
|
|
|
Senta
Berger door Karel Biddeloo en Manara |
Dat
Karel Biddeloo voor Galaxa
de looks van de Duitse actrice Senta
Berger als voorbeeld nam en haar
soms gewoon natekende zoals de animatie
hiernaast aantoont, is geen geheim. In
hoofdstuk 3 van De
Rode Ridder Story staat een uitgebreide
biografie van Senta Berger.
We weten zelf nog maar sinds kort dat
ook andere tekenaars een boontje hadden
voor de knappe actrice. Zo is de hoofdrolspeelster
uit de Italiaanse erotische reeks Jolanda,
la Figlia del Corsaro Nero eveneens
gebaseerd op Senta Berger.
|
|
De reeks verscheen tussen 1970 en 1974
en verscheen als Jolanda ook
in vertaling van 1973 tot 1977. 56 van
die sekspockets over de piratendochter
telt de Nederlandstalige reeks. De nummers
14 tot 61 van de oorspronkelijke reeks
waren het werk van Milo Manara.
Na deze leerschool zou hij later doorbreken
met het erotische De Schakelaar
en groeide uit tot een van de meesters
van de erotische strip.
Gelijkenissen met actrices werden wel
meer bewust beoogd in dergelijke Italiaanse
reeksen. Zo kan je in Zora la Vampira
de Franse Catherine Deneuve
herkennen en in Sukia (ook al een vampier)
Ornella Mutti. Zora
en Sukia verschenen in de jaren
1970 en tot laat in de jaren 1980 ook
in vertaling.
Hieronder vind je enkele losse afbeeldingen
uit Jolanda (bij ons weten niet
van Manara) naast wat foto's van Senta
Berger om je te wijzen op de gelijkenissen.
|
|
|
|
Yoko
Shirishi, Edith Rabatjoie, Dacker (of
Jameson) en Carrots, Ragnar, Rikki en
Pukki,... Hadden respectievelijk Roger
Leloup, Jacques Tardi,
Don Lawrence, Jean
Van Hamme en Willy Vandersteen
voor hun oorspronkelijk bedachte naamgeving
gegaan dan kende je Yoko Tsuno, Isabelle
Avondrood, Storm en Roodhaar, Thorgal
en Rikki en Wiske vandaag niet onder die
namen.
Ook Sir Harold Wilberforce Clifton, de
Britse kolonel van Raymond Macherot,
heette oorspronkelijk anders. Op een illustratie
uit 1958, met als doel zijn nieuwe creatie
aan de redactie van Kuifje voor
te stellen, prijkt nog de naam Crickett.
Verder wordt hij omschreven als:
"Een personage met klasse.
De beste detective sinds Sherlock Holmes.
Ex-kolonel van de "Hot Bath Guards"
... verliet het leger na de oorlog om
zich bezig te houden met politieraadsels,
met de scouts en met zijn tuin.
- een passie: de jachthoorn
- hij heeft steeds zijn paraplu bij
het is een licht karabijngeweer"
Uiteindelijk zouden we het personage beter
kennen als een ex-agent van de Britse
geheime inlichtingendienst en als ex-kolonel
van de RAF. Hij is op pensioen en woont
samen met zijn gouvernante Mrs Partridge.
Hij verzamelt sigarenbandjes en is wel
nog actief als scoutsleider.
De drie allereerste verhalen van Clifton
door Macherot verschenen niet in de reguliere
reeks die begon met de albums van Turk
en Bob De Groot. Ze verschenen
wel in de Collectie Jong Europa
(Op Speurtocht met Kolonel Clifton
en Clifton in New York) en de
collectie Pourquoi Pas (Clifton
tegen de Spionnen) en in 1981 in
een special waarin alle drie verhalen
gebundeld waren.
Na Macherot, die imiddels naar het concurrerende
Robbedoes was overgestapt, namen
Jo-El Azara en Greg
(De Duivelse Dwergen dat later
als deel 17 verscheen met toevoeging van
enkele kortverhalen door Bédu,
Turk en Bob De Groot) het voor één
verhaal van hem over alvorens Turk en
De Groot (deel 1-9), Bédu en De
Groot (deel 10-13) , Bédu (deel
14-16), Michel Rodrigue
en De Groot (deel 18-20) en tot slot Rodrigue
op zijn eentje (deel 21).
Le Lombard zette de reeks
in vertaling stop na deel 18, Jade.
De drie laatste albums werden nooit vertaald.
In januari verscheen bij Le Lombard deel
1 van een Franse integrale reeks met extra's.
De integrale reeks zal zes bundels tellen. |
|
|
|
Eric
de Noorman inspireert kunstwerk |
|
Op
29 oktober 2010 werd in de haven van het
Nederlandse Wijk bij Duurstede het kunstwerk
De Stalen Viking geplaatst.
Het beeld werd eigenlijk al eind juni
onthuld tijdens het evenement Dorestad
Wereldstad, maar toen was er
nog geen vergunning om het definitief
te plaatsen.
De Stalen Viking moet de roemruchte geschiedenis
van de stad symboliseren. In de vroege
middeleeuwen lag op de splitsing van de
Rijn en de Lek, ongeveer waar nu Wijk
bij Duurstede ligt, de handelsnederzetting
Dorestad, een van de belangrijkste commerciële
knooppunten in noordwest-Europa. Dorestad
werd in die tijd met enige regelmaat leeggeroofd
door de Noormannen op hun legendarische
plundertochten.
Medewerker Sjaak Hagoort
van de Rabobank Kromme Rijnstreek
werd geïnspireerd door de poster
van Dorestad Wereldstad en kwam met het
idee van een Viking als symbool voor de
handelsvaart op Dorestad van 1200 jaar
geleden. Hagoort vroeg de Wijkse vormgever
André van Zwieten om
hulp en dat resulteerde in het plaatstalen
beeld dat nu in de haven van Wijk bij
Duurstede staat.
Bij het ontwerp is kennelijk goed gekeken
naar de strip Eric de Noorman
van Hans G. Kresse. De
pose van De Stalen Viking lijkt sterk
op een tweetal klassieke afbeeldingen
die Kresse van zijn held maakte, waarvan
we er voor de duidelijkheid eentje gespiegeld
hebben. Of het gaat om een toevallige
gelijkenis of een bewuste kopie zullen
we hier in het midden laten, want er is
al genoeg geduvel rond het beeld. Niet
iedereen is blij met zijn komst en volgens
goed Nederlands gebruik is een aantal
inwoners van Wijk bij Duurstede een actie
begonnen om De Stalen Viking weg te krijgen.
Tegenstanders vinden namelijk dat het
beschermde stadsgezicht wordt aangetast.
Burgemeester en wethouders sluiten niet
uit dat er "een heroverweging"
volgt en dat het beeld zal verhuizen naar
een andere plek.
(bijdrage
van Ed Hengeveld)
Reactie
van de ontwerper
Daags na de publicatie van bovenstaand
bericht, ontvingen we volgende reactie
van ontwerper André van Zwieten
die we hier zeer graag aan toevoegen:
"Dat kan geen toeval zijn! Een op
de gestalte van Eric de Noorman geïnspireerd
silhouet krijgt een berichtje op jullie
stripwebsite.
En jullie suggestie klopt grotendeels.
In 2009 vroegen de organisatoren van het
evenement Dorestad Wereldstad mij een
poster te maken voor hun evenement. Het
werd een collage van stifttekening, gevuld
met gefotografeerd hout, steen, water,
riet, boomkruinen. "Tja," zeiden
ze. "Over de geschiedenis van Dorestad
hangt de schaduw van die Vikingen. Kun
je daar niet iets mee?" Natuurlijk
kon ik dat. Een prachtkans om de stripheld
uit mijn vroege jeugd (ik las Pep,
Sjors, Kuifje, Eppo) te eren! Maar
niet alleen de creatie van Hans G. Kresse
heeft model gestaan voor deze Viking,
ook de schoolplaat van Isings
over de plundering van Dorestad, was een
voorbeeld, al kon Isings met de anatomie
van de menselijke figuur niet goed overweg.
Maar daar houdt dan ook de vergelijking
op. Een Vikinghelm had geen hoorntjes,
en Scandinavische, Schotse en Saksische
krijgers zagen er bijna allemaal eender
uit.
Het blijft leuk om een viltstifttekening
tot 6,5 m hoog in zwart geverfd staal
uitgevoerd te zien, wat de omgeving er
ook van vindt.
Afgelopen week stond-ie tot z'n knieën
in het water. Een prachtgezicht."
|
|
|
Op
1 januari 2011 schonk www.bdzoom.com aan
zijn lezers een exclusiviteit: Love
and Learn, een onbekend stripverhaal
van Jijé, tot
dan toe nergens anders gepubliceerd dan
in een Amerikaanse comic.
Het zes pagina's tellende kortverhaal
verscheen in nummer 6 van de romantische
comicreeks Romance Trail van
DC Comics (de uitgever
van Batman en Superman).
Het zesde was meteen ook het laatste nummer.
Het is gedateerd op maart 1950, maar experts
zijn het erover eens dat het verhaal rond
de periode mei of juni 1950 is gemaakt
door Jijé want comics werden met
twee maanden voorsprong gedateerd.
De vondst is een zeldzaamheid en een
lucky shot. Romance Trail
werd tot voor kort niet verzameld. Er
zijn dan ook weinig nummers van bewaard
gebleven. De periode 1949-1951 betekende
bovendien een explosie van dit soort genrestrips
waardoor het best kan dat Jijé
nog andere western- en/of romantische
verhaaltjes heeft gemaakt voor de Amerikaanse
markt tijdens zijn verblijf in de Verenigde
Staten. Dat de strips in die tijd (op
weinige uitzonderingen als voor E.C.
Comics na) niet werden ondertekend,
maakt de zoektocht nog hopelozer.
In het personage Brad Tyler kan je een
voorloper van Jerry Spring ontdekken,
de westernheld die Jijé
pas in 1952 voor het weekblad Robbedoes
creëerde en waarmee hij grote successen
zou oogsten. Het effende het pad voor
Blueberry en Comanche.
|
|
|
|
Nevenpersonage
uit Blueberry wordt hoofdpersonage in Bernard
Prince |
|
Er
wordt wel eens aan tekenaars gevraagd
waar de oorsprong van hun personages ligt.
Bij Hermann blijkbaar
in andere stripreeksen. Zo beweert hij
zelf dat een nevenpersonage uit het Blueberry-album
De Man met de Zilveren Ster hem
de inspiratie gaf voor Barney Jordan.
De trekken van een inwoner van Silver-Creek
vormde Hermann om tot het rosse personage
dat Barney uiteindelijk is geworden.
Wil
je het straffer? Ook Kurdy uit de reeks
Jeremiah haalde Hermann uit een
andere strip, meerbepaald uit een kortverhaal
dat Claude Auclair in
het weekblad Kuifje publiceerde.
Daarin kwam eveneens een nevenpersonage
voor met een helm. Hermann kan zich de
titel van het verhaaltje niet meer herinneren,
noch of het ooit in album is verschenen.
Het gaf de tekenaar alleszins het idee
om voor Jeremiah een personage
te creëren met een helm en hem een
wat sluw, geniepig gezicht te geven.
Een lezer meldde ons achteraf dat hij
vermoedt dat het personage waarover Hermann
het heeft uit het verhaal Het Eiland
Arroyoka komt. Het verscheen in de
jaren 1970 inderdaad in opeenvolgende
hoofdstukken in Kuifje en Greg
was er de scenarist van. Het personage
heet Driscoll en maakt zijn opwachting
in het derde hoofdstuk van het verhaal
dat in 1979 in album werd gepubliceerd.
Hermann beschouwt deze voorbeelden zelf
als een kleine en discrete hommage, zeker
niet als plagiaat. Hij biechtte zijn jeugdzonde
later op aan Jean Giraud.
De tekenaar van Blueberry lachte
hartelijk. Giraud vertelde op zijn beurt
dat Hermann beter paarden kan tekenen
en dat hij een enkele keer een scène
met galopperende paarden uit Comanche
als voorbeeld heeft gebruikt voor een
scène in Blueberry. Het
kopiespelletje werd dus met gelijke munt
terugbetaald.
(Bron: Frédéric
Bosser — [dBD] Monographies HS#05:
Hermann, Le Stakhanoviste du Dessin) |
|
|
In 1990 verscheen in de Collectie Delta van uitgeverij Oranje het eerste deel van Het Kristallen Zwaard. Daarna verschenen telkens in dezelfde periode met een jaar verschil de vier vervolgdelen van het fantasy-epos. De tekenstijl van de Belg Crisse viel in de smaak. Verlost van het juk van jeugdreeksen als Ocean's Kings en Nahomi voor respectievelijk de weekbladen Robbedoes en Kuifje betekende Het kristallen Zwaard zijn grote doorbraak bij een groter en meer volwassen publiek.
|
|
Zorya was een fijne heldin om naar te kijken en ook de rest van het tekenwerk was topwerk. Het scenario van de toen debuterende Jacky Goupil (hij was al wel uitgever van Vents d'Ouest, een onderdeel van Glénat die de serie in het Frans uitgaf) kon zich bovendien meten met illustere voorbeelden als Op Zoek naar de Tijdvogel. Het was dan ook terecht dat Glénat voor de veertigste verjaardag van de uitgeverij in 2009 de reeks Het Kristallen Zwaard selecteerde als een van de orgelpunten van veertig jaar eigen uitgeefgeschiedenis. Er kwam daarom een luxueuze integrale versie in een speciale collectie met ook nog De Geheime Driehoek, De Torens van Schemerwoude, De Tien Geboden, Het Land van Langvergeten, Joe Bar Team, De Pioniers van de Nieuwe Wereld, Titeuf, Het Derde Testament, De Zeven Levens van de Sperwer, Peter Pan en Samber, dus tussen de grootste successen van Glénat. Van elk album gingen er in het Frans meer dan honderdduizend exemplaren over de toonbank. Vertalingen verschenen er onder andere in het Nederlands, Duits en Spaans.
|
|
In 1995 werd de serie voltooid. Er kwam nog een spin-off met de heksjes Loretta en Harpeya waar twee albums met gags het gevolg van waren. In 1997 kwam er enkel in het Frans het speciale album Les Arcanes de L'Épée de Cristal uit, maar dat was eigenlijk niet meer dan een verzameling voorbereidende schetsen en studies om de personages te ontwikkelen. Sindsdien heeft Crisse wel betere illustratieboeken uitgebracht.
Nu goed, een kleine tien jaar na het afsluiten van de serie, was er plots sprake van een vervolg. Successen dienen nu eenmaal te vaak om uitgemolken te worden. Aanvankelijk bestond het plan om de jeugdjaren van Zorya in een aparte reeks te gieten. Onder supervisie en op scenario van Crisse zou Nicolas Keramidas (Luuna) de tekeningen voor zijn rekening nemen. Goupil op zijn beurt dokterde een andere cyclus uit die het onmiddellijke vervolg zou worden op de reeks. Patrice Wozniak zou 'm een handje helpen bij het scenario.
|
|
Over die jonge jaren-cyclus is daarna niets meer vernomen, maar in 2004 verscheen in het Frans deel 6 van Het Kristallen Zwaard, Le Cité des Vents. Dat gebeurde trouwens bij Soleil, de nieuwe uitgever van Crisse die er al onder meer Luuna en Atalante had lopen. De auteurs waren Christian Boube, geruggensteund door Crisse voor het tekenwerk, en Kainzow als coscenarist voor Goupil. Crisse tekende zelf de eerste zes pagina's, maakte dan nog het storyboard voor de volgende tien pagina's waarna Boube het helemaal van 'm overnam. Het verschil spreekt niet in zijn voordeel. Het werd er alleen slechter op.
Maar dan het verhaal. Beeld je een apocalyptisch New York in op het einde van de 21ste eeuw. Zorya en haar monsterlijke broertje Argas zijn veroordeeld tot onsterfelijkheid en waren rond in een helse stad. Ze krijgen te kampen met verschrikkelijke Zoondäks en de hordes van Morbiüs. Zorya en haar nieuw verworven vrienden vluchten tot ze vinden wat ze zoeken: de dood.
De drastische verandering van setting, van een middeleeuws aanvoelend rijk naar een futuristisch decor, lokte een en al kritiek los bij de lezers. De commentaren waren vernietigend. "Ontgoocheling" was het vaakst voorkomende woord in reacties. Op zijn best werd er toch nog uitgekeken naar het tweede deel van de tweede cyclus om de doorslag te geven of ze de serie nog een kans wilden geven.
Dat vervolg kwam er niet, nooit.
Deel 6 werd als een vergissing beschouwd. Sindsdien wordt er nog maar weinig melding gemaakt van het bestaan van het sequelalbum. Kainzow, die bij Vents d'Ouest als verkoper werkte, hield het al na zijn eerste verhaal als stripscenarist voor bekeken. Boube liet zijn werk nog eenmaal in publicatie zien in het collectiefalbum Belles et Canons met illustraties over krijgsters, liefst zo naakt mogelijk. Hij komt tegenwoordig aan de bak als illustrator en schilder, bijvoorbeeld voor de decoratie van muren van een kinderziekenhuis. |
|
|
|
Brandweerman Étienne Schréder,
van clochard naar topassistent |
|
Hierboven vind je een voorproefje van het vervolg van het Blake en Mortimer-tweeluik De Dertig Zilverlingen. Het album volgt amper een jaar na het eerste album dat na de dood van René Sterne werd afgewerkt door zijn echtgenote Chantal De Spiegeleer. Omdat ze het vervolg niet wilde tekenen, kwam de onbekende tekenaar Antoine Aubin mee aan bood. Ted Benoit had vijf jaar nodig voor het tekenen van De Zaak Franis Blake (ook al op scenario van Jean Van Hamme). Te lang, vond uitgeverij Blake en Mortimer, waarna met André Juillard en Yves Sente een tweede team werd aangetrokken om meer regelmaat te creëren in het uitbrengen van nieuwe albums. Door de herlancering van de reeks raakten namelijk nooit eerder zoveel albums van Blake en Mortimer verkocht, inclusief het mythische album Het Gele Teken dat aan een tweede leven begon.
Voor het vervolg van het tweeluik moest dus snel een opvolger gevonden worden. Uitgeefdirecteur Philippe Ostermann vond in 2008 een project op zijn bureau van Aubin waarvan het onderwerp (het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog) niet overtuigde, maar de tekeningen wel. Buiten een album voor Les Humanoïdes Associés in 2004 en studiowerk voor Disney-tijdschriften als Winnie had Aubin nog niets noemsnwaardigs gepubliceerd. Toch werd hij uitgenodigd om enkele publicitaire tekeningen met Blake en Mortimer te maken. Als test. En hij slaagde.
Eind 2008 aanvaardde hij de voorwaarden om in de herst van 2010 klaar te zijn met het album
De Avonturen van Blake en Mortimer 20: De Vloek van de Dertig Zilverlingen 2: De Poort van Orpheus.
Aubin was het kortere werk gewoon. De verhalen voor Disney telden niet meer dan maximum zes pagina's. En effectief, na zes pagina's van Blake en Mortimer, was Aubin al afgemat. Hij besloot dan maar om te stoppen met inkten en zich voorlopig volledig toe te leggen op de potloodtekeningen om zijn motivatie te herwinnen. In maart 2010 had de uitgever door dat de vooropgestelde deadline een utopie is. Maar ze hadden een joker achter de hand: tekenaar Étienne Schréder.
De in 1950 in Anderlecht geboren Schréder zit al sinds zijn veertigste in het vak. Hij is een voormalig criminoloog die vijf jaar lang in het gevangeniswezen heeft gewerkt. Komt het door het leed van de gevangenen dat hij dagelijks moest aanhoren? Feit is dat hij naar de fles greep, in 1980 ontslag nam en een tijdje doorbracht als clochard. Hij vocht terug en greep vervolgens naar de inktfles. Hij schreef zich in 1985 in voor een avondcursus striptekenen met Alain Goffin als docent. Een jaar later kreeg hij voor een van zijn strips een prijs. De voorzitter van de jury was François Schuiten.
|
|
In 1989 publiceerde Schréder zijn eerste strips in het tijdschrift (A Suivre) van Casterman waarvoor veel afgestudeerde tekenaars van Saint-Luc tekenen. Een jaar later was hij beroepstekenaar. Hij hielp mee de grafische opzet van de tekenfilm Taxandria van Raoul Servais te ontwikkellen, publiceerde her en der strips (waaronder zijn debuut Het Geheim van Coimbra uit 1994 en Wolven uit 1995 die Arboris ook in het Frans uitbracht), maar toonde zich vooral als een gewaardeerd assistent. Voor Schuitens Echo der Steden verzorgde hij de lettering en trad mee op als verantwoordelijke voor het Autrique-huis van Victor Horta. Voor Bernard Hislaire schoot hij te hulp om de decors te helpen tekenen en de pagina-indeling van Samber 3 uit te werken, hoewel zijn ware hulp vooral van psychologische aard was. Hij monterde de van 's morgens tot 's avonds aan zichzelf twijfelende Yslaire regelmatig op.
Voor Ted Benoit trad hij op als raadgever voor De Zaak Francis Blake en hielp mee aan de decors. Hetzelfde deed hij ook voor het eerste deel van het tweeluik De Dertig Zilverlingen. Voor zijn hulp werd hij vermeld in een rijtje met bedankingen. Voor het vervolg, waarvoor zijn bijdrage van een grotere significante waarde was, staat zijn naam nu vermeld op de cover als cotekenaar. Hij zette namelijk alle decors van plaat 1 tot 29 in inkt en inktte volledig de platen 30 tot 54.
Een ander verschil zat 'm in de samenwerking. Op de kantoren van Dargaud (waarvan Uitgeverij Blake en Mortimer een imprint is) kregen hij en De Spiegeleer een eigen bureau ter beschikking waar ze samen konden werken. Schuiten kwam nu en dan langs om hen te superviseren om nog meer vertraging te voorkomen. Aubin daarentegen heeft Schréder nooit gezien. Hij weet zelfs niet hoe de tekenaar eruitziet, maar dat vond hij niet zo erg. Wel stond hij ervan te kijken hoe nauw zijn werk wel aansluit bij dat van Edgar-Pierre Jacobs. Zijn potloodtekeningen blinken uit in elegantie en precisie.
Ondertussen is geweten dat het Blake en Mortimer-avontuur vervolgt voor alle partijen. Jean Van Hamme liet zich door zijn vrouw overhalen toch nog een nieuw verhaal van de twee Britse helden te schrijven. Antoine Aubin
denkt dat hij de klus deze keer in een tweetal jaar (in plaats van veertien maanden) kan klaren. Van Hamme wilde wachten tot volgend jaar om het verhaal te schrijven, maar uitgeefdirecteur Yves Schlirf van Dargaud Benelux, waarschuwde hem ervoor dat de concurrentie nu al aan de mouw van Aubin trekt en dat hij dus best niet zonder werk komt te zitten. Vandaar dat Van Hamme van een verlofperiode van twee weken profiteerde om aan een nieuw verhaal te denken. Het zal verschijnen in 2013, twee jaartjes na het vijfde album van Juillard en Sente dat voor 2011 is aangekondigd.
Schréders wegen leiden eerstvolgend naar Algerije en Cuba. In Algerije wil hij een stripatelier aan een school voor schone kunsten oprichten. In Cuba presenteert hij een album dat is gemaakt door Cubaanse tekenaars die hij begeleidde. Ondertussen houdt hij een half oog op zijn portable. Dargaud heeft namelijk twijfels over de voortgang van een andere tekenaar en heeft aan de tekenaar al voorgesteld om Schréder te laten helpen. De tekenaar weigerde beleefd, maar voor Dargaud is daarmee nog niet de kous af. Schréder heeft zich al lang geschikt in zijn rol als brandweerman. Het langere werk om bijvoorbeeld op zijn eentje een compleet album van Blake en Mortimer te tekenen, ziet hij toch niet zitten. |
|
|
|