De Khmer
De eerste strips van De Rode Ridder passen duidelijk binnen de pedagogische sixtiesdoelstellingen van Willy Vandersteen: door middel van plaatjes en een leuk verhaal de jeugd niet alleen geschiedenis bijbrengen maar hen ook een moreel geweten schoppen. Is Johan niet de beschermer van de weduwen en de wezen en strijdt zijn onfeilbaar zwaard niet onverdroten voor rechtvaardigheid?
Al vrij snel stuurt Willy Vandersteen zijn rode held vanuit het Vlaamse vaderland de wijde wereld in. Een van de eerste vreemde landen die Johan in zijn avonturen bezoekt is Cambodja (in De Val van Angkor, deel 7), waar hij kennis maakt met de beschaving van de Khmer zoals ook Biggles — een andere held van Willy Vandersteen — hem dat later zal nadoen. Dit oorlogszuchtige volk had de Thai onderworpen en verplichtte hen om als slaven te bouwen aan de prachtige boeddhistische tempels die we vandaag nog steeds kunnen bewonderen. Deze tempels duiken vaak op in films (vooral de gezichten die overwoekerd zijn door de jungle) en illustreren op indringende wijze dat de mens zich uiteindelijk moet schikken naar de almacht van de natuur. Schreven we niet "onderworpen" en "slaven"? Dan weten we onmiddellijk dat dergelijke woorden een spontane allergie uitlokken van de Rode Ridder... Johan is onder de indruk van de prachtige tempelcomplexen, maar nog veel meer dat een volk daarvoor moet werken als slaven. En dat kan hij niet verkroppen. Johan helpt de Thaise slaven dan ook in hun opstand tegen de Khmer en zo brengen zij koning Yasodo ten val. Historisch gezien heeft die opstand ook echt plaatsgevonden in 1220, maar bij de naam van de koning koos Willy voor Yasodo in plaats van Indravarman II. Die naam Yasodo heeft hij hoogstwaarschijnlijk gebaseerd op Yasodharapura, de hoofdstad van het Khmer-rijk van 889 tot 1431.
We hoeven je waarschijnlijk niet te vertellen dat we ons opnieuw afvroegen wat een veertiende-eeuwse ridder deed in de dertiende eeuw... En als we nog even verder willen vitten: De Parel van Bagdad (deel 4), kunnen we situeren in 1258 en nu keert Johan dus ongeveer veertig jaar terug in de tijd? Zei Einstein niet dat je kon terugkeren in de tijd door sneller dan het licht te reizen? Enfin, we weten dat Johan snel is, maar zo snel?

De Indiërs
Een van de grappigste (!) avonturen van De Rode Ridder speelt zich af in Indië én tijdens de zeereis naar dat grote land. Dat grote humoristische gehalte in De Ster van het Oosten (deel 72) is vooral te wijten aan stuurman Derrick die Johan en de rest van de bemanning veilig naar Indië probeert te voeren. Tussen de zeestormen en nachtmerries van passagiers door dist de stoere stuurman het ene na het andere sterke verhaal op: na een storm zwalpte hij drie maanden op zee rond, hij kwam in de kookpotten van kannibalen terecht, worstelde met gorilla's en sloeg reusachtige muggen dood. Alsof dat allemaal nog niet genoeg is, vocht hij ook nog eens met niemand minder dan de zeegod Neptunus. Ook de immer stoïcijnse Johan giert het uit bij het aanhoren van de baarlijke nonsens van Derrick. Die leugenachtige vertelsels doen nog het meest denken aan de verhalen van Sinbad de Zeeman uit Sprookjes van Duizend-en-één-Nacht of de 'waargebeurde' belevenissen van de beruchte baron Von Münchausen.
Maar er zijn nog grapjassen aan boord: de twee professoren Gobelijn van dienst, Jork en Muulsh, de alchemisten uit het onbekende Yarkland (uit De Verrader van Yarkland, deel 67). Hun scheikundige proeven zijn voortdurend gedoemd om te mislukken met gigantische explosies als gevolg. Nu ja, die gevolgen lijken nogal sterk op explosies in Suske en Wiske: ze veroorzaken slechts een warrig kapsel bij de slachtoffers die vervolgens witheet van woede de alchemisten te lijf willen gaan. Maar, om het met de woorden van Jork te zeggen: TER ZAKE! Dit is immers een serieuze bespreking over Indië in de verhalen van De Rode Ridder. Welnu, van dat Indië valt in dit album niet al te veel te merken. Een nogal verwijfde Philippe de Taverny, een Franse edelman, heeft een mysterieuze diamant, de Ster van het Oosten, die ervoor zorgt dat hij 's nachts de slaap niet kan vatten. Na een schipbreuk belandt het bonte gezelschap op de Indische kust en blijkt dat Philippe de diamant niet gekregen heeft — zoals hij zelf verteld had — van een Indische maharadja wiens leven hij gered had. Integendeel, toen de maharadja aangevallen werd door een tijger bleef Philippe braafjes wachten om vervolgens de glinsterende steen te roven. Maar dat was buiten Randishar, de fakir, gerekend. Dat schriele mannetje had alles gezien en werd daarom door Philippe neergestoken. Maar een echte fakir krijg je niet zomaar dood en dat is vervelend voor Philippe, zeker als blijkt dat die fakir ook nog eens op wraak belust is. Uiteindelijk loopt alles goed af voor Philippe (maar niet voor de woeste bergkat die hij doodslaat bij het redden van Randishars leven) en krijgt hij zelfs nog een plaatselijke schone als vrouw. En Johan? Die doet opvallend weinig. Hij laat zijn zwaard maar één keer dodelijk uithalen om een grote haai onder water te treffen.

De Ster van het Oosten
is een vreemd album aan het Rode Ridder-firmament met een opvallend rustige Johan én heel veel humor, het is alleen minder grappig voor alle dieren die er hun laatste adem mogen uitblazen. We zullen het niet laten weten aan Gaia.
Hoewel, zo ongelukkig zijn die dieren ook niet want volgens het Indische hindoeïsme gaat je ziel via reïncarnatie over in een nieuw lichaam. Dat kan in het lichaam zijn van een dier of een mens, maar uiteindelijk komen we allemaal terecht in het Nirwana. Johan en Demoniah zijn echter een grote uitzondering want nog bij hun leven komen ze terecht in dit aardse paradijs, meerbepaald in deel 113 dat de vrij toepasselijke titel Nirwana draagt. En daarmee is meteen ook alles gezegd over het historisch-culturele gehalte van dit album. Nirwana, in feite een toestand van geestelijke verlossing en geen echt fysiek waarneembare plaats, wordt in dit album voorgesteld als een futuristische stad (Atlantis?) met een wel erg eclectische architectuur. We vinden er niet alleen sporen van hindoetempels, maar ook van Chinese pagodes, met dank aan de fotokopieermachine. En we zullen het maar niet hebben over de laserwapens van de Nirwanezen...

De Chinezen
Neen, laat ons eerder spreken over de vechtkunst van de Chinezen! Of moeten we zeggen 'vlechtkunst'? Wanneer Karel Biddeloo Chinese mannen laat optreden in zijn albums dragen ze bijna allemaal een lange vlecht tenzij ze natuurlijk oud en kaal zijn. Dat clichébeeld van de Chinees met de lange vlecht duikt ook vaak op in westernfilms die Karel — als lid van een cowboyclub — graag zag en ongetwijfeld geïnspireerd hebben. De vlecht werd in China ingevoerd door de Manchu's, die in de zeventiende eeuw de macht grepen en de Qing-dynastie (1644 tot 1912) stichtten. Als symbool van hun gezag verplichtten ze alle inwoners van hun rijk om hun haarstijl over te nemen. Wie weigerde hun macht (en haarstijl) te aanvaarden kon dus onmiddellijk als rebel herkend worden. In de middeleeuwen droegen de Chinezen over het algemeen hun haren lang en ongebonden en niet in vlechten. We willen niet aan haarkloverij doen, maar 't is toch weer een historisch foutje van pakweg enkele eeuwen.
De eerste Chinees die Johan ontmoet is Wang Ho, een zielenpoot die er door zijn meesteres, prinses Shun-Sirli is op uitgestuurd om drinkwater te halen in een havenstadje waar haar jonk (haar schip, niet haar kind!) is aangemeerd. De knappe prinses is op de vlucht voor de Zonen van de Zwarte Slang, maar kan gelukkig rekenen op de steun van haar persoonlijke lijfwacht (vandaar de titel van deel 71, De Lijfwacht), een ware expert in Kuntau.
Kuntau is nauw verwant met kungfu, maar legt vooral de nadruk op het ongewapende gevecht waarbij de verschillende stijlen gebruikt worden die genoemd zijn naar dieren zoals de vleermuis, aap, slang, tijger, draak,... Ook Johan wordt uitgedaagd om het op te nemen tegen Wangtsin (overigens de naam van een Chinees alcoholisch drankje), maar kan hem niet raken met zijn zwaard. Beleefd als alle Chinezen zijn, roept Wang Tsin het bij het maken van een sprongetje uit: "Dat was bijna raak! Gelukgewenst!" Enkele pagina's verder redt Johan zijn Chinese strijdmakker toch het leven waarmee hij gelukkig zijn eigen superioriteit nog eens gedemonstreerd heeft. Oef! Als in een echte film van Bruce Lee krijgen we in het album tal van gevechten, eindigend in de grote finale: een duel tussen Wangtsin en bad guy Zyryanka. En hier gaat Karel Biddeloo in de fout: er wordt gretig gebruik gemaakt van Japanse wapens zoals de sai (twee vorkvormige messen) en shuriken (werpsterren). Zyryanka zwaait met een chinees zwaard van het type dadao, maar dat wordt door Biddeloo een ken genoemd, het Japanse woord voor "zwaard" dat je misschien kent uit zijn samenstellingen kendo (de zwaardweg, cfr. ju-do, de zachte weg) of boken (houten zwaard).

Zwaarden halen echter niets uit tegen Chikaraishi, de afgrijselijke reusachtig grote spin uit Prinses Kin-Lien (deel 115). Dat monster — de spin, niet de prinses — is een van de meest weerzinwekkende wezens ooit aan de verbeelding van Karel Biddeloo ontsproten. Althans... dat dachten we. Na lang zoeken vonden we uiteindelijk Karels bron van inspiratie. Niet in de Chinese, maar in de Japanse mythologie. Chikaraishi is duidelijk geïnspireerd op een Japanse ushi-oni, een monsterachtig wezen met een kop die nogal sterk lijkt op die van een koe. Een van die ushi-oni is een reusachtig groot zeewezen met een krab- of spinachtig lichaam dat het gemunt heeft op vissers. Vaak lokt die ushi-oni zijn slachtoffers samen met nure-onna, een slangachtige vrouw die mensen lokt met haar kind. Wanneer mensen dit kind willen afnemen van haar (uit medelijden), laat zij dit toe waarna men ontdekt dat het kind niet echt is maar een loodzware last wordt die vluchten voor de ushi-oni belet.

De enige vrouw in het album is Kin-Lien, een prachtig meisje waar de gemene tovenaar Yin Sjang Feng zijn zinnen op heeft gezet. Yin Sjang Feng lijkt als twee druppels water op Emperor Ming, meesterlijk neergezet door Max von Sydow in de kitscherige sciencefictionfilm Flash Gordon (1980). En Johan, lijkt die niet wat op Flash Gordon?
Tja, die laatste gelijkenis gaat misschien wel op in album 115, maar in De Drakenmeester (deel 166) en Het Masker van de Draak (deel 167) ziet Johan er toch wat zielig uit. Of dat aan de zwakke tekenstijl van Karel Biddeloo ligt of aan het groot contrast met zijn schrikwekkende tegenstander laten we hier in het midden. Het verhaal is bekend (geeuw): een of andere slechterik (in dit geval Fan-to-Ming, werkzaam in Da Hui Si) wil de wereld veroveren. Hiervoor heeft hij Dacoïts ontworpen, vampierachtige wezens die rechtstreeks uit de humoristische Hong Kong-horrorfilm Mr. Vampire (van Ricky Lau uit 1985) geplukt zijn. De twee prototypes luisteren naar de originele namen Yin en Yang (waar haalt Biddeloo het toch?!). Gelukkig kan Johan de vampiers en hun aanvoerder, de Drakenmeester, samen met Marco Lopo (we komen niet meer bij!) tijdig verhinderen.

Dat draken een bekend element zijn uit China wisten we al lang, maar Karel Biddeloo leert ons nog iets bij wat we eerlijk gezegd in dit album niet verwacht hadden. Fan-to-Mings kampioen Wong hanteert twee sabelachtige zwaarden die daadwerkelijk in het oude China gebruikt werden. Ze luisteren naar de naam Vlinderzwaarden of als je ze wil bestellen bij de meeneemchinees: hudie shuang dao. Altijd handig om je loempia's te snijden.

De Japanners
Al dat wapengekletter brengt ons meteen bij het ultieme land van de martial arts, het land van de rijzende zon, de manga en de samoerai: Japan.
Samoerai... het hoge woord is er eindelijk uit. Het stond in de sterren geschreven dat een zwaardvechter als Johan zijn wapen zou kruisen met diegenen die het zwaardvechten tot ultieme kunst verheven hebben: de samoerai! Al in Het Wapen van Rihei (deel 6) komt Johan in contact met de samoerai. Na een reis aan boord van een Portugees schip (een zware fout want historisch gezien hebben de Nederlanders als eerste westerlingen handel gedreven met de Japanners, maar ook pas in de zeventiende eeuw!) belandt Johan in Zipangu, Japan. Daar maakt hij kennis met de gewoontes van de plaatselijke bevolking maar raakt al snel betrokken in een interne machtsstrijd. Pedagoog als hij is, grijpt Willy Vandersteen meteen de kans om zijn lezers het bekende Japanse verhaal te vertellen van de 47 ronin. Dat een ronin een dolende samoerai is, wist je misschien wel uit strips als Kogaratsu en het onvolprezen Okko. De 47 ronin wilden Asano, hun daimyo (heer), wreken die in ongenade gevallen was bij zijn shogun (generaal) Kira. Ze planden hun wraak ongeveer twee jaar en sloegen toen met succes toe. In plaats van een gezellig feestje te bouwen, pleegden vervolgens alle 46 van de 47 ronin zelfmoord. Ze hadden immers het recht in eigen handen genomen, iets wat niet strookt met de bushido (krijgseer) van een samoerai. En Rihei? Dat is een verzinsel van Willy Vandersteen. Deze trouwe helper van de ronin mag op het einde van het album trouwen met zijn geliefde, dankzij de hulp van Johan. Dat verzinsel vergeven we Willy met plezier, maar historisch is hij wel serieus uit de bocht gevlogen. Het verhaal van de ronin wordt gesitueerd aan het begin van de achttiende eeuw. Toen was er in Europa al lang geen sprake meer van ridders, laat staan rode.

Ook Karel Biddeloo liet zich inspireren door de samoerai. De Samoerai (deel 53) is zelfs genoemd naar deze Japanse krijgers. In dit album bevrijdt Johan (die het lastig heeft om te bekomen van de dood van zijn geliefde Astra) de Japanner Yorimoto uit een slavenschip. Yorimoto blijkt veel meer te zijn dan een ordinaire slaaf, maar kan karate als de beste. Uiteraard is een samoerai zonder zwaard zoals een café zonder bier, zoals Bert zonder Ernie,... Hoog tijd om daar iets aan te veranderen! Yorimoto smeedt de beroemde katana waarbij Karel Biddeloo ons het smeden van een Japans zwaard op didactische wijze uiteenzet. Volgens Biddeloo waren de Japanse zwaarden veel beter dan de Europese, maar daar maakt hij een oneerlijke vergelijking. De katana zoals wij die kennen uit films (zoals Kill Bill van Quentin Tarantino) ontwikkelde zich in de Muromachi-periode (1336 tot 1573), terwijl men daarvóór gebruik maakte van de tachi, die iets langer en krommer was. Het is helemaal niet zeker of de katana al geperfectioneerd was aan het begin van de veertiende eeuw. Vergelijkend onderzoek heeft bovendien uitgewezen dat het Europese langzwaard uit de vijftiende eeuw en de katana even efficiënt waren. Het Europese langzwaard woog ongeveer even veel als zijn Japanse collega én ook in Europa bestond er een uitgebreide training voor zwaardvechten. Dat kan je allemaal mooi nalezen in tal van middeleeuwse (Europese) vechtboeken.
Is er dan echt geen groot verschil? De katana was een ietsiepietsie beter geschikt om te houwen dan om te steken. En dat laatste zal Johan ook opmerken in het prachtige album Ninja! (deel 111). Dit album is een ware natte droom voor boys who love toys. Karel Biddeloo laat zich in dit album volledig gaan in gedetailleerde tekeningen van tal van speciale wapens van de ninja. Deze gemaskerde moordenaars kwamen al voor in de veertiende eeuw, grosso modo de tijd van De Rode Ridder, maar kenden hun absolute hoogtepunt in de vijftiende en zestiende eeuw. Ze waren getrainde huurmoordenaars en bekwaamden zich ook in de kunst van het vermommen, bespioneren, saboteren en van kant maken van de vijand. Voor die activiteiten maakten ze gebruik van tal van leuke hebbedingetjes: makabishi (ijzeren werpdriehoeken), nunchaku (met touw verbonden knuppels), sai's (die ook al gebruikt werden in De Lijfwacht), kusarigama (een sikkel met een bol aan een ketting), naginata (lange zware speer), tonfa's (houten slagwapens),...
Maar ondanks al die technologische snufjes moeten de ninja de duimen leggen tegen Johans zwaard dat wel een nieuw, vlijmscherp Japans lemmet gekregen heeft waarmee hij zelfs in De Zwarte Toren (deel 121) een robot doormidden houwt.
Wel grappig trouwens hoe in deel 6 een samoerai, met een pijl getroffen, door de rijstpapieren kamerwand valt en in deel 111, een ninja, deze keer met een zwaard doorstoken, zijn taak mag overnemen. Het typische kleine Japanse theetafeltje wordt in dit laatste deel ook heftig omver gegooid, terwijl in deel 6 Johan precies nog de tijd krijgt om rustig zijn kopje saké (rijstwijn) op tafel te zetten. Tja, vroeger had men precies meer tafelmanieren! Nog zo’n pedagogisch wenkje van Willy.
De samoerai komen in de oosterse albums van Biddeloo ook niet zo sterk aan bod. Ondanks hun enorme vaardigheden met de katana zijn ze geen partij voor de ninja. Zo sterft er in Bloed in de Branding (deel 139) eentje door toedoen van Chuk, een schildknaap nota bene! Het pleit wel voor de samoerai dat Chuk hem versloeg met een druk op een verborgen veer in zijn dolk waardoor het lemmet wegschiet in de borst van Kojiro, de Japanse moordenaar van de zeeroverkapitein Origas. En vanop afstand doden in een tweegevecht, dat vinden wij nu eens heel flauw, zie! Dat mag alleen maar voorkomen in westerns, maar toch niet in ridderverhalen.

Maar laat ons nog eens terugkeren naar onze zwarte vrienden, de ninja. Een van hen duikt nog één keer in zijn volle glorie op in De Schemerzone (deel 112). En het is niet zomaar een ninja, maar de opperninja Kinugasa, vader van Yorimoto. Wanneer Johan de strijd aangaat met Kinugasa loopt hij verscheidene verwondingen op. Bij Johan komt de gedachte op: "Zonder twijfel is Kinugasa de gevaarlijkste tegenstander die ik ooit tegenover mij heb gehad!" Uiteindelijk verslaat Johan zijn tegenstander zonder hem echter te doden. Bij ons weten is Kinugasa dus nog steeds in leven, misschien een ideetje voor Claus D. Scholz en Martin Lodewijk?
Afgezien van een ninja die zijn eigen hoofd opblaast in Oniria (deel 123), duiken de ninja nog een laatste keer op in De Doodsvlinders (deel 140). Deze keer heeft Yorimoto de taak van zijn vader overgenomen om als ninja de strijd aan te binden tegen de Paddenkrijgers die Uzurias bedreigen. Tal van vreemde (niet alleen Japanse) wapens passeren in dit album de revue, net zoals in Ninja! worden ze in een aantal plaatjes gedetailleerd in de verf gezet: een Japanse repeteerkruisboog (weliswaar uit de negentiende eeuw) en opnieuw een indrukwekkend ninjawapenarsenaal: een ninjato (kort zwaard), sjobo (puntige staafjes), sjogei (klimtouw), tanto's (werpmessen),... Die wapens houden de Paddenkrijgers wel even bezig, maar uiteindelijk delven ze allemaal het onderspit door... vlindertjes!

En dat is echt wel cru. Moeten de Japanse krijgskunsten zo uit De Rode Ridder verdwijnen? Al dat mooie speelgoed, al die prachtige martial arts (zwaarden afweren met de blote hand, om maar één iets te vermelden),... Moet dat zo banaal eindigen in De Rode Ridder? Door vlindertjes? Akkoord, ze zijn wel giftig, maar 't blijft toch een flauw afscheid van die boeiende en vredelievende Japanse cultuur.
Vandaar ook deze dringende oproep: bewapen Kinugasa met enkele ninjawapens en laat hem zijn zwarte moordenaarsvoeten op het Vlaamse land zetten! Scholz en Lodewijk, wij eisen eerherstel!

TEKST: BERT GEVAERT
MET DANK AAN JAPANOLOOG HENK ANSEEUW VOOR DE WAARDEVOLLE SUGGESTIES



© De Stripspeciaalzaak, 2009