PAGINA
61
ROBBEDOES EN SPIP (2)
nder
Franquins hoede is een grote zak met hazelnootjes
aanlokkelijker voor Spip dan het grote avontuur.
Uit zijn gedrag en commentaren blijft hij zich wel
van zijn verwaandste kant tonen. Zonder hem zouden
zijn baasjes in het ongeluk lopen, vindt hij zelf.
Maar zijn kracht en vindingrijkheid komen toch vaak
van pas, bijvoorbeeld als er een olifant een voetje
moet worden gelicht... |
In Franquins eerste verhaal De Tank (gepubliceerd
in Almanak 1947) is Spip amper te zien.
Hij loopt fier rechtop naast het bekende stripduo
in het begin van de strip en spartelt tegen als
Robbedoes en Kwabbernoot in een tank willen stappen.
"Ik blijf daarbuiten!!!" luidt het pertinent.
Na een schadelijke doortocht in de stad is het klussen
geblazen om alles te herstellen. Spip begrijpt dit
voornemen van Robbedoes zonder dat Kwabbernoot het
meteen doorheeft. Spip laat het dan ook niet na
om met een boze blik op te merken: "Je zal
nog op je neus kijken, Piet!" Wanneer hij over
het hoofd wordt gezien om een stofmasker te dragen,
denkt hij met zijn knuistjes in de zij: "En
ik dan?"
De eerste prenten van De Tank en Het
Geprefabriceerde Huis (1946) vertonen gelijkenissen:
het striptrio wandelt in een straatbeeld het verhaal
binnen. Die eerste prent van Het Geprefabriceerde
Huis was nog wel getekend door Jijé.
In de loop van het verhaal nam Franquin het definitief
van hem over.
Klik op de afbeelding voor een grotere versie.
Bij het rijden naar zee zit Spip gewoon op het tweede
zitje van de tandem waarop Robbedoes zwoegend fietst.
Kwabbernoot rijdt 'm voorbij in de vrachtwagen.
Op het strand worden de twee herenigd. In de allereerste
prent van Franquin in dit verhaal piept het kopje
van Spip al op. Het wegwaaiende bouwplan krijgt
hij tot grote dankbaarheid van Kwabbernoot te pakken,
maar als het plan opnieuw wegwaait laat Kwabbernoot
Spip letterlijk en figuurlijk vallen. "Ondankbare
vent!" is Spips conclusie.
Een door Robbedoes en Kwabbernoot opgebouwd prefabhuis
kiest het ruime sop door de opkomende vloed. Het
op zee drijvende huis komt in een storm terecht
waarop verdriet en blijdschap elkaar opvolgen. Het
huis valt uit elkaar en Spip is een moment verloren.
Hij dobbert rond in het hoedje van Robbedoes. Door
een grote golf wordt het drietal opnieuw uit elkaar
gerukt, maar deze keer is het Kwabbernoot die spoorloos
verdwijnt, nu voor verontrustend langere tijd. De
tranen vloeien ook bij Spip door het verlies. Aan
land en opnieuw thuis gebruikt hij een zakdoek voor
het wegvegen van zijn tranen.
Franquin heeft Spip ook maar overgeërfd van
zijn voorgangers. In De Erfenis (1946-1947)
kijkt hij vaak nors en boos, te beginnen door een
wekker die maar blijft afgaan. Spip slaapt trouwens
gewoon naast zijn baasje in bed. Bij het inpakken
van de koffer komt hij zelf met zijn nootjes aandraven
want Robbedoes zou die toch maar vergeten. De prent
erna fladderen de hartjes rond hem als hij een truitje
krijgt aangemeten. Zo fier als een pauw is de eekhoorn.
Als Kwabbernoot zijn reiskostuum niet opmerkt, beschouwt
Spip hem als een "sufferd" en blijft hem
kwaad aankijken. Hierbij valt op te merken dat Kwabbernoot
het diertje zelden een blik waardig gunt, laat staan
ermee rekening houdt.
Klik op de afbeelding voor een grotere versie.
Spips superieure zelfbeeld duikt in De Erfenis
weer op als hij zijn "familie", een
rat, aanspreekt. Maar ze spreken dezelfde taal niet.
Hooghartig keert Spip de rat de rug toe met de woorden:
"Lieve help! Wat 'n koeterwaals is me dat!"
Vooraleer het hier tot een vergelijking met de Vlaams-Waalse
kwestie gaat, wijzen we op de nieuwe vertaling van
de facsimile-editie van Robbedoes en Kwabbernoot
(2010) waarin bovenstaande zin is vervangen door
"Pfoe! Wat een dialect! Niet te geloven!"
In hetzelfde verhaal hebben we Robbedoes zelden
zo razend gezien als het moment dat hij oog in oog
staat met een opgezette Spip. De lezer ziet 'm nog
tot strafbare feiten in staat bij het verdere uitbarsten
van zijn woede tot Spip op het juiste moment binnenkomt
en liefdevol door Robbedoes in de armen wordt gehouden.
De opgezette eekhoorn is in Spips ogen een mummie.
Maar wanneer Spip zelf aan een verschrompeld hoofd
door de Jivaro-indianen denkt, kan hij alleen maar
in lachen uitbarsten. Lachen met Kwabbernoot zal
hij nog wel vaker doen.
Hangend aan een tak in een afgrond herinnert Kwabbernoot
Spip er in Radar de Robot (1947-1948) aan
dat hij een eekhoorn is. Zijn enige rol van betekenis
in dit verhaal bestaat vervolgens in het klauteren
naar de rand van de afgrond om daarna een touw te
zoeken. Die vindt hij in een kerktoren. Het ene
eind van het touw zeult hij tussen de tanden mee
dat hij uiteindelijk rond een boom wikkelt en in
de diepte naar Kwabbernoot gooit. Kwabbernoot reageert
na deze volledig tekstloze scène met: "Dank
je, broer!" en tot grote verbazing van Spip:
"Maar je had wel wat makkelijkers mogen bedenken!"
't Getuigt van pijnlijk weinig dankbaarheid.
In Robbedoes en de Plannen van de Robot
(1948), het vervolg op Radar de Robot,
krijgt Spip het weer hoog in zijn bol. Robbedoes
wordt ontvoerd zonder dat Spip er aanvankelijk erg
in heeft. "Durft hij nu ook al uitgaan zonder
mij?", luidt het. Wie is er eigenlijk het baasje?
Klik op de afbeelding voor een grotere versie.
Later komt het tot een gevecht tussen Robbedoes
en diens voormalige ontvoerder. Robbedoes verliest
er zijn hoedje bij dat keurig wordt opgevangen door
Spip. Het zal doorheen de reeks tot zijn vaste takenpakket
als huisdier horen. De hele achtervolging op een
motor houdt Spip het hoedje tussen de tanden.
In De Erfenis beschouwde Spip een rat nog
als familie, in Robbedoes, Bokser (1948-1949)
vindt hij de rat van Pinnekeshaar maar een afgrijselijk
beest.
Klik op de afbeelding voor een grotere versie.
En terwijl Robbedoes op een geïmproviseerde
boksring Pinnekeshaar lik op stuk geeft, ontstaat
er onder de ring een vinnig gevecht tussen Spip
en Pinnekeshaars rat. Spip wint het pleit op hetzelfde
moment dat Robbedoes een resem slagen aan Pinnekeshaar
uitdeelt en de overwinning nu helemaal in het verschiet
ligt.
Klik op de afbeelding voor een grotere versie.
Naast Robbedoes in hetzelfde bed liggen, zoals in
De Erfenis, was niet ideaal. In Robbedoes
te Paard (1949) bedacht Franquin een praktischere
oplossing. Spip slaapt in een hangmatje die is opgespannen
tussen de uiteindes van het bed. Hij heeft zelfs
een eigen hoofdkussentje. Een ochtendhumeur heeft
Spip nog wel en zijn latere luie natuur begint hier
te ontkiemen. Maar tegelijk verliest hij even zijn
algemene norsheid. Spip is in dit verhaal een mak
diertje.
Klik op de afbeelding voor een grotere versie.
Tussendoor maakte Jijé in de periode van
Franquin nog twee verhalen waarvan De Wereld
op Zijn Kop (1949) het voorlaatste was. Spip
en Robbedoes lijken net als twee mensen een gewone
conversatie te voeren aan het begin van het verhaal,
maar eigenlijk reageert Robbedoes gewoon op een
logische manier door Spips gedragingen te analyseren,
of in bovenstaand geval zijn blik. Er is een vermanend
moment wanneer Robbedoes Spips slenteren berispt.
Nergens voor nodig, want hij zoeft meteen naar zijn
luie zetel. Als Robbedoes dan begint te zweven,
verwacht hij van Spip dat hij zomaar eventjes de
dokter of de brandweer kan halen. Voor Spip is de
situatie duidelijk: "Dat komt er van, als je
voortdurend omgaat met halfgekke lui als die Piet
Kwabbernoot!" De hoorn van de telefoon kan
hij nog wel naar Robbedoes brengen.
Klik op de afbeelding voor een grotere versie.
Naar het einde toe houdt Spip de hand vast van een
geschrokken vrouw. Zijn medeleven wordt de kiem
in gesmoord door deze dame want zij ziet in Spip
waar de helden en de lezers al lang geen erg meer
in hebben: Spip is een beest. Prompt stuurt Robbedoes
zijn huisdier naar de keuken. "Je maakt mevrouw
bang", legt hij uit. Spip kan dat maar niet
begrijpen. Een uur later is er geen vuiltje meer
aan de lucht. Spip denkt even hard mee aan een oplossing
om het zweefprobleem tegen te gaan.
Klik op de afbeelding voor een grotere versie.
Robbedoes bij de Pygmeeën (1949-1950)
is een dolkomisch verhaal dat in twee delen is op
te splitsen. In het tweede krijgen Robbedoes en
Kwabbernoot met twee rivaliserende pygmeeënstammen
te maken. De kleine zwarten en een aap zorgen voor
de nodige slapstick en andere komische momenten.
Spip komt hier amper aan te pas. Maar in het eerste
gedeelte is hij nadrukkelijk present. Op de eerste
pagina's converseren Spip en Robbedoes met elkaar.
Franquin gooit hierbij de regeltjes van de stripreeks
even overboord door Robbedoes rechtstreeks te laten
reageren op wat Spip zegt, vraagt en voorstelt.
Ook Spips veelvraataspect komt nu naar voor.
Wanneer Spip zich voor de plots opgedoken luipaard
verstopt in het hoedje van Robbedoes, die daardoor
vreemde bewegingen gewaar wordt, kiest Spip liever
voor zijn eigen zielenheil en beveelt Robbedoes
op te houden met het schudden aan zijn hoedje. "Hou
op, domkop!" klikt het cru. Maar als de luipaard
de inhoud van het picknickmandje opvreet, Spips
noten, amandelen en een paar repen melkchocolade
incluis, vliegt hij eropaf en stelt de luipaard
in zijn verbeelding voor als een gevilde vloerbedekking.
Kwabbernoot is in De Zwarte Hoeden (1950)
door het dolle heen als hij verneemt dat hij met
Robbedoes een reportage mag gaan maken in het echte
wilde westen. Ondertussen hebben we al wel door
dat Spips opmerking "Wat een kerel!" er
geen is van bewondering.
Klik op de afbeelding voor een grotere versie.
In de rest van dit verhaal volgt Spip gewoon zijn
baasje. Van de ene pagina op de andere verliest
Spip zijn groene cowboyhalsdoek. Franquin zal die
plots vergeten zijn. In een saloon krijgt Robbedoes
het aan de stok met de sheriff. Spip reageert even
nijdig als Robbedoes. Om zijn baasje te verdedigen
toont hij zijn klauwen, gromt als een opgewonden
kater en springt de lucht in om zijn vijand, de
sheriff, angst aan te jagen.
Wanneer in nood springt er in een stripverhaal volgens
een oeroud cliché een kat tevoorschijn om
de aandacht van een schurk af te leiden. In Mysterie
aan de Grens (1950) vervult Spip de rol van
de kat als het trio hicoïnesmokkelaars in de
smiezen houdt. Voor een keer negeert Kwabbernoot
het eekhoorntje niet: "Spip heeft ons daar
een grote dienst bewezen!" De baas van de smokkelaars
is minder vriendelijk. Hij slingert een "Lelijk
beest!" naar de huppelende Spip. Een pagina
verder laat Spip Kwabbernoot bijna van een ladder
donderen als hij vlucht voor een speelse hond.
In Franquins eerste lange verhaal, Er Is een
Tovenaar in Rommelgem (1950-1951), vormt Rommelgem
het decor voor mysterieuze gebeurtenissen rond en
in het kasteel van Rommelgem. Op een drijfjacht
heeft een jachthond een haas opgespoord en knalt
een jager een lading hagel in de richting van de
haas. Robbedoes en Kwabbernoot houden hun hart vast.
Ze meenden dat de onschuldige zigeuner was getroffen.
Spip daarentegen was bang voor "die arme haas".
Compassie met mensen krijgt hij een pagina later.
Robbedoes denkt eraan om levensmiddelen in te slaan
voor de familie van de zigeuner. Kwabbernoot pinkt
een traan weg voor "die arme kinderen".
Ook Spip is gepakt en omschrijft zijn sentiment
als "dat is een schoon gevoel!..."
Bij het ochtendgloren is Kwabbernoot verdwenen en
is het Spip die een dolle Robbedoes op het juiste
spoor zet door te wijzen op een vreemde paddenstoel.
Wat verder geeft Spip zijn baasje lik op stuk. In
zijn eerste poging lukt het Robbedoes niet om een
houten deur open te beuken. Spip waagt ook een poging
en knalt los door de deur heen. "Het hout is
wel een beetje vermolmd, maar toch!...", snoeft
Spip met hoog opgezette borst.
Spips ongerustheid over de spuitjes die Kwabbernoot
kreeg toegediend, manifesteert zich in een zorgzaam
gedrag ten opzichte van Kwabbernoot. Nadat het spuitje
om van Kwabbernoot een sterke man te maken, is uitgewerkt,
biedt Spip Kwabbernoot een steunende poot.
|
|
Klik op de afbeeldingen voor grotere versies.
Het tekenen van een stripheld die tevens de vaandeldrager
is van een gelijknamig weekblad, hield in dat er
ook extra illustraties moesten worden gemaakt om
het blad te animeren. In 1951 tekende Franquin diverse
illustraties van Spip die het gezicht was van een
eigen rubriekje. In deze rubriek werden nieuwe stripverhalen
of het onderwerp van een Oom Wim-verhaal
voorgesteld. Het waren grotendeels nietszeggende
tekstjes, bladvulling eigenlijk. De Amerikaanse
strips zoals Bugs Bunny en Red Ryder
werden aangeleverd op een kleiner formaat dan Europese
strips waardoor er vrije ruimte ontstond. En deze
werd dus opgevuld door Spip die zich telkenmale
nog intelligenter voordoet dan in de stripreeks.
Hoewel Franquin niet de tekenaar was van Robbedoes
en de Kikvorsmensen (1951), tekende hij wel
de vooraankondiging. In de eerste prent vult Spip
Robbedoes aan in zijn waarschuwing. "Ze hebben
daar even geboft, dat ik er nog was!" zegt
hij om zijn belang aan te duiden.
"Wanneer zal Robbedoes nu eindelijk eens met
nette lui leren omgaan?", denkt Spip terwij
hij Kwabbernoot boos aankijkt in Robbedoes en
de Kikvorsmensen, het laatste verhaal van Jijé.
De toon is weer gezet, Jijé exploreert de
gemenere kant van Spip.
Klik op de afbeelding voor een grotere versie.
Maar een keer hij mee is in Kwabbernoots plannen
voor rondvaartboottochtjes, verdedigt hij hem met
hand en tand tegen zijn concurrenten. Hij waant
zichzelf de beslissende factor in een opstoot tussen
twee concurrenten enerzijds en Robbedoes anderzijds.
"O.K. Ik zal me even met de zaak bemoeien!",
denkt hij gedecideerd en zet vervolgens de tanden
in de kuiten van een belager. Hij zit ook nog de
andere achterna terwijl Robbedoes met Kwabbernoot
een discussie voert. Spip wordt sneller aan boord
gelokt dan Robbedoes wanneer de nieuwbakken kapitein
de beschikbaarheid van noten en amandelen meldt.
Wat later verliest Kwabbernoot weer al zijn goede
punten bij Spip als hij benzine is vergeten tanken.
Het bootje dobbert nu op zee. Spip roept het uit:
"Maar Kwabbernoot toch!"
In een nog andere situatie komt zijn hulp van pas
om een touw door te bijten waar aan de ene kant
een zwarte steen hangt en aan de andere kant een
vastgebonden Robbedoes.
Ook op het einde van het verhaal dient Spip de beslissende
slag toe door zijn tanden in het been van een schurk
te zetten. Terugvarend naar de haven houdt hij vier
gevangen genomen schurken tegelijk in het oog en
denkt dreigend: "Als er een een vin durft verroeren..."
Onder Jijés penseel was Spip beslist een
drijvende kracht, een volwaardig hoofdrolspelertje.
Voorafgaand aan Robbedoes en de Erfgenamen
(1951-1952) verscheen in het weekblad Robbedoes
bovenstaande aankondiging waarin Spip alweer zijn
ongerustheid uit. Hij is duidelijk minder avontuurlijk
aangelegd dan in de periode van Jijé.
Spip bekleedt een dienende functie in het begin
van Robbedoes en de Erfgenamen. Robbedoes
heeft er niets beter op gevonden om Spip de telefoon
te laten komen brengen als hij in bad zit. Spip
staat er echter op om te verduidelijken dat hij
die moeilijkheid heeft opgelost. Wanneer Robbedoes
de badkamer uitstormt, dringt Spip er ook nog op
aan om zich eerst af te drogen.
Opmerkelijk, Spip kan lezen! Of is het enkel plaatjes
kijken? Spip lijkt nu meer gesetteld te zijn dan
in Robbedoes als Vliegenier. Daarin schreeuwde
hij naast een in strips verdiepte Robbedoes zijn
verveling uit.
Een van de opdrachten van Kwabbernoots oom bestaat
erin om een uitvinding te maken. Spip heeft het
niet zo op die nieuwerwetse dingen als de Kwabberhefschroef
en blijft liever uit de buurt. Bij de notaris gaat
het helemaal fout. Spip heeft snel door dat ze beter
opkrassen.
Bij het overmeesteren van Wiebeling springt Robbedoes
in de klaarstaande racewagen. Spip kan snel de situatie
inschatten en ziet met ongerustheid Robbedoes gas
geven.
Dat Wiebeling een onbetrouwbaar sujet is, heeft
Spip ondertussen door. Op eigen houtje achtervolgt
hij de neef van Kwabbernoot en steekt een stokje
tussen diens voornemen om alle bezinevaten van Kwabbernoot
te laten leeglopen. Door een beet in de kont, "dat
ouwe foefje", ziet Wiebeling af van zijn plan.
Bij een tweede gelegenheid verliest Wiebeling een
stuk uit de broek nadat Spip er opnieuw zijn tanden
in heeft gezet. Wiebeling druipt af en verschuilt
zich in enkele opgestapelde banden. Dat de slechterik
zich laat tegenhouden door een bloot achterwerk
door toedoen van een eekhoorntje is uiteraard flauw.
In deze toestand laat Robbedoes de situatie in alle
vertrouwen over aan Spip die 'm zelfverzekerd wegwuift.
In het vervolg van het verhaal springt een ander
dier op de voorgrond: de Marsupilami.
Op de eerste pagina van De Roof van de Marsupilami
(1952) zondigt Franquin noodgedwongen in het weergeven
van de onderlinge verhoudingen van Robbedoes en
Kwabbernoot enerzijds en Spip anderzijds. Spips
kopje kan onmogelijk op eenzelfde hoogte komen als
de heup van Robbedoes, maar om Spip ook nog te kunnen
tekenen in het mediumshot van Robbedoes en Kwabbernoot,
moest Franquin Spip wel wat groter tekenen. Hergé
deed dat trouwens ook een paar keer met Bobbie.
In de loop van de reeks kromp Kwabbernoot trouwens
ten opzichte van Robbedoes, hoogstwaarschijnlijk
om dezelfde reden om de twee makkelijker naast elkaar
in beeld te krijgen.
Tijdens de nachtelijke achtervolging in de zoo waar
de Marsupilami in een kooi zit, grijpt Spip als
last man standing naar het pak waar de
ontvoerde Marsupilami in zit. De stof die van de
zak afscheurt doet Robbedoes achteraf opluchten
want er zitten luchtgaten in. De Marsupilami leeft
nog.
Op pagina 35 dist Robbedoes dit feit aan Wouter
Kuit, de ontvoerder van de Marsupilami. Spip staat
erbij en steekt trots de borst vooruit bij het aanhoren
van zijn heldendaad.
Bij een bezoek aan het schamele studiootje van Wouter
Kuits vrouw en kinderen, staat Spip tegenover een
gevaar waar hij deze keer geen uitweg voor weet.
Een meisje ziet in hem een speelkameraadje die ze
als pop aankleedt. Het interesseert Kwabbernoot
geen zier waar de inmiddels in een jurkje uitgedoste
Spip uithangt. Hij wil zo snel mogelijk weg naar
de luchthaven waar Wouter vertrekt. Alleen Robbedoes
vraagt zich luidop af waar Spip is. Niets te vroeg,
het meisje heeft al een papfles in de hand.
Aan een grensovergang raken Robbedoes en Kwabbernoot
slaags met twee moeilijk doende douaniers. Spip
houdt zich afzijdig. Pas wanneer een derde douanier
het lokaal binnenkomt, grijpt hij in. "Drie
tegen drie alstublieft!", bijgezet door een
krachtdadig vuistslagje, brengt de strijd volgens
hem weer in evenwicht.
Bij de hereniging van het trio met de Marsupilami
omhelst de Marsupilami eerst en vooral Robbedoes
en Kwabbernoot en vervolgens de voor hem niet minder
sympathieke eekhoorn. De hechte vriendschap is een
feit.
In het circusoptreden is er ook een rolletje weggelegd
voor Spip. Kwabbernoot steelt de show met de verkleuringen
van zijn huid dankzij pilletjes van de graaf van
Rommelgem terwijl Spip als een spookje rondspringt.
De final countdown is nog net geen zekerheid
als Spip doorheeft dat er onder de ondertussen bij
de lurven gevatte, malafide circusmensen de dwerg
ontbreekt. Spip vindt hem achter een kist en jaagt
hem een kooi in waarvan hij netjes de sleutel in
het slot omdraait en de dwerg gevangen zet.
Net zoals in Robbedoes en de Erfgenamen
heeft Spip nog steeds geen vertrouwen in de Kwabberhefschroef
in De Hoorn van de Neushoren (1952-1953).
Als een angsthaas klampt hij zich vast aan de staaf
van de schroef en zweert dat ze hem nooit meer in
dat onding krijgen.
Ook in het warenhuis, waarin Robbedoes en Kwabbernoot
's nachts inbreken voor een reportage, is hij op
zijn hoede.
Bij het wegvluchten van twee bandieten etaleerde
Spip zijn kameleontalent door zich als hoedje op
een paspop voor te doen. Of de bontmantel aan de
paspop eveneens uit eekhoorntjesbont bestaat, wordt
in het ongewisse gelaten. De kleur komt anders wel
overeen.
Tot welke grootse daden een klein diertje in staat
is, demonstreert Spip op pagina 40. Hij doet simpelweg
een olifant struikelen over zijn voetje. Hij twijfelde
zelfs geen moment dat hij zou slagen. Robbedoes
noemt 'm vol lof "koning der schepping".
Als een soort mini-Napoleon, geniet Spip na. Kwabbernoot
belooft 'm in de gauwte nog "plechtig een kilo
allerbeste hazelnootjes!" Zelfvoldaan gebaart
Spip dat het zijn plicht was.
Nog een pagina verder zet hij zijn tanden in de
hiel van een zwarte. Ondertussen hangen Robbedoes
en Kwabbernoot vastgebonden aan een boom. Spip kan
ontsnappen.
Met Spip op vrije voeten wenkt ook de vrijheid voor
het nu in het dorp vastgehouden stripduo. Moeiteloos
knaagt Spip zich een weg door de muur van de hut
om vervolgens de touwen van zijn baasjes door te
bijten. Na dit karweitje glimlacht het eekhoorntje
vergenoegd op de arm van Kwabbernoot. Hij heeft
weer zijn goede daad uitgevoerd.
Maar op pagina 48 lijkt hij toch zijn eigen kracht
te overschatten. Het zwarte stamhoofd flikkert Robbedoes
en Kwabbernoot tegelijk uit zijn dorp. Spip holt
erachteraan met de bedoeling hen op te vangen.
De rol van Spip in De Dictator en de Paddestoel
(1953-1954) is in het kort samen te vatten als zwijgzame,
animerende achtergrondfiguur. Hij vermaakt zich
met de Marsupilami of houdt zichzelf bezig door
met een balletje te spelen. Als vriendje van de
Marsupilami laat Spip zich meestal leiden door het
veel speelsere dier, soms ook letterlijk zoals in
het paleis van generaal Wiebeling waarbij Spip meeglijdt
aan de staart van de Marsupilami op de glad geboende
vloer.
Zijn enige tussenkomst van belang gebeurt in een
groepsgevecht met militairen. Spip verstopt zich
onder een stalen helm om die in het gezicht van
een soldaat te kunnen rammen door hoog op te springen.
In Pas Op, Kwabbernoot! (1954) is Spip
grotendeels een na-apertje van Robbedoes. Hij wijkt
geen meter van zijn zijde en kopieert zowel emoties
als handelingen.
Wanneer Robbedoes een steile rots moet afdalen om
aan een tas te geraken, schat Spip de gevaarlijke
klim beter in dan Robbedoes. Zoals Spip verwachtte,
dondert Robbedoes wat later de diepte in met een
hersenschudding als gevolg.
Aandoenlijk. In de rechtbank is Kwabbernoot met
zijn hoofd niet bij de zaak. Hij denkt alleen aan
zijn verdwenen vriend Robbedoes... en Spip!
Op dat moment bevindt Robbedoes zich in een ziekenhuis
waar hij zich niets meer kan herinneren. Lusteloos
staart hij naar niets. Spip wil hem niet verlaten
en dat heeft ook de dokter gemerkt. Maar Spip kan
geen oplossing bieden. Pas wanneer Robbedoes' blik
een luchtballon kruist, herinnert hij zich de als
hoofd van Kwabbernoot gevormde ballon en komt alles
terug. Spip is dolblij en springt zijn baasje liefdevol
in de armen.
Het Schuilhol van het Zeemonster (1954-1955)
speelt zich voor een groot deel af onder water waar
Spip niets heeft te zoeken, in tegenstelling tot
de Marsupilami. In dit verhaal is Spip opnieuw gedegradeerd
tot speelvriendje. Dat betekent nog niet dat hij
meesmult van het blik tabak dat voor Kwabbernoot
was bestemd. En terwijl de Marsupilami zich in zijn
eentje vermaakt, luiert Spip languit op het gras
waar Robbedoes en Kwabbernoot even pauze nemen om
de krant te lezen.
Wanneer een granaat met het metaalverslappende Metomol
in een wagen van enkele slechteriken ontploft, kunnen
Robbedoes, de graaf van Rommelgem en Spip ontsnappen.
Deze laatste is er helemaal beduusd van waardoor
hij nog eens in zijn tegenstribbelende rol hervalt
door op te merken: "Ik moet met veel rustiger
mensen omgaan!"
Zonder zelf het initiatief te nemen, neemt Spip
in De Super Quick (1955) in twee gevallen
deel aan een gevecht waar Robbedoes en Kwabbernoot
in verwikkeld zijn. Een eerste keer gebeurt in het
begin van het verhaal na een incident in een carwash.
Robbedoes en Kwabbernoot gaan de man die de sproei-installatie
bedient te lijf. Spip trekt aan zijn haren en opent
een blik olie om die door zijn baasjes te kunnen
laten uitgieten op het hoofd van de man. In het
tweede geval trekt hij opnieuw aan de haren van
een nachtelijke bezoeker rond het huis waar Robbedoes
en Kwabbernoot wonen. Het blijkt om een die dag
ontmoete verzekeringsdetective te gaan.
Ook in Het Masker der Stilte (1955-1956)
trekken Spip en de Marsupilami met elkaar op als
elkaars gelijken. Als dieren dus, en dat zint de
portier van het Smart Hotel in Incognito-City niet.
Bij het binnenkomen, grijpt hij ze bij het nekvel.
Het maakt de twee diertjes bijzonder boos. Ze verenigen
de krachten om de portier van antwoord te dienen
door hem aan te vallen. Als medeplichtige komt Spip
er zonder verdere melding vanaf, Kwabbernoot vindt
wel dat de Marsupilami stout is geweest. In elk
geval is het niet langer raadzaam om te verblijven
in het hotel. Het gezelschap muist er wijselijk
vanonder.
Wegwijzertje is nog de beste omschrijving voor Spips
rolletje in De Gorilla Heeft het Gedaan
(1956). Een eerste keer is het zijn instinct dat
hem vertelt waar Kwabbernoot in zijn gorillakostuum
schuilt. De tweede keer weet hij waar de Marsupilami
zit omdat hij hem was gevolgd.
Het Nest van de Marsupilami's (1956-1957)
draait andermaal bijna helemaal rond de Marsupilami,
een andere dan de Marsupilami die met Robbedoes,
Kwabbernoot en Spip optrekt. Omdat Spip niet mee
mag naar de filmvoorstelling die IJzerlijm geeft,
blijft hij thuis met de Marsupilami en komt bijgevolg
niet meer in beeld. Op het einde van het verhaal
blijkt hij braaf op de bank te zitten, wachtend
op zijn baasjes. En vooraleer de film, het verhaal
in het verhaal, van start gaat, is hij verheugd
door IJzerlijms bezoekje aan de twee vrijgezellen.
IJzerlijm is meer dan oké in de ogen van
het diertje. Enkel Robbedoes en Kwabbernoot twijfelen
daar nog aan.
Ook in De Bezoeker uit de Oertijd (1957)
wordt Spip van het toneel gespeeld door de Marsupilami.
En door een gigantische dinosaurus op de koop toe.
Hij mag toch nog zijn zegje doen als commentaar
op Robbedoes' actie om de dino met vuurwerk uit
Rommelgem te jagen.
In dit verhaal is een snipverkouden Kwabbernoot
eigenlijk de grote afwezige. Hij lummelt maar wat
rond en heeft geen besef van de rampen en vernielingen
die om hem heen gebeuren. Robbedoes valt ervan achterover.
En wie snelt naar hem om 'm op te vangen? Juist.
Met een buil op het hoofd door een bijna-botsing
met een onvoorzichtig voorbijfietsende Guust Flater
is Spip zijn baasjes zat. Hij zou liever over zijn
eigen vrije tijd beschikken en kent een tuin met
hazelaars waar hij liever zijn vakantie zou besteden.
Het wordt hem in Een Rustige Vacantie (1957-1958)
niet gegund.
Als IJzerlijm aan de telefoon polst naar het verlies
van de Turbot, gaat Robbedoes erbij zitten. Spip
concludeert daaruit dat hij de journaliste aan de
lijn heeft en voorziet een telefoongesprek van twee
uur. Toch een beetje een vrouwonvriendelijke opmerking.
Het lange telefoongesprek werkt verder nog op zijn
zenuwen als hij de uitleg van Robbedoes op een volgende
pagina boos aanvult met: "En zo voort... en
zo voort..."
Is Spip een zekere standing gewend? Nadat Robbedoes
de Turbot aan het casino van een zuid-Franse stad
heeft geparkeerd, maken Robbedoes en Kwabbernoot
een grapje over de rijkdom die ze ontberen. Spip
trekt zijn ogen open: "... En dat vinden ze
om te lachen!"
Dat hij graag in een voor die tijd ultramoderne
sportwagen meerijdt, is ook duidelijk door zijn
resolute weigering — zijn vlucht zelfs —
om in de pas aangekochte oldtimer van Kwabbernoot
te zitten. "Met karnaval goed! Maar in normale
tijden zullen ze Spip niet in zo'n rammelkast zien!"
denkt hij terwijl hij hard wegrent. Ook de Marsupilami
duikt trouwens angstig weg onder een zetel.
Ondertussen bundelden jongeren van het Waalse St
Etienne de krachten om met de medewerking van journalist
Floris de Bonneville het maandblaadje L'Écurueil
(De Eekhoorn) te lanceren in 1957. De eerste
zes gestencilde nummers stelden niet veel voor.
Het kwam weldra zonder geld te zitten. Om de abonnees
niet te ontgoochelen, deed de ploeg een oproep in
het radioprogramma Vous Êtes Formidable!
van de zender Europe N° 1 om nieuwe lezers aan
te trekken. Onder de duizenden luisteraars bevond
zich een redacteur van het weekblad Spirou
die hoofdredacteur Yvan Delporte op de hoogte bracht.
Uit sympathie beloofde Delporte om het volgende
nummer te drukken en hij bracht enkele tekenaars
op de been om hun diensten te verlenen aan L'Écurueil.
Niet van de minste want de cover van nummer 7 (oktober
1957) was getekend door Peyo met een illustratie
van een eekhoorn (daarom niet noodzakelijk Spip)
in de hoofding door Franquin. Sirius en Franquin-medewerker
Jidéhem maakten voor dit nummer losse illustraties.
Dankij dit eerste gedrukte nummer kon L'Écurueil
zich verder beredderen, zij het zeer bescheiden.
Franquin tekende de covers van nummer 10 (januari
1958) en 12 (maart 1958) en Sirius van nummer 9.
Nummer 13 verscheen een jaar later in maart/april
1959 en was tevens het afscheidsnummer. Deze info
haalden we uit Spirou - 70 Ans de Suppléments
(2008) van Philippe Mouvet.
In het kortere verhaal Boeven op de Kermis
(1958) valt de aanwezigheid van Spip extra op door
zijn vele tussenkomsten. Maar terwijl Robbedoes
door Japanner Soto Kiki in het begin van het verhaal
onderuit wordt gehaald door een judoworp waarop
een gevecht ontspint, schittert Spip net door zijn
afwezigheid. Nadat alle plooien zijn gladgestreken
en Soto Kiki de woning verlaat, wandelt Spip het
verhaal binnen met een zakje nootjes over de schouder
en een mutsje op. Bij het kruisen van Soto Kiki
heeft hij een achterdochtige opmerking klaar: "Wat
voor rare snijboon komt daar ons huis uit?"
Die "ons" frappeert eveneens. Niet dat
hij zich mede-eigenaar van de woonst voelt, maar
hij beseft toch duidelijk waar zijn thuis is.
De judolessen van Soto Kiki hangen Spip de keel
uit, maar hij onderkent wel de ernst ervan. "Waarachtig,
dat zijn halsbrekende spelletjes!..." concludeert
hij als Soto Kiki hetzelfde raam wordt uitgeworpen
waar hij net zelf doorheen sprong.
Een "zie je wel"-moment kon niet uitblijven.
Met een "Ai, narigheden! Dat kon niet uitblijven..."
reageert Spip op Robbedoes' paniekerige uiteenzetting.
Maar als Robbedoes vervolgens in zijn hoofd bijkomende
problemen opsomt, reageert Spip daar óók op met
een denkballonnetje waarin "Nalatig!"
staat. Vervolgens ziet hij met lede ogen aan hoe
zijn baasje zich weer in een avontuur stort. "Dat
goeie hart" van hem altijd beveelt 'm in zijn
zog mee te huppelen, al is het niet volledig van
harte.
Op de kermis tuurt Spip de omgeving rond, zittend
op Robbedoes' schouder of hangend aan een gouden
knoop aan Robbedoes' kostuum. Als Robbedoes aanstalten
maakt om een bokswedstrijd te bezoeken, weet Spip
van ergens (de krant, televisie, radio?) dat het
komedie is van A tot Z.
Spips dierlijke instinct uit zich in een letterlijk
weergeven van zijn aanvoelen dat de poppen aan 't
dansen gaan. Hij is extreem voorzichtig, maar laat
het niet na om Robbedoes erop te wijzen dat zomaar
door een raam gluren onbescheiden is. Als Robbedoes
valt, reageert Spip met: "Niet bepaald de manier
om onopgemerkt te blijven! Ik ga als de wind de
laan uit!" Of hij daarbij de bedoeling had
Robbedoes in de steek te laten, is niet aan de orde
want ze vluchten allebei vliegensvlug weg.
Spip heeft er geen goed oog in om contact te zoeken
met de rosse kolos, de prijsvechter op de kermis
die zich ontfermt over de ontvoerde baby. Tijdens
Robbedoes' betoog om op het gemoed te werken van
de bokser, ziet Spip Robbedoes' slaagkansen stijgen.
Uit zijn houding is af te leiden dat hij supportert
voor zijn baasje.
En nadat Robbedes effectief slaagt in het overtuigen
van de bokser, houdt Spip zich een moment afzijdig
om zijn bewondering te uiten: "Zo'n kerel overreden
dat hij zich laat neerknuppelen, dat noem ik welsprekendheid!"
Bij de confrontatie met een andere bokser, een gemene
deze keer, ziet Spip de situatie eerst zwart in.
Hij ziet geen uitweg totdat hij toch een rondslingerende
band kan optillen om de bokser te doen vallen. De
snoodaard krijgt er nog een vermanende "Dat
komt er van! Je bent heetgebakerd, je stormt er
op los en je kijkt niet waar je loopt!" bovenop.
In een volgend geval maait hij een gangster neer
door een bezemsteel door een wiel te steken. "Ik
heb geen judo geleerd, maar die bezemsteel tussen
de spaken is lang niet kwaad!" denkt hij, waarbij
hij de judocursus van Soto Kiki minder belangrijk
acht dan zijn eigen vindingrijkheid.
In de laatste stroken is er plots geen sprake meer
van "ons" als de politie op het grasveld
voor de woning van Robbedoes en Kwabbernoot parkeren.
"Mijn grasveld zal er mooi uitzien als al die
zware wagens er overheen rijden..." In zijn
eindevaluatie roemt hij zijn eigen inbreng om de
zaak tot een goed einde te brengen: "Joost
weet hoe de knokpartij met de boksers afgelopen
was zonder mij... Hmm, als ik, Spip, er niet was
wanneer Robbedoes er zo onbesuisd op los gaat..."
Hij meet zichzelf nog een verstandiger aspect toe
dan Robbedoes ook! De volgende dag trekt hij grote
ogen door de zak vol hazelnootjes die hij dankzij
Robbedoes' voorspraak bij mevrouw Honeysuckle kreeg.
"Eind goed, al goed" inderdaad.
Volgende deel: Spip
vergelijkt zich met Napoleon, lacht Kwabbernoot
nog maar eens uit, stelt rassendiscriminatie aan
de kaak en ziet het niet meer zitten bij Robbedoes
en Kwabbernoot in ons laatste overzicht van Spip
door Franquin.
|
|