|
|
Bizu
gepresenteerd door Wouter Porteman |
|
|
WEEKBLADGESCHIEDENIS
ROBBEDOES / SPIROU
Eerste
verschijning: 1967• Laatste verschijning:
1994
Tekenaars: Jean-Claude Fournier met assitentie
van Gégé
Scenarist:
Jean-Claude
Fournier |
|
|
|
|
|
|
|
Bizu
is een specialleke. De Bretoen Jean-Claude Fournier is
nog student in Parijs wanneer hij aanschuift bij een lokale signeersessie
van André Franquin. Schoorvoetend duwt hij
zijn eerste stripprobeersels onder de neus van zijn grote idool. Franquin
verbetert zijn platen vol enthousiasme. Het klikt tussen die twee
en Franquin nodigt de Bretoen uit in zijn studio in Brussel. En zo
gaat Fournier gedurende bijna drie jaar om de twee maanden voor één
week naar het atelier van Franquin. Tijdens die periode werkt hij
aan verhaaltjes over een soort kabouter die in Brocéliande,
het duistere Bretoense toverbos, woont. Het brutale ventje met een
schotse kilt aan, kreeg de naam Bizu wat afgeleid is van het Bretoense
bizuth wat "nieuw" betekent. Midden in het
bos woont hij er samen met twee vreemde wezens. Enerzijds is er de
Schnockbul, een muziekfaun die lispelt door het vele haar op zijn
tong en bij elke stap een bloemenspoor achterlaat. Anderzijds heb
je Dulleke, een soort assertieve paddenstoel. Franquins invloed is
duidelijk te merken. Dulleke kan je zo vervangen door Spip en de Schnockbul
heeft dezelfde ontvlambare en tegelijk aaibare attitude als Kwabbernoot.
Op zijn drieëntwintigste, in 1967, probeert Fournier met zijn
derde versie van Bizu binnen te raken bij zijn favoriete
weekblad. Eindelijk lukt het, selectieheer Maurice Rosy
laat hem er eindelijk in. Een paar maanden later laat grote fan en
hoofdredacteur Yvan Delporte Bizu debuteren.
Zijn hippieverhaaltje vol poëzie, humor en menselijkheid is een
verfrissing in het blad dat gedomineerd wordt door gevestigde waarden.
Enkel Pierre Serons De Mini-Mensjes en Deribs
Attila debuteren met hun toch wel technologische reeksen
datzelfde jaar. Geregeld verschijnt er een kortverhaaltje van Bizu,
vaak met een postbode in een bijrol die een pakje komt brengen naar
het midden van het toverbos. Deze postbode, een soort kopie van Vondelaar,
de agent uit Guust Flater, is het alter ego van Fournier.
Eind 1968 eindigt Bizu onderaan in een lezersenquête
van het weekblad. Fournier wordt ontboden bij Charles Dupuis.
Hij verwacht zijn ontslag te krijgen, maar hij krijgt integendeel
het voorstel aangeboden Robbedoes en Kwabbernoot over te
nemen van de overwerkte Franquin. Uitgever Dupuis wil dat Robbedoes
de dromerige sfeer zou uitdragen van Fourniers eerder verschenen kerstverhaaltje
Een Vreemd Pakje. Fournier, geruggensteund door Franquin,
gaat in op het aanbod. Bizu belandt in de koelkast.
Eind jaren 1980, nadat Fournier zijn Robbedoes heeft moeten
doorgeven, verschijnt Bizu plots opnieuw. Eindelijk volgt
hij Franquins gouden tip op en geeft hij het ventje een duidelijke
plaats in het universum van Brocéliande. Hij dumpt wat randfiguren
waaronder de postbode, de enige band met de realiteit. Terzelfdertijd
voegt hij er een pak gimmicks aan toe. Bizu sprak toen een soort Smurfs
met heel wat woorden eindigend op -ouille. In vertaling blijft dat
achterwege. Ook voegt Fournier een geinig, Smurfachtig volkje toe
dat enkel zichtbaar wordt mits het uitspreken van een toverspreuk
die Bizu steeds vergeet en de lispelende Schnockbul niet correct kan
uitspreken. De koning van deze bosgeesten, de Bilzigs, is de Grote
Karnaboem die evenveel last heeft met zijn dragers als die andere
bekende Bretoen Abraracourcix (Heroïx in de nieuwe vertaling
van Asterix). Ook de Bilzigs hebben hun eigen taaltje: ze
vloeken in regionale kaassoorten. In Bretagne was dit eerder camembert,
als ze in Engeland zijn, is dit meer cheddar. Ook dit wordt niet echt
consequent vertaald, alle emmenthalers nog aan toe.
Toch is de herneming van Bizu geen goedkoop samenraapsel
van trucjes uit bekende reeksen. De verhalen zijn geweldig. Van de
betovering van de Soepridder, het kind van een sneeuwman met een vogelschrik,
gaat het naar een schattenjacht met een Bretoens muzikantentrio dat
met hun klanken alles vernietigen. Het duistere De Groene Zwaan
is een beklemmend huis clos waarin een verkleinde Bizu in een boot
in een glazen fles terechtkomt en er gegijzeld wordt door de kapitein
en zijn matrozen. Deel 4, De Werveling der Wolven, over een
wolvin die mens wordt bij volle maan om beter te kunnen dansen, is
het voorlopige orgelpunt van deze reeks. Toch hebben we totaal geen
idee waarom de feeënjager Fakran in dit verhaal Bizu consequent
met "meisje" aanspreekt. Komt het door Bizu's kilt? Komt
het door zijn bloemetjekraagje? Geen idee. Het betreft zeker geen
vertaalfout, want ook in de originele Franse versie is er een geslachtsverwarring.
De voortzetting van Bizu levert vier schitterende sprookjesverhalen
op die helaas in een verkeerde tijd verschijnen. Begin jaren 1990
is er immers van een Roze Bottel-wereldbeeld totaal geen
sprake meer. Helden heetten toen Largo Winch, niet Bizu. De tijd geeft
de doodsteek aan de boskabouter. Fournier start wat later de cynische
gagserie De Kannibralen op scenario van Zidrou.
|
|
|