Het Geheim van Matsuoka
(1943)


Het Geheim van Matsuoka (1943)


Het "B"-Gevaar (1948)


De Gouden Vrouw (1954)


De X-Bom (1955)


De Groene Patreel (1961)


Het Lodderhoofd (1962)


Het Bobobeeldje (1965)


De Paarse Futen (1966)


De Ring van Moefti (1972)


De Groene Gravin (1975)


Mister Nobody (1978)


De Zweefbonbons (1979)


De P.P.-Safari (1979)


De Bom van Boema (1983)


De Terugkeer van Geeraard de Duivel (1984)


De Gouden Patatten (1984)


De Bende van Lamu (1987)


De "Z" van Zottebie (1989)


De Man van Europa (1990)


Barbarijse Vijgen (1993)


De Kolokieten (1994)


Palermo (1998)


De Hemelse Vrede (2003)

Marc Sleen is het pseudoniem van Marcel Honoree Nestor Neels. Hij is geboren op 30 december 1922 in Gentbrugge.

Sleens jeugd
Drie maanden
na zijn geboorte verhuisde het gezin naar Sint-Niklaas. Zijn ouders waren filiaalhouders in een soort café met vergaderzaal en centrum van de SMOB (Samenwerkende Maatschappij Openbaar Bestuur). Zijn vader herstelde als hobby horloges. Marc Sleen groeide op in een welgesteld gezin en had drie oudere broers. Zijn vader was een humoristisch man die vaak bizarre verhaaltjes voor het slapengaan voor hem verzon. Marc Sleen zou later aanduiden dat hij veel van hem had geleerd. Zijn moeder was dan weer streng katholiek. Toen Marc Sleen vijf was werd hij in een nonnenpensionaat gestopt. Hij was er zo ongelukkig dat hij er op zijn zevende van ellende geelzucht kreeg, waarop zijn ouders hem er weer weghaalden. Als jongen las hij veel: Jules Verne, Karl May, Sherlock Holmes, Dik Trom, Pietje Bell, enzovoort. Maar ook strips als The Katzenjammer Kids, Zig et Puce, Popeye en Mickey Mouse vielen in de smaak.
Al van kleinsaf houdt Marc Sleen van dieren. Hij had veel huisdieren, tekende graag beesten na, verzamelde er prentjes van en kon urenlang in de zoo naar ze staan kijken. Net als Hergé en Willy Vandersteen kwam ook Marc Sleen bij de scouts terecht, waar hij verantwoordelijkheid en allerlei andere zaken leerde die hem later tijdens zijn safari's van pas zouden komen.
Marc Sleen was al van jongsaf aan een tekenaar en krabbelde alles vol, tot zelfs de muren en zijn vaders bolhoed toe. Toen Marc Sleen veertien was, volgde hij zondagse tekenlessen aan de Academie van Sint-Niklaas. Kunstenaars die hij daar voor de rest van zijn leven leerde bewonderen waren Pieter Breughel de Oude, Hieronymus Bosch, Sandro Botticelli, Giotto, Gustaaf De Smet, Rik Wouters, James Ensor, Henri Evenepoel, Karel van de Woestijne, Henri Matisse, Henri de Toulouse-Lautrec, Paul Cézanne en Jules De Bruycker. In 1938 verhuisde het gezin weer terug naar Gentbrugge. Marc Sleens vader overleed een jaar later en hierdoor werd het moeilijk voor het gezin om het hoofd boven water te houden. Zijn moeder moest zondags werken en Sleens tekenstudie werd steeds moeilijker om financiëel te onderhouden. De pas uitgebroken Tweede Wereldoorlog maakte de zaken er ook niet makkelijker op.

De oorlogsjaren
Toen de nazi's België binnenvielen, vluchtte Marc Sleen samen met de scoutsgroep waar hij toen lid van was naar Limoges, waar hij werk vond op een boerderij. In 1943 diende hij uit geldgebrek te kiezen: studeren of in Duitsland gaan werken. Via zijn broer kwam hij in het Arbeidsambt terecht. Alhoewel dit aan collaboratie doet denken, deed Marc Sleen er amper administratief werk. In plaats daarvan tekende hij er de muren vol, deed boodschappen en moest brieven bezorgen aan mensen die in Duitsland moesten komen werken. Marc Sleen keilde die brieven echter de Leie in. Gelukkig voor hem wist zijn broer ervoor te zorgen dat deze daad hem zijn kop niet kostte. Een van Sleens broers zat overigens in het actieve verzet tegen de bezetters en zat ondergedoken in een kasteel in Ertvelde.
In 1944 viel de Sicherheitspolizei bij Marc Sleen binnen op zoek naar zijn broer. Omdat ze niemand vonden, werden de achttienjarige Sleen en zijn broer Nestor als gijzelaars gearresteerd. Sleen werd naar het Miljoenenkwartier gebracht waar tijdens zijn ondervraging zijn tanden er zowat werden uitgeslagen. Omdat ze niets loslieten werden ze naar De Nieuwe Gevangenis in Gent gebracht, waar dagelijks tien tot twintig gevangenen werden geëxecuteerd. Op zeker ogenblik zat Marc Sleen alleen in de cel, maar hij werd samen met zijn broer Nestor uit de gevangenis gehaald en per vrachtwagen naar Leopoldsburg gebracht. Daar sloegen de Vlaamse SS'ers op de vlucht omdat de Britten en Canadezen dichterbij kwamen. Marc Sleen werd bij een bakker in het dorp opgenomen. Omdat de Duitsers nog een aantal maal trachtten terrein terug te winnen, duurde het even voor hij weer naar huis kon. Zelfs jaren later had Marc Sleen nog nachtmerries over deze periode.

Vroege carrière
Datzelfde jaar, in 1944, begon Marc Sleen als cartoonist bij de katholieke krant De Standaard te werken waar ook mensen als Gaston Durnez en Marnix Gijsen actief waren. Deze krant werd na de oorlog De Nieuwe Standaard en in 1946 De Nieuwe Gids. Behalve cartoons maakte Sleen ook illustraties bij artikels, zoals landkaarten en procestekeningen. Hij tekende toen in Ons Volk de stripreeks De Avonturen van Neus. In 1945 volgden De Avonturen van Piet Fluwijn en Bolleke en een jaar daarna Stropke en Flopke, Tom en Tony en Pollopof.
Marc Sleen ging vooral strips maken omwille van het succes van Willy Vandersteens stripreeks in De Nieuwe Standaard, Suske en Wiske. Alle kranten boden Vandersteen geld om bij hen te komen werken en Sleen zag in dat strips maken beter zou verdienen dan alleen maar karikaturen tekenen. Als pseudoniem draaide hij gewoon zijn familienaam om tot Sleen.
In 1945 huwde hij met zijn eerste jeugdliefde maar het koppel zou kinderloos blijven. De arts die de geboorte van hun eerste kind in 1952 regelde, voerde een keizersnede uit en moest kiezen tussen het leven van het kind of de moeder. Later werd die arts door de Orde der Geneesheren geschrapt wegens andere mislukkingen. Marc Sleen zou altijd over deze gebeurtenis spreken als "de zwaarste slag in zijn leven, veel zwaarder dan gevangen zitten in de oorlog of wat dan ook".

Nero
Op 2 oktober 1947 verscheen voor het eerst de dagelijkse vervolgstrip De Avonturen van Detectief van Zwam in De Nieuwe Standaard dat inmiddels zijn naam had veranderd in De Nieuwe Gids. Het eerste verhaal heette Het Geheim van Matsuoka. De hoofdfiguur was dan nog detective Van Zwam, maar in hetzelfde verhaal dook Nero reeds op. Zijn feitelijke naam was M. Schoonpaard, een man die zich door het drinken van het Matsuokabier de Romeinse keizer Nero waande. In de herdruk van 1961 werd zijn naam veranderd naar Jan Heiremans (Heiremans was de naam van een van Marc Sleens collega's bij de krant). De figuur nam na drie avonturen Van Zwams hoofdrol over en werd de centrale figuur van de reeks. De naam Van Zwam werd trouwens bedacht door Gaston Durnez, maar Sleen verzon het verhaal wel zelf. De strip sloeg aan en concurreerde spoedig met Suske en Wiske.
Toen De Nieuwe Gids in 1948 haar populaire editie 't Vrije Volksblad overliet aan een ander katholiek dagblad, Het Nieuws van den Dag, verscheen de strip in beide kranten. Twee jaar later verscheen De Nieuwe Gids als zelfstandige krant en maakte een overeenkomst met het Gents christen-democratisch dagblad Het Volk. Zo verscheen Nero enkel nog in Het Volk en De Nieuwe Gids. Er ontstonden twisten over het auteursrecht nu Het Nieuws van den Dag haar successtrip kwijt was, maar het kwam niet tot een rechtszaak.
Nero werd een groot succes in Vlaanderen. De figuren waren antihelden met zeer herkenbare menselijke gebreken en de situaties waren vaak erg absurd en kolderachtig. Marc Sleen verwees ook veel naar de actualiteit en gebruikte zelfs gebeurtenissen die op dat moment in het nieuws waren in zijn scenario's. Zo zijn in het album De IJzeren Kolonel (1956) bijvoorbeeld twee actuele gebeurtenissen verwerkt: de Suez-crisis en de Hongaarse opstand. Zijn strips werden gretig gekocht, ook al omdat ze veel goedkoper waren dan Suske en Wiske. Ze werden in zwart-wit op zeer goedkoop papier gedrukt en roken dikwijls nog naar verse drukinkt. Het is mede door die speciale geur dat veel mensen nostalgisch zijn naar de oude albums en ze veel beter vinden dan de latere kleurenalbums die deze geurkenmerken niet hebben.

Andere reeksen
Van 1947 tot 1965 tekende Marc Sleen ook elk jaar het verslag van de Ronde van Frankrijk.
Het Volk gaf vanaf 1950 een kinderbijlage uit: 't Kapoentje, waarvoor Marc Sleen de titel had bedacht en de hoofdredactie op zich nam. Hier ontstonden De Lustige Kapoentjes, een reeks die ook zeer populair werd. Voor De Middenstand tekende hij Doris Dobbel en in 1952 voor Ons Zondagsblad Octaaf Keunink.
Naast de Nero-verhalen tekende hij nog een heleboel andere reeksen, onder meer:
• Piet Fluwijn van 24 december 1944 tot 07 januari 1945
• De Avonturen van Neus van 24 december 1944 tot 22 april 1945
• Tom en Tony van 10 juni 1945 tot 24 oktober 1946
• Piet Fluwijn en Bolleke van 27 december 1945 tot 14 april 1965
• Pollopof van 13 januari 1946 tot 12 oktober 1952
• Stropke en Flopke 24 oktober 1946 tot 8 juni 1950
• De lustige Kapoentjes van 9 februari 1950 tot 14 april 1965
• Doris Dobbel van 8 april 1950 tot 04 februari 1967
• Joke Poke van 6 mei 1950 tot 21 juni 1951
• Stropke van 22 juli 1950 tot 27 december 1952
• Fonske van april 1951 tot oktober 1960
• Octaaf Keunink van 16 november 1952 tot 4 april 1965

Overstap naar De Standaard
In 1965 stapte Marc Sleen over naar De Standaard, de krant waarin ook Suske en Wiske liep. Marc Sleen mocht echter wel drie maanden lang na zijn laatste Nero-verhaal in Het Volk geen nieuwe strip publiceren. De nieuwe directie kwam daarom met De Geschiedenis van Nero en Co op de proppen, een uit knipsels uit oude Nero-strips bestaand stripverhaal getekend door mensen bij Studio Vandersteen. Na een drietal dagen werden de figuren in het verhaal echter grondig hertekend om minder op Nero's personages te laten lijken en kreeg Nero een zwarte kap over zijn hoofd. Zijn naam werd bovendien vervangen door drie puntjes. Het Volk was immers naar de rechter gestapt en had de gerechtelijke politie op de strip afgestuurd wegens inbreuk op het auteursrecht. Af en toe was Nero's naam daarna terug zichtbaar, al bleef zijn hoofd nog vaak verborgen achter allerlei vlaggen en meeuwen. Tenslotte verscheen Nero terug in zijn oorspronkelijke gestalte en werd de naam van de strip veranderd in De Geschiedenis van Sleenovia. Het Volk beweerde het eigendomsrecht te bezitten over alle figuren die Nero in hun krant had getekend en werd door de rechtbank in het gelijk gesteld. Toch hadden enkele katholieke figuren ervoor gezorgd dat de zaak in de minne werd geregeld. Marc Sleen bleef in het bezit van zijn figuren, maar diende 't Kapoentje aan Het Volk over te laten.
Vanaf 1965 tekende Marc Sleen opnieuw zelf Nero. Hij liet al zijn overige reeksen vallen en concentreerde zich enkel nog op deze strip die vanaf dat ogenblik ook in kleurenalbums verscheen.

Safari
In 1962 vertrok Marc Sleen op de eerste van vele safari's in Afrika. In de jaren zeventig zou hij er dierenreportages maken voor de BRT, waaronder 21 films van Allemaal Beestjes. Zelfs in zijn strips bezochten zijn figuren meer en meer het continent en het werd een running gag in Nero dat wanneer zijn figuren Sleen belden of thuis kwamen opzoeken hij altijd "op safari" bleek te zijn. Ook Merho maakte in zijn strip Kiekeboe in het album Album 26 hier een grap over door Kiekeboe en hemzelf naar een stripinstituut te laten gaan, waarvan de directeur, "meneer Neels", op safari blijkt te zijn.
Marc Sleens liefde voor dieren zorgde er ook voor dat hij in Nero reclame maakte voor het Wereldnatuurfonds en de dierenwereld in het algemeen. Hij is sinds 1984 ook benoemd tot beheerder van deze organisatie, afdeling België. Ontelbare albums hebben dieren als onderwerp. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zijn wapenschild drie olifanten in het embleem bezit.

Na 1965
In 1977 werd Marc Sleen voorzitter van het comité dat de Bronzen Adhemar uitreikt, vernoemd naar de geniale zoon van Nero. Deze prijs wordt tweejaarlijks uitgereikt aan beloftevol jong Vlaams striptalent. In 1991 kreeg Adhemar een levensgroot standbeeld in Turnhout, de stad waar de prijzen steevast worden uitgedeeld. Sleen zelf werd in 1993 bekroond met een Gouden Adhemar voor zijn ganse carrière.
In 1992, na gedurende 45 jaar Nero helemaal alleen te hebben gemaakt (waarvoor hij een vermelding kreeg in het Guinness Book of Records), nam hij tekenaar Dirk Stallaert in dienst die vanaf het album Barbarijse Vijgen de verhalen die Marc Sleen bedacht, zou tekenen. Sleens productiviteit van 1944 tot 2002 is zelfs nog opmerkelijker als men in overweging neemt dat hij van 1944 tot 1965 ook nog tientallen andere reeksen had lopen zonder hulp van andere tekenaars of scenaristen in te roepen. Later zou hij de wallen onder zijn ogen aanduiden als bewijs van hoe hard hij wel niet aan zijn strips heeft gewerkt doorheen de jaren.
In 1994 kreeg Nero een standbeeld in Hoeilaart, vlak voor Marc Sleens huis, dat in de reeks al sinds het album De Verschrikkelijke Tweeling ook Nero's huis is.
In 1997 werd Marc Sleen door koning Albert II tot Ridder benoemd.
In 2002, besloot Marc Sleen, nu hij tachtig was een punt te zetten achter de reeks. Het laatste album was Zilveren Tranen. Officieel wenste Marc Sleen niet dat iemand anders de reeks zou verderzetten.
Hij ontving in 2002 uit handen van het Vlaamse Onafhankelijke Stripgilde de StripVos, een prijs voor personen of instellingen die met hun activiteiten van grote betekenis zijn of zijn geweest voor de Vlaamse stripwereld.
In 2005 werd Marc Sleen genomineerd als een van de 111 kansmakers op de titel De Grootste Belg in de Vlaamse versie van de wedstrijd. Hij eindigde op nummer 48.

Invloed en stijl
Marc Sleens strips zijn door generaties Vlaamse kinderen en volwassenen gelezen. In vergelijking met veel andere strips die in dit taalgebied zijn uitgegeven, had zijn werk altijd iets kolderachtigs, ironisch en anarchistisch. Zijn manier van strips tekenen, was tot de komst van Stallaert zeer uniek: amper close-ups of blow ups, geen overschrijding van de kaders, geen gebruik van vogel- of een ander perspectief,... Dit had vooral met de snelheid te maken waarmee Marc Sleen zijn strips diende te tekenen en weinig tijd liet voor zulke zaken. Om die reden zitten zijn verhalen ook vol met continuïteitsfouten (auto's met plotseling drie in plaats van vier wielen, mensen die plots anders gekleed gaan,...). In tegenstelling tot andere strips wordt dit bij Marc Sleen echter geduld.
Nero is ook een van de weinige Vlaamse strips die vanwege onder meer de politieke knipoogjes ook door volwassenen gesmaakt worden. Men kan in zijn werk een hele evolutie en geschiedenis nagaan van naoorlogs Vlaanderen over een periode van zestig jaar. In de beginjaren werd zijn politieke visie nog sterk ingegeven door de katholieke inslag van de kranten waarvoor hij werkte. Communisten en socialisten werden toen meestal als slechteriken of duivels voorgesteld. In De Hoed van Geeraard De Duivel (1950) scheert de Duivel bijvoorbeeld zijn sik af en lijkt hij sterk op de socialistische politicus Camille Huysmans. Een dikke handlanger is een karikatuur van socialistisch politicus Paul-Henri Spaak. Marc Sleen zou later een meer neutrale politieke houding aannemen en spijt krijgen van zijn vaak fanatieke katholieke houding in die jaren. Het gebruik van actuele gebeurtenissen in zijn strips was iets dat Vandersteen in zijn beginjaren ook met Suske en Wiske deed. Anders dan Marc Sleen zag Vandersteen na een tijd in dat dit gegeven wel goed werkte in de krant, maar niet wanneer de verhalen uiteindelijk in albumvorm verschenen. Hierom hield hij er na een tijd stilaan mee op. Sleen kon het knipogen naar de actualiteit en het laten opdraven van karikaturen echter nooit laten. In die zin is Nero nog steeds uniek in de annalen van de Vlaamse strip. Geen enkele andere stripfiguur bezocht bijvoorbeeld Jozef Stalin zoals Nero in Het Vredesoffensief deed. In de reeks doken de afgelopen decennia politieke figuren op als Jozef Stalin, Idi Amin Dada, Khomeini, Bill Clinton, Boris Jeltsin, Gamal Abdel Nasser, Willy De Clercq, Helmut Kohl, Boudewijn, Margaret Thatcher, Mobutu, Saddam Hoessein, Jean-Luc Dehaene, Hirohito, Jean Gol, Guy Verhofstadt, Elizabeth II en Harry Truman op, maar ook karikaturen van bekende mediafiguren als The Beatles, Pablo Escobar, Urbanus, Jean-Pierre Van Rossem, Paul Newman, Frank Zappa en ook Sleen zelf.
In vergelijking met andere tekenaars heeft Marc Sleen zijn strips nooit laten gebruiken voor merchandising of andere commercialiseringen. Dat leidde er ook toe dat zijn werk nooit een internationale carrière heeft gekend.
Nero is in zekere zin zelfs nog Vlaamser, volkser en gezelliger dan Suske en Wiske. Samen met deze laatstgenoemde strip behoort Nero tot het Vlaamse culturele erfgoed.
Zijn soepele tekenstijl en kolderieke inhoud beïnvloedden Kamagurka, Herr Seele, Jean-Pol, Willy Linthout en Urbanus, Windig en De Jong, Luc Cromheecke, Johan De Moor, Merho, Martin Lodewijk, Hector Leemans, Jan Bosschaert, Dirk Stallaert, Marc Legendre, Erik Meynen,...

Trivia
• Koning Boudewijn was een fan van Nero.
• Marc Sleen heeft een gastrol in Bakelandt en als Jan Borluut de Gentenaar in het Rode Ridder-album De Leeuw van Vlaanderen door Karel Biddeloo.
• In de Urbanus-strips zijn er ontelbare verwijzingen naar Marc Sleen en zijn strips terug te vinden.
- In het album Urbanus op Uranus zoekt Urbanus een raket om naar de planeet Uranus te vliegen. Hij besluit aan te bellen bij Marc Sleen. Nero doet open en Urbanus wordt bij de tekenaar binnengelaten. Wanneer Adhemar echter met zijn raket door het dak neerstort, verandert Urbanus van idee.
- In De Tenor van Tollembeek wordt Urbanus een tenor. Om op zijn populariteit in te spelen schakelt zijn manager een striptekenaar in: Willy Lintworm, een parodie op Willy Linthout. Hij wordt opgedragen albums rond Urbanus te tekenen. Omdat hij echter niet genoeg inspiratie heeft besluit hij verschillende Nero-albums over te tekenen want "Marc Sleen zal daar wel niks van zeggen."
• De eerste strip van Willy Linthout was overigens een parodie op Nero, genaamd De Zeven van Zeveneken. Urbanus is op zijn beurt goed bevriend met Marc Sleen en zong in 2002 een ode aan de man, verkleed als Bolleke.
• Omdat een Masaidokter Marc Sleen tijdens een van zijn safari's voorspeld had dat hij in 1991 in Afrika door een kudde olifanten vertrappeld zou worden ging Marc Sleen dat jaar niet op safari.
• Marc Sleen is een van de striptekenaars die een eigen tentoonstellingsruimte heeft in het Belgisch stripmuseum. Hij is ook een van de beheerders ervan.
• Hij is ereburger van maar liefst drie gemeentes: Hulshout (1981), Sint-Niklaas (1984) en de gemeente Sleen in Nederland.
• De traditionele wafelenbak, die voor het eerst plaatsvond in het album De Juweleneter, maar pas vanaf Het Groene Vuur (1965) aan het einde van elk Nero-verhaal gehouden wordt, werd even typisch voor het einde van elk Nero-verhaal als Lucky Luke die "I'm a poor lonesome cowboy" zingt, Wiskes knipoog of het feestbanket in Asterix. In het Kiekeboe-album De Zwarte Zonnekoning merkt Konstantinopel op het einde van het verhaal op dat wanneer er bij het buffet ook wafels aanwezig waren het op een Nero-album zou lijken.
• Aan het einde van het Suske en Wiske-album De Krimson Crisis worden Suske, Wiske, Lambik, Jerom en Tante Sidonia uitgenodigd voor een wafelbak bij Nero.
• Het Nero-album Het Rattenkasteel werd tot een opera bewerkt door Arne Sierens (regie), Vincent D'Hondt (dirigent) en Johan De Smet (componist).
• Nero, het hondje van Carmen Waterslaeghers in de Vlaamse televisiereeks F.C. De Kampioenen is vernoemd naar Nero. In de aflevering waarin ze een naam voor hem zoekt valt haar oog op een krantenpagina met de avonturen van Nero en zo kreeg het dier zijn naam.

(© Wikipedia — auteur onbekend)