D A T A S H E E T
Tekenaar:
Jean-Marc Rochette
Scenarist:
Jacques Lob
Uitgever:
Casterman
Collectie:
Wordt Vervolgd Romans
Eerste druk:
1984
Oorspronkelijke titel:
Le Transperceneige
Uitvoering:
SC, zwart-wit
Quoi? Door een abrupte klimaatverandering na een bom zijn de laatste overlevenden van een bevolking, die door de koude is uitgedund, een trein van duizend-en-één wagons in gedreven. Aanvankelijk zijn ze nog op de vlucht naar mildere streken, maar er komt geen einde aan de ijsvlakten. Vele jaren later rijdt de IJstrein nog steeds. Door het langzame afremmen van de trein wil de gegoede klasse aan boord, die de voorste wagons inneemt, de laatste wagons loskoppelen om zelf hun ongestoorde luxeleventje te kunnen blijven leiden. De onderlinge klassen aan boord zijn van elkaar gescheiden door militairen die de wacht houden. De verschrikkelijke idee valt niet in goede aarde bij een humanitaire, linkse groepering in de luxewagons waar Adeline deel van uitmaakt. Uit de achterste wagons weet Proloff te ontsnappen om het verhaal van de "staartlingen" in de rijdende getto's kwijt te kunnen. Hij wordt de inzet van voor- en tegenstanders van de loskoppeling.
Et alors? Er waren tijden dat men bang was voor de atoombom. Vooral in de jaren tachtig zorgde de Koude Oorlog voor een resem uitwassen op creatief gebied, zo ook het stripverhaal. Simon van de Rivier en Jeremiah waren toen populaire reeksen terwijl het kleine meesterwerk De IJstrein in tien hoofdstukken toesloeg in het maandblad Wordt Vervolgd. Toch is dit postapocalyptische verhaal niet zomaar onder te verdelen in allegorische vertellingen met kritiek op de gevolgen van het kapitalisme en de fouten van de mens. Een blogger omschreef het als: "Uiteindelijk is de trein een metafoor voor de wereld en de rol die we als mens spelen om mee te draaien in het leven". De IJstrein is sciencefiction waarvan we hopen dat de realiteit altijd een stap zal achterblijven. Sf bovendien waarin drama, politieke conflicten, heerszucht, liefde, broosheid, lethargie, wanhoop en poëzie een sombere stoelendans uitoefenen. En op het eind is er alleen maar stilte.
Aantal genomineerde albums van Rochette: 1/440
Aantal genomineerde albums van Lob: 1/440
Faits divers (Rochette en Lob):
• Jacques Lob werd geboren op 19 augustus 1932 in Parijs.
Jean-Marc Rochette zag het levenslicht op 23 april 1956.
• Lob was een gepassioneerde van sf en populaire literatuur van Amerikaanse stripauteurs die hij al sinds zijn jeugd las. Flash Gordon van Alex Raymond genoot het meest zijn voorkeur. Maar eigenlijk was hij als oorlogskind gefascineerd door alles wat uit Amerika kwam.
• Vóór zijn artistieke carrière van start ging, werkte hij op de administratie van een kantoor, was ook nog koerier en inpakker. Op een keer ging hij bij La Grande Chaumière schetsen maken van vrouwen die naakt poseerden. Daarna toog hij zich aan het striptekenen.
• Zijn eerste gepubliceerde, humoristische tekeningen verschenen in de jaren vijftig in derderangsblaadjes als Télé-Magazine.
• Toen het satirische blad Hara-Kiri in 1960 werd opgericht, nodigde Fred hem uit om deel uit te maken van de groep auteurs. Daar had hij het niet niet makkelijk om samen te werken met Professeur Choron (= Georges Benier, de hoofdredacteur van het blad) en vooral om door hem betaald te worden. Na onenigheid met Fred sloot hij de deuren van het blad achter zich en leefde een tijdje zuinig met inkomsten uit tekeningen die in Fiction (de Franse editie van F & SF), Planète of Bizarre verschenen, opnieuw humoristisch getekend met aandacht voor het bizarre, het vreemde, het eigenaardige. Niet voldoende om ervan rond te komen.

• In 1963 maakte hij twee scenario's en twee platen want hij wilde echt als striptekenaar doorbreken. Daarmee ging hij naar Pilote waar Jean-Michel Charlier hem wist te vertellen dat zijn verhalen wel oké waren, maar de tekeningen niet. Die moesten dus getekend worden door iemand anders wilde hij een kans maken. Zijn eerste verhaal als scenarist heette Constantin Frise le Déshonneur. Hij heeft het nooit gedrukt gezien. In 1965 werd het wel gepubliceerd, maar toen bevond Lob zich in de Verenigde Staten. Pas in 1977 kwam Lob te weten dat Jean-Claude Mézières (gekend van Ravian) er de tekenaar van was. Voor de tekenaar was het tevens een van zijn debuten.
• Lobs hersenen stonden dus op scenariomodus. Kort na Pilote werd ook een scenario goedgekeurd door Vaillant (het latere Pif). Dat moedigde hem aan om vooral verder de ingeslagen weg op te gaan. Record volgde snel en kortstondig het al vergeten blad Chouchou waar hij dankzij Jean-Claude Forest en Forlani in 1964 zijn eerste lange vervolgverhaal heeft kunnen maken: Ténébrax over een enorme rat in de metro van Parijs voor Georges Pichard die daardoor ook al debuteerde op scenario van Lob. Pierre Guilmard en Jo-El Azara tekenden kortverhalen van hem.
• Met Pichard vormde hij een uniek duo. Hij was een timide scenarist en Pichard een gerenommeerd professor in de kunsten. In 1969 werd Ténébrax opgepikt door het Italiaanse Linus. Voor Pilote creëerden ze in 1967 de onderwateravonturen van Submerman, die ook in het Nederlandse Pep verschenen. In hetzelfde jaar zag het erotisch getinte Blanche Épiphanie het licht in het blad V Magazine. Haar avonturen zette ze verder in Métal Hurlant en France Soir. Het jaar erop volgde een ontblote versie van het Griekse mytheverhaal Ulysses (dat als Odysseus: De Griekse Goden, dat Zijn Wij in album verscheen bij Mondria in 1983), ook weer voor Linus.
• Voor Pilote en Record schreef Lob in de jaren zestig talloze kortverhalen. Als sf-gepassioneerde startte hij in 1973 in Pilote een dossierreeks in stripvorm over vliegende schotels, getekend door Robert Gigi. Ook Charlier schreef er artikels voor. De rubriek Dossiers Soucoupes Volantes kende een enorm succes in het blad, maar ook als regelmatig herdrukte albums bij Dargaud. Lange tijd was hij er vast van overtuigd dat marsmannetjes echt bestonden.
• Nog steeds voor hetzelfde blad en later voor Fluide Glacial ging hij opnieuw de humoristische toer op met Superdupont, een parodie op de Amerikaanse superhelden met een cliché-Fransman (zwarte baret incluis) als superheld. De tekenaars zijn achtereenvolgens Marcel Gotlib en Solé.
• In Délirius, een aflevering van de Lone Sloane-sf-saga dat hij voor Philippe Dionnet schreef, worden Lone Sloane en Yearl naakt in een cel gegooid. Het was de eerste keer dat Pilote naakt in een strip publiceerde. Lees er meer over op deze Asterix-pagina. In diezelfde tijd kon Bielsa aan de slag met Les Mange-Bitume.
• In de jaren zeventig publiceerde hij in onder meer Pilote, Record, Robbedoes, Hara-Kiri, Charlie Mensuel, Métal Hurlant, L'Écho des Savanes, (À Suivre),...
• In 1975 begon hij weer zelf te tekenen in het humoristische genre. Hij lanceerde L'Homme au Landau in L'Écho des Savanes. In de laatste jaren van zijn leven trad hij met enige regelmaat op als hoofdredacteur voor speciale themanummers van L'Écho des Savanes.
L'Homme au Landau, Batmax en Roger Fringant waren zijn albumdebuten als humoristisch tekenaar. Het zijn allen parodieën op het superheldengenre. Nadat hem werd duidelijk gemaakt dat hij een betere scenarist was dan een tekenaar, liet hij het tekenen voor wat het was. Maar voor Métal Hurlant hernam hij Les Avontures de Robert Fringant.
• Met zijn vele samenwerkingen voor diverse tekenaars kon hij steeds op heel wat mensen om hem heen rekenen. Hij hield van coördineren en had iets van een geboren hoofdredacteur. Hij zou die functie effectief bekleden voor zijn eigen tijdschrift Chic dat hij in 1984 oprichtte, het jaar waarin De IJstrein als album uitkwam. Het gesofisticeerde magazine hield ermee op na negen nummers.
• Tussen 1960 en 1980 gold hij als een van de belangrijkste Franse scenaristen in het realistische genre van de generatie na Greg en Charlier.
• Op een dag kwam Jijé hem opzoeken. Hij zoch een scenarist . Hij wilde Jerry Spring laten vallen, maar wel een andere westernreeks opzetten. Lob vroeg hem waarom hij de brui gaf aan Jerry Spring, toen de populairste westernstrip met Blueberry in zijn zog. Voor Lob was het een uitdaging om een reeks verder te zetten waar hij een bewondering voor voelde, maar ook om te proberen het te vernieuwen door het een wat ruwer en volwassener karakter te geven. Hij schreef twee episodes, Het Duel in 1984 en Jerry Spring tegen KKK in 1986. Met Jerry Spring tegen KKK wilde hij een antirealistisch verhaal maken, maar achteraf vond hij het een beetje een naïef verhaal wegens niet hard genoeg.
• In 1986 won Lob de grote prijs van de stad Angoulême. Tot nu toe is hij de enige scenarist die de prestigieuze prijs won. Net zoals René Goscinny bestaat er een prijs voor scenaristen die zijn naam draagt. Het Franse stripfestival van Blois reikt die elk jaar uit.
• Lob is ook de scenarist van Carla, een reeks kortverhalen over een taxichauffeuse. De tekenaar ervan is Edmond Baudoin. Ze verschenen vanaf 1988 in het maandblad Wordt Vervolgd. Het werd zijn laatste creatie.
• Lob werd net zoals zijn vroegere collega Pichard eveneens afgebeeld in de strip Vallende Ziekte. David B. heeft het er over Lob in de oorlog in Algerije en over diens dood.
• Hij overleed op 24 mei 1990 in Château-Thierry.
• Rochette publiceerde meteen na zijn studentenjaren in het begin van de jaren zeventig in Actuel en vervolgens onder meer in Le Canard Sauvage. Tussendoor probeert hij andere studies aan te vatten, maar erg duidelijk is hij niet in zijn keuzes. Hij had trouwens werk genoeg. Zo schreef hij ook scenario's voor Nikita Mandryka. Hij stopte er na een poos mee uit tijdsgebrek.
• In 1977 vervoegde Rochette de rangen van L'Écho des Savanes op het moment dat Gotlib en Claire Bretécher er vertrokken. Hij tekende vanaf 1979 voor het stripblad vooral Eduard het Zwijn op scenario van Martin Veyron (Barend Terzijde) waarvan in 1983 ook een Nederlandstalig album verscheen bij Yendor. De kritiek dat de strip antifeministisch is, beaamde de tekenaar.
• Na De IJstrein en het zelfgeschreven Claudius Wijnstok die ook in Wordt Vervolgd verscheen, wierp hij zich op de jeugdliteratuur en tekende voor het kinderblad Okapi.
• Eind jaren negentig keerde hij terug naar de volwassenenstrip met een tweeluik dat als vervolg op De IJstrein verscheen, geschreven door Benjamin Legrand met wie hij drie jaar na De IJstrein al het one-shot Blank Requiem voor dezelfde collectie Wordt Vervolgd Romans tekende. Ook L'Or & l'Esprit op scenario van Legrand volgde nog in 1995.
• Tot zijn niet-vertaalde albums horen: Les Dépoteurs de Chrysanthèmes (1980), A tes Souhaits (1985), Claudius Vigne (1985), Nemo, le Capitaine Vengeur (1988), Napoléon et Bonaparte (2000, dat in 2001 de humorprijs won in Angoulême), Cour Royale (2005), Panique à Londres (2003-2006) en een reeks albums van Edmond het Zwijn (1980-2003). De meeste zijn one-shots.
• In 2003 zocht hij het komische genre weer op met Louis et Dico voor het blad L'Écho des Savanes. Deze keer kon hij rekenen op de scenario's van René Petillon.
• Vandaag houdt hij zich bezig met illustraties en kunstschilderen. Candide van de Franse schrijver Voltaire (2002) en de klassieker L'Odyssée van de Griekse schrijver Homerus (2006) zijn twee boeken die hij voor een nieuwe editie illustreerde.
• Net zoals zijn tekenstijl sterk veranderde naar het doelpubliek waarvoor hij werkte, is hij momenteel toch verankerd in een kleurrijke en abstracte stijl.

Faits divers (De IJstrein):
• In 1978 stelde Lob aan Régis Loisel voor om De IJstrein te tekenen waar hij net mee begon. Ze kenden elkaar sinds hun publicaties voor Imagine (waarin de eerste versie van Op Zoek naar de Tijdvogel verscheen) in 1975 dat Lob uitgaf in samenwerking met Rodolphe. De twee proefplaten die hij daarvoor tekende, bevielen Lob. Loisel zag het als een grote eer om voor Lob te mogen tekenen. Maar toch weigerde hij het project omdat hij van tevoren wist dat hij geen inspraak zou hebben in het scenario. Bovendien lag het realistische kader en de tekenstijl die daarvoor nodig was hem niet. Omdat het verhaal zich integraal afspeelde in een trein zag hij eerder de beperkingen ervan in om het verhaal boeiend in beeld te brengen. Of het stanbdpunt nu van hier of van daar kwam, in wezen maakte het in die besloten ruimte toch geen verschil uit.
• Daarna kwam tekenaar Alexis op het voorplan, maar hij wisselde zeer plots het tijdelijke voor het eeuwige na zestien voltooide pagina's. Lob probeerde vervolgens allerlei tekenaars uit. Om verschillende redenen was er geen enkele die hem beviel. Vervolgens kwam Rochettes Eduard het Zwijn onder ogen van de scenarist en hij zag daarin aanleg tot het realistisch tekenen. Hij trok zijn stoute schoenen aan en vroeg Rochette of hij het verhaal wilde afmaken. In eerste instantie dacht Rochette dat hij dat niet kan. Realistisch tekenen heeft hij nooit echt gedaan. Hij zei niet meteen ja, maar deed wel een poging. En dat ging redelijk vlot. Het enige waar Rochette wat problemen mee had, was dat het verhaal als het ware achter gesloten deuren afspeelde op steeds eenzelfde plaats. Ook de pessimistische levensvisie was een harde dobber voor de tekenaar. De versie van Rochette week serieus af van die van Alexis die trouwens gedetailleerder tekende. De zoektocht naar een nieuwe tekenaar duurde vijf jaar. Het album is trouwens opgedragen aan Alexis.
• Het scenario kwam eigenlijk een beetje improviserend tot stand.

• Sinds Lob op het platteland woonde in de jaren zeventig moest hij veel met de trein reizen. Dat bracht hem op de idee voor het verhaal. Alexis spoorde ook frequent.
• De plotse dood van Alexis ontnam Lob de zin om met het verhaal verder te gaan. Gevoelsmatig zou het niet meer kloppen. Door het verhaal heeft hij Alexis veel beter leren kennen, zowel als tekenaar en als mens.
• Het verhaal begon in voorpublicatie in het stripmaandblad Wordt Vervolgd, meerbepaald nummer 27 van februari 1983. Loopgravenoorlog van Jacques Tardi was in datzelfde nummer aan zijn laatste hoofdstuk toe. In nummer 36 van december 1984 konden de lezers het tiende en laatste hoofdstuk lezen. Het nummer erna werden de vrijgekomen pagina's gevuld door De Duistere Steden: De Koorts van Urbicande door François Schuiten en Benoît Peeters.
• We hebben het ook pas laat ontdekt, maar er bestaat een vervolg op De IJstrein in twee delen. Ze zijn alleen nooit vertaald door Casterman. Samen met een herdruk van deel 1 verscheen deel 2 in 1999 en deel 3 in 2000. De albums waren nog steeds getekend door Rochette (die het grijze rastergebruik verving door gewassen inkt) en geschreven door Benjamin Legrand die ook nog De Kakkerlakkenkiller voor Jacques Tardi schreef. Legrand mocht op vraag van Lob in 1984 al aan de slag als scenarioschrijver om het stripscenario te adapteren naar een filmscript, want er kwam al vlug interesse uit die hoek. Na een jaar moest Legrand er de brui aan geven door te veel andere projecten en tegelijk was het filmproject opgedoekt. In Le Transperceneige 2: L'Arpenteur (te vertalen als De IJstrein 2: De Landmeter) en 3: La Traversée (De Overtocht) gaat het effectief om een tweede ijstrein, de TNP die kleiner was dan de eerste, maar tegelijk de ijsvlakten introk. De scheiding van de klassen blijft gehandhaafd. Men vraagt zich aan boord af waarom er zoveel remoefeningen moeten gebeuren. En er zijn ook vreemde geluiden te horen, signalen van overzee. Op het interne televisienetwerk wordt er met geen woord over gerept. Een sekte aan boord meent ondertussen dat de trein een vliegende schotel en vindt er niets beter op dan de trein, het laatste restje beschaving, te doen ontploffen.
• Het album wekte recenter de interesse van de Koreaanse regisseur Bong Joon-Ho (The Host, Memories of Murder). Geassisteerd door Park Chan-Wook (Old Boy) wordt er gemikt op een release in 2009 of 2010. De film zal Engelstalig zijn. Door de special effects en de grootsheid van het project wordt het de duurste Koreaanse film aller tijden. Er wenkt duidelijk een tweede leven voor De IJstrein.
• Het album kende een wispelturige carrière in de verkoop. Eerder plots dook het op in afslagbakken waar het door steeds meer lezers werd opgepikt. Het moest het doen met mond tot mondreclame en opgemerkte posities in allerlei toplijstjes, bijvoorbeeld op nummer 9 in de "Top 20 aller tijden" die de voorloper van De Stripspeciaalzaak begin 2000 organiseerde naar aanleiding van de millenniumwende en de top 20 aller tijden (met de beste twintig strips van de twintigste eeuw) die de Bronzen Adhemar Stichting toen publiceerde. Wat de verkoopstatus van het album dezer dagen ook is, als je het nog niet hebt, twijfel er dan niet aan om het een kans te geven. Ondanks de niet-vertaalde vervolgen is dit een perfect afgerond one-shot dat as such was bedoeld door de auteurs.