BOB DE MOOR - DE KLARE LIJN EN DE GOLVEN Een Biografie
Ronald Grossey • Uitgeverij Vrijdag 480 p. (SC)
|
|
De gentlemangeneratie? |
|
Na zijn waanzinnig goed gedocumenteerde pageturner over Studio Vandersteen breidt Ronald Grossey de Vlaamse stripgeschiedschrijving verder uit met een nieuw boek. Wie deze klepper heeft gelezen, zal toegeven dat de keuze voor Bob De Moor volkomen terecht is. Dit is niet alleen het leven van een gepassioneerd en levenslustige man, maar ook de nagenoeg complete carrièrebeschrijving van een spilfiguur in de Belgische stripgeschiedenis.
Door een bominslag verloor Bob De Moor twee vingers aan de linkerhand wat hem niet belette om als rechterhand van Hergé het mondiale succes vanop de eerste rij mee te maken en zelfs te helpen bepalen. Er zijn platen van Kuifje waar Hergé amper één hoofdje zelf op heeft getekend, zo leer je uit het boek. Maar de grote erkenning voor zijn werk lijkt na al die jaren uitgedoofd. Elke morzel eerbetoon, hommage of prijs die hem te beurt viel, ging keihard gepaard met vernederingen, afgunst en moeilijkheden die hij moest ondergaan en doorstaan na het overlijden van Hergé. De afwerking van Kuifje en de Alfakunst, die hem door Hergé was toegestaan, groeide uit tot een vermoeiende strijd met zakenlieden en kritikasters die zijn dienende werk niet lustten en hem aan de kant wilden zetten. Die assistentenjob volbracht hij ook voor Lefranc en Blake en Mortimer. Nochtans had hij met zijn eigen, helaas onregelmatige productie een grotere meneer kunnen worden. Met name Cori de Scheepsjongen staat op eenzelfde niveau als de grote klassieke Europese reeksen van weleer.
De rigoureuze opzoekingen van Grossey brachten hem zelfs op het spoor van Bobs eerste vriendinnetje tijdens de oorlogsjaren. De getuigenissen van diens kinderen, aangevuld met citaten uit talloze interviews met Hergé of met Le Lombard-uitgever Raymond Leblanc levert een bijzonder helder portret van een man voor wie je alleen maar respect kan opbrengen. Alleen jammer dat het meticuleuze opzoekingswerk een paar keer ontsierd wordt door typfouten die in een laatste naleesronde vermeden konden worden, en dan is er nog de naamsverwarring tussen de reeks Lefranc en uitgever Guy Lefrancq waardoor de stripreeks systematisch Lefrancq genoemd wordt. De structuur van het boek, door gedeeltes over Bob De Moor, Hergé en Raymond Leblanc met het weekblad Kuifje met elkaar af te wisselen helpt gaten overbruggen, maar werkt ook herhaling in de hand. Af en toe vraag je je ook af of je nu de biografie leest van Bob De Moor of toch van Hergé of van Leblanc want dit is ook de geschiedenis van het weekblad Kuifje dat het oorspronkelijke onderwerp vormde van het boek dat Grossey voor ogen had. Ondanks deze te vergeven punten van kritiek blijft dit een monumentale uitgave over een heden ten dage onderschatte en zelfs miskende stripmaker.
Een goede verstaander snapt tegelijk dat de gentlemangeneratie waar Bob De Moor deel van uitmaakte er ook een is van ego's. Noem gelijk welke hoofdrolspeler in dit boek en er kan getraceerd worden wanneer en bij wie het zou botsen. Niets menselijks is hen vreemd. Het is dan ook Grossey's sterkte om zijn onderwerpen zo menselijk mogelijk voor te stelen, Hergé incluis die heus niet altijd de bloedserieuze triestige plant was zoals we hem doorgaans beschouwden.
Wij deden er een week over om het boek in tussenpozen te kunnen lezen. We hebben gelachen bij passages waarin Bobs zoon op weg naar school de oprit passeerde terwijl zijn vader achter het stuur van zijn wagen zijn roes uitsliep na een van zijn vele avondjes uit. We hebben bijna gehuild wanneer Bob brak en eindelijk kon treuren om het overlijden van Hergé na een hectische dag vol interviews. We balden onze vuisten bij reacties van Benoît Peeters die Bob gewoon weg wilde hebben of de profiteurs met eigen plannen omtrent Hergés nalatenschap. Dit zijn gewoon wraakroepende situaties. Moge deze biografie je eindelijk aan het verstand brengen dat de naam van Bob De Moor ontegensprekelijk naast die van Willy Vandersteen, Jef Nys, Marc Sleen en zeker ook Hergé hoort. |
|
> DAVID STEENHUYSE — december 2013 |