Vijftien jaar geleden had Laurent Vicomte al een beetje naam gemaakt met het tekenwerk van de eerste delen van Het Land van Langvergeten. "Tijd voor mijn magnum opus", moet hij hebben gedacht, en met Sasmira katapulteerde hij zijn hoofdpersonages Stan en Bertille het verleden en meteen zichzelf de legende in. Het mysterie van een onbekende oude vrouw in het hedendaagse Parijs die in de armen van Stan sterft, maar hem nog een gedicht en ring schenkt, hield velen in de ban. De wonderlijke tekeningen en subtiele inkleuringen versterkten het verhaal en het mysterie. De eenvoudige charme en de meeslepende decoupage deden enkele cineasten hollen voor de filmrechten. De toetsen van nostalgie en vergankelijkheid in het huis in Chabus, de Auvergne, waar Stan en Bertille in 1908 terechtkomen, deed duizenden lezers enthousiast schreeuwen om meer. De perfectionist in Vicomte verkrampte en de ‘oproep' van de lezers werd er steeds meer één ‘uit het verleden’. Het onafgewerkte verhaal werd een legende, in leven gehouden door de regelmatig terugkerende geruchten rond een verderzetting. Een aantal jaar geleden zwom zelfs een aprilvis langs die broebelde dat godbetert Lewis Trondheim het verdere tekenwerk op zich zou gaan nemen! Vicomte gaf intussen wel degelijk zijn penseel door, aan de relatief onbekende Claude Pelet, met gelukkig een minder opvallende stijlbreuk tot gevolg dan wat de maker van Kobijn zou teweeg hebben gebracht. Net als Eric Hérenguel en Michel Faure op het vervolg van Het Land van Langvergeten hun tanden stuk beten, slaagt ook Pelet er echter niet in diezelfde sfeer en aantrekkingskracht op te wekken die Vicomte in zijn tekenwerk legt. Een oneer is dat niet: afgezien van zijn extreem trage tempo, hoort Vicomte thuis in het illustere rijtje van de allergrootsten uit de stripwereld. De auteurs die net dat beetje extra in een tekening, een overgang of een verhaalwending kunnen leggen dat ze hors catégorie maakt. De Bourgeons, Marvano's, Loisels, Schuitens, Giardino's en Andreassen van deze wereld, quoi. Pelet kan (nog?) niet dezelfde kracht en emotie in zijn tekeningen leggen als Vicomte, maar de warmte en elegantie die van zijn werk straalt, is nog steeds een welkome afwisseling tussen de vele kille en afgelikte eenheidsworst die meer en meer verschijnt.
Wat het verhaal zelf betreft, heeft — oh, ironie — de tijd Vicomte ingehaald. Vijftien jaar gefantaseer in duizenden hoofden, gecombineerd met een nieuwe tijdsgeest (het eerste deel dateert tenslotte al van vorige eeuw!) en een ander verwachtingspatroon: het maakt het onmogelijk om nog dezelfde “wows” op te wekken als toen. Bovendien moet in zo’n tweede deel obligaat al een en ander uitgelegd worden en met het mysterie neemt onvermijdelijk ook de spankracht beetje bij beetje af. Wat blijft is de sterkte en menselijkheid van de personages, en dan denken we voornamelijk aan Bertille en Stan (en helemaal niet (meer) aan de — oké, voorzien van mooie koplampen — bordkartonnen Sasmira) met al hun angsten en gevoelens. Daarnaast blijven de overgangen tussen bepaalde scènes, die de cinefiel in Vicomte verraden (heeft hij tenslotte niet voor een stuk de mosterd gehaald uit de film Somewhere in Time?), het verhaal een niveau hoger tillen. En mocht het contrast met het werk van Vicomte er niet zijn, dan hadden we ook nog eens van harte het verzorgde tekenwerk van Pelet aangeprezen. Alles bij elkaar zorgt het ervoor dat Sasmira nog steeds comfortabel, zij het niet meer helemaal bovenaan, in de korf met absolute aanraders blijft liggen. |