Bibliografie van Charles M. Schulz
• Peanuts
SNOOPY - PEANUTS COMPLEET 1
1950 tot 1952


Charles M. Schulz • Silvester
322 p. (HC)
Kwispelaar

Hoewel gefaald in hun missie om een selectie van de complete Peanuts in tien bundels uit te geven, moeten we het Atlas / Oog & Blik toch nageven dat ze de krantenstrip van Charles M. Schulz opnieuw onder de aandacht hebben gebracht. De Amerikaanse, werkelijk complete edities vonden we natuurlijk veel mooier. We zijn dan ook blij dat Silvester de gok waagt om Peanuts opnieuw en deze keer hopelijk integraal uit te geven. Dat is geen kinderspel.

De eerste stroken van Peanuts — de door het syndicaat afgedwongen naam die Schulz tot zijn dood verfoeide want hij prefereerde Li'l Folks — verschenen ondertussen zestig jaar geleden. We zullen niet overdrijven door de tijdloosheid ervan uit te spitten want dat klopt maar half. Dat merk je aan meubels, voorwerpen, speelgoed, gewoontes,... Zeker wel van alle tijden is de humor. Charlie Brown, die goeie ouwe Charlie Brown, is de spilfiguur. Er zijn tal van strookjes waarin hij de deur wordt gewezen door zijn vriendinnen, die talrijker zijn dan vrienden, maar hij hoort er wel bij. Hij wordt getolereerd en gerespecteerd, maar nu ook weer niet overdreven. Hij is het baasje van Snoopy dat in deze eerste jaren nog een fantastisch schattig diertje is dat weliswaar niet met zich laat sollen. In de dagelijkse, kleine confrontaties van Charlie Brown met de slimmere meisjes en begaafdere vriendjes ligt de hele kern van Peanuts. Hij lijdt dikwijls aan minderwaardigheids- en Calimero-complexen, maar net zo goed komt hij op voor zichzelf wat weer tot andere grappen leidt. Eigenlijk is hij een zielig figuurtje. Melancholie piept steevast om de hoek. How we love him!

De evolutie die Schulz in de loop van de decennia doorliep, ligt ons wat minder. We kennen de rechtoplopende Snoopy die bijna een mens in hondengedaante is. Met gedachtewolkjes geeft hij zijn mening weer of converseert met zijn maatje Woodstock, een vogeltje. Deze versie is gelukkig nog ver verwijderd van de Snoopy die we in deze eerste integrale leren kennen: als een echte hond wiens subtiele blikken of reacties voor zich spreken. Schulz vinden we ook genialer in zijn strookjes dan in zijn Sunday pages die precies een verplicht nummertje waren. Het tempo klopt niet in dat langere werk. Er wordt te veel gerokken om tot een pointe te komen. Ze zijn ook losser en haastiger getekend en net in zo'n Sunday page begint Snoopy tegen zichzelf te tateren. Geef Schulz liever de vier gelijke plaatjes om een grap met kop, middenstuk en staart te vertellen. Dan kwispelen we beduidend meer van de pret.

> DAVID STEENHUYSE — maart 2011