DE BLAUWBLOEZEN 54 Miss Walker
Willy Lambil + Raoul Cauvin • Dupuis 48 p. (SC)
|
|
Gouden formule |
|
In de reeks De Blauwbloezen zijn inmiddels zoveel vaste tics, gewoontes en formules geslopen dat een beetje scenarist die naam waardig zijn eigen Blauwbloezen-verhaal zou kunnen schrijven. Wellicht zal hij er nog van opkijken hoe moeilijk het toch wel is. Je moet het Raoul Cauvin nageven: het is een gouden formule waarop zelfs Manu Larcenet en Blutch (de tekenaar, niet de korporaal) respect, dan wel gezonde jaloezie voor koesteren. Na een lange inzinking die zo'n vijftiental albums duurde, sluiten de laatste Blauwbloezen-albums weer aan bij de betere verhalen van vroeger. Dat Miss Walker steunt op authentieke feiten, maakt het er alleen maar interessanter door.
In Miss Walker komt een feministische dokter in broekrok de zwaar getroffen ziekenboeg uit de nood helpen. Generaal Alexander vraagt een vrijwilliger om haar te helpen. Blutch (de korporaal, niet de tekenaar) ziet zijn kans schoon om van het front verlost te zijn en dient zich aan. Weet hij veel dat hij binnen de korste keren belast is met het ontluizen van lakens en kledij en assistentie aan de operatietafel. Daar heeft Chesterfield wel zijn schik in. Maar de ernstige verhalen over de gevolgen van een kogel demotiveert de noordelijken. Het aantal deserteurs liegt er niet om. Bovendien zijn de zuidelijken gevaarlijk dicht in de buurt. Een aanval kan elk moment gebeuren. Generaal Alexander heeft echter een slim plannetje uitgedacht.
Miss Walker is als vanouds met een grote zin voor en met veel verstand van logica opgebouwd en wordt nergens zo complex dat het de snelle voortgang van het verhaal verstoord. Het basisbestanddeel blijft humor, maar een dosis ernst gaan Lambil en Cauvin niet uit de weg. Of hoe een strip over een soldaat tegen wil en dank en een zeer gewillige soldaat de onzinnigheid van een oorlog weer maar eens aantoont. Het eeuwige leven voor De Blauwbloezen is hen van harte gegund. Potentiële opvolgers zullen het echter zwaar krijgen. |
|
> DAVID STEENHUYSE — oktober 2010 |