G. RAF ZERK 26 Tot de Dood erop Volgt
Marc Hardy + Raoul Cauvin • Dupuis 48 p. (SC)
|
|
Ontspanning zonder inspanning |
|
Zo tussen vuistdikke one-shots die vooral ook literatuur willen zijn, complexe thrillers met intriges waar geen touw aan vast te knopen is of strontvervelende manga's die onder het mom van zoveel mogelijk actie nog steeds niets te bieden hebben, is het een verademing om op vertrouwd terrein een pauze te nemen met het lichtere leesentertainment. Dan nemen we graag als eerste op de stapel te lezen strips een gagalbum ter hand. Ze zijn in een wip uitgelezen, hier en daar kunnen we er best mee lachen (wij zijn nog steeds niet verzuurd!) en ook grafisch ziet het er na al die jaren nog steeds oké uit.
Een van de koningen van de simpele gag is nog steeds Raoul Cauvin. Van hem blijven er constant nieuwe albums verschijnen. Al lang niet meer met de kwaliteit van vroeger en al zijn formules hebben we al lang door, maar dat deert ons niet. We lezen waar we op dat moment behoefte aan hebben en we krijgen perfect wat we verwachten. Het hoeft voor ons niet steeds een verrassing te zijn. Ontspanning zonder inspanning is waar wij in drukke tijden nood aan hebben.
Tot slot is er Tot de Dood erop Volgt, een nieuw album van doodgraver G. Raf Zerk met onafscheidelijke schop. Hij moet toch wel een van de meest atypische hoofdpersonages zijn. Ook van tekenstijl zou het wennen zijn, mocht dit het eerste album zijn dat je van Marc Hardy ter hand neemt. Cauvin weet 'm nog in toom te houden door te jongleren met klassieke gags en net zo goed met grappen die getuigen van een luchtige kijk op de dood. Hoe dan ook voelen wij aan dat Hardy zelden voluit kan gaan omdat hij zich aan conditioneringen wil houden die het publiceren in een weekblad en voor een jonger publiek inhoudt. Wij zouden eens een album willen lezen waarin hij compleet loos kan gaan. Zelfs in Arkel (waarvan het recentste deel nog steeds niet is vertaald) staan zijn weelderige zwart-witcontrasten opnieuw in dienst van het fantasy- en sf-verhaal. |
|
> DAVID STEENHUYSE — december 2009 |