Op zoek naar een stevig kerstcadeau voor een Blake en Mortimer-liefhebber? Het wordt een zalig kerstfeest met de door Pierre Sterckx zalig verklaarde Edgar P. Jacobs. In een uitvoerig met uitvergrote kaders (in originele inkleuring), geïnkte tekeningen, potloodschetsen en minder bekend werk (illustraties, Stormer Gordon,...) verlucht essay verheerlijkt Sterckx de unieke consistentie en intensiteit van het werk van Edgar P. Jacobs, auteur van "ongehoorde, nooit eerder bedachte akkoorden van kleur, klank, gebaren, tekens en vertelvormen". Move over, Heilige Hergé!
Vorig jaar publiceerde Gallimard / Moulinsart een gelijkaardige postume beschouwing van de kort tevoren overleden Brusselse kunstdocent en persoonlijke vriend van Hergé over L'Art d'Hergé, Hergé et l'Art. Titels zijn bij Sterckx nooit zonder belang, ook bij De machine Jacobs: bij "machine" zou je algauw een pejoratieve connotatie vermoeden (iets van "bandwerk" of "rücksichtlos"). In feite staat Jacobs voor het omgekeerde van een kille, onvermoeibare machine: zelfs ondanks de onverstoorbare Britishness van Blake en Mortimer zinderen de amper twaalf van 1942 tot 1987 verschenen albums van emotie, van dynamiek en temperament. "Machine" moet je begrijpen als een samenspel van krachten, in dit geval kleur, tekening, tekst. Een machine "die geluiden, letters, lijnen en kleuren assembleert". In zijn essay probeert Sterckx het raderwerk van die machine bloot te leggen. Dat levert enkele originele inzichten op.
Sterckx doet wat hij belooft: geen geschiedenisles, maar een "kritische beschouwing", al geeft hij in de eerste zin van het voorwoord al toe dat de tekst "de loftrompet over het œuvre van Edgard P. Jacobs" steekt, om iets terug te doen voor de vreugde die hij schonk. Toch ziet Sterckx in enkele biografische elementen grote betekenis: Jacobs' vader was politieman — de teugels in het gezin waren strak gespannen. Dat had zijn weerslag op zijn werk, waarin een "boven-ik" personages dirigeert die nooit hun zelfbeheersing verliezen. Met (klare) lijnen beheerst Jacobs de chaos: net als bij Hergé komen zijn tekeningen voort uit een turbulent, chaotisch schetsen, maar in het perfect geordende leven van Blake en Mortimer is geen chaos. En als die dreigt, grijpen ze in. Mekaars evenknie, als tweelingen, maar dan onwankelbaar, in tegenstelling tot die domme Jans(s)ens of bijvoorbeeld Romulus en Remus.
Sterckx vergelijkt wel vaker met Hergé. Zo ziet hij een belangrijk verschil tussen Kuifje en Blake en Mortimer: in tegenstelling tot Kuifje, die zijn jeugd nog heeft, zijn Blake en Mortimer helden zonder kindertijd (althans bij Jacobs: in de hernieuwde reeks sijpelt er meer van hun jeugd in). Sterckx ziet een parallel met de kindertijd van de aarde, toen mensen nog afwezig waren en monsters regeerden: is het daarom dat die zo vaak opduiken bij Blake en Mortimer? Dat lijkt wat vergezocht, al is het zo dat Jacobs een fascinatie had voor oude beschavingen en dan in het bijzonder voor het oude Egypte. De reden is duidelijk: hiërogliefen als voorouders van de strips, de beweeglijke lijn en stabiliteit van "permanente geometrie" in de kunst en architectuur, maar Sterckx vermoedt dat het volgende ook een rol speelde: het ideaal van de "goede tiran", de farao als alleenheerser, het sprak de "onbewust imperiale" Jacobs wel aan. "Jacobs is geen democraat", stelt Sterckx, die wel meer boude uitspraken over zijn idool doet (hij heeft geen humor, hij is een racist — zie onder). Winston Churchill wist al wel dat de democratie de slechtste van alle mogelijke staatsvormen was, op alle andere na. Blake en Mortimer zijn typische producten van het British Empire. Het geeft te denken, zeker in onze huidige tijden van falende democratieën.
Voor een liefhebber van de oudheid gebruikte Jacobs toch veel sciencefictionelementen. Maar daar gaat veelal een bedreiging van uit: de mens die overheerst wordt door de machine. Niet toevallig zijn machines bij Jacobs altijd zeer hoogtechnologisch en doeltreffend, anders dan bij het meestal onschuldige geknutsel van Zonnebloem. Jacobs' geleerden richten steevast onheil aan (Sato, Septimus, Miloch): als je in strips de geleerde als vaderfiguur ziet, zegt dat ook iets over Jacobs' houding tegenover het vaderschap, zijn vader?
Sterckx beweert niets, trekt geen stellige conclusies, maar werpt ideeën op, waarmee de lezer aan de slag kan. Was Jacobs een reactionaire xenofoob? Denk aan de slechte gelen, de onderdanige Nasir, de kwaadaardige aapmensen in De U-straal,... Toch had hij grote bewondering voor de beheerste schoonheid in Japan, van origami en kabuki tot de erecode van de samoerai en de gevechtsporten. Sterckx zet ook een boompje op over het (niet originele) beeld van Jacobs' werk als een "papieren opera": Jacobs was, tot de economische crisis en de Tweede Wereldoorlog er anders over beslisten, bariton in de opera van Rijsel, maar de opera — "bij uitstek de kunst voor classici" — laat hem niet los: de "totaalkunst die schilderkunst combineert met zang, orkest, kostuums, machinerieën, theater, decors en soms zelfs dans. (...) Opera heeft alles: vertraagde architectuur, helse machies, kostuums van alle tijden en beschavingen, empathische gebaren."
Tegenstanders van opera vinden het vaak te traag. Ook een Blake en Mortimer-strip lezen vergt wat tijd. Vooral omdat er nogal wat redundante tekstkaders bij staan. Terwijl de lezer ook wel ziet dat Nasir zich "als een tijger stort op Mortimers aanvaller". Had Jacobs geen vertrouwen in zijn eigen tekeningen? Jacobs zelf zei daarover dat hij dat deed "om verhaal en beeld een geluidsdecor mee te geven", als pancartes in een stomme film. Toch stoort het niet, wekt het geen ongeduld op. Misschien omdat redundantie van tekst precies het vertaal, het verteltempo vertraagt, meent Sterckx, soms tot een onbesliste stilstand.
Voorts is Sterckx lyrisch over Jacobs' kleurgebruik. In tegenstelling tot Hergé, die aanvankelijk zijn albums niet wilde laten inkleuren (én Jacobs opmerkte door diens eigen inkleuring van De U-straal), is kleur bij Jacobs gevoel. Hij kleurt tekeningen niet zomaar in, maar tekent met kleur, zelfs in zijn schetsen. Sterckx vergelijkt wel vaker met muziek: "De stijl van Jacobs is een bepaalde 'toon', een tonaliteit van een vreemde taal die doorklinkt in de eigen taal. Zoals het timbre van een jazzmuzikant. Jacobs wringt aan de strip. Hij bespeelt er de snaren van zoals ze nog nooit zijn bespeeld en laat ze zinderen buiten de grenzen van wat ze wilden zeggen."
Sterckx gaat dus wel eens de poëtische toer op, al verliest hij zich soms in dure woorden: "De machines van Jacobs vormen heel vaak een syncope" (dat is een muziekterm: een verschuiving van het accent door verbinding van het volgende zware aan het voorafgaande zwakke of lichte maatdeel, hetzij in dezelfde of in de volgende maat) of "Zijn semantisch springen is geen handicap"(?!). Geen lectuur voor na een zwaar kerstmaal, maar voor een stille, heilige nacht. |