GUUST 18 Van Flaters tot Kraters
AndrĂ© Franquin • Dupuis 48 p. (SC)
|
|
Nou moe... wat als er gedanst wordt? |
|
Soms verzuchten we wel eens dat vroeger alles beter was. Meestal worden we dan door onze huisgenoten in de veranda gerold en wordt ons dekentje nog wat beter op de schoot gelegd terwijl men ons zachtjes toefluistert dat we gelijk hebben. We menen dat we niet echt geloofd worden. Nochtans zijn er soms momenten dat we gelijk hebben. Wanneer we Guust Flater lezen bijvoorbeeld. Dat métier, die lijnvoering, die grappen!
Er zijn twee soorten mensen. Mensen die Hergé aanbidden en mensen die André Franquin aanbidden. Ondergetekende is van de tweede soort.
We moeten zo'n zes à zeven jaar jong geweest zijn toen we in een jeukende fauteuil werden geplaatst bij een verre tante die kleffe natte zoenen gaf en dito koekjes serveerde. Tantes idee om kinderen te entertainen, was plaatjes van Bing Crosby draaien en vertellen over Elvis. Het woord "suïcidaal" kenden we nog niet, maar we voelden ons telkenmale weer zo wanneer de Opel van vader de richting van tantes huis indraaide.
Maar er was wél Guust Flater. We vermoeden dat het enge verzetje van nonkel, een pantoffelheld genre Xavier Waterslaeghers, deze strips waren. We zijn er zelfs zeker van. Dus vluchtten we dromend weg naar de wereld van Guust Flater, de enige man die het bezoek aan tante kon opfleuren. De fauteuil jeukte niet meer, je smaakte de koekjes niet meer, en je hoorde tantes gekwebbel niet meer wanneer je zo'n strip op de schoot had.
En nu, zovele jaren later, kunnen we nog steeds lachen met degrappen, zijn we nog steeds onder de indruk van de tekeningen, en zijn we nog even verliefd op juffrouw Jannie.
Vroeger was alles beter. Misschien de koekjes niet, maar dan toch zeker de strips. |
|
> WIM DE TROYER — juni 2015 |