INTERVIEW met WILLY LAMBIL
— 3 december 2009 —

© De Stripspeciaalzaak • Nicolas Anspach (© ActuaBD)
© afbeeldingen: Dupuis
Dit interview is eigendom van De Stripspeciaalzaak en mag in geen geval herplaatst of gekopieerd worden zonder voorafgaande afspraak met de auteur van deze tekst.
> Contact <
Al 35 jaar lang tekent de 73-jarige Willy Lambil (de verkorte versie van Willy Lambilotte) De Blauwbloezen, een serie die oorspronkelijk niet van hem was. Met vaste kompaan Raoul Cauvin maakte hij tussendoor enkele albums met grappige kortverhalen waarin ze zichzelf hekelden. Arme Lampil is zo'n beetje de voorloper van veel hedendaagse, autobiografische strips waarin auteurs veeleer hun ziel blootleggen en menen dat het grote publiek daarop zit te wachten. Lambil denkt er het zijne van. Ook over de geringe persaandacht voor zijn eigen persoontje en œuvre heeft hij een eigen, hard klinkende mening... Zo kennen we 'm nog het beste uit Arme Lampil! Maar bovenal is hij een naar respect zoekende auteur voor wie fenomenale verkoopaantallen al lang niet meer volstaan. Nochtans komt er in januari 2010 een grote hommage-expo aan de reeks in de Franse striphoofdstad Angoulême. En auteurs als Manu Larcenet en Blutch (naar de gelijknamige korporaal) dragen 'm op handen. Wij ook, want hij schonk ons al een vijftigtal prima entertainende albums.

"We hebben sinds het begin van De Blauwbloezen 20,4 miljoen albums verkocht! Welnu, men heeft het liever over een auteur die vijfduizend exemplaren per titel verkoopt dan over ons! De reden is simpel: ik ben niet in de mode en over het algemeen ben ik niet geliefd door de media!"



U verzeilde bij Robbedoes aan het begin van de jaren 1950. U ging er aan de slag als letteraar.

Willy Lambil: "Klopt. Yvan Delporte was toen hoofdredacteur, maar eigenlijk weet ik niet of hij die taak in die periode wel officieel kreeg toebedeeld. Charles Dupuis (de uitgever van het stripweekblad, nvdr) volgde manifest zijn eigen wil om de controle over het blad te bewaren. Delporte beredderde zich om toch zijn eigen ideeën door te drukken.
Ik was dus een van de letteraars van het weekblad. Ik verving er Marcel Denis die toen ziek was. We werkten met een blauwachtig papier dat we op de originele plaat bevestigden en waarop de Franse teksten al stonden. Op dat papier kopieerden we de vorm van de tekstballonnen en schreven een tekst in het Nederlands die we op voorhand kregen. Ik zette dus de letters in de tekstballonnen. Dat was saai en slecht betaald werk. Het enige voordeel was om de originele platen te kunnen zien van de auteurs. Ik herinner me nog de buitengewoon grote formaten van Jijé en Tillieux.
Tegelijkertijd presenteerde ik eigen verhalen aan Charles Dupuis. Maar hij wilde er niet van weten. Hij zei me dat het nog niet op punt stond. Ik weet niet zeker of dat wel waar was. Zijn hele leven lang hield hij die argumenten aan, zelfs tegenover getalenteerde auteurs.
Dit gezegd zijnde was ik wel tevreden als letteraar want zo kwam ik aan de bak. Ik werkte halftime voor Dupuis. De rest van mijn tijd vulde ik met het tekenen van eigen projecten. Charles Dupuis schepte er plezier in om ze telkens te weigeren. En op een dag ging ik Georges Troisfontaines opzoeken."

De oprichter van World Press, een agentschap om strips te distribueren naar het voorbeeld van de Amerikaanse syndicaten.
Willy Lambil: "Juist. Hij zei me: 'Als Dupuis ze niet wil, dan neem ik ze wel!' Ik heb dus platen geleverd aan Troisfontaines. Dupuis was een van de klanten van World Press. Er waren nog meer auteurs die eenzelfde parcours aflegden. Ik denk nu aan Salvérius (de latere tekenaar van De Blauwbloezen, nvdr), Piroton (de latere tekenaar van Jess Long, nvdr) of Remacle (de latere tekenaar van Ouwe Niek en Zwartbaard, nvdr). Ik maakte meerbepaald verhalen van Oom Wim. In die periode ging ik ook langs bij Peyo om 'm raad te vragen. Ik werkte toen nog steeds als letteraar bij Dupuis. Nu en dan mocht ik al eens een illustratie verzorgen voor het weekblad. Niet meer! Ik wilde dat Peyo Charles Dupuis ervan zou overtuigen om van mij een album uit te geven en om van mij een regelmatig verschijnend verhaal in het weekblad te publiceren. Ik zie nog altijd Charles Dupuis voor me die tegen Peyo zei: 'Albums! Door iemand die bij ons werkt? Ik denk er niet aan!' In zijn ogen was dat niet mogelijk. Voor hem was het uit den boze dat een van zijn werknemers of bedienden een album zou publiceren! Hij zou nog liever elders tekenaars zoeken, bij andere uitgeverijen! Dat was de mentaliteit van toen!
Nu goed, vandaag ben ik er zelfs niet meer zeker van of er nog wel een mentaliteit is. Ik heb geen contact meer met de directie en de uitgeefploeg van Dupuis. Ik zal ze dus niet bekritiseren. Maar zet toch maar in uw artikel dat ik er geen contact mee heb. Soms heb ik Sergio Honorez (uitgeefdirecteur van Dupuis, nvdr) aan de lijn, maar dat gebeurt zelden. Ik heb soms de indruk dat als ik morgen mocht stoppen met De Blauwbloezen het hen niets kan schelen! Ik maak het 54ste verhaal. Daarna weet ik niet of ik de serie nog wel zal verderzetten (deze losse gedachte werd ondertussen herroepen door Lambil, hij gaat er gewoon mee door, nvdr).
Mijn contacten met Frédéric Niffle, de hoofdredacteur van Spirou, gebeuren ook zelden! Ik werk niet meer voor het weekblad. Financieel gezien zou het op het einde van mijn carrière een ramp zijn om hen onuitgegeven materiaal te leveren. Ik ken Frédéric Niffle niet genoeg. Hij komt niet vaak naar Marcinelle (waar de redactie van Spirou huist, nvdr) en ik ga er niet genoeg. Ik heb ze wel al enkele keren aan de lijn gehad..."



Hebt u verhalen van Oom Wim getekend die zijn geschreven door Octave Joly, een van de scenaristen en vorsers bij World Press?
Willy Lambil: "Ja. Ik tekende er vier of vijf, niet meer. Maar snel daarna publiceerde ik mijn eigen verhalen bij Dupuis. Ik maakte een serie die Sandy en Hoppy heette (een avonturenstrip over een Australisch jongetje en zijn kangoeroe, nvdr). Tien jaar lang werkte ik aan die serie. De 24 afleveringen van Sandy en Hoppy werden toen niet uitgegeven door Dupuis! Charles Dupuis liet geen kans liggen om me te bekritiseren. Hij hield me voor dat hij me bij zijn uitgeverij hield uit medelijden. Waneer ik De Blauwbloezen overnam, begon hij wat interesse te krijgen in mij."

U hanteerde een meer realistische tekenstijl in Sandy en Hoppy. Was dat omdat u de Amerikaanse tekenaars uit de gouden periode waardeerde, zoals Hubinon beïnvloed werd door Milton Caniff?
Willy Lambil: "Nee. Ik ben geen fan van een auteur in het bijzonder. Mijn tekenstijl lijkt op geen enkele andere. Ik was altijd een bewonderaar van Jijé, maar ik heb er nooit voor gezorgd dat ik zou tekenen als hem. Ik was te onbekwaam om me met hem te meten. Ik zat regelmatig naast hem bij signeersessies. Dan gaf hij me soms enkele tips. Ook hij geloofde meer in mijn mogelijkheden toen ik met De Blauwbloezen begon. Samen met Franquin raadde hij me aan om in een komische stijl te tekenen. Maar toen was ik daar niet zo goed in. Vandaar dat ik voor De Blauwbloezen een hybride stijl hanteer, op het kruispunt van het meer humoristische en het realistische."

Waren er tijdens die magere jaren auteurs die u raad gaven?
Willy Lambil: "Niet veel. Ik werd betaald per plaat. Ik moest er een veel tekenen om ervan te kunnen leven. Ze hebben me altijd wat genegeerd in de stripwereld. Nu nog!"

Hoezo? Ik herinner me een interview met Larcenet waarin hij verelde dat hij u waardeerde!
Willy Lambil: "Larcenet, misschien. Maar in werkelijkheid word ik compleet genegeerd door de stripwereld. We hebben sinds het begin van De Blauwbloezen 20,4 miljoen albums verkocht! Welnu, men heeft het liever over een auteur die vijfduizend exemplaren per titel verkoopt dan over ons! (Mocht Lambil een Vlaming zijn, dan is vijfhonderd exemplaren het cijfer dat hier in de vergelijkende context zou passen, nvdr) De reden is simpel: ik ben niet in de mode en over het algemeen ben ik niet geliefd door de media!"

Maar u hebt een vijftigtal albums van De Blauwbloezen gepubliceerd met een mooie regelmaat. Voor de pers is het niet evident om er met een nieuwe blik op te kijken...
Willy Lambil: "En dan negeren ze me dus! Wanneer Trondheim een album publiceert, zetten ze hem op een verhoog. En naar mijn werk zien ze niet om. Ik ken Trondheim niet, en ik sta erop om te verduidelijken dat ik niets tegen hem heb of tegen zijn werk. Ik neem hem als voorbeeld omdat hij een auteur is die in de mode is. Dus heeft men het veel over hem. Hij kreeg de Grote prijs van Angoulême. Op een dag vroeg een belangrijk iemand op het stripfestival van Angoulême ons wat we er kwamen doen. We waren er niet welkom! Er zijn modes geweest waarbij auteurs op het voorplan kwamen. Maar dat duurt niet lang en de meesten van hen is nu verdwenen. Raoul Cauvin en ikzelf zijn nog steeds aanwezig op de stripmarkt. Tijdschriften als BoDoï (dat een paar jaar geleden ophield te bestaan en doorging als website, nvdr), hebben het nooit over ons gehad. Op een keer interviewden ze ons wel via de telefoon. We begrepen eruit dat ze het nooit over ons hadden omdat we twee oude senielen zijn. Het gesprek verliep in de trant van: 'Het album dat verschijnt is slechter dan de voorgaande, maar zoals gewoonlijk zal het wel verkopen!' (zucht) Op internetforums kom je ook dergelijke commentaren tegen. Ik lees ze zelfs niet meer want ze vervelen me uitermate. Cauvin wordt liever gezien dan mij want hij publiceert nog andere series."



In 1972 neemt u De Blauwbloezen over na het overlijden van Salvérous. Hoe was hij als mens?

Willy Lambil: "We waren vrienden! Toen ik naar Dupuis ging, was hij de eerste die ik ging opzoeken. Raoul Cauvin kende ik minder. Maar we hielden elkaar niet van elkaars werk. Zo had Salvérius het liever. Toen hij doodging, was dat een ramp! Cauvin en Thierry Martens (toenmalig hoofdredacteur van Robbedoes, nvdr) vroegen me om het verhaal (Outlaw dus, nvdr) verder af te werken. Ze dachten aan mij want kort daarvoor vroeg ik aan Cauvin of hij geen scenario voor me had."

Was u niet bezorgd? De serie was gecreëerd om Lucky Luke te vervangen. Morris was met zijn serie naar Dargaud overgestapt.
Willy Lambil: "Ja, dat zei Raoul me! Maar in die tijd maakte dat voor mij geen verschil uit. Ze hadden me enkel gevraagd om het album af te werken. Met zijn legendarische tact zei Charles Dupuis me dat hij er niet in geloofde dat ik deftige platen zou afleveren. Ik maakte het verhaal af om de weduwe van Salvérius te helpen. Ze bouwde net een huis en toen verloor ze haar man. Ik wilde geen auteursrechten op het album. Vervolgens hebben ze me voorgesteld om de serie verder te zetten. Ik kende niet echt goed het westerngenre. Ik heb dan maar mijn eigen serie Sandy en Hoppy stopgezet zodat ik me aan een nieuwe aflevering kon wagen."

Deed u dat uit passie?
Willy Lambil: "Nee. Ik heb me aan andere zaken aangepast! Mijn tekenstijl was toen echt verschrikkelijk. Het doet me pijn als Dupuis illustraties uit die periode gebruikt om De Blauwbloezen te promoten. Mijn stijl is toch wel geëvolueerd in 35 jaar! Ik denk niet dat De Blauwblozen het soort serie was dat ik toen wilde tekenen. Ik had zelfs geen enkele documentatie over het onderwerp. Vandaag heb ik kasten vol."


Uw tekenstijl schommelt tussen het semirealisme en het humoristische.
Willy Lambil: "Dat is waar."

U hebt er ook een neus voor om dieren op de juiste manier neer te zetten. Uw platen tonen bunzingen en andere wouddieren. We hebben het dan nog niet over paarden die u op een sterke manier tekent.
Willy Lambil: "Inderdaad. Ik begon met dieren te tekenen in Sandy. Ik had genoeg documentatie over de Australische fauna. Ik amuseerde me door ze na te tekenen. Charles Dupuis hield ervan dat ik dieren op de voorgrond tekende! Het was een van de enige dingen waarvan hij hield in mijn werk. En ik ben dieren blijven tekenen in De Blauwbloezen. Om te variëren in de prenten teken ik regelmatig een dier op de voorgrond: een bunzing, een reebok, enzovoort."

Een paard is verschrikkelijk moeilijk om te tekenen.
Willy Lambil: "Ja, dat is waar. Maar ik ben het nu gewoon om ze te tekenen. Nochtans vind ik het absoluut geen sympathiek dier. Als u me op een paard zet, spring ik er schreeuwend vanaf. Als een paard naast me loopt wanneer ik een wandeling maak, zal ik hem zelfs niet aankijken. Maar ik teken ze wel graag. Ze geven beweging en leven aan een plaat."

Nochtans gaf u in het album Arabesk wel gedragingen en houdingen weer die paarden zouden kunnen hebben.
Willy Lambil: "Niet waar! (lacht) Dat dier laat me eerlijk gezegd onverschillig. Integendeel, ik bezit veel documentatie over paarden. Ik heb ze lange tijd erg vaak kunnen gebruiken. In mijn schof ligt ook permanent een boek van Eadweard Muybridge (van Animals in Motion, nvdr). Deze fotograaf legde bewegingen van dieren vast op foto. Hij deconstrueerde hun bewegingen. Hij deed dat bij paarden, maar ook bij koeien, varkens en zelfs bij giraffen."


Van wie kwam het antimilitaristische aspect in de serie?
Willy Lambil: "Cauvin! Hij lag in ruzie met zijn broer die majoor was in het Belgische leger. Ze hielden toen niet op met kibbelen. Zelf ben ik niet speciaal tegen het leger. Maar ik houd niet van de oorlog. Ik was nog een kind toen de Tweede Wereldoorlog losbarstte. Ik heb dat vooral achteraf herbeleefd door de herinneringen van mijn ouders. Franquin, die school liep bij de pater, spotte lang met hen. Maar je moet niet alles serieus nemen!"

Op een tentoonstelling in Andenne zag ik afbeeldingen van dorpjes die u in aquarel schilderde. Gaat u met deze techniek door?
Willy Lambil: "Hele weinig! Zelfden eigenlijk."

Welk plezier beleeft u eraan?
Willy Lambil: "Geen enkel! (lacht) Tussen twee verhalen zet ik me aan het aquarelleren, maar het maakt me snel nerveus. In feite beleef ik er geen enkel plezier aan."
Mevrouw Lambil: "Het ontspant hem niet. Mijn vader schilderde ook in aquarel achter zijn bureau. Ik zag dat hij er vrolijk van werd. Maar niet Willy. Hij is als een leeuw..."

Maar waarom schildert u er dan van tijd tot tijd?
Willy Lambil: "Om me op te winden! (lacht) Eigenlijk is het om te zien welk resultaat ik zou kunnen behalen. Het is een moeilijke kunst. Ik ben er trouwens mee gestopt om dorpjes te schilderen. Elke keer als ik me in een rustig hoekje installeerde om te schilderen, kwam een imbeciel op me af om mee te kijken en een gesprek aan te knopen. Dat kostte me telkens inspiratie!"

Beïnvloedt u soms Raoul Cauvin door verhaalthema's voor te stellen?
Willy Lambil: "Nooit! Een keer heb ik hem gevraagd om een verhaal te schrijven over Ierland. Hij vond een verhaal uit waarin het enige Ierse de boot was waarop onze personages het hele verhaal lang rondliepen. Dat was De Roos van Bantry! Ik heb niet het minste Ierse grassprietje kunnen tekenen. Sindsdien stelde ik niets meer aan hem voor. Raoul had wel een punt. Hij zei me op een dag: 'Je moet er rekening mee houden dan als elk van mijn tekenaars zoiets zou vragen, ik er niet meer aan uit zou geraken.' Hij heeft niet helemaal ongelijk, vind ik. Maar ik zou me toch geamuseerd hebben door Ierland of Schotland te tekenen."

U hebt het merendeel van de hoofdredacteurs van Robbedoes gekend. Wie blijft u bij?
Willy Lambil: "Yvan Delporte. Zelfs al was ik amper zestien jaar toen ik er begon als letteraar! En daarna Thierry Tinlot (nu hoofdredacteur van Fluide Glacial waarvan albums vertaald worden door Glad IJs, nvdr). Hij stond erop om de potloodtekeningen van De Nancy Harts in het weekblad te publiceren. Ze verschenen daarna ook in album. We hebben toen nog serieus getwist want ik stond een beetje weigerachtig tegen zulke zaken! Maar we hebben naar elkaar geluisterd. Vandaag hoor ik niets meer van hem en dat spijt me. Ik heb 'm erg graag."

> NICOLAS ANSPACH (© ActuaBD) — 3 december 2009
vertaald door David Steenhuyse