INTERVIEW met Kristof Spaey
— 22 mei 2006 —

© De Stripspeciaalzaak • David Steenhuyse
© afbeeldingen: Kristof Spaey - Oogachtend
Dit interview is eigendom van De Stripspeciaalzaak en mag in geen geval herplaatst of gekopieerd worden zonder voorafgaande afspraak met de auteur van deze tekst.
> Contact <
Op het Nederlandse stripfestival van Haarlem op 3 en 4 juni 2006 staan uitgevers in de rij om er hun nieuwste paradepaardjes uit de stal te jagen. Jonge volbloed Kristof Spaey presenteert Façade, een bundel van de twee verhalen Back to Reality (geschreven door het trekpaard Steven Dupré) en Gegijzeld. We wedden graag op het juiste veulen en draafden Spaey tegemoet voor een interview.

Kristof, je bent nog geen household name zoals pakweg een Vance, een Merho of een Van Hamme. Kan je jezelf eens kort voorstellen aan onze lezers?
Ik ben 23 jaar, geboren en getogen in Leuven. In 2004 verscheen mijn tekstloos debuutalbum Hoop bij uitgeverij Bee Dee. Verder heb ik meegewerkt aan Bruxxxel Noord en staat er ook een kortverhaal van mij in de Pulp Deluxe Offline-bundel, die eveneens bij Bee Dee verschenen is.
Verder vind je alle andere info over die albums en meer op mijn website http://kristofspaey.pulpdeluxe.be.

Er is een duidelijke evolutie in je strips merkbaar. Het kortst samengevat luidt het: "het wordt steeds beter". Hoe ver reiken je ambities? Een eigen langlopende reeks? Internationale roem? Erkenning door pers en publiek? Vooral je eigen ei kwijt kunnen?
Bedankt. Ik heb wel grote ambities, ja. Maar een groot plan steekt er niet echt achter. Ik bekijk het gewoon van project tot project. De beste pagina van het vorige project dient telkens als maatstaf voor het volgende project. Ik heb een grote honger om steeds beter te worden. Ik ben zeer kritisch voor mezelf en dat is ook nodig als je wil blijven groeien.
Mijn ambities hangen niet echt samen met de eventuele erkenning van pers en publiek, om de simpele reden dat je zoiets toch niet zelf in de hand hebt. Het enige dat je kan doen, is vol overtuiging werken aan een project waar je volledig achter staat, en dan hopen dat het publiek die inzet opmerkt en apprecieert.
Wat me erg motiveert is de steun van collega’s. Dat maakt de stripwereld ook zo uitzonderlijk, de collegialiteit is erg groot. Rivaliteit en vetes zijn er amper, iedereen is oprecht begaan met elkaar.

Het eerste verhaal in Façade kon je integraal lezen op www.pupdeluxe.be. In het album zit er een gloednieuw verhaal bij. Voor ontzettend veel striplezers is een album nog steeds het ‘echte’ werk. Wat denk jij daarvan?
Oh, absoluut, voor mij ook. Mijn einddoel is altijd een album. Ik wil iets blijvends maken. Een voorpublicatie of het publiceren van een kortverhaal in een magazine is minder mijn ding. Het is te vluchtig. Met zo’n digitale voorpublicatie mis je ook het fysieke contact van een gedrukt exemplaar. Het plezier dat je voelt bij het vasthouden van je eigen album is onbeschrijfelijk. Mama’s zullen daar wel over kunnen meespreken.
Maar laat me duidelijk stellen dat ik Pulp Deluxe een warm hart toedraag. Het is een geweldig project dat beginnende stripauteurs de kans biedt om hun werk aan een groot publiek te laten zien. En die mogelijkheden zijn momenteel erg schaars op onze stripmarkt. Het is trouwens dankzij Pulp Deluxe dat Hoop zo snel een uitgever gevonden heeft.

Dat eerste verhaal, Back to Reality, is geschreven door Steven Dupré. Hoe beviel de samenwerking?
Geweldig. Steven is één van mijn grote invloeden uit mijn jeugd, naast Jan Bosschaert en Dirk Stallaert, dus het was een droom die in vervulling ging om met hem samen te werken. Back to Reality is eigenlijk een uitloper van de stage die ik bij Steven heb gelopen vorige zomer. Ik heb hem toen een maand mogen assisteren bij het tekenen van Pandora Box (deel 3 in de reeks: De Gulzigheid, ds). Daarvoor kenden we mekaar wel oppervlakkig, maar het is tijdens die stage dat we elkaar echt hebben leren kennen. Zo een maand lang intens bij elkaar zitten werken schept toch een band. Of dat geluk hadden we toch, want het had ook helemaal anders kunnen uitdraaien.
Na die stage heb ik dan het idee geopperd om eens samen te werken. Steven had nog nooit voor iemand anders geschreven, maar doordat het zo goed klikte tussen ons zag hij dat wel zitten om dat eens te proberen. En zo geschiedde.
Het leuke aan de samenwerking is ook dat hij mijn werk kent en hij me bewust iets helemaal anders wilde zien tekenen dan Hoop. Mijn eerste idee was om iets heel zacht en melancholisch te maken, omdat me dat erg aanspreekt en dat ook het element is dat me zo charmeerde bij Sarah & Robin. Maar Steven wilde bewust dat ik de compleet tegenovergestelde weg insloeg met mijn werk, omdat ik daar meer zou uit leren. En als je grote voorbeeld je advies geeft, dan luister je.

Met welke andere scenaristen zou je graag eens samenwerken?
Goh. Jammer genoeg is het Nederlandstalig striplandschap dun gezaaid met scenaristen. Er zijn wel enkele mensen van wie ik benieuwd ben wat een samenwerking zou opleveren. Maar ik ga daar nu nog geen namen op plakken. Ik hou dat liever nog als een verrassing mocht er iets uit de bus vallen.

Vloeide Gegijzeld, het tweede verhaal dat je dan weer zelf schreef, voort uit Back to Reality? Was het zo van in het begin opgevat?
Gegijzeld bouwt thematisch wel degelijk verder op Back to Reality, en ze bestaan ook duidelijk in hetzelfde universum. Maar verder zijn het twee losstaande verhalen. Ze onderzoeken allebei de verborgen kanten van een individu. Dat is iets wat me de laatste jaren, met het ouder worden, meer en meer is beginnen boeien. Je doet ervaringen op in het echte leven en die sijpelen dan weer door in je werk. Dat is iets wat ik graag doe, wat de verhalen niet zozeer autobiografisch maakt, maar zo krijgen ze toch een erg persoonlijke stempel.

We beginnen al een constante te vermoeden in je strips: de misdaad, of toch zeker de duistere momenten in een mensenleven. Houd je van dat soort verhalen? Vind je ze ook in andere strips, films, comics?
Misdaad? Ik zie niet echt hoe Hoop rond misdaad zou draaien, tenzij je overspel als een misdaad beschouwt.
Neen, de constante die ik eerder zie in mijn verhalen zijn de interne conflicten waarmee de personages worstelen. Ik ben zelf een grote piekeraar, en ben enorm gefascineerd door de beweegredenen van (andere) mensen. Die onderzoek ik dan ook graag bij mijn eigen personages. Maar de context waarin dat gebeurt kan voor mij vanalles zijn. Nu bevindt het zich meer in de misdaadsfeer. Bij Hoop was het een romantisch verhaal. Wie weet wat het volgende gaat worden? Mijn vertrekpunt is altijd de personages. Ik wil ze geloven, ze begrijpen, er verliefd op kunnen worden. Als dat zo is, dan maakt het me eigenlijk niet echt uit wat ze meemaken, dan volg ik hen.
Auteurs in wiens werk ik dit eveneens terugvind is bij mensen als Will Eisner, Frank Miller, Brian Michael Bendis en Darren Aranofsky (de regisseur van de films Pi en Requiem for a Dream, ds).

Laten we het even over Sin City van de door jou genoemde Frank Miller hebben. De immense zwart-witcontrasten herkennen we voor een deel in je stripplaten. Ben je erdoor beïnvloed?
Oh ja, zeker. Frank Miller in het algemeen heeft een zeer grote invloed op mijn werk. Zoals ik eerder zei waren mijn vroegere invloeden voornamelijk Bosschaert, Stallaert en Dupré, maar die vind je minder opvallend terug in mijn werk. Dat komt omdat mijn latere invloeden voornamelijk uit Amerikaanse hoek komen. Puur visueel gezien is de stijl die ik in Façade hanteer voornamelijk beïnvloed door het werk van Michael Lark, Alex Maleev en Sean Phillips. Allen werken ze met fotoreferentiemateriaal en gebruiken ze sterke schaduwen. Dat was iets dat ik zelf ook graag wilde onderzoeken. Ik werk al langer met foto’s en modellen, ook bij Hoop. Alleen hanteerde ik dat referentiemateriaal zeer losjes. Ik keek er naar om de pose te vatten, legde die dan opzij en begon te tekenen. Wanneer ik dan de tekening ging afwerken nam ik de foto terug ter hand om details als kledingsplooien of gelaatsuitdrukkingen te verfijnen. Maar hoe langer ik aan Hoop aan het werken was, hoe meer ik die foto’s opzij liet liggen.
Maar het gebruik van foto’s liet me toch niet los, ik heb zelfs even geëxperimenteerd met een fotostrip. Gewoon om mijn nieuwsgierigheid te sussen, want ik had niet de bedoeling dat probeersel te publiceren. En dat — samen met het ontdekken van het werk van Lark, Maleev en Phillips — hebben me ertoe aangezet om eens ten gronde te onderzoeken in hoeverre foto’s een rol kunnen spelen in het visualiseren van een beeldverhaal.
De tekenstijl die ik hanteer laat ik altijd afhangen van wat het verhaal vraagt. Bij Hoop werkte ik in een zeer klare lijn, zonder al te veel zwart. Gewoon omdat het verhaal om die open en zachte look vroeg. Ooit zou ik ook graag een kinderreeks tekenen genre Sam en Sarah & Robin. Om maar te zeggen: ik hou er van om mijn tekenstijl aan te passen aan de noden van het verhaal en ben zeker nog niet van plan om te berusten in één bepaalde stijl.

Waar vind je jouw andere (grafische) inspiratie?
Inspiratie vind je overal. Het is vooral belangrijk om een open geest te hebben en vooral buiten het beeldverhaal naar inspiratie op zoek te gaan. In de eerste plaats in de echte wereld. De dingen die je meemaakt, die je raken, die je bezighouden... Dat zijn de dingen waar je gretig gebruik van moet maken in je werk.
Wat zeer leerrijk is, is om andere kunstvormen te bestuderen: theater, film, muziek, schilderkunst,... Elke kunstvorm heeft zo zijn eigen wetmatigheden en beperkingen. En het is boeiend om te bestuderen hoe artiesten met die beperkingen omgaan om hun verhaal zo efficiënt mogelijk te vertellen. Die inzichten geven je dan weer een nieuwe kijk op de problemen die je zelf tegenkomt. Meer nog dan andere kunstvormen is het beeldverhaal een amalgaam van andere vormen. Het is geen proza, het is geen schilderkunst, het is geen film, het is geen theater. Neen, het is al dat en meer in één. Dat maakt het beeldverhaal ook zo’n fantastisch medium om in te werken, de mogelijkheden zijn eindeloos, we only scratched the surface. Hoe zeg je dat in mooi Nederlands? Als je kijkt naar wat David Mack doet met tekst en beeld in Kabuki. Of hoe magistraal David Mazzuchelli Broze Stad van Paul Auster verstript — echt het schoolvoorbeeld van een verstripping van een boek — dan weet je gewoon dat er veel meer uit dit medium te halen is dan wat we nu zo vaak te zien krijgen.

Toevallig kwam enkele weken geleden de Franse experimentele animatiefilm Renaissance in roulatie met een gelijkaardige onderbelichte fotografische zwart-witstijl. In een voorgesprek bleek dat je de film niet kende. Is daar ondertussen verandering in gekomen?
Ik heb ondertussen de trailer bekeken op hun website, en het ziet er veelbelovend uit. Alleszins een interessant experiment dat misschien wel in mijn dvd-collectie zal belanden. Ik ben trouwens verzot op Special Edition-dvd’s. Ik koop geen film als er geen audiocommentaar op staat. Ik doe niets liever dan een film die ik goed vind opnieuw en opnieuw te bekijken, en vooral te analyseren waarom die en die scène me zo beroerd hebben. Hoe roept die regisseur die gevoelens bij me op? Welke shots gebruikt die? Hoe lang duren ze? Hoe zijn ze gekadreerd? Wanneer je dan nog eens een audiocommentaar van de regisseur hebt, die je zijn achterliggende ideeën bij de film uit de doeken doet, dan kan mijn avond niet meer stuk.
In de strip heb je vaak het probleem dat je maar een beperkt aantal prentjes kan spenderen aan een bepaalde actie omdat je verhaal anders véél te veel pagina’s begint te tellen. Net daarom is het zo leerrijk om dan bij film hun shotgebruik te analyseren, waarbij wel die vrijheid bestaat om een oneindig aantal shots (het aantal opnames per scène, ds) te gebruiken om één actie in beeld te brengen.

Als de wereld maar één kleur zou mogen bevatten. Kies je dan voor zwart?
Oeioeioei, nee. Ik werk dan wel met veel zwart, maar enkel zwart zou er toch maar afstandelijk en kil uitzien. Vandaar ook dat ik in Façade gebruik maak van een warmgrijze steunkleur. Dat geeft het beeld veel meer diepte en maakt het geheel ook aangenamer voor de ogen.
De reden dat ik (voorlopig) niet in kleur werk is omdat het een ongelooflijk moeilijke discipline is. En zoals ik al zei, ik ben heel kritisch en heb ook over kleur bepaalde ideeën. En eer ik die zal kunnen toepassen heb ik nog een pak te leren. Dus ik zou zeker ook ik kleur willen werken, liefst zelfs nog met een fantastische inkleurder/inkleurster. Op de Franstalige stripmarkt heb je tal van ongeloofelijke inkleurders rondlopen. Mensen als Scarlett, Canepa of de Wendlings, Lauffrays en Springers van deze wereld.
Bij de Amerikanen heb ik zo ook mijn favorieten, met op kop: Matt Hollingsworth, Dave Stewart, Lee Loughridge, Richard Isanove en Mark Chiarello.

Je huidige zwart-witwerk kost je waarschijnlijk een fortuin aan Oost-Indische inkt.
Ik werk voor Façade met hervulbare penseelpennen en die buisjes vliegen er nogal door, ja. Maar dat geldt evengoed voor mijn potloodvullingen van mijn vulpotlood.
Bij mijn vroegere stripprobeersels hechtte ik minder belang aan de aantrekkelijkheid van de originele pagina’s. Zo heb ik een strip gemaakt die ik digitaal geïnkt heb. Wat erop neer komt dat ik alles tekende in potlood, ik die pagina’s inscande en die dan bewerkte tot een puur zwart-witbeeld op de computer. Alle zwartvlakken vulde ik op met een druk op de knop. Wat snel werkte, maar wat niet echt originelen opleverde die je zo aan je muur zou hangen.
Zelfs bij Hoop verschillen de originelen vaak sterk van de uiteindelijke pagina’s omdat ik alle verbeteringen uitvoerde op de computer. Massa’s gezichten, handen en kledingsplooien heb ik zo opnieuw getekend. In sommige gevallen hertekende ik een hoofdje op een apart papier en plakte ik die dan digitaal op de pagina. Maar meestal gebeurden al die verbeteringen digitaal. Met Façade wilde ik echter dat het origineel er hetzelfde uitzag als de pagina in het album. Op de computer deed ik dan nog de lettering en het toevoegen van de steunkleur. Het kost me wat meer inkt, maar nu heb ik een pak meer originelen die ik aan mijn muur kan hangen!

Zowel in je nog zeer prille carrière als in Façade staat een zoektocht centraal. In jouw verhalen zoek je vooral naar de ware aard van je personages. Laat je je lezers graag meezoeken of stuur je hen liever naar een einde zoals jij het enkel ziet.
Ja, ik heb graag dat de lezers meezoeken. Ik denk dat het de betrokkenheid van de lezer vergroot bij een verhaal, en hij/zij er op die manier ook meer plezier aan beleefd.
Wat ik met Hoop wel heb geleerd is dat je toch best een zeker kader schept voor je de lezer in het diepe gooit. Een tekstloze scène werkt een pak doeltreffender wanneer die voorafgaat door een gedeelte met tekst. Omdat je dan voor de lezer de juiste context creëert waarbinnen hij die tekstloze scènes kan kaderen.

Wie zoekt, die vindt. Façade ligt binnenkort in de stripwinkel en is een uitgave van Oogachtend.

> DAVID STEENHUYSE — 22 mei 2006
eindredactie door Peter D'Herdt