Zaterdag 12 mei overleed Eddy Paape in Brussel. Op 3 juli had hij 92 jaar moeten worden. Als we het hebben over dinosaurussen van het Belgische beeldverhaal dan is Paape het wel! In de geschiedenis van de roemrijke weekbladen Kuifje en Robbedoes is Paape een constante factor. Een grote meneer met kleine gestalte is heengegaan. Hiernaast vind je ons in memoriam.

Tekst: David Steenhuyse

Voor dit in memoriam werd hoofdzakelijk gebruik gemaakt van het biografische boek Eddy Paape: La Passion de la Page d'Après van Alain De Kuyssche. Het copyright van bijna alle hierboven gebruikte afbeeldingen berust in deze uitgave van Le Lombard.

 
15/05
 
 
In Memoriam: Eddy Paape
3 juli 1920 - 12 mei 2012
Paape de clown
Edouard Paape zag het licht in 1920 in Grivegnée. Vijf jaar later verhuisde het gezin naar Vorst waar zijn ouders een wasserij overnamen. Zoals het cliché het wilde, tekende de jonge Paape altijd en overal. Op de lagere school won hij er al een eerste prijs mee. Een latere schoolopleiding doorliep hij in het Institut Saint-Luc in Brussel waar hij schildercursussen volgde. Voor zijn eindexamen schilderde hij een kruisafnemening van zes op drie meter.

Zijn carrière startte hij niet als animator op een tekenfilmstudio, maar wel als... clown. Gesponsord door het snoepjesmerk Lutti stak een variétégroep wekelijks een complete show in elkaar om kinderen op donderdagnamiddag (toen kinderen vrij van school waren) te entertainen. Paape speelde een clown met de naam Nono. Andere rollen waren een butler, een voorziter van een fanclub van de populaire zanger Tino Rossi, een harlekijn in een opvoering van Grimm-sprookjes,... De tournees brachten het gezelschap tot in Oostende en Blankenberge. Comedy, zang en dans maakten deel uit van het spektakel. Paape had zelfs een impressario tot zijn beschikking. Hij stond nog tot 1941 op de planken vooraleer de realiteit hem dwong om op een andere manier zijn geld te verdienen.

Paape op de planken als clown, matroos en butler.


Via Saint-Luc was er al de mogelijkheid om lessen animatietekenen te volgen. De vraag was bij enkele Belgische tekenfilmstudio's groot om korte filmpjes te produceren. Een filmvoorstelling in de jaren 1920 tot 1940 bestond immers uit een korte tekenfilm voor kinderen, een documentaire, gefilmde nieuwsberichten en uiteindelijk de hoofdfilm. Cinema was bijna de enige vorm van verpozing. Tijdens de oorlogsjaren kwam Paape terecht op de tekenfilmstudio van Compagnie Belge d'Actualité (CBA) in Luik. Paul Nagant, de oprichter, deed een beroep op twee oud-studenten van Saint-Luc waar Paape er dus een van was. Jacques Eggermont was de andere. Samen gebruikten ze het pseudoniem Jackeddy. Dat werd Eddy voor Edouards latere activiteiten. Tijdens de week tekende Paape op de studio, in de weekends schilderde hij thuis. Maar na twee filmpjes moest men vaststellen dat tekenfilms verschrikkelijk duur zijn om te maken. Veel tijd om te huilen was er niet. Door een brand in 1943 werd de studio vernield. Paape raakte gewond en ontmoette in het ziekenhuis verpleegster Laurette Beer met wie hij twee jaar later trouwde en uiteindelijk drie kinderen kreeg.

Paape de animator
Paul Nagant startte een nieuwe CBA-studio in Etterbeek, Brussel. Daar vervoegden Peyo, André Franquin en Morris de gelederen van de animatieafdeling. De jonkies beschouwden ancien Paape als de chef van de studio. In 1946 ging de studio failliet, Paape stond op straat. Maar terwijl de tekenfilmindustrie in Belgë snel uitdoofde, schoten stripweekbladen als paddenstoelen uit de grond. Ook Robbedoes kwam in 1945 helemaal terug, een jaar later gevolgd door het eerste nummer van Kuifje. Paapes jongere ex-collega's vonden makkelijk nieuw werk. Morris was de eerste die contact opnam met Jijé. Hij was al langere tijd niet tevreden over zijn werk als inkter voor CBA en begon cartoons te leveren aan de tijdschriften Le Moustique, Bonnes Soirées en Humoradio, de voorloper van Humo. Na Morris volgden Franquin en Will. Paape kwam er later bij, op voorspraak van Franquin en Morris die hem aanraadden bij Dupuis langs te gaan, de uitgever van voornoemde tijdschriften.

De collega's van CBA vijftig jaar later. Van links naar rechts: Morris, Eddy Paape, André Franquin en ook Jean Roba. Peyo was al overleden.


Toen Jijé met zijn poulains naar de Verenigde Staten en Mexico reisde (zie het album Gringos Locos) bleef Paape thuis. Hij nam Jijés Jan Kordaat over die een grote vedette van het blad was. Zijn eerste verhaal verscheen in Almanak 1947. Tevoren hertekende hij Jijés Emmanuel, een verstripping van het Nieuwe Testament, en inktte hij het coververhaal van Jan Kordaat Speurder II. De poort naar het weekblad Robbedoes stond wagenwijd open. Naast de vele strippagina's illustreerde hij ook rubriekjes en spelletjespagina's. In 1948 hielp hij Victor Hubinon een handje voor Tarawa, het Bloedige Atol, een voorloper van Buck Danny. Later schoot hij ook nog te hulp bij Roodbaard wanneer Hubinon in nood zat.

Zelfkarikatuur uit het Kerstnummer van Robbedoes uit 1955. De opdracht aan de tekenaars (de andere zelportretten kwamen van André Franquin, Morris, Jijé, Peyo, Victior Hubinon, MiTacq, Will en Sirius) was hoe ze zichzelf zagen.


Originele halve plaat van Jan Kordaat, door een aspirantinkleurder van Dupuis gebruikt als proefmateriaal voor zijn kliederwerk.



Paape als avonturier
Tussendoor, in 1952, vond hij de weg naar World Press van Georges Troisfontaines, een agentschap dat in opdracht van diverse tijdschriften (met Robbedoes als voornaamste afnemer) strips en illustraties leverde. Jean-Michel Charlier, René Goscinny, Albert Uderzo, Hubinon, Jean Graton, Liliane en Fred Funcken en anderen stonden er op de loonlijst. Paape was de eerste tekenaar van Oom Wim, een ouder personage dat aan de lezertjes van Robbedoes historische feiten en geschiedkundige weetjes vertelde. De trekken van Oom Wim baseerde Paape op die van Paul Dupuis, de broer van uitgever Charles Dupuis. Alle tekenaars na hem gebruikten zijn personage als verteller. Paape tekende zelf een honderdvijftigtal verhaaltjes. Charlier was de scenarist van het eerste verhaal. Met hem kwamen enkele verhalen van Jan Kordaat tot stand, maar ook hun eigen reeks Flip Flink vanaf 1958. Voor het kortstondige stripblad van Dupuis, Sprint, tekende Paape op scenario van Charlier André Lefort. Op dat moment was Jijé terug uit de States en had Jan Kordaat weer opgepikt. Behalve André Lefort zat Paape zonder serie.

Paape tussen René Goscinny (links) en Georges Troisfontaines (rechts).


Globetrotter Flip Fink, de avontuurlijke reporter-fotograaf die de wereld rondreisde, kende drie voorbeelden. Alain de Prelle was een journalist, een vriend van de familie Paape ook, die de uitdaging van Le Moustique aanging om met slechts een voorschot van duizend frank (in onze tijd goed voor duizend euro) de wereld rond te reizen en over zijn avonturen te schrijven. De reis werd niet voltooid. Alain de Prelle kwam om in een ongeluk. Een komischer inspiratiebron was de roman Les Cinq Sous de Lavarède van Paul d'Ivoi uit begin twintigste eeuw. Een derde was Expo 58 dat een venster op de wereld betekende. Dertien albums volgden er. Charlier liet de serie in 1967 voor wat het was nadat zijn uitgever er niet meer achterstond door een tegenvallend succes als albumreeks. De oorspronkelijke reeks telde zes delen, in de jaren 1980 kwam de rest van de reeks in album uit. In de jaren 1990, na een paar pogingen voor Franstalige integrale reeksen van Flip Flink (een eerste gebeurde in de jaren 1970 al door Michel Deligne) was er sprake van een eventuele comeback met Patrick Cothias als scenarist. In 1993 was er gestart met een veertiende verhaal, maar Paape kwam niet verder dan drie platen.

Van links naar rechts op de voorgrond: Jean Giraud, Jean Graton, Eddy Paape en Hermann.


Paape als sf-pionier

Met de komst van Pilote in 1959 kwam er ook een nieuwe klant voor Paape. Onder de pseudoniemen Milpatt, Jo Legay en Péli tekende hij er verschillende spelletjespagina's en strips voor. Bij Robbedoes ontstond ondertussen een opdeling. Er waren de vedettetekenaars die de lievelingen van de uitgevers werden en op familiefeestjes werden uitgenodigd of in het Spaanse buitenverblijf van Charles Dupuis. En er waren de anderen. De albums van Flip Flink kwamen er enkel om Charlier te plezieren van wie ze graag nog veel meer Buck Danny-verhalen verlangden. De Flip Flinks belandden in de winkels zonder de geringste promotie. Paape voelde zich geminacht en vond dat hij te weinig respect voor zijn werk kreeg. Hij had geen zin meer om te tekenen en was even van plan om een restaurant te openen met zijn jongste zoon.

Maar er waren veranderingen op til. Terwijl hij nog Flip Flink tekende voor Robbedoes (ondanks de legendarische vertragingen van Charlier en de leugens die hij gebruikte om die vertragingen te verklaren), startte hij met publicaties voor Kuifje, te beginnen met een op Oom Wim geënte reeks met korte, historische kortverhalen op scenario van Yves Duval. Met de komst van Greg als hoofdredacteur in 1966 veranderde er veel. Gregs grootscheepse renovatie van het weekblad Kuifje resulteerde in enkele nieuwe, duidelijk afgelijnde genrereeksen. Doelbewust schreef hij zelf een avonturenserie (Bernard Prince), een spionagereeks (Bruno Brazil), fantasy (Roze Bottel) en herlanceerde bewezen successen als Corentin, Clifton, Cholorophyl, Alex, Lefranc. Om het sf-genre in te vullen deed hij een beroep op Paape. Waarom? "Omdat hij de laatste was aan wie een concurrent dacht om hem sciencefiction te laten tekenen", aldus Greg.

De cast van Luc Orient op de cover van Roebak, Laatste Hoop.


Ravian
maakte pas eind 1967 zijn intrede in Pilote. Het genre werd tot die periode altijd beschouwd als pulp en kon op weinig goedkeuren rekenen. Edgar P. Jacobs leek die aversie nochtans te counteren met zijn Blake en Mortimer. Met Luc Orient wilde men verandering brengen in het genre en de houding ertegenover. De paginalay-out was dynamisch, bepaalde inkleureffecten deden hun intrede, de aanpak van de decors en de personages was verfrissend en wasemde vooruitgang uit. Luc Orient was een moderne sf-reeks. Of zoals Alain De Kuyssche het in zijn biografie Eddy Paape: La Passion de la Page d'Après verwoordde: "Luc Orient bracht de stripwereld bij wat 2001, A Space Odyssey van Stanley Kubrick (en Arthur C. Clarke, de schirjver van het scenario) aan de sciencefictionfilms bijbracht: klasse."

Luc Orient beleefde vanaf 17 januari 1967 zijn eerste avontuur waarin hij streed tegen aliens. Paape: "Ik denk dat ik wel mag zeggen dat we met Luc Orient pionierswerk verrichten. Tot dan bestond sciencefiction uit monsters tegen aardse, intergalactische superhelden. We wilden een verhaal vertellen dat standhield met sciencefiction als achtergrond." Met de komst van bladen als Métal Hurlant en Wordt Vervolgd kwam een decennium later echter een antibeweging opzetten. Het sf-genre werd helemaal binnenstebuiten gekeerd waardoor al wat traditioneel en Franco-Belgisch was ferm tegenwicht kreeg. Het publiek van stripweekbladen begon toen al danig af te kalven. Soit, Le Mur (De Muur) had het negentiende verhaal van Luc Orient moeten worden, maar het kwam niet verder dan elf pagina's scenario en zes getekende platen.

Pagina 2 uit het onvoltooide verhaal Le Mur uit 1993.


Ook nog met Greg volgden in 1970 Tommy Banco, Yorik in 1971 en Udolfo in 1978 op scenario van André-Paul Duchâteau die tussen 1976 en 1979 de hoofdredacteur van Kuifje was. En nadat het weeeblad Kuifje verdween, werkte hij samen met een nog debuterende Jean Dufaux en J.C. Sohier aan Les Jardins de la Peur (1988), waarvan de eerste twee albums vertaald werden in de collectie Charlie van Dargaud als De Tombe van de Hardwoods en De Terugkeer van Lady Mongo. Volgende op de lijst: Carol, Detective (1991) met Duchâteau, Johnny Congo (1992) met Greg en Les Misérables (1995) met Michel Deligne, tevens de uitgever van de strip (vertaald door Talent). Tot een vervolg kwam het niet door het failliet van de uitgever. Geen enkele van deze en andere, hier niet vermelde stripprojecten kende een aannemelijk succes. Paapes tijd was voorbij.

Paape als leraar
Vanaf 1969 hield Paape er nog een andere activiteit op na. Zijn belangrijkste jaren waren aaagebroken en hij begon les te geven aan het Saint-Luc voor de nieuwe afdeling striptekenen. Paape was de eerste leraar. Franquin en Hergé konden hem overtuigen de taak op hem te nemen omdat ze er zelf de tijd niet voor hadden. De twee waren namelijk oorspronkelijk gevraagd om er les te geven. Franquin stuurde tevoren sowieso al tekenaars in de dop naar Paape omdat hij wist dat ze met bruikbare tips naar huis zouden gaan. Franquin: "Omdat hij een klassieke traditie volgde die elke tekenaar moet doorlopen voor hij zijn eigen persoonlijkheid kan ontwikkelen." Tot Paapes studenten hoorden onder meer Andreas, Philippe Berthet, Antonio Cossu, Daniel Desorgher, Dugomier, Philippe Foerster, Godi, Olivier Grenson, Claude Renard (die later zelf les gaf), Bernard Vrancken en Philippe Wurm. Anreas hielp Paape nog een tijdlang als inkter voor Luc Orient (de verhalen Het Aambeeld van de Bliksem en De Sporen van Doctor X) en hij fungeerde als potloodtekenaar voor Udolfo en Carol, Detective die Paape vervolgens inktte. Uitgeverij Bee Dee gaf in 2001 Paapes Carol, Detective. Bij Bonte verschenen de laatste jaren waargebeurde, historische kortverhalen uit het weekblad Kuifje.

Paape temidden studenten die doorbraken als striptekenaar. Met onder meer: Olivier Grenson, Dugomier, Philippe Wurm, Philippe Berthet, Antonio Cossu, Philippe Foerster, Andreas.


Paape was een graag en vaak geziene gast op stripfestivals. Dat bleef hij tot de laatste snik en binnengerold in zijn rolstoel doen. Niet voor het plezier echter (al liet hij dat uiterlijk niet merken), maar veeleer uit pure noodzaak. De pensioenregeling voor striptekenaars (zeg maar zelfstandigen) volstaat niet om in een voldoende levensonderhoud te voorzien. Door te gaan signeren en origineel werk te verkopen, kon hij met moeite de eindjes aan elkaar knopen. Bovendien moest hij een gehandicapte zoon onderhouden.

Het is geen einde dat je zo'n constant aanwezige tekenaar in de Belgische stripgeschiedenis wil toewensen. Een beetje erkenning kreeg hij in 2001 met de uitgave van een Luc Orient-postzegel. Na een ereprijs in 1995 keeg hij in 2010 ook nog de prijs De Tijd van Toen van het stripfestival van Middelkerke. In 2008 won Paape de Strip Publieksprijs van het festival van Rijswijk.